Regeling vervallen per 18-12-2009

Baatbelasting "Oostdijk, Molendijk, Oost-Voorstraat en Marktplein", verordening op de heffing en invordering

Geldend van 05-06-2003 t/m 17-12-2009

Intitulé

Baatbelasting "Oostdijk, Molendijk, Oost-Voorstraat en Marktplein", verordening op de heffing en invordering

De raad van de gemeente Oud-Beijerland;

gezien het voorstel van de voorzitter van 29 april 2003, nr. 030958;

gelet op artikel 222 van de Gemeentewet en het kostenverhaalbesluit "Oostdijk, Molendijk, Oost-Voorstraat en Marktplein", vastgesteld bij raadsbesluit van 19 februari 2001, nr. 010239.

BESLUIT:

Vast te stellen de navolgende Verordening op de heffing en invordering van de baatbelasting "Oostdijk, Molendijk, Oost-Voorstraat en Marktplein".

Hoofdstuk 1 Nieuw Hoofdstuk

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 Deze verordening verstaat onder:

    Een onroerende zaak:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een ongebouwd eigendom;

    • c.

      een gedeelte van een onder a. of b. bedoeld eigendom dat naar zijn aard in het economische verkeer als een zelfstandige eenheid kan worden aangemerkt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer van de onder a. of b. bedoelde eigendommen of onder c. bedoelde gedeelten daarvan dat naar zijn aard in het economische verkeer als een zelfstandige eenheid kan worden aangemerkt.

  • 2 Het bestemmingsplan "Centrum" is op 28 oktober 2002 door de raad vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking heeft op de onroerende zaken als bedoeld in artikel 2.

  • 3 Bestemming: de bestemming volgens het bestemmingsplan "Centrum" zoals vastgesteld door de gemeenteraad in de vergadering van 28 oktober 2002.

  • 4 Begane grond: de laagste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde de onderbouw. Gerekend vanaf de straten waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

  • 5 Bouwlaag: een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.

  • 6 Onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat onder de begane grond is gelegen.

  • 7 Maximaal bebouwbare oppervlakte: die oppervlakte welke volgens het bestemmingsplan "Centrum" mag worden bebouwd en mag worden benut voor de toegekende bestemming.

Artikel 2 Belastbaar feit

  • 1 Onder de naam "baatbelasting Oostdijk, Molendijk, Oost-Voorstraat en Marktplein" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de bolletjesomlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 december 2002 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:

    • a.

      het aanbrengen van natuursteen bestrating;

    • b.

      het aanbrengen van overspanningverlichting en lichtmasten;

    • c.

      het aanbrengen van straatmeubilair;

    • d.

      het ophogen van een deel van het Marktplein;

    • e.

      het omleggen van de nutsvoorzieningen;

    • f.

      het aanbrengen van een fundering en zand ten behoeve van natuursteen traptreden;

    • g.

      het aanbrengen van groenvoorzieningen;

    • h.

      het plaatsen van muurtjes.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1 De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3 Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1 De maatstaf van heffing is het aantal volle vierkante meters maximaal bebouwbare oppervlakte van de onroerende zaak eventueel vermenigvuldigd met de bestemmingsfactor als bedoeld in het derde lid en de liggingsfactor bedoeld in het vierde lid.

  • 2 Tot de maximaal bebouwbare oppervlakte van een onroerende zaak wordt gerekend de kadastrale oppervlakte van een onroerende zaak, voor zover deze oppervlakte volgens het bestemmingsplan mag worden gebouwd en mag worden benut.

  • 3 De bestemmingsfactor is voor onroerende zaken, welke ingevolge het bestemmingsplan de bestemming hebben van "Centrumdoeleinden" waarbij ;

    • a.

      de bestemmingsfactor 1,0 wordt gehanteerd voor de begane grond van de onroerende zaken;

    • b.

      de bestemmingsfactor 0 wordt gehanteerd voor de eerste of tweede bouwlaag dan wel de onderbouw van de onroerende zaken.

  • 4 De liggingfactor bedraagt:

    • a.

      voor de onroerende zaken die zijn gelegen in de veilingpassage en grenzen aan de Oost-Voorstraat en op de kaart zijn aangegeven door middel van een arcering: 0,2;

    • b.

      voor de overige zaken: 1.

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf € 21,18.

Artikel 6 Regeling inzake heffing

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belasting-plichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 20 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 2 Het belastingjaar is gelijk aan het tijdvak dat aanvangt op 1 augustus 2003 en eindigt op 31 juli 2004.

  • 3 De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 20 jaren en een rentevoet van 6%.

  • 4 De belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 juni van het eerste belastingjaar van de periode, waarop de afkoop betrekking heeft, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 6%.

  • 5

    • a.

      Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse belasting overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in 4 artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 6 Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk drie maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Machtiging tot overdracht van bevoegdheden

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste één jaar.

  • 2 Het college van burgemeester en wethouder kan een of meer gemeenteambtenaren aanwijzen die in zijn plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 Verzending van aanslagen

Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen, dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet (1990) (Stb 1990, 221) voor de betrokken in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.

Artikel 12 Nakoming van plichten

De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb 1959, 301) en in de artikelen 58 en 60 van de Invorderingswet 1990, danwel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregelen van bestuur krachtens artikel 246a van de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.

Artikel 13 Invorderingsrente

  • 1 Het bepaalde in Hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 inzake invorderingsrente vindt toepassing op de invordering van de baatbelasting.

  • 2 De ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 vindt daarbij overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwijking van de in het tweede lid genoemde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van € 22,69 niet te boven gaat.

Artikel 14 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de baatbelasting.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

  • 2 De datum van ingang van de heffing is 1 augustus 2003.

    Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening baatbelasting Oostdijk, Molendijk, Oost-Voorstraat en Marktplein".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 mei 2003. De griffier,                De voorzitter,

1 Algemene en titelsgewijze toelichting op de verordening Baatbelasting

Algemene toelichting

In april 1997 heeft de winkeliervereniging uit Oud-Beijerland een verzoek bij de gemeente ingediend ten behoeve van de herinrichting van de winkelpromenade Oostdijk, Molendijk, Marktplein en Oost-Voorstraat. In verband met de realisatie van een nieuw winkelcentrum, ter plaatse van het voormalige veilingterrein aan de Ooststraat en de Oost-Voorstraat acht de winkeliersvereniging de modernisering van het winkelgebied een noodzaak.

In overleg met de winkeliersvereniging heeft de gemeente bewust gekozen voor een herinrichting met een hoge kwaliteit en duurzaamheid. Door de gemeente was begroot dat de kosten van de herinrichting € 680.670,32 (ƒ 1.500.00,00) zou bedragen.De werkelijke kosten bedragen echter € 1.452.096,69 (ƒ 3.200.000,00). Van dit totale kostenbedrag wordt een bedrag van € 340.335,16 (ƒ 750.000,00) verhaald op de eigenaren in het winkelgebied zoals dat is aangegeven op de kaart die behoort bij deze verordening.

Om baatbelasting te kunnen heffen dient door de gemeenteraad een belastingverordening te worden vastgesteld overeenkomstig de in de Gemeentewet terzake opgenomen regels. De wetgever gaat in deze wet uit van een stelsel waarin lasten van voorzieningen worden omgeslagen over de door die voorzieningen gebate onroerende zaken: voor ieder gebaat object wordt in beginsel een belastingschuld vastgesteld. Deze belasting wordt echter niet geheven als de lasten van een bepaald object langs andere weg worden verhaald, bijvoorbeeld via een privaatrechtelijke overeenkomst.

Op basis van art. 222 Gemeentewet kan de belastingverordening worden vastgesteld vanaf het moment dat een aanvang is gemaakt met de aanleg van de voorzieningen, doch uiterlijk 2 jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Om te bepalen of een onroerende zaak is gebaat, moet worden uitgegaan van een tijdstip dat is gelegen uiterlijk een jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid.

Het toevallige gebruik dat de belastingplichtige (het subject) van een gebaat object maakt, heeft geen invloed op de belastingplicht. Dit blijkt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad van 15 september 1982, nr. 21.134, BNB 1982/271, Belastingblad 1982, blz. 543 (Sliedrecht). De gemeente had een baatbelasting ingevoerd voor de herinrichting van een voetgangersgebied in een winkelgebied. Ook een assurantiekantoor dat was gevestigd in een winkelpand was volgens de Hoge Raad terecht in de heffing betrokken. Beslissend is niet of de voorzieningen voordeel of nadeel opleveren voor het assurantiekantoor, maar of de onroerende zaak – onafhankelijk van het gebruik daarvan – door de voorzieningen is gebaat.

 

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 In artikel 222 Gemeentewet is geen omschrijving gegeven van het begrip "onroerende zaak". Derhalve dient aan de hand van artikel 3:3 en artikel 3:4, BW te worden beoordeeld wat onder een onroerende zaak dient te worden verstaan.

Gegeven deze algemene regeling behoeft in de belastingverordening geen eigen definitie van het begrip "onroerende zaak" te worden opgenomen.

De baatbelasting is een belasting met een objectief en zakelijk karakter. Het is daarin niet toegestaan dat subjectieve (gebruiks)mogelijkheden van invloed zijn op de objectafbakening. Bij de afbakening van het object dient te worden aangesloten bij de eigendomssituatie. Kadastrale maatstaven in samenhang met overige omschrijvingen in de verordening kunnen aan een belastingplichtige voldoende duidelijkheid geven wat onder het voorwerp van een belasting dient te worden verstaan. Vgl. HR 12 mei 1999, nr. 33 730, Belastingblad 1999, blz. 563, BNB 1999/314.

Bij de objectafbakening zijn, naast de regelgeving waarin is aangegeven op welke wijze het object dient te worden afgebakend, de feitelijke omstandigheden van belang. Dit blijkt uit de uitspraak van het Hof 's-Hertogenbosch. In de onderhavige procedure was komen vast te staan dat de onroerende zaak als één geheel was gebouwd. Na een inwendige verbouwing van de onroerende zaak waren twee gescheiden voor bewoning geschikte woningen ontstaan. Het hof was van oordeel dat de woningen naar hun aard in het economische verkeer zelfstandige eenheden waren en als twee afzonderlijke gebouwde eigendommen moesten worden aangemerkt.

Artikel 2

Gebate gebied Via artikel 2 maakt de kaart waarop het gebate gebied is aangegeven deel uit van de belastingverordening. De kaart dient te worden gewaarmerkt ten bewijze dat zij behoort bij het besluit van de gemeenteraad, waarbij de belastingverordening is vastgesteld.

Door het in kaart brengen van het belastinggebied maakt de gemeente kenbaar welke onroerende zaken door de getroffen voorzieningen binnen het gebate gebied vallen en derhalve zijn gebaat. De gebate onroerende zaken zijn alle gelegen binnen het op de tekening behorende bij het kostenverhaalbesluit "Oostdijk, Molendijk, Oost-Voorstraat en Marktplein". De maximale begrenzing wordt gevormd door de bolletjesomlijning.

Tijdstip gebaat zijn In artikel 2 is het tijdstip van gebaat zijn vermeld: 1 december 2002. Naar de toestand op dit tijdstip is beoordeeld of de onroerende zaken zijn gebaat door de getroffen voorzieningen. Deze datum is uitdrukkelijk in de verordening opgenomen. Er vindt naar de toestand op deze datum een eenmalige beoordeling plaats over de vraag of een onroerende zaak is gebaat door de voorzieningen.

Indien een onroerende zaak op dat tijdstip is gebaat, wordt het gedurende de gehele looptijd van de baatbelasting geacht gebaat te zijn.

In de spiegelbeeldsituatie waarin een onroerende zaak die op het bedoelde tijdstip niet gebaat is, kan deze onroerende zaak nimmer in de belastingheffing worden betrokken.

Latere bijbouw of afbraak van onroerende zaken kan niet leiden tot wijziging van het bestand van de te belasten objecten. Daarentegen is het niet langer gebaat zijn van een onroerende zaak geen reden de belastingheffing te beëindigen. Hier zou als stelregel kunnen worden geformuleerd: ééns gebaat, altijd gebaat. Met deze bepaling wordt tevens voorkomen dat een ongelijke behandeling ontstaat tussen personen die de belasting ineens hebben voldaan en personen die gekozen hebben voor een jaarlijkse heffing.

Voorzieningen Bij het kostenverhaal ter zake van de gerealiseerde voorzieningen is aangesloten bij de bestaande jurisprudentie. Voorzieningen zijn materiële fysieke werken die door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand zijn gebracht.

Het gaat daarbij om voorzieningen die dienstbaar zijn aan het openbaar belang.

Tot de kosten van de voorzieningen behoren ook de navolgende elementen:

- niet-aftrekbare BTW, voor zover betrekking hebbend op de aanleg van voorzieningen;- rentekosten die verband houden met de financiering van de voorzieningen, ook als de voorzieningen met eigen vermogen zijn gefinancierd; - kosten van voorbereiding en uitvoering op de uit te voeren werken.

Baat Bij de herinrichting van het winkelcentrum van Oud-Beijerland is als uitgangspunt gehanteerd de verbetering van het winkel- en verblijfsklimaat. Dit uitgangspunt is vastgelegd in het masterplan "Herinrichtingsopties centrum Oud-Beijerland" van 9 maart 2000.

In april 1997 heeft de winkeliersvereniging uit Oud-Beijerland een verzoek bij de gemeente ingediend om met haar te overleggen over het herinrichten van de winkelpromenade "Oostdijk, Molendijk, Marktplein en Oost-Voorstraat".

Volgens de winkeliersvereniging is modernisering c.q verbetering van het winkelgebied noodzakelijk om dit gebied een moderne uitstraling te geven. De winkeliersvereniging heeft aangegeven er voorstander van te zijn om de herinrichtingskosten van de winkelpromenade om te slaan via de heffing van baatbelasting.

Volgens constante jurisprudentie is een onroerende zaak door voorzieningen gebaat als het, naar objectieve maatstaven beoordeeld, in een voordeliger positie is gekomen.

Zo leiden onder meer een gunstiger ligging, een betere bereikbaarheid, een verbetering van gebruiksmogelijkheden van de onroerende zaak tot baat.

Een waardevermeerdering kan een indicatie opleveren dat er sprake is van baat. Het is echter niet noodzakelijk dat baat alleen wordt aangenomen, indien de onroerende zaak in waarde is gestegen. Zonder een waardestijging kan er toch sprake zijn van baattrekking.

Afhankelijk van de getroffen voorzieningen kan er aanleiding zijn de baatbelasting slechts te heffen van bepaalde categorieën onroerende zaken. Bij de herinrichting van het winkelcentrum richten de voorzieningen zich op een verbetering van het winkel- en verblijfsklimaat, waardoor de baatwerking zich beperkt tot onroerende zaken waarop de bestemming "centrumdoeleinden" rust. Op basis van deze bestemming zijn bedrijfsmatige activiteiten toegestaan ten behoeve van onder meer detailhandel, horeca, dienstverlenende bedrijven/voorzieningen en wonen.

Door de herinrichting van het winkelgebied ondervinden objecten waarop de bestemming "centrumdoeleinden" rust profijt van de getroffen voorzieningen. Deze objecten kunnen worden aangewend voor commerciële doeleinden. In dit kader wordt verwezen naar een uitspraak van Hof 's-Gravenhage 28 november 2001, nr. BK-01/00954-M-3, Belastingblad 2002, blz. 293 en een uitspraak van Hof Amsterdam van 17 maart 1995, nr. P94/1626, M IV, Belastingblad 1995, blz. 481.

Artikel 3

Belastingplicht In dit artikel is de belastingplicht omschreven. Belastingplichtig zijn natuurlijke personen en rechtspersonen zoals vennootschappen, stichtingen en verenigingen, die van de door gemeentelijke voorzieningen gebate onroerende zaken, zoals vermeld in artikel 2, het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Artikel 4

Eerste en tweede lid: Er is in de Gemeentewet geen heffingsmaatstaf opgenomen voor de baatbelasting. Dit houdt in dat de gemeente in beginsel vrij is in het bepalen van de heffingsmaatstaf, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.

Het verdient aanbeveling om een heffingsmaatstaf te kiezen die aansluit bij het objectieve karakter van de baatbelasting en bij de getroffen voorzieningen. De vraag of een heffingsmaatstaf leidt tot een billijke verdeling van de kosten over de gebate onroerende zaken, staat in beginsel niet ter beoordeling van de belastingrechter. Voor diens ingrijpen is slechts plaats als de verordening leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

De heffingsmaatstaf "maximaal bebouwbare oppervlakte" sluit aan bij het objectieve karakter van de baatbelasting: die oppervlakte welke volgens het bestemmingsplan "Centrum" mag worden bebouwd en dus mag worden benut voor de toegekende bestemming is als uitgangspunt genomen voor de uiteindelijke heffingsgrondslag.

Derde lid: (Gedeelten van) onroerende zaken, gelegen in uitsluitend de onderbouw en op de eerste en tweede bouwlaag, worden niet in heffing betrokken.

Deze onroerende zaken ondervinden in verwaarloosbare mate baat van de getroffen voorzieningen. Hiervoor wordt de bestemmingsfactor 0 toegepast.

Vierde lid: De liggingfactor voor onroerende zaken die zijn gelegen in de veilingpassage bedraagt 0,2. Deze onroerende zaken grenzen niet aan de Oost-Voorstraat. De veilingpassage dient als een afzonderlijk project te worden beschouwd. De veilingpassage is in 2001 gerealiseerd, waarbij tevens het openbare gebied aan het Wilhelminaplein opnieuw is ingericht. De kosten van herinrichting zijn toentertijd verhaald via de uitgifteprijzen.

Gelet op de ligging van de Veilingpassage ten opzichte van de Oost-Voorstraat zijn de in deze passage gelegen objecten in een beperkte mate gebaat. Dat is tot uitdrukking gebracht via de factor 0,2.

Artikel 5

Tarief De basisoppervlakte van een perceel wordt vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde factor(en). De som is in de heffingsmaatstaf per perceel.

Het tarief per m² is tot stand gekomen door het geraamde opbrengstbedrag ad € 340.335,16 (ƒ 750.000,00) te delen door de som van de heffingsmaatstaven van alle gebate onroerende zaken.

Het bedrag van € 340.335,16 is het bedrag dat ingevolge het kostenverhaalsbesluit van 19 februari 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad van Oud-Beijerland. Dit bedrag wordt verhaald op de belastingplichtigen.

Artikel 6

Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting De baatbelasting is in beginsel een heffing ineens. De belastingplichtige zal, na het vervallen van het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is, de heffing ineens moeten betalen. Op verzoek van de belastingplichtige kan de baatbelasting echter in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 20 jaren worden geheven. In dit artikel is een regeling opgenomen voor belastingplichtigen die de baatbelasting gespreid over 20 jaren willen betalen. Belastingplichtigen dienen hiertoe een verzoek in te dienen. Tegen de beslissing van de gemeente op het verzoek staat geen bezwaar of beroep open. Indien een belastingplichtige verzoekt om toepassing van dit artikel kan de gemeente de aanslag tot het bedrag ineens intrekken en vervangen door een aanslag voor het eerste belastingjaar (Hoge Raad 6 januari 1988, BNB 1988/120).

Artikel 7

Wijze van heffing Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, voldoening op aangifte of op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

Artikel 8

Termijnen van betaling In de verordening is gekozen voor een betalingstermijn van 3 maanden.

Artikel 9

Kwijtschelding Het karakter en doel van de baatbelasting (profijtheffing/bijdrage in kosten van aanleg voorzieningen), alsmede het feit dat geheven wordt van de zakelijk gerechtigden van onroerende zaken vormen redenen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot kwijtschelding.

Artikel 15

Inwerkingtreding en citeertitel Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet het besluit tot vaststelling van deze verordening worden bekend gemaakt door opname in het Gemeenteblad. Artikel 142 van de Gemeentewet bepaalt vervolgens dat de verordening in werking treedt met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is opgenomen, niet liggende voor de vaststelling én bekendmaking van de verordening. Voor alle duidelijkheid is in het eerste lid de wettelijke regeling gevolgd. Deze aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van heffing, welke datum op haar beurt nooit voor de vaststelling van de verordening mag liggen (dus geen terugwerkende kracht).