Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren gemeente Oss

Geldend van 02-06-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren gemeente Oss

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren gemeente Oss

De Raad van de gemeente Oss,

gezien het advies van de raadscommissie Maatschappelijke Participatie d.d. 27 april 2010,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss d.d. 16 maart 2010,

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel e en 35, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

BESLUIT

vast te stellen de volgende ToeslagenverordeningWet investeren in jongeren gemeente Oss.

Artikel 1. Definities

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevende: degene, die is aangewezen op verzorging door zijn bloedverwant in de eerste of tweede graad ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;

    • d.

      woonkosten:

      1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d van de Wet op de huurtoeslag;

      2°. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • e.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoelt in artikel 3, zesde lid Wet werk en bijstand;

    • f.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss.

  • 2. De in deze verordening genoemde percentages die de hoogte van de toeslag of verlaging aanduiden, worden berekend over de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet.

Artikel 2. Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3. Toeslagen alleenstaande (ouder)

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent voor de jongere op wie het eerste lid niet van toepassing is;

  • 3. De toeslag als bedoeld in het vorige lid wordt verhoogd met 10% als een van onderstaande situaties van toepassing is:

    • a.

      er is, uitgezonderd de bij de ouder(s) wonende jongere, als inwonende een commerciële prijs verschuldigd;

    • b.

      er is uitsluitend medebewoning van verzorgingsbehoevende die door de jongere worden verzorgd.

  • 4. De commerciële prijs als bedoeld in het vorige lid wordt vastgesteld op 15% van de gehuwdennorm en heeft betrekking op woonkosten. Voor kostgangers geldt een aftrek op het kostgeld voor voedingskosten volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 4. Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent voor gehuwden die met één ander hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

  • 2. De verlaging bedoeld in het vorige lid blijft achterwege als een van onderstaande situaties van toepassing is:

    • a.

      er is, uitgezonderd de bij de ouder(s) wonende jongere, als inwonende een commerciële prijs verschuldigd;

    • b.

      er is uitsluitend medebewoning van verzorgingsbehoevende die door de jongere worden verzorgd.

  • 3. Het begrip commerciële prijs is gelijk aan het bepaalde in artikel 3, vierde lid.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

  • 1. Indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonlasten zijn verbonden dan wel indien geen woning wordt aangehouden, bedraagt de verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet voor:

  • a. de gehuwde 20 procent, als artikel 4, eerste lid niet van toepassing;

  • b. de gehuwde 10 procent, als artikel 4, eerste lid van toepassing is;

  • c. de alleenstaande en alleenstaande ouder 20%, als artikel 3 eerste lid of artikel 3 derde lid van toepassing is;

  • d. de alleenstaande en alleenstaande ouder 10%, als artikel 3 tweede lid van toepassing is.

  • 2. Voor de jongere zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens blijft de verlaging geheel of gedeeltelijk achterwege indien aantoonbaar en structurele kosten voor thuis- en daklozenopvang worden gemaakt.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing zolang een verlaging geldt als bedoeld in artikel 6.

Artikel 6. Verlaging Schoolverlaters

  • 1. Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding is sprake indien er nog geen periode van zes maanden is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin er geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten als bedoeld in artikel 33 van de wet.

  • 2. De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde norm volgens de artikelen 26, 27 en 28 van de wet verhoogt met eventuele toeslag als bedoeld in artikel 3, en het normbedrag voor levensonderhoud voor een thuisinwonende of uitwonende studerende als bedoeld in artikel 33, tweede lid Wet werk en bijstand.

Artikel 7. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. Indien de artikelen 5 en 6 niet van toepassing zijn, wordt de toeslag bedoeld in artikel 3:

  • a. voor een alleenstaande van 21 jaar verlaagd tot nihil;

  • b. voor een alleenstaande van 22 jaar verlaagd tot 10%.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de jongere in het Verdihuis verblijft, voorzover het crisisopvang of opvang in het sociaal pension betreft.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 8. Rangorde

Beoordeling vindt plaats door achtereenvolgens te toetsen aan de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie in weekblad Regio Oss rubriek Oss Actueel en werkt terug tot en met 1 oktober 2009.

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren gemeente Oss.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 mei 2010.

Algemene toelichting

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorziening

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame- en substantiële arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zgn. werkleeraanbod vastgelegd. Dit werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken makkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. 

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits…’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij…’. Deze uitkering, de zgn. inkomensvoorziening, volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

Relatie met de WWB

Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren in beginsel geen algemene bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en ondergaat de Toeslagenverordening WWB een navenante wijziging. Op grond van het overgangsrecht (art. 86 WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk tot 1 juli 2010. Om die reden hoeft een aanpassing van de Toeslagenverordening WWB aan de WIJ eerst met ingang van 1 juli 2010 zijn beslag te krijgen.

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WWB. Omdat één van de uitgangspunten van de wetgever is geweest dat de WIJ niet aangegrepen zou moeten worden om de uitkeringen voor jongeren te verlagen, is een van de WWB afwijkende regeling van de normuitkeringen voor 21- en 22-jarigen uiteindelijk ingetrokken. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Evenals in de WWB heeft de wetgever in de WIJ het college en de gemeenteraad afzonderlijke taken toebedeeld. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WIJ, terwijl de gemeenteraad de opdracht heeft gekregen in een vijftal verordeningen regels vast te stellen, ondermeer met betrekking tot het verhogen en verlagen van de normen die voor de inkomensvoorziening gelden (art. 12, eerste lid sub e WIJ). Deze regels moeten exclusief in een verordening worden vastgelegd, ter wille van de rechtszekerheid, aldus de Memorie van Toelichting (TK 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 37). Aangenomen mag worden dat deze regelgevende bevoegdheid rechtens niet kan worden overgedragen aan het college.

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dwz. dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (art. 35, vierde lid WIJ).

Normen, toeslagen en verlagingen

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die thans is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Normen

In Hoofdstuk 4 van de WIJ (‘Recht op inkomensondersteuning’) zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikelen 26 t/m 29). Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijke minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26, sub a en 27 sub a WIJ). Deze normen kunnen evt. worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslagen en verlagingen

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als thans in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd.

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de norm voor gehuwden. Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Daarnaast is verlaging van de norm of toeslag mogelijk als de jongere een schoolverlater is. Ten slotte kan het college bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de uitkering in de pas te laten lopen met het wettelijke minimumjeugdloon. De laatstgenoemde verlagingen kunnen niet in combinatie met elkaar worden toegepast. Binnen de gestelde randvoorwaarden staat het de gemeenten in beginsel vrij om eigen beleid te voeren over de hoogte van de toeslagen en verlagingen. Er bestaat geen wettelijke verplichting om de norm en/of toeslag te verlagen.

Ook voor gehuwde jongeren waarvan één van de partners in de leeftijdsgroep van 18 tot 21 jaar en de ander in de leeftijd van 21 tot 27 jaar zit, geldt dat de norm verlaagd kan worden. De WIJ sluit dit, evenmin als de WWB, uit. Dit geldt evenzeer voor het geval beide partners in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar zitten. Ook de voor hen geldende norm kan verlaagd worden. Niettemin wordt dit niet opportuun geacht. De normen voor deze categorie jongeren zijn immers al lager vastgesteld, vanwege de (vaak theoretische) onderhoudsplicht van ouders. Het verder verlagen van deze normen kan er spoedig toe leiden dat deze jongeren onder het bestaansminimum terechtkomen. Bovendien maakt categoriale verlaging op deze groep jongeren de toch al behoorlijk complexe normensystematiek nog ingewikkelder.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet-rechthebbende partner

Voor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt (28, eerste lid, sub e, resp. 28, tweede lid, sub e WIJ). Personen van 27 jaar of ouder komen immers niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ. De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening (art. 28, derde lid WIJ). De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de WIJ evenwel beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is (art. 30, eerste lid, in verbinding met 26, sub b en 27, sub b WIJ). Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner geen recht op toeslag. Niettemin mag, gegeven de wens van de wetgever om e.e.a. zoveel mogelijk conform de WWB te regelen en met een beroep op de jurisprudentie die gevormd is onder de WWB en Abw, worden aangenomen dat ook gehuwde jongeren die voor de normering worden gelijkgesteld met een alleenstaande (ouder), onder omstandigheden recht kunnen hebben op een toeslag, mede gelet op het individualiseringsbeginsel, dat binnen de WIJ klaarblijkelijk ook een rol speelt op het punt van normen, toeslagen en verlagingen (art. 35, vierde lid WIJ; zie m.b.t. de bijstand bijv. CRvB 12 december 1995, JABW 1996/40). Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen, en is geen sprake van medebewoning, dan zal de toeslag, naar analogie van de WWB, in beginsel zelfs 20% van de gehuwdennorm moeten bedragen (CRvB 4 maart 2003, LJN: AF6326).

Als de niet-rechthebbende partner een WWB-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt evenzeer voor de bijstandsgerechtigde partner. Beiden kunnen immers nimmer een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beide partners dan aanspraak hebben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een verlaging i.v.m. medebewoning formeel gezien niet mogelijk is, omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm (als bedoeld in artikel 28, eerste/tweede lid onderdeel d WIJ). Omdat dit een ongewenste uitkomst is, rijst de vraag of de norm van de jongere bij wijze van individualisering verlaagd kan worden. Artikel 34, vierde lid WIJ lijkt daarin niet te voorzien, gelet op de tekst van de bepaling, hoewel dat conform de bedoelingen van de wetgever wel mogelijk zou moeten zijn. Om problemen te voorkomen verdient het aanbeveling in dat geval met toepassing van artikel 18, eerste lid WWB de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde partner te verlagen.

Voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben, is een specifieke regeling getroffen. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past (art. 28, vierde lid WIJ). Omdat daar expliciet over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning, wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens daarop in mindering worden gebracht.

Berekening toepasselijke uitkering

De hoogte van de normuitkering voor jongeren kan als volgt worden berekend:

  • 1.

    Norm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4a.

    Korten met verlaging schoolverlater

OF

4b.Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De Toeslagenverordening geeft aan welke rangorde geldt bij de beoordeling van toeslag en verlaging. Samengevat is het systeem van berekening een drietrapsraket: norm, toeslag en verlaging. In de beschikking die de jongere ontvangt moeten de bijhorende juridische grondslagen terugkomen. Zo is traceerbaar hoe het recht op inkomensvoorziening is bepaald.

Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening (art. 23, eerste lid, onderdeel e, resp. art. 42, eerste lid, onderdeel m WIJ). Zij kunnen beroep doen op de WWB. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is! (zie artikel 58 WIJ en artikel 78f WWB). Gelet op de tekst en toelichting betreft het de normen, toeslagen en verlagingen genoemd in de artikelen 26 tot en met 33 WIJ. Artikel 34 WIJ is niet van toepassing verklaard. De leeftijdsverlaging die voor 21- en 22-jarigen kan worden toegepast op de toeslag van alleenstaanden, bedoeld om de inkomensvoorziening af te stemmen op het wettelijk minimumjeugdloon, is kennelijk niet noodzakelijk geacht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

Evenals in de toeslagenverordening WWB is het begrip ‘gehuwdennorm’ omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub d WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is overigens gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a WWB.

Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet de jongere aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit dat een jongere als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden voor ontheffing van de verplichtingen in verband met de arbeidsinschakeling (artikel 45 WIJ).

Er dient sprake te zijn van bloedverwantschap in de eerste of tweede graad.  Onder bloedverwanten in de eerste graad worden ouders en kinderen verstaan. Bloedverwanten in de tweede graad zijn broers en zusters maar kunnen ook kleinkinderen en grootouders zijn.

Overigens bestaat de mogelijkheid jongeren die geen bloedverwanten zijn bij kortdurende verzorging en crisisopvang op individuele basis ook (tijdelijk) onder het begrip verzorgingsbehoevendheid te laten vallen.

Evenmin als in de WWB wordt het begrip ‘woning’ in de WIJ omschreven. Gelet op de analogie met de WWB mag aangenomen worden dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB, t.w. het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen.

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Artikel 2. Doelgroep

Hoewel de tekst van de artikelen 30, 31 en 32 WIJ ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden en is dit niet in deze verordening opgenomen. Zie daarover ook de Algemene toelichting. Feitelijk betekent dit dat voor deze leeftijdsgroep wordt afgezien van verlagingen, als bedoeld in Hoofdstuk 4 van de WIJ.

Artikel 3. Toeslagen alleenstaande (ouder)

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 1.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur, stookkosten, verzekeringen, heffingen, belastingen, vastrecht). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats.

Evenals in de toeslagenverordening WWB is in deze verordening als uitgangspunt gekozen voor de zgn. forfaitaire variant voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag. Forfaitair betekent dat niet de werkelijke bestaanskosten en de mate waarin deze in concreto gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is. De meeste gemeenten hebben gekozen voor deze variant, omdat deze de meest efficiënte uitvoering oplevert en bovendien het minst fraudegevoelig is. In de jurisprudentie is de forfaitaire variant algemeen aanvaard (zie bijv. CRvB 10 juli 2008, LJN: BD3700). In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval anderen in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben. Het aantal personen die kosten kunnen delen is niet van invloed op de toeslag.

De standaardtoeslag van 10% kan verhoogd worden met een toeslag van 10% als een van de onderstaande situaties van toepassing is:

  • a.

    er is als inwonende een commerciële prijs verschuldigd voor woonkosten waarbij wordt verondersteld dat men niet of nauwelijks kosten kan delen. Als men al kosten kan delen dan wordt er van uitgegaan dat die dermate laag zijn dat een extra toeslag van 10% gerechtvaardigd is. Voor inwonende jongeren bij de ouders geldt dat zij altijd wel enige schaalvoordelen hebben, reden waarom de toeslag van 10% niet verder verhoogt wordt ook al stelt men dat een commerciële prijs betaald wordt. Dit laatste heeft niet hetzelfde karakter als bijvoorbeeld tussen een verhuurder en onderhuurder.

  • b.

    medebewoning van zorgbehoevende. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om jongeren vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.  Er dient een familierelatie in de eerste dan wel tweede graad te bestaan om als verzorgingsbehoevende te worden aangemerkt. 

Voor het begrip commerciële prijs wordt een percentage van 15% gehanteerd van de gehuwdennorm. Dit is afgeleid van het begrip woonkosten zoals gehanteerd wordt door het Nibud. Bij kamerverhuur en (begeleide) kamerbewoning in het Verdihuis wordt om praktische redenen uitgegaan van de huurprijs inclusief eventueel bijkomende leveringen en diensten (bijvoorbeeld gas, water en stroom). Bij kostgangers daar en tegen wordt een aftrek op het kostgeld toegepast voor voeding gebaseerd op de normen van het Nibud. Het dan resterende bedrag wordt afgezet tegen het bedrag voor een commerciële prijs.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Artikel 4. Verlaging gehuwden

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met maximaal 20% wordt verlaagd als de jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de jongere een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

De verlaging op basis van dit artikel is voor de alleenstaande (ouder) gelijk aan de in artikel 3 vastgestelde toeslag en voor gehuwden 20% of 10% bij samenloop met artikel 4.

De situatie van jongeren die bij de ouders inwonen leidt niet tot een verlaging, omdat op basis van andere jurisprudentie (CRvB 2 maart 1999 JABW 1999/69) is bepaald, dat er als gevolg van die inwoning weliswaar schaalvoordelen bestaan, doch dat in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd, dat in een dergelijke situatie sprake is van het geheel kunnen delen van de kosten. Aangenomen mag worden dat dit ook voor de toepassing van de WIJ geldt.

Mochten dak- en thuislozen regelmatig gebruik maken van een opvangadres waaraan kosten zijn verbonden, dan kan de uitkering afwijkend worden vastgesteld.

Artikel 6. Verlaging schoolverlaters

De schoolverlaterverlaging van artikel 33 WIJ is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Opmerking verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Wel is denkbaar, dat de periode waarover de verlaging wordt toegepast, verlengd wordt, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

Met de aanduiding aanspraak op wordt bedoeld dat de opleiding op zich recht geeft op de bedoelde studiefinanciering of tegemoetkoming ongeacht of men daar feitelijk gebruik van heeft gemaakt. Verder is van belang dat het moet gaan om opleidingen aan onderwijsinstellingen waarbij men lessen of stage volgt. Zelfstudie of studie aan de Open Universiteit valt daar dus niet onder.

Indien binnen het half jaar de inkomensvoorziening tijdelijk wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, schort de termijn van zes maanden niet op.  Enkel het tijdsverloop is bepalend.

De verlaging wordt zodanig vastgesteld dat de inkomensvoorziening gelijk is aan het normbedrag voor een thuisinwonende of uitwonende studerende als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000, welke zijn opgenomen in artikel 33, tweede lid WWB.

Artikel 7. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Artikel 34 WIJ geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. De toeslag wordt derhalve zodanig verlaagd dat er een prikkel tot het aanvaarden van werk blijft bestaan. Dit artikel is nadrukkelijk alleen van toepassing op alleenstaanden en geldt dus niet voor alleenstaande ouders en gehuwden.

Met de zinsnede dat de verlaging niet wordt toegepast indien de verlaging volgens de artikelen 5 en 6 reeds zijn toegepast, wordt geregeld dat niet gelijktijdig gebruik gemaakt kan worden van deze verlagingsgronden. Een samenloop van artikel 6 met artikel 7 is overigens uitgesloten in artikel 35, tweede lid van de wet. Als reeds een verlaging van toepassing is als gevolg van het ontbreken van woonkosten of wegens het recent beëindigen van een opleiding, blijft dus een verdere verlaging op basis van 21 of 22 jarige leeftijd achterwege.

De toeslag als genoemd in artikel 3 wordt voor een 21 jarige alleenstaande verlaagd tot nihil. Of de jongere alleen een woning bewoont of kosten met een ander kan delen maakt daarbij geen verschil. In alle gevallen wordt de inkomensvoorziening afgetopt tot de norm als bedoeld in artikel 26, onderdeel b van de wet. De toeslag als genoemd in artikel 3 voor een 22 jarige alleenstaande wordt verlaagd tot 10%. Of kosten al dan niet kunnen worden gedeeld met een ander maakt daarbij geen verschil.

Ten aanzien van alleenstaanden van 21 of 22 jaar is volgens de Centrale Raad van Beroep 11 april 2000, nrs 00/1123 NABW-VV, 001081 NABW (JABW 2000/97) geen plaats voor een op de betrokken gerichte beoordeling, zodat bij uitstroombelemmeringen ook verlaging aan de orde kan zijn. Aangenomen mag worden dat deze jurisprudentie ook voor de WIJ geldt.

Bij crisisopvang/sociaal pension in het Verdihuis heeft de jongere geen invloed op de hoogte van de pensionprijs. Dat is een vaste prijs. Aangezien is vastgesteld dat bij aftopping de inkomensvoorziening in deze situatie ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan (pensionprijs en persoonlijke uitgaven) te voorzien, blijft de verlaging voor 21/22-jarigen geheel achterwege zolang men in de crisisopvang/ sociaal pension van het Verdihuis verblijft. Deze uitzondering geldt nadrukkelijk niet voor het begeleid kamerwonen via het Verdihuis. De jongere is dan immers geen pensionprijs, maar een voor kamerbewoning gebruikelijke huur verschuldigd.

Artikel 8. Rangorde

Met dit artikel wordt nogmaals benadrukt dat de beoordeling van toeslag en verlaging verloopt volgens een vast pad. Door de formulering van de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 is een cumulatie van ongewenste en –in het geval van artikel 35, tweede lid, sub b van de wet- uitgesloten samenloop voorkomen.

Artikel 9. Inwerkingtreding

De Wet investeren in jongeren is van kracht vanaf 1 oktober 2009.

Omdat de verordening pas in werking treedt op de dag na publicatie in weekblad Regio Oss, gelden de hierin opgenomen bepalingen –bij wijze van noodvoorziening- tot dat tijdstip als beleidsregels.