Regeling vervallen per 09-07-2020

Coördindatieregeling Gemeente Oud-Beijerland 2012

Geldend van 19-05-2012 t/m 08-07-2020

Intitulé

Coördindatieregeling Gemeente Oud-Beijerland 2012

Deze regeling is in werking getreden op 19 mei 2012

DE RAAD DER GEMEENTE OUD-BEIJERLAND;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 april 2012;

Gelet op Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

BESLUIT :

vast te stellen de volgende verordening:

Coördinatieverordening Gemeente Oud-Beijerland 2012

 

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • 1.

    besluit: besluit als bedoeld in artikel 3:30, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 2.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 3.

    bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 4.

    uitwerkingsplan, wijzigingsplan: een uitwerkingsplan respectievelijk wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 5.

    bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1 sub a van de Woningwet en artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 6.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een fase daarvan als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 7.

    aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend;

  • 8.

    Wabo:Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan of een wijzigingsplan vast te stellen met het besluit over één of meer daarmee samenhangende omgevingsvergunningen, al dan niet met aan de omgevingsvergunning en/of het bestemmingsplan gerelateerde vergunningen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3.

Artikel 3 Vergunningen en ontheffingen die naast de omgevingsvergunning deel uit kunnen maken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan vast te stellen

De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen of ontheffingen kunnen gecoördineerd worden met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • 1.

    het besluit tot vaststelling van een hogere waarde (“ontheffing”) als bedoeld in artikel 45, 47, 55, 61, 83, 85 of 100a van de Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 2 Coördinatie

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende condities kan het college van burgemeester en wethouders ambtshalve of op aanvraag overgaan tot een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3:

  • 1.

    het besluit over een omgevingsvergunning die op het moment van indienen op grond van artikel 2.10, lid 1, sub c of artikel 2.11, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geweigerd zou moeten worden en die slechts op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan worden verleend, en het besluit over het bestemmingsplan, het uitwerkingsplan of het wijzigingsplan dat de omgevingsvergunning mogelijk maakt, maken tenminste deel uit van de te coördineren besluiten en;

  • 2.

    een ander besluit dat, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, genoemd is in artikel 3 en verband houdt met de aanvraag of met het bestemmingsplan als bedoeld onder a en;

  • 3.

    door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat het besluit als bedoeld onder b gecoördineerd kan worden voorbereid en;

  • 4.

    door of namens het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat zich geen belemmering voordoet, waarbij de gevallen genoemd in artikel 5 in ieder geval als een dergelijke belemmering gelden en;

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:

  • 1.

    er moet op grond van artikel 7, lid 2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport (MER) worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

  • 2.

    er moet op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • 3.

    indien mogelijkerwijs als gevolg van de planologische maatregel schade kan ontstaan als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de aanvrager niet bereid is deze schade voor zijn rekening te nemen.

Hoofdstuk 3 Procedurebepalingen

Artikel 6 Procedureregeling

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • 2 De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen ingediend moeten worden om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedure kan bepalen hoe het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3 Zolang het college van burgemeester en wethouders geen regeling als bedoeld in lid a heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 "Samenhangende besluiten" van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

  • 4 Bij de toepassing van lid c is het college van burgemeester en wethouders het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5 Als de gemeenteraad besluit dat het wenselijk is dat de coördinatieregeling wordt toegepast in een of meer andere gevallen dan de gevallen die op grond van deze verordening mogelijk zijn, dan zijn de leden a tot en met d van toepassing op de voorbereiding van de besluiten die behoren bij die gevallen.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1 Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

  • 2 Op procedures die zijn gestart voor inwerkingtreding van deze verordening is deze verordening niet van toepassing, tenzij door of namens het bevoegd gezag en met schriftelijke instemming van de aanvrager anders is besloten.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Coördinatieverordening Gemeente Oud-Beijerland 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de Gemeente Oud-Beijerland, gehouden op 8 mei 2012.

Toelichting 1 Toelichting op de coördinatieverordening gemeente Oud-Beijerland 2012

Deze toelichting bestaat uit een algemeen deel en een artikelsgewijze toelichting.

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Afdeling 3.6 Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat verschillende coördinatieregelingen voor Rijk, provincie en gemeente. In de coördinatieregeling voor de gemeente (artikel 3.30 e.v. Wro) is het mogelijk gemaakt het verlenen van een omgevingsvergunning (en eventueel andere vergunningen) te coördineren met de vaststelling van een (herziening van een) bestemmingsplan, een uitwerkingsplan of een wijzigingsplan. De omgevingsvergunning volgt dan de procedure van de herziening van een bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de rechtsbescherming.

Wettelijk kader

Artikel 3.30 lid 1 Wro: “Bij besluit van de gemeenteraad kunnen gevallen of categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat:

a. De voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluit worden gecoördineerd, of

b. De voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan, of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12 eerste lid, sub a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld onder a.

De wet stelt grenzen aan het toepassen van de coördinatieregeling, omdat het besluit om de regeling toe te passen grote gevolgen heeft voor de procedures van de te coördineren besluiten. Het in artikel 3.30 Wro neergelegde kader bevat twee eisen:

1. het moet gaan om de verwezenlijking van “gemeentelijk ruimtelijk beleid” en

2. het moet wenselijk zijn om de gecoördineerde besluitvorming in te zetten voor de verwezenlijking van dat beleid.

Om te voldoen aan deze eisen staat de coördinatieverordening alleen coördinatie toe wanneer een bestemmingsplan (of een equivalent als een uitwerkingsplan of wijzigingsplan) en een omgevingsvergunning deel uitmaken van de te coördineren besluiten. Het bestemmingsplan is vereist om te waarborgen dat het om de uitvoering van gemeentelijk beleid gaat; het bestemmingsplan is immers – naast de structuurvisie – de planfiguur waarin de gemeente haar ruimtelijk beleid kenbaar maakt. Als er op de uitvoering gerichte elementen in het bestemmingsplan voorkomen, is het wenselijk om in één procedure zowel de planologische wijziging – het bestemmingsplan – als de concrete uitwerking in de vorm van een bouwplan te regelen, waar mogelijk met alle andere benodigde vergunningen. Daarmee is de samenhang tussen de te nemen besluiten maximaal zichtbaar en wordt de door de wet beoogde vereenvoudiging van procedures bewerkstelligd, zodat de dienstverlening aan de vergunningaanvrager geoptimaliseerd kan worden. De efficiënte procedure van de coördinatieregeling zorgt ook voor lagere procedurekosten en minder bestuurlijke last.

Wat houdt de coördinatieregeling in?

Met het coördineren bedoelt de wetgever dat besluiten die met elkaar samenhangen, bijvoorbeeld één project, waarvoor een omgevingsvergunning en een herziening van een bestemmingsplan nodig zijn, in één procedure worden voorbereid. De procedures voor de vergunning(en) en voor het bestemmingsplan worden dus gecombineerd tot één procedure. Het vaststellingsbesluit over een bestemmingsplan mag namelijk één van de te coördineren besluiten zijn. Als dat zo is, dan is de bestemmingsplanprocedure (ontwerp 6 weken ter inzage, mogelijkheid om zienswijzen in te dienen, rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) ook van toepassing op de besluiten die met het bestemmingsplan gecoördineerd worden voorbereid.

Tegen de besluiten die na die gecoördineerde voorbereidingsprocedure worden genomen kan beroep ingesteld worden, maar, anders dan bij het separaat afgeven van de vergunningen, gebeurt de afhandeling van beroepen tegen onderdelen van het bundeltje besluiten in één keer.

Artikel 3.30, lid 3 Wro

Daarnaast heeft de wetgever bepaald dat de omgevingsvergunning voor een bouwplan dat met een bestemmingsplan is voorbereid, verleend kan worden voordat het bestemmingsplan in werking treedt. Als de coördinatieregeling niet wordt toegepast kan een omgevingsvergunning pas verleend worden als het bestemmingsplan in werking is getreden.

Een tweede belangrijk voordeel van de gecoördineerd voorbereide besluiten is dat de samenhang tussen de te nemen besluiten voor iedereen duidelijk is.

Het vervallen van de mogelijkheden om bezwaar te maken en beroep bij de rechtbank in te stellen kan risico’s met zich meebrengen, omdat een negatieve uitspraak over één van de besluiten, gevolg kan hebben voor daarmee samenhangende besluiten. In het geval van een negatieve uitspraak over het bestemmingsplan zal bijvoorbeeld ook het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen vernietigd worden.

Samenvattend: vergunningverlening via de coördinatieverordening is gunstig en sneller door het beroep in één instantie en met duidelijkheid over de samenhang tussen de genomen besluiten.

Welke gevallen lenen zich voor coördinatie?

Het is niet goed denkbaar dat hele grote projecten gecoördineerd zullen worden. De wet geeft echter geen beperkingen aan de omvang van bouwprojecten. De coördinatieverordening kan wel beperkingen bevatten, maar dat hoeft niet. Een aanvrager zal bij grotere projecten vaak zekerheid willen hebben over de planologische inpassing in een bestemmingsplan, voordat er kosten gemaakt worden om bouwtekeningen te maken.

De wet staat een ruime coördinatie toe. De coördinatieverordening beperkt zich echter tot die gevallen waarin naast een omgevingsvergunning ook de wijziging van een bestemmingsplan nodig is. Dat is niet alleen om te voldoen aan het wettelijke kader, maar ook omdat het goed is om, aan de hand van de dagelijkse praktijk routine op te doen en de behoefte in beeld te brengen. Mocht het werken met de coördinatieregeling goed bevallen, dan kan het aantal gevallen uitgebreid worden.

Om de uitvoering van de coördinatieregeling niet te ingewikkeld te maken, bepaalt de verordening dat de voorbereiding niet gecoördineerd mag worden als er complicerende factoren een rol spelen. Er worden alleen besluiten gecoördineerd die door de gemeentelijke overheid worden genomen , waarvoor geen milieueffectrapportage nodig is en waarover financieel overeenstemming is tussen de gemeente en de aanvrager.

Gevolgen voor het gemeentebestuur

Na het vaststellen van de coördinatieverordening is het college bevoegd om te bepalen of de voorbereiding en besluitvorming van een bepaald ruimtelijk project gecoördineerd zal gebeuren en hoeft het coördinatiebesluit niet meer aan de raad te worden voorgelegd. Dit scheelt proceduretijd. Het betreft dus een puur procedureel besluit dat geen inhoudelijke gevolgen heeft. De raad blijft namelijk te allen tijde bevoegd het bestemmingsplan vast te stellen.

Gevolgen voor de aanvrager

De snelle, overzichtelijke besluitvorming is handig voor de burger, zowel voor de bouwende burger als voor de tegenstander van de bouw. De samenhang tussen de besluiten is goed zichtbaar en men weet snel waar men aan toe is. Hoewel de ervaring nog moet uitwijzen, mag verwacht worden dat de kosten in geval van gecoördineerde besluiten lager zijn, doordat er minder bestuursadviezen nodig zijn en minder bezwaar- en beroepprocedures.

De gemeente moet, voordat de coördinatieregeling wordt toegepast, met de aanvrager bespreken of coördinatie gunstig is. De aanvrager is in geen geval verplicht tot coördinatie.

Het is mogelijk om vergunningen van andere bestuursorganen (waterschap, provincie) mee te laten lopen in de coördinatie van besluiten, maar dat maakt de uitvoering uitermate complex, vooral in geval van beroep.

De noodzaak om een coördinatieverordening vast te stellen

De coördinatieregeling mag alleen worden toegepast als de gemeenteraad daartoe besloten heeft of als de gemeenteraad in een coördinatieverordening heeft vastgesteld in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling te gebruiken. Zonder coördinatieverordening kan de coördinatieregeling dus alleen gebruikt worden als de gemeenteraad daar per geval een besluit over neemt. Dat is natuurlijk mogelijk, maar dat zou betekenen dat de raad extra belast wordt en dat de procedure met enige maanden vertraging start. En dat terwijl de coördinatieregeling onder meer bedoeld is om tempo te kunnen maken.

Relatie met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Met ingang van 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Binnen deze wet worden veel vergunningen gezamenlijk afgehandeld. De Wabo biedt echter geen mogelijkheden tot het coördineren van een vergunningsbesluit met het wijzigen van een bestemmingsplan. De coördinatieregeling is dus een aanvulling op de Wabo. Dat is ook een reden geweest om de coördinatieverordening toe te spitsen op die aanvulling. Op deze wijze bevat de coördinatieverordening geen elementen die in de Wabo geregeld zijn.

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet samenhangende besluiten Awb, zijnde een aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht, in werking getreden. Daarin zijn, onder meer, procedureregels opgenomen die in acht kunnen worden genomen als besluiten gecoördineerd worden. Over het doel van de wet zegt de Memorie van Toelichting onder meer: “Het is dus van belang een algemene wettelijke mogelijkheid te creëren om samenhang te brengen in verschillende procedures, die kan worden toegepast wanneer de situatie daarom vraagt. Dit wetsvoorstel geeft hieraan gestalte, door in de Awb een ‘coördinatieregeling’ aan te bieden die door de bijzondere wetgever of het bestuur van toepassing kan worden verklaard. Deze regeling zorgt voor een stroomlijning van de procedures bij het voorbereiden en nemen van samenhangende besluiten en van de rechtsbescherming daartegen”. De coördinatieverordening maakt dankbaar gebruik van de geboden wettelijke mogelijkheid. Zie ook hoofdstuk 2 onder artikel 6.

Relatie met milieuwetgeving

De gecoördineerde voorbereiding van besluiten bevat altijd een bestemmingsplanprocedure (zie ook hieronder: artikelsgewijze toelichting over artikel 2). Daarmee is gegarandeerd dat de nodige milieuwetten worden nageleefd. Het bestemmingsplan moet immers onderbouwd worden met de uitkomsten van onderzoeken naar bijvoorbeeld de luchtkwaliteit, de externe veiligheid, de ecologische (hoofd-)structuur, het geluid, etc.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

In artikel 1 worden de belangrijkste begrippen beschreven.

Artikel 2

Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling alleen ziet op het coördineren van de omgevingsvergunning met de procedure van een bestemmingsplan, uitwerkingsplan of wijzigingsplan. Daarbij kunnen vergunningen of uitvoeringsbesluit die een relatie hebben met de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan ook betrokken worden bij de coördinatie.

Artikel 3

Artikel 3 geeft een opsomming van vergunningen en ontheffingen die in combinatie met de bestemmingsplanherziening / uitwerkingsplan / wijzigingsplan en de omgevingsvergunning gecoördineerd kunnen worden voorbereid. Vergunningen die niet door de gemeente worden verstrekt zijn buiten de verordening gehouden, om de uitvoering van de verordening niet onnodig ingewikkeld te maken.

Artikel 4

In artikel 4 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om de coördinatieregeling toe te passen. Elk lid wordt afgesloten met het woordje “en” om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle voorwaarden is voldaan.

Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste het besluit over een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan of een wijzigingsplan en het besluit over een omgevingsvergunning tot de te coördineren besluiten behoren. De omgevingsvergunning moet een plan betreffen dat op het moment van indienen op grond van artikel 2.10 lid 1 sub c of 2.11 lid 1 van de Wabo geweigerd zou moeten worden en die slechts op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo kan worden verleend (strijd met het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan dat de coördinatieregeling volgt, moet de strijdigheid opheffen, zodat op grond van artikel 3.30 lid 3 Wro de vergunning verleend kan worden. Voor alle duidelijkheid: de coördinatieregeling mag op grond van deze verordening dus niet toegepast worden als de aanvraag past in het geldende bestemmingsplan. In dat geval zou coördinatie met alleen een nieuw bestemmingsplan neerkomen op het omzeilen van de gewone vergunningprocedure. Dat kan anders zijn als naast de omgevingsvergunning ook nog andere vergunningen nodig zijn om het project te realiseren. Als het wenselijk is om in dat geval – er zijn meer vergunningen nodig – de besluiten met de coördinatieregeling voor te bereiden, dan moet de gemeenteraad daartoe apart besluiten.

Lid b houdt in dat, als aan de voorwaarde van lid a voldaan is, er meer besluiten in de gecoördineerde voorbereiding mogen meedoen. Die besluiten moeten dan wel genoemd zijn in lid 3 van de verordening. Zie ook de toelichting aldaar. Het college van burgemeester en wethouders is het coördinerende orgaan dat controleert of aan de wettelijke voorwaarden en de voorwaarden van de verordening is voldaan.

Lid c moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen van lid 4 is voldaan, maar het college ziet ook of aan de procedure-eisen voldaan is.

Het college kan ook afzien van coördinatie, bijvoorbeeld wanneer het college constateert dat de gemeente geen bestemmingswijziging wil.

Uit artikel 3.31 Wro blijkt dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. De wet stelt dat het college coördinatie “bevordert”. Uitgangspunt is dus dat het college, waar dat op grond van deze verordening mogelijk is, een gecoördineerde besluitvorming voorstaat. Een ruime uitleg van lid c kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen en waartoe de raad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is, niet toe.

Op grond van lid d stelt het college van burgemeester en wethouders vast of artikel 5 geen belemmering is voor het toepassen van de coördinatieverordening. Dit lid d moet beperkt uitgelegd worden: àls er een belemmering is, dan is een gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.

Uit lid e blijkt dat de aanvrager en de gemeente samen de coördinatieregeling moeten willen

toepassen. Een aanvrager kan niet gedwongen worden om mee te werken aan een gecoördineerde besluitvorming. Dat zou namelijk inhouden dat de aanvrager gedwongen zou kunnen worden om een vergunning aan te vragen. De aanvrager kan natuurlijk goede redenen hebben om af te zien van coördinatie. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de aanvrager eerst zeker wil weten dat de bestemmingsplanwijziging doorgevoerd is, voordat hij kosten wil maken voor het maken van een bouwtekening.

Artikel 5

In dit artikel staat in welke gevallen coördinatie niet mogelijk is. De leden a en b sluiten uit dat besluiten gecoördineerd worden voorbereid, terwijl de uitkomst van de voorbereiding nog onzeker is. Zolang geen MER is opgesteld, is ook niet duidelijk welke locatievariant of welke inrichtingsvariant de voorkeur heeft.

Ook de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder. Het feit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om in zo’n geval te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten, wat niet past bij de voortvarendheid waarmee via de coördinatieregeling uitvoering kan worden voorbereid.

Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid tot een dergelijk risico/ gecoördineerde besluitvorming is in zo’n geval dan ook niet wenselijk.

Artikel 6

De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. Het is wel wenselijk dat de gemeente duidelijkheid geeft over de uitvoering. Daarom draagt de gemeenteraad het college in dit artikel op om een procedureregeling vast te stellen. Daarin kan bijvoorbeeld worden aangegeven hoeveel tijd de aanvrager heeft om de te coördineren vergunningen aan te vragen.

In 1.8 is al uitgelegd dat de wetgever hulp heeft geboden met de Wet samenhangende besluiten Awb die een coördinatieprocedure toevoegt aan de Algemene wet bestuursrecht. Dit nieuwe onderdeel van de Awb (met name § 3.5.3) werkt pas als een wet of een gemeentelijke verordening de procedure van toepassing heeft verklaart. Zolang het college nog geen procedureregeling heeft vastgesteld is op grond van lid c de procedure van de Awb van toepassing. Dat is handig, omdat de regeling van het college nog niet klaar is en het overigens ook aan te bevelen is om die regeling pas op te stellen nadat ervaring is opgedaan met het toepassen van de coördinatieregeling. Als het college een procedureregeling vaststelt en bekend maakt, blijft lid c buiten toepassing.

In de bijlage bij deze toelichting is hoofdstuk 8 uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel integraal weergegeven. Zie ook 1.8 van deze toelichting. De Wet samenhangende besluiten Awb verplicht het college van burgemeester en wethouders om een aanvrager in kennis te stellen van alle vergunningen die de aanvrager voor zijn project nodig heeft.

Lid b geeft aan dat het wenselijk is dat het college in de procedureregeling aangeeft hoe aan die verplichting wordt gegeven.

Lid d is opgenomen voor alle duidelijkheid. Dat het college het “coördinerend orgaan” is, blijkt ook al uit artikel 3.31 lid 1 Wro, dus feitelijk is dit lid overbodig.

De procedureregeling moet uiteraard ook gelden als de raad in een bepaald geval dat niet onder de coördinatieverordening valt heeft besloten tot coördinatie. Lid e ziet hierop.

Artikel 7

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

Artikel 8

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft daarom geen toelichting.

 

Met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 Awb over administratief beroep. Deze artikelen zijn overbodig, omdat de Wro dit aspect regelt. Bij toepassing van de coördinatieverordening volgen alle gecoördineerde besluiten de procedure van het bestemminsplan.

TK 2006 – 2007, 30980, nr. 3

 

Bijlage bij de toelichting op de Coördinatieverordening gemeente Oud-Beijerland 2012 Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over samenhangende besluiten (Wet samenhangende besluiten Awb) 

Hoofdlijnen van de coördinatieregeling

Paragraaf 3.5.3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet in een algemene regeling met het oog op de bundeling van beslis- en beroepsmomenten voor door een of meer bestuursorganen te nemen besluiten. Het moet besluiten betreffen die nodig zijn om een bepaalde activiteit te verrichten of besluiten die strekken tot het vaststellen van een financiële aanspraak met het oog op die activiteit (artikel 3:19). Meestal zal het gaan om op aanvraag te nemen besluiten, maar de regeling is zodanig vorm gegeven dat ook ambtshalve besluiten erdoor kunnen worden betrokken.

De wettelijke regeling heeft een faciliterend karakter en kan door de wetgever of de bevoegde bestuursorganen van toepassing worden verklaard (artikel 3:21, eerste lid). Met het oog op de wens om de regeling zo eenvoudig mogelijk te maken en juridische complicaties rond de toepassing te vermijden, is, anders dan in het voorontwerp niet voorzien in een verplichte toepassing van de coördinatieprocedure in gevallen waarin de te coördineren besluiten afkomstig zijn van dezelfde bestuurslaag. Kortheidshalve zij verwezen naar hetgeen daarover is opgemerkt in punt 3 van het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State.

De regeling voorziet uitsluitend in coördinatie van procedures, waarbij de rol van procesmanager in handen wordt gelegd van een coördinerend bestuursorgaan, dat door de wetgever of door de betrokken bestuursorganen in onderling overleg wordt aangewezen (artikel 3:22). Het coördinerend bestuursorgaan beschikt uit hoofde van de coördinatieregeling niet over interventiebevoegdheden. Die passen immers niet in elk besluitvormingsproces. Op terreinen waar dergelijke bevoegdheden wel voor de hand liggen, kunnen interventiebevoegdheden eventueel bij bijzondere wet aan de coördinatieregeling worden verbonden, zoals dit bijvoorbeeld in de Tracéwet is gedaan. Niettemin kan het coördinerend bestuursorgaan in zijn rol van procesmanager stimuleren tot inhoudelijke coördinatie van besluitvorming, bijvoorbeeld door er aan bij te dragen dat alle relevante informatie bij alle bestuursorganen aanwezig is. Het gevaar van inhoudelijk tegenstrijdige besluiten wordt daardoor verkleind. De andere bij besluitvorming betrokken bestuursorganen dienen hun medewerking aan het welslagen van een doelmatige en samenhangende besluitvorming te verlenen (artikel 3:23).

De gecoördineerde procedure begint met het indienen van de aanvragen voor de met elkaar samenhangende besluiten. Als gezegd moeten de benodigde aanvragen binnen een tijdspanne van zes weken worden ingediend (artikel 3:24, eerste lid). Als er op dat moment een coördinerend bestuursorgaan is aangewezen, moeten de aanvragen aldaar worden ingediend (artikel 3:24, tweede lid). Komen niet alle aanvragen binnen, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld dit binnen een te stellen termijn alsnog te doen. Blijft deze aanmaning zonder gevolg, dan is het coördinerend bestuursorgaan bevoegd om de coördinatieregeling alleen toe te passen op de wel ingediende aanvragen dan wel een gedeelte daarvan, of verder van coördinatie af te zien (artikel 3:24, derde lid). Daarnaast is het mogelijk dat een wettelijk voorschrift waarin de coördinatieregeling uitdrukkelijk van toepassing is verklaard, voorschrijft dat in zo’n geval geen besluit wordt genomen op de wel ingediende aanvragen (artikel 3:24, vierde lid).

De beslistermijn voor de desbetreffende besluiten begint te lopen zodra de laatste aanvraag is ontvangen, dus maximaal zes weken na ontvangst van de eerste aanvraag, tenzij er volgens artikel 3:24, derde lid, nog een extra termijn is gegund om alsnog ontbrekende aanvragen in te dienen (artikel 3:25).

Wanneer voor een of meer van de besluiten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb geldt, dan moet die procedure worden gevolgd bij de behandeling van de gezamenlijke aanvragen. In dat geval geldt geen bezwaarschriftenprocedure. Bij de toepassing van de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 wordt met het oog op de coördinatie door het coördinerend bestuursorgaan afgeweken van enkele standaardbepalingen van die afdeling, voornamelijk in die zin dat aan het coördinerend bestuursorgaan taken worden toebedeeld, zoals het ter inzage leggen, toezenden en meedelen van (ontwerp-)besluiten (artikel 3:26, eerste lid), ter wille van een efficiënte bundeling van besluitvorming.

De betrokken besluiten worden door tussenkomst van het coördinerend bestuursorgaan gelijktijdig bekendgemaakt en ter inzage gelegd. Daarmee wordt bereikt dat de beroepstermijn voor alle besluiten op hetzelfde tijdstip begint (artikel 3:26, eerste lid, onderdelen a en g, en artikel 3:27, tweede lid). Indien de bezwaarschriftenprocedure geldt of administratief beroep kan worden ingesteld, is het coördinerend bestuursorgaan de spil in de stukkenstroom tussen de belanghebbende en de betrokken bestuursorganen, resulterend in het gelijktijdig bekendmaken door het coördinerend bestuursorgaan van den beslissing(en) (artikel 3:27).

Voor het beroep en de administratieve rechter blijft beroep in twee instanties de hoofdregel gelden. Alleen indien ten aanzien van alle gecoördineerde besluiten beroep in eerste en enige aanleg openstaat bij een andere administratieve rechter (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale raad van Beroep of het College van Beroepen voor het bedrijfsleven), blijft de afwijking van deze regels bestaan. Zowel de rechtbank als de andere bestuursrechtelijke colleges kunnen de behandeling van de beroepen of hoger beroepen verwijzen naar een andere administratieve rechter die zij voor de behandeling ervan meer geschikt achten. Een nadere uiteenzetting over de diverse modaliteiten inzake de rechterlijke competentie is gegeven in de artikelsgewijze toelichting op artikel 3:29.