Regeling vervallen per 01-01-2021

Peuterspeelzaalwerk Oud-Beijerland 2004, verordening

Geldend van 07-01-2005 t/m 31-12-2020

Intitulé

Peuterspeelzaalwerk Oud-Beijerland 2004, verordening

De raad der gemeente Oud-Beijerland:gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 23 november 2004,gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 20 van de Welzijnswet 1994,besluit vast te stellen de volgende verordening"VERORDENING PEUTERSPEELZAALWERK OUD-BEIJERLAND 2004":

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oud-Beijerland.;

  • b.

    peuterspeelzaal: een kindercentrum uitsluitend voor kinderen vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, met een maximale verblijfsduur van 3,5 uur per dag;

  • c.

    functionaris: in een peuterspeelzaal werkzame persoon die werkzaamheden verricht, opgenomen in de voor kinderopvang geldende CAO, en die over de voor die werkzaamheden benodigde opleiding beschikt;

  • d.

    houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een peuterspeelzaal in stand houdt;

  • e.

    NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde norm;

  • f.

    begeleider: de in een peuterspeelzaal werkzame persoon die anders dan als functionaris belast is met het bieden van verzorging en opvoeding of onderdak en begeleiding aan kinderen.

Artikel 2 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een peuterspeelzaal open te stellen of te houden.

Artikel 3 Weigering en ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld.

  • 2. In afwijking van lid 1 zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de voorschriften in artikel 17 en de op artikel 11 gebaseerde nadere regels.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 5 Termijnen

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 6 Aanhouding

  • 1. Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat zij een beslissing hebben genomen over de aanvraag voor een bouwvergunning overeenkomstig artikel 40, lid 1 van de Woningwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 5 nemen burgemeester en wethouders, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 5 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 5 bedoelde termijnen.

Artikel 7 Duur van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vijf jaar.

Artikel 8 Verplichtingen van de houder

  • 1. De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

  • 2. De houder is verplicht aan burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met de huisvesting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

  • 3. De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens, die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan burgemeester en wethouders.

  • 4. De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

Artikel 9 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van een peuterspeelzaal gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2 Kwaliteitsregels

Artikel 10 Nadere regels

  • 1. De peuterspeelzaal dient hygiënisch en veilig te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame functionarissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

    • b.

      de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van de peuterspeelzaal voor zover deze eisen noodzakelijk zijn voor de peuterspeelzaal en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet;

    • c.

      de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheidseisen;

    • d.

      de aanwezigheid van gegevens inde peuterspeelzaal.

Artikel 11 Invloed van functionarissen, gastouders en begeleiders op het beleid van de houder

De houder zorgt ervoor dat de invloed van functionarissen en begeleiders op het beleid van de houder gewaarborgd is.

Artikel 12 Informatie aan ouders/verzorgers

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst schriftelijk over:

  • a.

    het te voeren beleid, waaronder het pedagogisch beleid en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 14;

  • b.

    de wijze waarop klachten worden behandeld;

  • c.

    de wijze waarop de inspraak is geregeld;

  • d.

    de wijze waarop het contact met de ouders/verzorgers wordt onderhouden.

Artikel 13 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

  • 1. De houder van een kindercentrum moet ten behoeve van in het centrum aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids en ongevallenverzekering afsluiten.

  • 2. De houder van een gastouderbureau moet ten behoeve van de bij het bureau werkzame functionarissen en begeleiders, alsmede de bij het bureau aangesloten gastouders en door hen opgevangen kinderen, een passende aansprakelijkheids en ongevallenverzekering afsluiten.

Artikel 14 Groepsgrootte en aantallen functionarissen

De opvang van kinderen vindt in groepen plaats met dien verstande dat op een groep van maximaal 16 kinderen ten minste één functionaris en een begeleider wordt ingezet. Bij aanwezigheid van twee functionarissen bedraagt de maximale groepsgrootte 18 kinderen.

Artikel 15 Verblijfsruimte kindercentra

  • 1. Per groep is een ruimte beschikbaar die per kind drie vierkante meter netto speel-/werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 2. Er is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal vier vierkante meter per spelend kind bedraagt, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

Artikel 16 Voorkoming verspreiding infectieziekten

  • 1. Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse leiding is belast, verboden:

    • a.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin te vertoeven, wanneer, volgens of vanwege de directeur van de GGD, daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken, aanwezig is;

    • b.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de onder a vermelde wet, aanwezig is.

  • 2. Van het in het eerste lid onder a omschreven verbod is de houder ontheven, zodra de behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

  • 3. De bepalingen in het eerste en tweede lid laten onverlet de bepalingen krachtens de in het eerste lid, onder a, genoemde wet.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17 Strafbepaling

Overtreding van artikel 2 en 8 en van de kwaliteitsregels in hoofdstuk 2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Artikel 18 Toezicht en opsporing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2. De opsporing van de in artikel 17 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 19 Controle

Burgemeester en wethouders controleren ten minste een maal per jaar de houders op naleving van de verordening.

Artikel 20 Overgangsbepaling

  • 1. Een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle houders van peuterspeelzalen te voldoen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen.

  • 2. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend aan peuterspeelzalen onder de werking van de Verordening Kindercentra Oud-Beijerland 2003 blijven nog gedurende één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening door een peuterspeelzaal een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening kindercentra Oud-Beijerland 2003 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 21 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2. De Verordening kindercentra Oud-Beijerland, vastgesteld op 31 maart 2003, wordt ingetrokken op de in het eerste lid bedoelde datum, met dien verstande dat de verordening gedurende één jaar onverkort van kracht blijft ten aanzien van peuterspeelzalen die een op deze verordening gebaseerde vergunning hebben.

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Peuterspeelzaalwerk Oud-Beijerland 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 december 2004,
De griffier,                                                                          De voorzitter, C.J. van 't Hart                                                                    B.B.M. van der Hart  

1 Verordening peuterspeelzalen

Peuterspeelzaalwerk valt onder de Welzijnswet 1994. Er is echter geen wettelijke noodzaak om middels een verordening kwaliteitseisen te stellen aan het peuterspeelzaalwerk.De Wet kinderopvang die per 1 januari 2005 in werking treedt, stelt expliciet dat peuterspeelzaalwerk niet onder kinderopvang gerekend wordt. Bij de invoering van de Wet kinderopvang vervalt de Verordening kindercentra Oud-Beijerland 2003. In deze verordening waren echter ook de kwaliteitseisen ten aanzien van de peuterspeelzalen geregeld. Om de kwaliteitseisen voor de peuterspeelzalen te kunnen handhaven moet hiervoor een nieuwe verordening worden vastgesteld. In deze Verordening peuterspeelzaalwerk 2004 zijn de in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang geformuleerde minimumeisen overgenomen. Voor de peuterspeelzalen verandert er dus niets.HOOFDSTUK 1 - algemene bepalingen Artikel 1 Begripsomschrijvingen De begrippen onder d en e zijn overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Het begrip onder c is in een iets gewijzigde vorm overgenomen. Toegevoegd zijn de begrippen onder a, b, en f.Artikel 1b Om te voorkomen dat peuterspeelzalen een verkapt kinderdagverblijf worden, is aan dit artikel toegevoegd dat de kinderen niet langer dan 3,5 uur per dag mogen worden opgevangen. Hierdoor kan een peuterspeelzaal in principe hele dagen open zijn, zonder dat het een kinderdagverblijf wordt.Artikel 1c De definitie uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang is aangescherpt. Functionarissen onderscheiden zich van begeleiders doordat zij voldoen aan bepaalde opleidingseisen. De meeste functionarissen zullen een arbeidsovereenkomst hebben op grond van de CAO-welzijn. Daarin is aangegeven welk opleidingsniveau bij een bepaalde functie behoort. Door de aanscherping van de definitie behoren stagiaires en personen met een Melkert-baan niet tot de functionarissen, maar tot de begeleiders.Artikel 1f Tot de begeleiders worden gerekend vrijwilligers, stagiaires of ouders die bij de begeleiding van de kinderen worden ingezet. Ook personen met een Melkert-baan worden tot de begeleiders gerekend. Hun arbeidsovereenkomst is weliswaar gebaseerd op de CAO-welzijn. Zij hoeven echter niet te voldoen aan de daarin opgenomen opleidingseisen. De begeleiders tellen niet mee bij het bepalen van de groepsgrootte overeenkomstig artikel 15 van deze modelverordening.Artikel 2 Vergunningplicht Op grond van dit artikel is een ieder die een peuterspeelzaal houdt, verplicht hiervoor bij burgemeester en wethouders een vergunning aan te vragen. Deze verplichting geldt zowel voor de houders van voorzieningen voor peuterspeelzaalwerk die door de gemeente worden gesubsidieerd als voor de houders van niet door de gemeente gesubsidieerde voorzieningen. Voordat de gemeente kan besluiten de gevraagde vergunning te verlenen, zal ze moeten onderzoeken of de houder aan alle gestelde kwaliteitseisen voldoet. Het afleggen van een bezoek ter plaatse vormt eenbelangrijk onderdeel van het onderzoek. Voor de vergunningaanvraag voor het houden van een peuterspeelzaal (voor zover voorradig op het moment van aanvraag):

  • a.

    het soort peuterspeelzaal;

  • b.

    openingstijden van de peuterspeelzaal;

  • c.

    een op schaal (minimaal 1:200) vervaardigde tekening en omschrijving van de ligging en indeling van het perceel, dan wel de perceelgedeelten, waarin de kinderopvang is of zal worden gerealiseerd; op de tekening moet voor elke ruimte worden aangegeven waarvoor deze is bestemd;

  • d.

    het totaal aantal kinderen dat per dagdeel maximaal aanwezig kan zijn;

  • e.

    het minimum aantal functionarissen dat per groep per dagdeel aanwezig zal zijn, alsmede een afschrift van hun diploma’s;

  • f.

    een afschrift van de aansprakelijkheids en ongevallenpolis;

  • g.

    het aantal vierkante meters werk/speeloppervlak per kind (buiten en binnen);

  • h.

    indien de aanvrager een rechtspersoon is, een opgave van namen en adressen van de bestuursleden en de statuten;

  • i.

    naam en adres van de contactpersoon.

Artikel 3 Weigering en ontheffing In het eerste lid wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders uiteraard de vergunning weigeren als niet wordt voldaan aan de voor een vergunning noodzakelijke voorschriften. Art. 4:5, eerste en derde lid Awb, geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens. De bepaling in het tweede lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven.Artikel 4 Voorschriften en beperkingen Door aan een vergunning/ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden kan de gewenste rechtstoestand op de concrete situatie worden toegesneden. In literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Het verdient echter aanbeveling uit oogpunt van duidelijkheid en om elke twijfel uit te sluiten, om deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de regeling ter uitvoering waarvan de vergunning/ontheffing wordt verleend. Daarbij dient tevens te worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning/ontheffing is gesteld.Artikel 5 Termijnen Het uitgangspunt van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift waaronder ook een gemeentelijke verordening moet worden begrepen de termijn wordt aangegeven waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven (art. 4:13 Awb).Artikel 6 Aanhouding Het eerste lid bevat een zogenaamde ‘coördinatiebepaling’. Het schrijft voor dat de houder een bouwvergunning verleend wordt. Dat betekent dat het gebouw waarin de peuterspeelzaal gevestigd wordt, voldoet aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Bovendien wordt de bouwvergunning geweigerd indien een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd (zie artikel 44 van de Woningwet). In het Bouwbesluit en de bouwverordening zijn onder meer voorschriften op het gebied van de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid opgenomen. Vanaf 1 januari 2003 valt de peuterspeelzaal onder de bijeenkomstfunctie. De bijeenkomstfunctie is een breed begrip. Ook musea, kerkgebouwen en horecavoorzieningen vallen eronder.Overigens is voor kindercentra, waaronder peuterspeelzalen, met meer dan 10 kinderen niet alleen een bouwvergunning, maar ook een gebruiksvergunning vereist. Een gebruiksvergunning is namelijk noodzakelijk voor het in gebruik hebben of houden van een bouwwerk waarin aan meer dan tien kinderen dagverblijf zal worden verschaft. De gebruiksvergunning is gericht op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. Burgemeester en wethouders kunnen aan de gebruiksvergunning voorwaarden stellen aan onder meer:• stoffering en versiering; • uitgangen en vluchtwegen; • installaties; • bewaking en controle; • ventilatie en werkzaamheden; • brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen; • afval; • doorlopend toezicht; • brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan; • het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een gebouw of in een gebouw; • de plaats van, het aantal en het type draagbare blustoestellen.Het tweede lid is in beginsel niet in overeenstemming met art. 4:13 Awb, dat voorschrijft dat beschikkingen binnen de bij wettelijk voorschrift (i.c. gemeentelijke verordening) bepaalde termijn moeten worden gegeven. Er is voor gekozen deze bepaling in de verordening op te nemen, omdat het in het belang is van alle belanghebbenden dat een vergunning op grond van de verordening pas wordt afgegeven, wanneer er een beslissing is genomen over de verlening van de bouwvergunning.Artikel 7 Duur van de vergunning of ontheffing Gekozen is voor een termijn van vijf jaar, omdat deze duur ook in vorige verordening was opgenomen.Artikel 8 Verplichtingen van de houder Het eerste lid voorkomt dat onduidelijkheid ontstaat over de persoon van de houder en de omstandigheden waaronder de vergunning is verleend. Bij het verstrekken van gegevens dient vanzelfsprekend de bescherming van de privacy van personen te zijn gewaarborgd.Artikel 9 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing Het eerste lid, sub d, beoogt te voorkomen dat vergunningen ongebruikt worden gelaten. Men mag ervan uitgaan dat de houder binnen een jaar na het verlenen van de vergunning van start kan gaan met de peuterspeelzaal.Het tweede lid omschrijft een bijzondere sluitingsbevoegdheid. Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd bestuursdwang uit te oefenen krachtens artikel 125 van de Gemeentewet. Voordat zij daartoe laten overgaan, dient de houder schriftelijk te worden gewaarschuwd. Een voorbeeld van een dringende omstandigheid die niet uit de verordening voortvloeit, maar toch het belang van de kinderen kan schaden, is een disfunctionerend management van een kindercentrum. Als bij inspectie wordt geconstateerd dat de houder van een kindercentrum of gastouderbureau niet meer aan de eisen voldoet, zal niet in alle gevallen directe intrekking van de vergunning voor de hand liggen. Vaak zal de gemeente met de houder afspraken maken over te nemen maatregelen en de termijn waarbinnen deze getroffen moeten zijn.HOOFDSTUK 2 - Kwaliteitsregels Artikel 10 Nadere regels Het eerste lid vloeit voort uit artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Deze voorschriften worden nader geconcretiseerd in nadere regels. In het tweede lid wordt de delegatiebevoegdheid van de gemeenteraad aan burgemeester en wethouders geregeld, voor wat betreft de uitwerking van voorschriften voor peuterspeelzalen. Een gemeente kan ervoor kiezen alle regels in de verordening zelf op te nemen of de details over te laten aan burgemeester en wethouders. In deze verordening is ervoor gekozen een aantal voorschriften in nadere regels op te nemen.Artikel 11 Invloed van functionarissen en begeleiders op het beleid van de houder De formulering van dit artikel is overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (artikel 2, lid 1, onderdeel b, en artikel 3, onderdeel b). Toegevoegd is ‘en begeleiders’, hetgeen zeker voor peuterspeelzalen van belang is. In de AMvB is de volgende toelichting opgenomen. ‘Waarborging van de invloed van functionarissen en van personen die functionarissen ondersteunen bij de verzorging en opvoeding wordt van belang geacht voor het tot stand brengen van een goede interne kwaliteitszorg. Daarbij is essentieel dat de niveaus betrokken bij de begeleiding van de kinderen binnen de organisatie vanuit de eigen positie en deskundigheid inbreng leveren en mede vormgeven aan de door externe en/of interne omstandigheden noodzakelijkerwijs onafgebroken bijstelling van beleid en bedrijfsvoering. Op deze wijze kan een optimale wisselwerking tussen aanbod en vraag gewaarborgd worden.’Overigens is voor de functionarissen in de CAO-welzijn en in de Wet op de ondernemingsraden de medezeggenschap van de werknemers op het beleid van de werkgever geregeld.Artikel 12 Informatie aan ouders/verzorgers Dit artikel is gelijk aan artikel 4 van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Uit de AMvB is ook de navolgende toelichting overgenomen. ‘Een goede informatie aan de ouders/verzorgers van de kinderen die gebruik maken van een kindercentrum of gastouderopvang is één van de instrumenten die kwaliteitsbevorderend werken. In dit artikel wordt gesteld dat in de gemeentelijke verordening de eis wordt opgenomen van een schriftelijke informatieplicht over een aantal essentiële onderwerpen door de houder van de peuterspeelzaal.Artikel 13 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering Dit artikel voorkomt eventuele problemen over gemeentelijke aansprakelijkheid. De formulering is een concretisering van artikel 2, lid 1, onderdeel c, en artikel 3, onderdeel d van het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.Artikel 14 Groepsgrootte en aantallen functionarissen Aangezien bij peuterspeelzalen de nadruk ligt op het bieden van onderdak en begeleiding (en in mindere mate op verzorging en opvoeding), vielen deze niet onder het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Het is niet verplicht dat de groepen onder leiding van een functionaris staan. Groepen kunnen ook onder leiding van alleen een begeleider staan. In deze verordening is ervoor gekozen dat er minstens één functionaris per groep van maximaal 16 kinderen aanwezig is. De tweede volwassene in de groep kan een begeleider zijn. Indien er 2 functionarissen beschikbaar zijn bedraagt de maximale groepsgrootte 18 kinderen.Artikel 15 Verblijfsruimte kindercentra Dit artikel is overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (artikel 2, lid 2, onderdelen e, f en g). Hieruit is ook navolgende toelichting overgenomen.‘Met de bepaling dat per groep een ruimte beschikbaar is, die per kind drie vierkante meter netto speel- /werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580, wordt aangesloten bij de praktijk zoals die in veel gemeenten aan de orde is. Kasten en dergelijke zijn in deze maatstaf niet meegerekend. Dit besluit gaat ervan uit dat gemeenschappelijke speelruimten voor groepen hier wel in kunnen worden meegenomen. Dit maakt flexibeler doch kwalitatief goede opvang en verzorging mogelijk. Het aantal vierkante meters voor de buitenruimte sluit aan bij de eveneens tot nu toe gehanteerde norm, genoemd in artikel 4 van het Bouwbesluit, op basis van de Wet op het basisonderwijs. In het kader van de in procedure zijnde wijziging van dat besluit (Bouwbesluit fase 2) zullen voorschriften worden opgenomen met betrekking tot het aantal personen per m2 vloeroppervlakte aan verblijfsgebied.Ter toelichting van het begrip NEN het volgende. De Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut geeft normen uit ten behoeve van uniformering van de Nederlandse bouwvoorschriften. In de norm NEN 2580 zijn de definities neergelegd van netto- en bruto vloeroppervlak. Netto wil zoveel zeggen als de omtrek van het gebouw (of kamer) minus de bouwconstructie en vaste elementen zoals wandkasten en verwarmingselementen.Artikel 16 Voorkoming verspreiding infectieziekten De Infectieziektenwet bepaalt dat ouders/verzorgers kinderen thuis moeten houden als deze een gevaarlijke infectieziekte hebben of wanneer zij vermoeden dat dat het geval is. Deze wet bepaalt ook dat de burgemeester een voorziening kan laten sluiten, wanneer dat in het belang van de volksgezondheid is vereist. Dit artikel in de modelverordening is in feite een uitbreiding van die wet. Een uitbreiding in die zin dat naast de ouders/verzorgers, die een besmet kind niet naar een bewaarplaats mogen sturen, deze verordening bepaalt dat ook de houders verplicht zijn deze kinderen en andere besmette personen de toegang te weigeren. De reden om dit artikel op te nemen is dat dit houders van kindercentra de mogelijkheid biedt om kinderen die niet ingeënt zijn de toegang tot het kindercentrum te weigeren. De houder kan als toelatingsvoorwaarde stellen dat de kinderen het landelijk vaccinatieschema moeten doorlopen.HOOFDSTUK 3 - Straf-, overgangs- en slotbepalingen Artikel 17 Strafbepaling Hoofdstuk 6 van de toelichting op de model-APV bevat een uitgebreide verhandeling over strafbepalingen.Artikel 18 Toezicht Het college wijst ambtenaren van de GGD aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen zoals die zijn opgenomen in deze verordening.Artikel 19 Controle Dit artikel bevat de opdracht aan burgemeester en wethouders om ervoor zorg te dragen dat ten minste een keer per jaar bij alle kindercentra een controle wordt uitgevoerd.Artikel 20 en 21 Overgangsbepaling en inwerkingtreding Hoewel er ten opzichte van de Verordening kindercentra Oud-Beijerland geen wijzigingen zijn doorgevoerd is het reëel en ook niet noodzakelijk om binnen een korte tijd de vergunningen aan te passen.