Regeling vervallen per 01-01-2021

Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2011

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-12-2020

Intitulé

Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2011

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oud-Beijerland,

Gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder; de Waterwet, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten, circulaires en regelingen;artikel 4 van de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;de instemming van het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid van 2 december 2010 op grond van artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluitvast te stellen:het Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2011 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuurscommissie: de bestuurscommissie Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, bedoeld in artikel 2 van de Verordening bestuurscommissie Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • c.

    directeur: de directeur van de Omgevingsdienst, bedoeld in artikel 30 van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid, tevens secretaris van het bestuur van de Omgevingsdienst;

  • d.

    gemeente: de gemeente Oud-Beijerland;

  • e.

    Omgevingsdienst: het openbaar lichaam Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, bedoeld in artikel 2 van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid;

  • f.

    programmataken: programmataken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

Artikel 2 Mandaat

  • 1 Aan de directeur wordt, voor zover het bevoegdheden van het college betreft, mandaat verleend, tot het uitoefenen van de volgende bevoegdheden namens het college:

    • a.

      De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht - Het in behandeling nemen, beoordelen en het nemen van besluiten op een aanvraag om vergunning ingevolge de artikelen 2.4, 2.6, 2.30, 2.31, 2.33 en 3.23 juncto artikel 2.1, eerste lid onder e, mede in samenhang met het gestelde in artikel 3.10, derde lid;- Het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bij of krachtens de in artikel 5.1 van de wet genoemde wetten bepaalde juncto artikel 5.2 van de wet;- Het aanwijzen van ambtenaren belast met het toezicht op de naleving op grond van artikel 5.10, derde lid;

    • b.

      De Wet milieubeheer- Het in behandeling nemen en beoordelen van meldingen en het nemen van besluiten ingevolge het gestelde bij of krachtens de artikelen in paragraaf 8.1, alsmede het uitoefenen van toezicht op de nalieving van deze bepalingen en het verrichten van handelingen ter voorbereiding van de bestuursrechtelijke handhaving ingevolgde de bepalingen van hoofdstuk 18;- het voorbereiden en het nemen van besluiten ingevolge paragraaf 12.3.2;- het voorbereiden en het nemen van besluiten op grond van de hoofdstukken 17 en 19. Een ongewoon voorval als bedoeld in hoofdstuk 17 wordt zo spoedig mogelijk doorgemeld aan de burgemeester van de gemeente.

    • c.

      Het voorbereiden en nemen van besluiten ingevolge het Besluit risico's zware ongevallen 1999

    • d.

      De Wet bodembescherming- Het voorbereiden en nemen van besluiten ingevolge het Besluit bodemkwaliteit;

    • e.

      De Waterwet- Het voorbereiden en nemen van besluiten ingevolge artikel 3.8, met dien verstande dat het mandaat louter betrekking heeft op het zorgdragen voor de met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer benodigde afstemming van taken en bevoegdheden, voorzover het betreft de indirecte lozingen van inrichtingen;

    • f.

      De Wet vervoer gevaarlijke stoffen- Het voorbereiden en nemen van besluiten ingevolge de artikelen 22 en 28;

    • g.

      De Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet- Het opleggen, opschorten van de looptijd, opheffen en verminderen van een last onder dwangsom als bedoeld in de artikelen 5:32 en 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 125 van de Gemeentewet, indien en voor zover de last onder dwangsom betrekking heeft op de bevoegdheden als genoemd onder a tot en met f. De directeur is niet bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom, wanneer het maximaal te verbeuren bedrag hoger is dan € 50.000. De directeur is slechts bevoegd tot het opschorten van de looptijd, het opheffen en het verminderen van de last onder dwangsom indien het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom in mandaat is genomen.

    • h.

      Wet openbaarheid van bestuur- Het voorbereiden en nemen van besluiten in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, voor zover het de uitoefening van de bevoegdheden als genoemd onder a tot en met g betreft.

    • i.

      Het uitoefenen van taken en het verrichten van handelingen die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn als bedoeld in artikel 4, tweede en vijfde lid, van de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

     Voor zover niet genoemd in de onderdelen a tot en met h.

  • 2 Aan de directeur wordt, voor zover het de in het eerste lid genoemde bevoegdheden betreft, in mandaat opgedragen de bevoegdheid tot het machtigen van ambtenaren van de Omgevingsdienst ten behoeve van het in rechte vertegenwoordigen van de gemeente, dan wel het ondersteunen van de vertegenwoordiging van de gemeente in gerechtelijke procedures.

  • 3 Aan de directeur wordt, voor zover het bevoegdheden van het college betreft, in mandaat opgedragen de bevoegdheid tot het aanvragen van subsidies, bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht, namens de gemeente, ten behoeve van de uitvoering van de programmataken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, mits en voor zover de vertegenwoordiger van de gemeente in de bestuurscommissie heeft aangeven akkoord te gaan met het aanvragen van de betreffende subsidie namens zijn gemeente.

  • 4 De bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, behelzen niet de bevoegdheid te beslissen op bezwaarschriften, bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5 De directeur neemt bij de aan hem in mandaat verleende bevoegdheden de algemene instructies en de instructies per geval van het college in acht, als bedoeld in artikel 10:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3 Kaders uitoefening bevoegdheden

  • 1 De directeur betrekt bij de uitoefening van de aan hem opgedragen bevoegdheden het beleid van het college ter zake alsmede de door de gemeenteraad van de gemeente vastgestelde kaders.

  • 2 Het college treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de Omgevingsdienst inzake uitvoeringsaspecten.

  • 3 Het college zendt de directeur alle benodigde informatie noodzakelijk voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid.

  • 4 Indien de directeur in afwijking van het bepaalde in het eerste lid wenst te besluiten, treedt hij hierover in overleg met het college.

Artikel 4 Informatieplicht

  • 1 Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat of ondermandaat is verleend informeert het college bij zwaarwegende omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, heeft de directeur een aan de uitoefening van de bevoegdheid voorafgaande informatieplicht en een signaleringsplicht jegens het college indien de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid voor het college naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen kan hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de gemeente aansprakelijk zal worden gesteld of anderszins aangesproken zal worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur alle benodigde informatie en voert hij overleg met het college alvorens de bevoegdheden bedoeld in artikel 2 uit te oefenen.

  • 3 De directeur en het college overleggen regelmatig over de planning, de aantallen en de kwaliteit van de te nemen en reeds genomen besluiten door de directeur.

Artikel 5 Ondermandaat

  • 1 De directeur kan de bevoegdheden, genoemd in artikel 2, in ondermandaat opdragen aan de afdelingshoofden, bedoeld in artikel 1 onder c, van de Organisatieverordening Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid 2010.

  • 2 Artikel 2, vierde en vijfde lid, artikel 3 en artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van bevoegdheden in ondermandaat.

Artikel 6 Volmacht en machtiging

Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover van toepassing, met mandaat gelijkgesteld,

  • a.

    .de verlening van volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, en

  • b.

    de machtiging om handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Artikel 7 Ondertekening

  • 1 Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens het bepaalde in artikel 2 luidt de ondertekening:Burgemeester en wethouders van Oud-Beijerlandnamens dezen,directeur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland ZuidGevolgd door de handtekening en naam van de functionaris. 

  • 2 Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens het bepaalde in artikel 5, luidt de ondertekening:Burgemeester en wethouders van Oud-Beijerlandnamens dezen,afdelingshoofd (naam afdeling) van de Omgevingsdienst Zuid-Holland ZuidGevolgd door de handtekening en naam van de functionaris. 

  • 3 Indien gebruik wordt gemaakt van volmacht overeenkomstig artikel 6, luidt de ondertekening:De gemeente Oud-BeijerlandNamens dezedirecteur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland ZuidGevolgd door de handtekening en naam van de functionaris 

  • 4 Indien krachtens ondermandaat als bepaald in artikel 5 gebruik wordt gemaakt van volmacht overeenkomstig artikel 6, luidt de ondertekening:De gemeente Oud-BeijerlandNamens dezeAfdelingshoofd (naam afdeling) van de Omgevingsdienst Zuid-Holland ZuidGevolgd door de handtekening en naam van de functionaris

     

Artikel 8 Slotbepalingen

  • 1 De mandaatbesluiten genomen door het college of voor zover van toepassing, aan het college ondergeschikte functionarissen, waarbij mandaat werd verleend aan de directeur van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid, of voor zover van toepassing aan functionarissen ondergeschikt aan voornoemde directeur, worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

  • 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag nadat het overeenkomstig artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt.

  • 3 Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2011.

Ondertekening

Aldus besloten door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oud-Beijerland op de secretaris, de burgemeester, 

Toelichting 1 Toelichting bij het uniforme Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2011

Het Mandaatbesluit Omgevingsdienst ZHZ 2011 is een voortzetting van het mandaat dat van toepassing was voor de Milieudienst Zuid-Holland Zuid. Hierover zijn medio 2010 afspraken gemaakt in de bestuurscommissie. Daarbij is ernaar gestreefd het te verlenen mandaat van de gemeenten aan de directeur van de Omgevingsdienst zo uniform mogelijk te laten zijn.

Artikel 2, eerste lidHet eerste lid van artikel 2 bevat de opsomming van bevoegdheden waarvoor mandaat wordt verleend aan de directeur van de Omgevingsdienst.In onderdeel a is verwoord welke taken en bevoegdheden in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden gemandateerd. Het eerste gedachtestreepje bevat het in behandeling nemen, beoordelen en het nemen van besluiten op de aanvraag om omgevingsvergunning voor zover het gaat om de enkelvoudige vergunning op het gebied van milieubeheer. De verwijzing naar artikel 2.1, eerste lid onder e, heeft hierop betrekking. Daarnaast wordt aan de Omgevingsdienst mandaat gegeven voor het uitoefenen van toezicht op de wetten die in artikel 5.1 van de Wabo worden genoemd. Het betreft de Flora- en faunawet, de Kernenergiewet, de Monumentenwet 1988, de Natuurbeschermingswet 1998, de Ontgrondingenwet, de Wet bescherming Antarctica, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening, de Waterwet en de Woningwet. Deze verwijzing naar artikel 5.1 geldt uiteraard indien en voorzover de gemeente bevoegdheden heeft in het kader van deze wetten en de betreffende taak in de uitvoeringsovereenkomst opdraagt aan de Omgevingsdienst. Ook het toezicht op de afvalstoffenregels uit hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer valt hier derhalve onder. De gemeenschappelijke regeling maakt zelf een uitzondering voor wat betreft de uitvoering van taken op grond van de titels 10.4 en 10.5 en artikel 10.63, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Artikel 6, waarin wordt bepaald dat machtiging wordt gelijkgesteld met mandaat, borgt vervolgens dat ook feitelijke handelingen, zoals het uitvoeren van toezicht en het verrichten van onderzoek, onder dit mandaatbesluit vallen. Ook wordt de directeur gemandateerd om ambtenaren van de Omgevingsdienst aan te wijzen als toezichthouder.Onderdeel b heeft ten eerste betrekking op het in behandeling nemen, beoordelen, accepteren van meldingen en nemen van besluiten ingevolge het gestelde in paragraaf 8.1 van de Wet milieubeheer. Deze paragraaf bevat regels voor de uitvoering van algemene regels voor niet-vergunningplichtige inrichtingen alsmede van algemene regels voor vergunningplichtige inrichtingen. Het betreft onder andere de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen en om voorschriften te verbinden aan een omgevingsvergunning voor een inrichting. Er is derhalve sprake van een sterke koppeling met onderdeel a van dit artikellid voor wat betreft het uitoefenen van bevoegdheden op het gebied van milieu. Het toezicht op de regels die bij of krachtens paragraaf 8.1 zijn gesteld is geregeld in hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer. Het voorbereiden en het nemen van besluiten ingevolge paragraaf 12.3.2 van de Wet milieubeheer heeft betrekking op de afhandeling van een PRTR-verslag door het bevoegde gezag. Het voorbereiden en het nemen van besluiten op grond van de hoofdstukken 17 en 19 van de Wet milieubeheer ziet op de afhandeling van ongewone voorvallen en de openbaarheid van milieu-informatie.Ingevolge het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 dient onder andere te worden beoordeeld of het veiligheidsrapport voldoet aan de daaraan gestelde eisen op grond van de Wet milieubeheer. Het mandaat hiertoe is geregeld in onderdeel c. Onderdeel d regelt het voorbereiden en nemen van besluiten ingevolge het Besluit bodemkwaliteit. Het betreft onder andere de ontvangst en beoordeling van meldingen.In onderdeel e is een mandaat opgenomen inzake het zorgdragen voor de met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer benodigde afstemming van taken en bevoegdheden, voorzover het betreft de indirecte lozingen van inrichtingen.Onderdeel f betreft de ontheffingverlening van de vastgestelde route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ten behoeve van laden en lossen over wegen en vaarwegen.In onderdeel g is onder andere de bevoegdheid tot het opleggen van een dwangsom opgenomen bij milieugerelateerde overtredingen. Daarbij geldt dat de directeur bevoegd is tot een maximaal te verbeuren bedrag, dat per gemeente in het mandaatbesluit wordt vastgesteld. Het uniforme modelmandaatbesluit van de Omgevingsdienst gaat daarbij uit van een maximumbedrag van € 50.000. Het mandaat voor de afdoening van verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur is opgenomen in onderdeel h.Onderdeel i is opgenomen als vangnet en geeft mandaat voor het uitoefenen van de taken en het verrichten van de handelingen die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn als bedoeld in artikel 4, tweede en vijfde lid, van de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, voor zover niet genoemd in de voorgaande onderdelen van artikel 2, eerste lid. In onderdeel i wordt dus geen mandaat verleend tot het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2, overige ledenIn het tweede lid van artikel 2 is de bevoegdheid van de directeur opgenomen tot het machtigen van ambtenaren van de Omgevingsdienst ten behoeve van het in rechte vertegenwoordigen van de gemeente, dan wel het ondersteunen van de vertegenwoordiging van de gemeente in gerechtelijke procedures. Met deze bepaling wordt voorkomen dat per zaak door de gemeente een aparte machtiging moet worden opgesteld om een ambtenaar van de Omgevingsdienst de gemeente in rechte te laten vertegenwoordigen. Het artikellid maakt daarnaast duidelijk dat het primair aan de gemeente is indien zij de vertegenwoordiging in rechte zelf wenst te organiseren, en zich daarbij laat ondersteunen door de Omgevingsdienst. Het derde lid bevat de bevoegdheid voor de directeur om subsidies aan te vragen ten behoeve van de uitvoering van de programmataken. De directeur kan alleen van dit mandaat gebruikmaken indien de vertegenwoordiger van de gemeente in de bestuurscommissie heeft aangeven akkoord te gaan met het aanvragen van de betreffende subsidie namens zijn gemeente. Door deze constructie kan de gemeente de relatie met de eigen begroting borgen.Het vierde lid van dit artikel is opgenomen vanwege de heersende jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vdat mandaat voor bezwaar niet aan niet-ondergeschikten mag worden gegeven.

Artikelen 3 en 4De artikelen 3 en 4 dienen in onderling verband te worden beschouwd. Artikel 3 bevat een informatieplicht van de mandaatgever, in artikel 4 is de informatieplicht van de directeur van de omgevingsdienst opgenomen. In het tweede lid van artikel 4 is vastgelegd dat – bij te verwachten politieke en maatschappelijke gevolgen of mogelijke aansprakelijkheid van de gemeente – de directeur alle benodigde informatie verschaft en overleg heeft met de gemeente alvorens gebruik te maken van een gemandateerde bevoegdheid. In het derde lid van artikel 4 is vastgelegd dat de directeur van de omgevingsdienst en het college regelmatig overleggen over de planning, de aantallen en de kwaliteit van de te nemen en reeds genomen besluiten door de directeur. Daarnaast zal in het kader van relatiemanagement regelmatig afstemming plaatsvinden tussen het management van de Omgevingsdienst en de bestuurders van de regiogemeenten.

Artikel 5Artikel 5 maakt duidelijk dat de directeur van de omgevingsdienst de aan hem gemandateerde bevoegdheden in ondermandaat kan opdragen aan een afdelingshoofd. Dit is vanuit oogpunt van transparantie gewenst. De in de artikelen 2, 3 en 4 genoemde uitzondering voor bezwaar, de algemene instructies, de