Regeling vervallen per 01-01-2012

Re-integratieverordening Opsterland 2010

Geldend van 30-09-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Re-integratieverordening Opsterland 2010

Re-integratieverordening Opsterland 2010

De Raad van de gemeente Opsterland;

gezien het advies van het cliëntenplatform CUMO;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Opsterland d.d. 13 juli 2010;

gelet op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz),

overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a van de WWB,artikel 35, eerste lid onder a van de Ioaw, artikel 35, eerste lid onder a van de Ioaz, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling,

besluit vast te stellen de

Re-integratieverordening Opsterland 2010

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      Ioaw: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      Ioaz: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      WSW: Wet sociale werkvoorziening;

    • e.

      Anw: Algemene nabestaandenwet;

    • f.

      Gemeente: gemeente Opsterland;

    • g.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland;

    • h.

      Gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Opsterland;

    • i.

      Uitkeringsgerechtigde: de persoon met een periodieke uitkering voor levensonderhoud ingevolge de WWB, de Ioaw of de Ioaz;

    • j.

      Anw-er: persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • k.

      Niet-uitkeringsgerechtigde (Nugger): de persoon als bedoeld in artikel 6 1e lid onder a van de WWB, maar ouder dan 18 jaar;

    • l.

      Belanghebbende: een persoon die als werkloos werkzoekende is geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • m.

      Werknemer: belanghebbende die een dienstverband heeft met een werkgever die een loonkostensubsidie ontvangt op grond van deze verordening;

    • n.

      Arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht;

    • o.

      Voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b van de WWB dan wel artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a van de Ioaw respectievelijk Ioaz, en beschreven in deze verordening;

    • p.

      Algemeen geaccepteerde arbeid: Alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is, die niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden en die geen gewetensbezwaren oproept;

    • q.

      Duurzame arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van tenminste zes maanden wordt verricht waarbij geen gebruik gemaakt wordt van een voorziening conform artikel 9, eerste lid onder b van de WWB;

    • r.

      Loonkostensubsidie: een loonkostensubsidie ten behoeve van de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst sluit;

    • s.

      Re-integratietraject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door burgemeester en wethouders aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling;

Artikel 2 Doelgroep

  • 1.

    De doelgroep van deze verordening zijn de personen wonende in de gemeente Opsterland jonger dan 65 jaar:

    • a.

      bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de WWB;

    • b.

      die een uitkering ontvangen op grond van de Ioaw of de Ioaz;

    • c.

      personen aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt;

    • d.

      personen die behoren tot de doelgroep als beschreven in artikel 1 van de Wet participatiebudget.

  • 2.

    Niet tot de doelgroep van deze verordening behoort de persoon die geen uitkeringsgerechtigde is en die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet Studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 3 Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt, voor zover het college dat noodzakelijk acht, aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op de arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Bij het aanbieden van voorzieningen als bedoeld in het eerste lid heeft het college aandacht voor een evenwichtige aanpak van groepen uitkeringsgerechtigden. Binnen de primaire doelgroepen van de wet kan het college extra aandacht geven aan specifieke categorieën belanghebbenden.

  • 4.

    Het college kan, conform het bepaalde in artikel 9 van de wet, tijdelijk afzien van het aanbieden van een voorziening als bedoeld in het eerste lid, wanneer daar in individuele gevallen dringende redenen voor zijn.

  • 5.

    Het college laat werkzaamheden in het kader van de ondersteuning als bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk verrichten door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

  • 6.

    Ter uitvoering van de in het eerste lid genoemde ondersteuning, stelt het college jaarlijks het beleid vast op basis van het beschikbare budget.

  • 7.

    Bij het beleid als bedoeld in het zesde lid wordt het advies van de cliëntenraad betrokken.

  • 8.

    De gemeenteraad wordt jaarlijks via het verslag bij de rekening geïnformeerd over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

  • 9.

    Het college kan, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt indien het College en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarover een overeenkomst hebben afgesloten.

  • 10.

    Het college kan, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep als beschreven in artikel 1 van de Wet participatiebudget.

Artikel 4 Aanspraak op en vormen van ondersteuning

  • 1.

    Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een re-integratietraject, waarbij zonodig de in artikel 10, tweede lid van deze verordening genoemde voorzieningen kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2.

    Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3.

    Voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 5 Beperkingen

  • 1.

    Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de belanghebbende.

  • 2.

    Er bestaat evenmin recht op ondersteuning indien een belanghebbende is uitgesloten op grond van artikel 7, vijfde lid van deze verordening.

  • 3.

    De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 10, tweede lid kan door het college worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening voor de belanghebbende niet noodzakelijk is, of wanneer met het aanbieden van de voorziening het subsidieplafond als bedoeld in artikel 16 wordt overschreden.

  • 4.

    Het college zal van degene zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid onder j en k een bijdrage in de kosten van het re-integratietraject of in de kosten van een voorziening verlangen indien het netto-inkomen van het gezin hoger is dan een door het college nader te bepalen percentage, gerelateerd aan het wettelijk minimumloon.

Artikel 6 Sluitende aanpak

  • 1.

    Elke uitkeringsgerechtigde krijgt zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op de uitkering is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 44, eerste lid van de WWB, een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 7 Verplichtingen

  • 1.

    De belanghebbende is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.

  • 2.

    Een belanghebbende aan wie een voorziening zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid van deze verordening wordt aangeboden, is verplicht gebruik te maken van deze voorziening.

  • 3.

    Een belanghebbende aan wie een medische keuring wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 4.

    Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- of regelgeving, geldt voor een belanghebbende die deelneemt aan of deelgenomen heeft aan een voorziening de verplichting:

    • a.

      alle inlichtingen te verstrekken aan het college over de passendheid en de voortgang van de voorziening en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van een voorziening, daaronder in ieder geval begrepen wijzigingen in woonplaats, wijzigingen met betrekking tot gezondheidssituatie of arbeidshandicaps en wijzigingen met betrekking tot nevenwerkzaamheden of neveninkomsten;

    • b.

      zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken over de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van de voorziening;

    • c.

      naar vermogen uitvoering te geven dan wel mee te werken aan de onderdelen van de voorziening;

    • d.

      na te laten alles dat de realisatie van het doel van de voorziening belemmert.

  • 5.

    Als een belanghebbende zijn verplichtingen krachtens het tweede, het derde of het vierde lid van dit artikel niet nakomt, kan het college beslissen dat zijn aanspraak op ondersteuning vervalt gedurende een door het college bij uitvoeringsbesluit nader te bepalen termijn.

Artikel 8 Work-first

  • 1.

    Het college kan besluiten aan nader te bepalen doelgroepen werk aan te bieden volgens het zogenaamde “Work-first model”.

  • 2.

    Het college stelt over het gestelde in het eerste lid bij uitvoeringsbesluit met inachtneming van de hiervoor geldende wet en regelgeving nadere regels vast.

Artikel 9 Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de loaw respectievelijk loaz bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 7 van deze verordening genoemde verplichtingen onder meer:

    • a.

      indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar;

    • b.

      indien belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken;

    • c.

      indien belanghebbende van 57½ jaar en ouder een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

  • 2.

    Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts verleend voor een door het college vast te stellen periode.

  • 3.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Artikel 10 Voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een persoon behorende tot de doelgroep door het aanbieden van een re-integratietraject ( laten) ondersteunen bij het zoeken naar en verwerven van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor het zoeken en verwerven van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het re-integratietraject kan bestaan uit de volgende voorzieningen:

    • a.

      vrijwilligerswerk: het met behoud van uitkering verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten in de voorbereiding op arbeidsinschakeling;

    • b.

      werkoriëntatie: een voorziening waarbij het met behoud van uitkering praktisch leren en het ten behoeve van het opdoen van bepaalde beroepsvaardigheden of oriëntatie op de arbeidsmarkt centraal staat met als doel de belanghebbende voor te bereiden op arbeidsinschakeling;

    • c.

      gesubsidieerde arbeid: een door de gemeente gesubsidieerde arbeidsplaats waarbij belanghebbende werkt aan taken met een maatschappelijk nut of waarbij het opdoen van arbeidsvaardigheden en/of het opdoen van voor arbeidsinschakeling noodzakelijke kennis centraal staat met als doel de belanghebbende voor te bereiden op arbeidsinschakeling;

    • d.

      scholing;

    • e.

      kinderopvang;

    • f.

      het verstrekken van een premie

      • i)

        aan de uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, zoals de alleenstaande ouders, langdurig werklozen en arbeidsgehandicapten, die zich hebben ingespannen richting arbeidsmarkt door een traject te doorlopen, voltijd of in deeltijd te gaan werken;

      • ii)

        aan de uitkeringsgerechtigde die zes maanden een participatieplaats heeft vervuld en naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op inschakeling in het arbeidsproces.

    • g.

      het verstrekken van overige tegemoetkomingen die bij kunnen dragen aan de arbeidsinschakeling dan wel aan een terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en die niet door de werkgever worden vergoed;

    • h.

      nazorg: activiteiten die er op gericht zijn uitstroom te continueren ten einde hier een duurzaam karakter aan te geven;

    • i.

      activiteiten in het kader van schuldhulpverlening indien dit een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling;

    • j.

      participatieplaatsen: onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de WWB.

  • 4.

    In individuele gevallen kan een andere dan in het tweede lid genoemde voorziening worden aangeboden, wanneer deze andere voorziening passender en doeltreffender is voor de betreffende uitkeringsgerechtigde.

  • 5.

    Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

  • 6.

    Bij Uitvoeringsbesluit stelt het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid van dit artikel, nadere regels. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de duur van de voorziening;

    • b.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • c.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies;

    • d.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • g.

      het vaststellen van een eigen bijdrage;

    • h.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 11 Loonkostensubsidie gericht op re-integratie

  • 1.

    Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst sluit gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels vast over de duur en de hoogte van de subsidie en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 12 Afweging

  • 1.

    Bij de afweging welke voorziening het meest adequaat is voor de belanghebbende worden de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen. Daarnaast speelt de situatie op de arbeidsmarkt een rol.

  • 2.

    Het college kan, voordat besloten wordt tot een re-integratietraject en/of tot de inzet van voorzieningen zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid van deze verordening, een gericht onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen.

  • 3.

    Het college houdt rekening met de zorgtaken van alleenstaande ouders voor hun kinderen tot 12 jaar.

  • 4.

    Voorts kan een alleenstaande ouder pas deelnemen aan een voorziening zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening indien een kinderopvangvoorziening beschikbaar is.

Artikel 13 Handhaving

  • 1.

    Als een belanghebbende die deelneemt of heeft deelgenomen aan een re-integratietraject zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening niet nakomt of niet is nagekomen, kan het college de kosten van het re-integratietraject alsmede de kosten van de in het kader van het re-integratietraject ten behoeve van de belanghebbende ingezette voorzieningen geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 2.

    Als een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening niet is nagekomen of niet nakomt, kan het College de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB Opsterland 2010 respectievelijk de Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ Opsterland 2010.

Artikel 14 Beëindiging

  • 1.

    Het college kan de voorziening beëindigen:

    • a.

      als de belanghebbende die deelneemt aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening, dan wel zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB, niet nakomt;

    • b.

      als een persoon die deelneemt aan een voorziening, niet meer tot de doelgroep bedoeld in artikel 2 behoort;

    • c.

      indien het college een andere voorziening aanbiedt;

    • d.

      als een persoon die deelneemt aan een voorziening, neveninkomsten heeft die naar oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt;

    • e.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Beëindiging van de voorziening kan tevens inhouden het beëindigen van de subsidie, bedoeld in artikel 11.

  • 3.

    Wanneer een voorziening beëindigd is en niet het beoogde doel heeft gehad, kan het college besluiten enige tijd geen nieuwe voorziening aan te bieden aan de betreffende uitkeringsgerechtigde.

Artikel 15 Inkomstenvrijlating

  • 1.

    Het college kan besluiten tot vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 25% van die inkomsten tot het wettelijk vastgestelde maximum, gedurende ten hoogste een periode van zes aaneengesloten maanden.

  • 2.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels over de voorwaarden waaronder zij oordeelt dat het werk bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 16 Budget- en subsidieplafonds

  • 1.

    Het college kan bij Uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan bij Uitvoeringsbesluit een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 17 Inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw), zoals dit luidde op 31 december 2003, en stimuleert de uitstroom.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de subsidiëring van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen (ID), zoals dit besluit luidde op 31 december 2003, en voor de subsidiëring van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wiw, zoals dit luidde op 31 december 2003, en stimuleert de uitstroom. De hoogte van de subsidie wordt door het college vastgesteld.

  • 3.

    De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in het eerste en tweede lid, zijn vanaf het moment van inwerkingtreding van de WWB voorzieningen in de zin van de WWB. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere voorwaarden aan de subsidieverstrekking.

Artikel 18 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 20 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 21 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Opsterland 2010.

  • 2.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2010.

  • 3.

    Gelijktijdig met de vaststelling van deze verordening wordt de “Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Gemeente Opsterland” ingetrokken.

    Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 13 september 2010.

    De griffier, De voorzitter,

    Ieke Zwart. Francisca Ravestein.

    Toelichting Re-integratieverordening Sociale Zaken Opsterland 2010

    Algemene toelichting

    Bij de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) in 2004 was de eerste versie van de re-integratieverordening van kracht geworden. Inmiddels hebben diverse bestaande wetten, waaronder de WWB zelf, wijzigingen ondergaan en zijn nieuwe wetten van kracht geworden.

    Daarom is het noodzakelijk geworden om de re-integratieverordening aan te passen.

    Met de invoering van de Wet investeren in jongeren (WIJ) behoren de personen tot 27 jaar niet meer tot de doelgroep van de WWB. De re-integratievoorzieningen zijn nu bedoeld voor personen voor personen vanaf 27 jaar.

    Met de invoering van de wet stimulering arbeidsparticipatie (wet STAP) wordt beoogd om via participatiebanen, eventueel met scholing, personen met een langere afstand tot de arbeidsmarkt naar werk te brengen. Hier zijn premies aan verbonden.

    Met de invoering van het participatiebudget (Wet participatiebudget, Wpb) is het werkdeel uit het WWB-budget gehaald. Met het participatiebudget zijn de budgetten voor re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie ontschot en samengevoegd. Eén van de uitwerkingen van het participatiebudget is, dat de doelgroep niet meer is beperkt tot personen met een uitkering, Nuggers, en Anw-ers maar feitelijk een ieder van 18 jaar of ouder. De middelen mogen ook worden ingezet ten behoeve van personen, die geen ingezetene zijn van deze gemeente.

    Daarnaast is ondermeer de gebundelde uitkering ingevoerd, waarbij de budgetten van het inkomensdeel WWB, de Ioaw, de Ioaz, de WWIK en een deel van de Bbz zijn samengevoegd.

    Ook is de Vierde Tranche van de Awb in werking getreden, dat enige invloed heeft ten aanzien van terugvordering van bijstand.

    Vanwege de gebundelde uitkering wordt van de gemeente meer nadrukkelijk verwacht dat ook voor de Ioaw- en Ioaz-gerechtigden meer werk wordt gemaakt van arbeidstoeleiding.

    De voorgaande re-integratieverordening had al betrekking op deze groepen, naast de WWB-doelgroep. In deze nieuwe verordening komt dat ook nadrukkelijker tot uiting.

    Vanwege het participatiebudget is de doelgroep aanmerkelijk uitgebreid, feitelijk tot iedere ingezetene van 18 jaar en ouder, en zelfs niet-ingezetenen.

    Dit is ook de reden, dat deze verordening niet meer als WWB-verordening wordt bestempeld, maar als een verordening voor Sociale Zaken.

    Voor het goede begrip wordt opgemerkt, dat personen jonger dan 27 jaar tegenwoordig onder de WIJ vallen. Deze re-integratieverordening geldt niet voor deze groep. Voor de WIJ is de Verordening werkleeraanbod bedoeld.

    In deze verordening wordt een aantal voorzieningen genoemd die kunnen worden ingezet. Dit is geen limitatieve opsomming: in individuele gevallen kan altijd maatwerk worden geleverd.

    Aan deze verordening is het Uitvoeringsbesluit gekoppeld. In dit besluit worden nadere regels gesteld over de uitvoering en de beschikbare budgetten.

    Artikelsgewijze toelichting

    Artikel 1 Begrippen

    De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven. Het artikel spreekt grotendeels voor zich.

    De WWB hanteert het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Het is van belang om op te merken, dat er niet meer wordt gesproken van “passende” arbeid. Hierdoor kan van een belanghebbende worden verwacht, dat hij in beginsel elk werk dient te aanvaarden.

    Maar als gevolg van een uitspraak van de rechtbank Arnhem moet de gemeente wel rekening houden de individuele situatie en achtergrond van de betreffende individuele belanghebbende. De rechtbank had geoordeeld, dat belanghebbenden niet vanzelfsprekend op bijvoorbeeld een Workfirst-plaats kunnen worden gezet, wanneer de individuele omstandigheden (in casu het recente arbeidsverleden van de betreffende persoon) een ander instrument meer geschikt maken.

    Het begrip duurzame arbeid omschreven onder q is van belang om te kunnen vaststellen wanneer een re-integratietraject is geslaagd.

    Artikel 2 Doelgroep

    De aandacht richt zich op de eerste plaats op de personen met een WWB-uitkering. Dit is de groep waar de gemeente de meeste belangen heeft bij uitstroom.

    Maar de gemeente is in beginsel verantwoordelijk voor iedereen van 18 jaar of ouder.

    Met het eerste lid wordt een onderscheid gemaakt in verschillende groepen.

    Ten aanzien van de groep, die van het UWV een uitkering ontvangt, is het niet vanzelfsprekend dat de gemeente de re-integratie verzorgt. Deze personen behoren in eerste instantie tot de doelgroep van het UWV. Het UWV heeft zelf immers ook middelen ter beschikking. Maar in overleg met het UWV kan in individuele gevallen, of voor specifieke groepen, worden bekeken, hoe de gemeente en het UWV kunnen samenwerken. In dit verband is de invoering van het Werkplein bevorderlijk voor deze samenwerking. In het Werkplein (dat gevestigd is in Drachten) hebben meerdere gemeenten én het UWV zich samengevoegd om gezamenlijk belanghebbenden te ondersteunen richting werk.

    Studenten en scholieren zijn expliciet uitgesloten als doelgroep. Zij zijn, vanwege hun studie c.q. scholing, per definitie niet inzetbaar voor werk.

    Artikel 3 Opdracht aan het college

    In artikel 7 van de WWB is de opdracht aan het college geformuleerd. In het kort luidt die opdracht, dat het college personen die tot de doelgroep behoren moet ondersteunen bij arbeidsinschakeling.

    Het is aan de gemeente om te beoordelen, al dan niet geadviseerd door derden, of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat betrokkene ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vormgeving van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. De wet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling.

    Betrokkenen hebben ingevolge artikel 9 van de wet de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

    De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door één of meer externe opdrachtnemers. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde, partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije re-integratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures.

    Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de WWB aan de gemeenteraad de opdracht om het re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Opsterland wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en voor verdere uitwerking gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.

    Het zesde lid geeft daarom aan dat het college jaarlijks het beleid vaststelt.

    Artikel 4 Aanspraak op en vormen van ondersteuning

    Personen die algemene bijstand ontvangen, een uitkering op grond van de Ioaw of Ioaw, personen met een nabestaande- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar en voor zover zij geen uitkering krijgen van het UWV en niet tot de doelgroep van de WIJ behoren.

    De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen binnen de budgettaire mogelijkheden. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

    In lid 2 van artikel 4 wordt het principe uitgesproken zoals dat is bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB, namelijk dat elke belanghebbende een gelijke aanspraak maakt op ondersteuning. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost omdat doel te bereiken.

    De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, die immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de cliënt. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de cliënt belangrijk. Voordat tot het inzetten van het traject wordt besloten, wordt de inhoud hiervan met de belanghebbende besproken, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

    Artikel 5 Beperkingen

    Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats. Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst zal zij dit met redenen omkleed moeten doen. De gemeente zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel.

    Ook kan de aanspraak op een voorziening worden geweigerd wanneer als gevolg van het aanbieden van de voorziening het vastgestelde subsidieplafond als bedoeld in artikel 14 van deze verordening wordt overschreden. De aanspraak op een gemeentelijke re-integratie-inspanning geldt ook voor personen aan wie het college tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat betrokkene van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. De aanspraak geldt evenzeer voor personen die werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid. Een voorziening kan immers nodig zijn om van gesubsidieerd werk naar ongesubsidieerd werk door te stromen.

    Wanneer de bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners afzonderlijk.

    In het derde lid van artikel 5 is bepaald dat het college van de doelgroep Nuggers en Anw-ers een eigen bijdrage kan vragen voor de kosten van het ingekochte re-integratietraject of voor de kosten van de ingezette voorziening indien het netto inkomen van hoger is dan 120 % van het wettelijk minimumloon. Voor de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage worden in het uitvoeringsbesluit nadere regels gesteld.

    Artikel 6 Sluitende aanpak

    De in het eerste lid genoemde voorzieningen behelzen de voorzieningen zoals beschreven in deze verordening. Met een sluitende aanpak binnen de periode van 6 maanden wordt aangesloten bij de algemene toelichting op de wet en het Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

    De volledige ontheffing van de arbeidsverplichting is gebaseerd op artikel 9 van deze verordening.

    Van de sluitende aanpak voor jongeren kan slechts worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een baangarantie of ander bron van inkomsten op zeer korte termijn.

    Artikel 7 Verplichtingen

    Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Als het traject van een uitkeringsgerechtigde door verwijtbaar handelen niet tot het gewenste resultaat leidt, wordt de bijstandsuitkering afgestemd conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB Opsterland 2010 en de Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ Opsterland 2010.

    De gemaakte trajectkosten worden teruggevorderd als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Ook kan in dat geval de belanghebbende voor een bepaalde periode worden uitgesloten van verdere trajectdeelname. In het Uitvoeringsbesluit Opsterland wordt deze periode vastgesteld. Voor deelname aan een traject worden de verplichtingen schriftelijk opgelegd aan de belanghebbende, zodat deze vooraf bekend zijn.

    Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Zo staat tegen beslissingen op grond van deze verordening bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

    Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

    Artikel 8 Work-first

    In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden een “Work-first”-project op te starten. Het doel van Work-first is om personen van een bepaalde doelgroep, bij wijze van spreken binnen 24 uur na bijstandsaanvraag, voor een bepaalde periode en voor een bepaald aantal uur werk aan te bieden. Ondertussen blijft de belanghebbende op zoek naar regulier werk.

    Daarnaast bekijkt de gemeente samen met de belanghebbende wat de beste manier is om verdere ondersteuning te bieden. Dat kan variëren van sollicitatietraining tot het volgen van scholing. Overigens gelden voor het uitbesteden van een dergelijk traject de regels voor aanbesteding.

    Bij vaststelling van een dergelijk project zal moeten worden gekozen op welke wijze het werk gefinancierd zal worden. In de toelichting bij artikel 10 van de wet wordt gesteld dat werken met behoud van uitkering tot de mogelijkheid behoort. De positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling staat hierbij centraal. Overigens kan een dergelijk project nooit louter dienen als een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voor handen is. Hieruit volgt dat de verplichting om mee te werken aan werken met behoud van uitkering alleen mag worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn om uit te stromen naar regulier werk.

    Tenslotte dient uiteraard rekening gehouden te worden met de grenzen van het arbeidsrecht.

    Artikel 9 Criteria ontheffing arbeidsverplichting

    De in het eerste lid onder a opgenomen situatie dient aan te sluiten bij hetgeen in artikel 9 vierde lid van de WWB is opgenomen. Hierin is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. De belastbaarheid wordt beoordeeld door een onafhankelijke externe deskundige.

    Onder passende kinderopvang wordt verstaan de opvang die op grond van de Wet Kinderopvang wordt gefinancierd.

    De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van cliënt dient naar individuele omstandigheden te worden bepaald.

    De onder b genoemde situatie wordt, met name bij medische redenen, bij voorkeur ondersteund door een extern onafhankelijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek.

    In de Abw was het mogelijk de groep van 57½ jaar en ouder categoriaal te ontheffen van de arbeidsverplichting. In de WWB is dit niet meer mogelijk. De minister heeft in zijn decembercirculaire van 2003 naar aanleiding van discussie in de Eerste Kamer bepaald dat de consequentie is dat gemeenten onder de WWB ook het zittend bestand ouderen individueel zal moeten beoordelen op de kansen om uit te stromen naar een betaalde baan. Als vastgesteld wordt dat er kansen aanwezig zijn ligt het voor de hand om deze kansen te benutten en de uitstroom te bevorderen. Wanneer tijdens deze eerste beoordeling geconcludeerd wordt dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen heeft de gemeente de bevoegdheid om te volstaan met een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt. Het aspect van doelmatigheid speelt hierin mee. Wanneer kan worden voorzien, dat de benodigde trajecten enkele jaren (bijvoorbeeld 3 jaren) zal gaan vergen, dan zal de belanghebbende nog slechts enkele jaren werkzaam kunnen zijn voor hij de pensioensgerechtigde leeftijd zal hebben bereikt. Bovendien zal het voor een 60-plusser zeer moeilijk zijn aan (regulier) werk te komen.

    In de wet is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan. In het derde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.

    Termijnen.

    Indien een alleenstaande ouder met een kind onder de 12 jaar ontheffing van de arbeidsplicht krijgt, zal dit zijn voor de duur van 1 jaar. Jaarlijks dient een herbeoordeling plaats te vinden.

    Voor cliënten (nieuwkomers) die aan een inburgeringprogramma deelnemen dient een ontheffing plaats te vinden gedurende het programma.

    Indien cliënten door een arts onafhankelijk en objectief beoordeeld zijn, wordt ontheffing gegeven voor de duur die aangegeven is in het medisch advies, echter maximaal voor de duur van 1 jaar.

    Voor cliënten met een leeftijd boven de 57½ dient de gemeente een individuele afweging te maken alvorens de ontheffing af te geven.

    Hierbij kunnen werkloosheidsduur, mogelijkheden en belemmeringen worden betrokken.

    Er kan ontheffing worden verleend tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

    In de WWB is geen rekening gehouden met zorgtaken voor ernstig zieke gezinsleden.

    Het college is van mening dat op uitzonderlijke gronden, na gedegen rapportage, ontheffing kan worden verleend van de arbeidsplicht, indien de verzorging van een ziek gezinslid niet door de desbetreffende instanties kan worden waargenomen of in de laatste levensfase van de zieke.Op individuele gronden kan een tijdelijke ontheffing worden afgegeven van maximaal 3 maanden, daarna zal herbeoordeling aan de orde zijn.

    Artikel 10 Algemene bepalingen over voorzieningen

    In dit artikel wordt bepaald dat het college de belanghebbende ondersteuning in de vorm van een re-integratietraject kan bieden en als onderdeel daarvan voorzieningen kan aanbieden.

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college nadere regels voor de toepassing van de voorzieningen die in lid 2 van artikel 10 zijn genoemd ( zie ook de toelichting bij artikel 3 )

    De premies bedoeld in het tweede lid onder f zijn een uitwerking van hetgeen is bepaald in artikel 10a van de WWB. Met de invoering van de wet STAP is de mogelijkheid gecreëerd om belanghebbenden via zogenaamde participatieplaatsen additionele onbeloonde werkzaamheden te laten verrichten (zoals bedoeld in het tweede lid onder j). In het Uitvoeringsbeleid worden de hoogtes van de premies bepaald. Deze premies zijn wel gebonden aan een maximumbedrag, ingevolge artikel 31 lid 2, onder j, van de WWB.

    Artikel 11 Loonkostensubsidie gericht op re-integratie

    Voor werkgevers kan het een risico zijn om een persoon in dienst te nemen, die al langere tijd werkloos is geweest, of die te kampen heeft (gehad) met een bepaalde problematiek. Door het verstrekken van een loonkostensubsidie neemt de gemeente een deel van de loonkosten op zich. Hierdoor kunnen belanghebbenden bij een reguliere werkgever werkervaring opdoen. De loonkostensubsidie is bedoeld als laatste middel, nadat een belanghebbende al voorafgaande trajecten heeft gevolgd. De volgende stap na beëindiging van de loonkostensubsidie moet dus uitstroom zijn naar reguliere arbeid. Het is niet bedoeld voor belanghebbenden die recente werkervaringen hebben.

    Een loonkostensubsidie wordt slechts voor een bepaalde tijd en tot een bepaald bedrag verstrekt. De subsidie zal in ieder geval nooit hoger zijn dan de kosten van de bijstand die aan de belanghebbende wordt verstrekt.

    De verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden hebben in ieder geval betrekking op de verantwoording van de loonkosten (de werkgever dient een opgave te verstrekken van het gewerkte aantal uren en de betaalde loonkosten), en kunnen betrekking hebben op begeleiding op de werkplek en het werkgeverschap.

    Van belang is te vermelden dat de Europese regelgeving voorwaarden stelt aan gesubsidieerde arbeid. Er is geen sprake van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG indien de subsidieregeling als een generieke subsidiemaatregel kan worden aangemerkt die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland of indien de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De voorzieningen gesubsidieerde arbeid en loonkostensubsidie die in deze verordening zijn opgenomen voldoen aan deze criteria.

    Artikel 11, 12 en 13

    Over de afwegingen is in toelichting bij artikel 3 en artikel 4 reeds ingegaan. Van belang is dat in lid 2 van artikel 10 is bepaald dat de alleenstaande ouder pas verplicht kan worden deel te nemen aan een voorziening indien een kinderopvangvoorziening beschikbaar is.

    In artikel 11 zijn bepalingen opgenomen wanneer de belanghebbende niet aan de opgelegde verplichtingen voldoet. Er ligt hier een relatie met de bepalingen in de afstemmingsverordening. Bij deze maatregelen zal het college er zich van vergewissen dat de afstemming in verhouding is tot de gepleegde feiten. Voor uitkeringsgerechtigden WWB hebben de benoemde gedragingen tevens gevolgen in het kader van de afstemming van de uitkering conform de afstemmingsverordening. Het college is bevoegd om bij niet nakomen van de verplichtingen de kosten van de voorziening terug te vorderen. In artikel 12 wordt aangegeven in welke situaties het college de voorziening kan beëindigen

    Artikel 14 Beëindiging

    In artikel 11 wordt bepaald dat door het college de wettelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid kan toepassen tot 25% van die inkomsten tot het wettelijk vastgestelde maximum, gedurende ten hoogste een periode van zes aaneengesloten maanden.

    Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden waaronder zij oordeelt dat het werk bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

    Artikel 16 Budget- en subsidieplafonds

    De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het in artikel 3 genoemde beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente een subsidie en budgetplafonds instellen.

    De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.

    Artikel 17 Wet Inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen

    Omdat de WIW en I/D regelgeving per 1 januari is vervallen is het noodzakelijk de huidige afspraken met WIW-ers, inleners en I/D werkgevers te herzien. Dit is geregeld in artikel 11 van de verordening. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels vast voor wat betreft de hoogte, duur en voorwaarden van de subsidievaststelling.

    Artikel 18 Hardheidsclausule

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Artikel 19 Nadere regels

    Voor de juiste uitvoering van de verordening is het College bevoegd nadere uitvoeringsregels vast te stellen. Dit artikel geeft het College de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

    Artikel 20 Uitvoering

    Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

    Artikel 21 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking

    Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.