Regeling vervallen per 26-01-2022

Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 25-01-2022

Intitulé

Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2021

Inhoudsopgave

1. Begrippenlijst 5

2. Inleiding Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek9

2.1 Waarom deze regels? 9

2.2 Uitgangspunten 9

2.3 Leidende principes en kernwaarden 9

2.4 Artikel en wet 10

3. De hulpvraag11

Stap 1: Melding bij de gemeente of Buurtzorg Jong of STOER 11

3.1.1 A Indienen hulpvraag bij de gemeente 11

3.1.1 B Indienen hulpvraag bij Buurtzorg Jong 11

3.1.1 C Indienen hulpvraag bij STOER 11

3.1.2 A Doel en procedure 11

3.1.2 B Doel en procedure 12

3.1.2 C Doel en Procedure 12

3.1.3 Gegevens 12

Stap 2: Gesprek na de melding 12

3.2.1 Uitnodiging voor gesprek 12

3.2.2 Doel en procedure gesprek 12

3.2.3 A Inhoud gesprek 12

3.2.3 B Inhoud gesprek 13

3.2.4 Ondersteuningsplan 13

Stap 3: Aanvraag 14

3.3.1 Aanvraag 14

3.3.2 Aanvraag voor maatwerkvoorziening 14

3.3.3 Advisering 14

3.3.4 Beoordelen aanvraag 14

3.3.5 Beslistermijn 15

Stap 4. Beslissing 15

3.4.1 Inhoud besluit 15

3.4.2 Buiten behandeling stellen 15

3.4.3 Verval van recht 15

3.5 Uitzonderingen 16

3.5.1 Jeugdhulp via arts e.a. 16

3.5.2 Spoedeisende gevallen 16

4.Gezond en veilig opgroeien17

4.1 Preventieve maatregelen 17

4.2 Uitgangspunten bij het bieden van hulp 17

4.3 Maatwerkvoorziening 18

4.4 Overgang van 18- naar 18+ 18

4.5 Afstemming met andere vormen van hulp 18

5.Wonen in een veilige en gezonde omgeving20

5.1 Uitgangspunten 20

5.2 Zelfstandig en veilig wonen 20

5.2.1 Geschikte woning 20

5.2.2 Een schone en leefbare woning 21

5.2.3 Beschermd wonen 21

5.2.4 Maatschappelijke opvang 21

5.3 Dagbesteding en begeleiding 21

5.3.1 Een ingevulde dag hebben 21

5.3.2 Veiligheid bij deelname aan de samenleving 22

5.4 Meedoen aan de samenleving 22

5.4.1 Verplaatsen in en om de woning 22

5.4.2 Verplaatsen dichtbij huis 22

5.5 Mantelzorg 22

5.5.1 Ondersteuning en waardering mantelzorger 22

5.5.2 Voorwaarden mantelzorgwaardering 23

6. De vorm van de hulp24

6.1 Hulp in natura 24

6.2 Hulp in geld 24

6.3 Persoonsgebonden budget 24

6.3.1 Voorwaarden 24

6.3.2. Pgb bij particuliere dienstverlening aan huis 25

6.3.3 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk 25

6.3.4 Pgb bij hulp door ZZP-er of zorgaanbieder 25

6.3.5 Hoogte en tarief pgb 25

6.3.6 Verantwoording pgb 26

6.4 Tegemoetkoming meerkosten persoon met beperking of chronische problemen 26

6.4.1 Voorwaarden tegemoetkoming 26

6.4.2 Mogelijke tegemoetkoming 26

6.5 Wat is de bijdrage in de kosten? 26

7. Werk en Participatie28

7.1 Voor Wie 28

7.2 Voorzieningen-werk 28

7.2.1 Werkervaringsplaats 28

7.2.2 Sociale Activering 29

7.2.3 Detacheringsbaan 29

7.2.4 Scholing 29

7.2.5 Participatieplaats 29

7.2.6 Beschut Werk 30

7.2.7 Hulp op de werkplek van een jobcoach 30

7.2.8 No Risk Polis 30

7.2.9 Tijdelijke loonkostensubsidie 30

7.2.10 Uitstroompremie 31

7.2.11 Wettelijke loonkostensubsidie (langdurend) 31

7.3 Tegenprestatie 31

7.3.1 Doel van de tegenprestatie 31

7.3.2 Duur van de tegenprestatie 31

7.3.3 Voorwaarden tegenprestatie 31

8. Inkomen en Schulden32

8.1 Inkomenstoeslag 32

8.1.1 Doelgroep 32

8.1.2 Hoogte van de toeslag 32

8.2 Studietoeslag 32

8.2.1 Doelgroep 33

8.2.2 Hoogte van de toeslag 33

8.2.3 Hooge en duur van de toeslag 33

8.3 Schuldhulpverlening 33

8.3.1 Schuldhulpverlening en samenwerking 33

8.3.2 Besluit 34

9. Afspraken tussen inwoner en gemeente35

9.1 Hoe gaan we met elkaar om? 35

9.1.1 De rol van de gemeente en Buurtzorg Jong 35

9.1.2 De rol van de inwoner 35

9.2 Beëindigen en terugvorderen maatwerkvoorziening 36

9.2.1 Beëindiging maatwerkvoorziening 36

9.2.2 Terugvordering voorziening 36

9.3 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen? 36

9.3.1 Controle 36

9.3.2 Voorkomen van fraude 36

9.3.3 Privacy 36

9.3.4 Toezichthouders 37

9.4 Het verlagen van een uitkering 37

9.4.1 Het besluit tot opleggen van een verlaging 37

9.4.2 Horen van inwoner 37

9.4.3 Afzien van verlaging 37

9.4.4Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging 37

9.4.5 Berekeningsgrondslag 38

9.4.6 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling 38

9.4.7 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling 39

9.4.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid 40

9.4.9 Zeer ernstige misdragingen 40

9.4.10 Niet nakomen van overige verplichtingen 40

9.4.11 Samenloop van gedragingen 41

9.4.12 Recidive 41

9.4.13 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ 41

9.4.14 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive 41

10. Inspraak en cliëntenparticipatie43

10.1 Inspraak van inwoners 43

10.2 Hulp van de gemeente bij inspraak 43

10.3 Inspraak bij zorgaanbieders en leveranciers 43

10.4 Cliëntenparticipatie 44

10.4.1 Overleg met Cliëntenraad 44

11. Niet eens met de uitvoering45

11.1 Doelen klacht- en bezwaarprocedure 45

11.2 Klachtenfunctionaris gemeente 45

11.3 Klachten over andere personen of organisaties 45

11.4 Vertrouwenspersoon 46

11.5 Bezwaar 46

12. Kwaliteit en aanbesteding 47

12.1 Kwaliteit47

12.1.1 Kwaliteit van de dienstverlening Participatiewet 47

12.2 Inkoop en aanbesteding 47

13. Van oud naar nieuw49

13.1 Uitvoeringsregels 49

13.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule) 49

13.3 Intrekken oude verordeningen 49

13.4 Overgangsrecht 49

13.5 Ingangsdatum en naam 50

1. Begrippenlijst

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?

• Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.

• Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de genoemde wetten, omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij het normale, dagelijkse taalgebruik.

• Ook staan er voor de duidelijkheid ook enkele wettelijke begrippen in de lijst, die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.

• Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.

Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan een maatwerkvoorziening. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een voorziening uit een andere regeling, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.

Beslagvrije voet: Beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Bezit: Waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf geboden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Participatiewet.

Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.

Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jeugdige van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

Buurtzorg Jong: per 1 januari 2020 is Buurtzorg Jong (BZJ) het eerste aanspreekpunt voor jongeren en gezinnen.

Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer of ZOOV genoemd).

Effect: het resultaat of het doel.

Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een maatwerkvoorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of maatwerkvoorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of maatwerkvoorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt. Ook het geven van een onvolledige of onjuiste voorstelling van zaken of het doen van een onjuiste opgave met betrekking tot al verleende en/of gedeclareerde ondersteuning valt hieronder.

Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.

Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek.

Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken bespreekt.

Hulp: ondersteuning bij de inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.

Inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 32, lid 1 van de Participatiewet.

Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 9.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.

Inwoner: de persoon die een direct belang heeft bij een besluit van de gemeente (artikel 1:2, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht). Als de inwoner een hulpvraag heeft die nog niet heeft geleid tot een verzoek om een besluit te nemen of tot feitelijk handelen door de gemeente, dan wordt met inwoner bedoeld: degene die als ingezetene in de basisregistratie personen van de gemeente is ingeschreven, of, als het gaat om hulp op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ: degene die woonplaats heeft in de gemeente, volgens de regels van artikel 10, lid 1 en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Jeugd- en gezinswerker: de medewerker van Buurtzorg Jong.

Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Jeugdige: de minderjarige. Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren, zoals kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel heeft.

Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.

Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.

Leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert tegen betaling.

Maatwerkvoorziening: een op de inwoner afgestemde voorziening die door of namens de gemeente wordt verstrekt.

- Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo 2015: een maatwerkvoorziening.

- Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jeugdige of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet (individuele voorziening).

Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt. Hiermee worden ook de jeugd- en gezinswerkers van Buurtzorg Jong bedoeld.

NIBUD-prijzengids: een handboek dat wordt uitgegeven door het NIBUD. In deze gids staan gangbare, actuele prijzen van producten en diensten.

Normbedrag: een standaardbedrag dat de gemeente hanteert voor de berekening van tegemoetkomingen.

Ondersteuningsplan: een plan van aanpak dat de gemeente opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en de gemeente mogelijke oplossingen aandraagt. Er is opgenomen welke hulp kan worden ingezet, nadat de inwoner hiervoor de aanvraag indient. Het ondertekende ondersteuningsplan is de aanvraag.

Peildatum: de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag ontstaat, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen.

Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.

Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.

Pgb: persoonsgebonden budget, een geldbedrag waarmee iemand zelf hulp(middelen) kan in kopen.

Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.

Professional: iemand die beroepsmatig hulp verleent.

Recidiveboete: Bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet.

Referteperiode: de periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum.

Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).

STOER: De organisatie die uitvoering gaat geven aan de uitvoering van de

Participatiewet met uitzondering van artikel 7 lid 4 van de Participatiewet. Het vaststellen van de rechten en plichten en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van de omstandigheden van de inwoner die een uitkering in het kader van de Participatiewet aanvraagt, blijft conform dit artikel bij de gemeente Oude IJsselstreek.

Tegenprestatie: Het naar vermogen verrichten van door de gemeente opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.

Verdienvermogen: De capaciteit om arbeid te verrichten en daarmee inkomsten te verwerven, uitgedrukt in een percentage van het Wettelijk Minimum Loon.

Verrekenen: Verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Participatiewet.

Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb of geldbedrag inclusief inkomenstoeslag.

Vrij toegankelijke hulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente. In het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet ook wel een algemene voorziening genoemd.

Wet: de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet.

Wgs: De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg.

Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

2. Inleiding Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek

Deze verordening geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:

• Gezond en veilig opgroeien;

• Mogelijkheden om mee te kunnen doen aan het maatschappelijk leven;

• Wonen in een veilige en gezonde omgeving, en

• Ontbreken van perspectief op inkomensverbetering (door langdurig laag inkomen).

2.1 Waarom deze regels?

In Nederland vinden we het belangrijk dat:

• mensen actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven;

• mensen een eigen huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen;

• mensen een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zelfstandig en veilig kunnen wonen; en

• kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien.

Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:

• Participatiewet (PW);

• De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015);

• De Jeugdwet; en

• De Gemeentewet.

De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld.

2.2 Uitgangspunten

De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:

1. zijn bedoeld om de bovengenoemde doelen (in artikel 2.1) te realiseren en knelpunten van inwoners samen op te lossen;

2. zijn goed leesbaar;

3. regelen niet meer dan nodig is;

4. houden de administratieve lasten van gemeente en inwoners zo laag mogelijk;

5. kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor de inwoners;

6. zijn onderling afgestemd op elkaar;

7. respecteren de wettelijke regels, maar wijken daar soms vanaf als dat nodig is om de doelen van de wetgever te realiseren of belangrijke internationale regels na te komen.

2.3 Leidende principes en kernwaarden

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende leidende principes voor wat inwoners van elkaar mogen verwachten en wat zij van de gemeente mogen verwachten :

1. Zelf, met het eigen netwerk en dan buiten het eigen netwerk.

Inwoners zijn verantwoordelijk voor hun eigen leven. Pas wanneer het niet meer zelf of in het eigen netwerk gaat, helpt de gemeente.

2. Voorkomen is beter dan genezen.

Inwoners nemen steeds meer verantwoordelijkheid voor hun gedrag, hun vitaliteit en een gezonde leefstijl. Hiermee worden problemen voorkomen of juist snel opgemerkt en aangepakt.

3. Iedereen doet mee en draagt bij aan de inclusieve samenleving.

Inwoners helpen elkaar actief en/of worden geholpen. Iedereen draagt naar zijn of haar vermogen bij aan een samenleving waar iedereen er toe doet, waardevol is en er bij hoort.

4. Uitgaan van wat kan of wat geleerd kan worden.

De gemeente gaat uit van wat een inwoner (nog) kan en wat er terug te winnen of bij te leren valt.

5. Zo licht en kort mogelijk, zo zwaar en lang als noodzakelijk.

De inzet van ondersteuning, hulp en zorg is zo kortdurend en eenvoudig mogelijk en als het kan groepsgewijs. Hierdoor blijft ondersteuning, hulp en zorg beschikbaar voor wie dat echt nodig heeft.

6. Processen zijn simpel, direct en in samenhang.

De gemeente richt processen zo in dat de inwoner ondersteund wordt in het proces. Als een inwoner toestemming geeft, hoeft een inwoner vereiste informatie maar één keer te verstrekken aan de gemeente.

7. Professionals: ‘het resultaat telt’.

De gemeente maakt met partners afspraken over welke doelen gehaald dienen te worden. De inspanning die een partner daarvoor nodig heeft, is niet leidend.

8. Lokaal waar het kan, regionaal waar het beter is.

De gemeente zorgt er voor dat ondersteuning, hulp en zorg dichtbij en makkelijk bereikbaar is. Wanneer het voor een inwoner beter is, zorgt de gemeente voor een regionale (soms bovenregionale) oplossing.

De leidende principes geven de richting van de gemeente aan. Om te zorgen dat de verordening goed leesbaar blijft, zijn de leidende principes samengevat en vertaald in een aantal kernwaarden:

1. Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om de genoemde doelen (artikel 2.1) te realiseren.

2. Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken.

3. De gemeente stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, of samen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale netwerk). De gemeente helpt wanneer dit niet voldoende is.

4. Kwetsbare groepen, zoals kinderen en inwoners met een beperking, hebben extra hulp nodig om volwaardig mee te doen aan de samenleving.

Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, zijn toegelicht in hoofdstuk 1.

2.4 Artikel en wet

Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 2.1 zijn genoemd. Niet alle wetten zijn op ieder artikel van toepassing. Dat verschilt per artikel. Per artikel is met icoontjes aangegeven welke wetten op dat artikel van toepassing zijn.

3. De hulpvraag

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. Beschreven wordt hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen die de inwoner heeft in één keer kunnen worden gesteld en dat er één procedure is. Dit is de standaardprocedure. Maar soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route. Die wordt aan het einde van dit hoofdstuk genoemd.

Hoe de gemeente omgaat met signalen en hulpvragen van andere personen over inwoners die hulp nodig hebben, wordt hier niet beschreven.

Kernwaarden:

- De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

- De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

- De gemeente maakt hulp makkelijk bereikbaar.

- De gemeente gaat zorgvuldig om met de inwoner.

- De gemeente vraagt niet meer informatie dan nodig is.

Stap 1: Melding bij de gemeente, Buurtzorg Jong of STOER

3.1.1 A Indienen hulpvraag bij de gemeente

[Wmo, PW, IOAZ, IOAW]

Volwassen inwoners die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij de gemeente. De inwoner of een persoon namens de inwoner kan deze melding op de volgende manieren doen:

• online, door het aanmeldformulier op de website in te vullen: https://www.oude-ijsselstreek.nl/sociaal-domein

• digitaal, via het e-mailadres: toegangsteam@oude-ijsselstreek.nl

• telefonisch, via telefoonnummer (0315) 292 292, keuze 2

• schriftelijk, via het postadres: Postbus 42, 7080 AA Gendringen, Toegangsteam Oude IJsselstreek

3.1.1 B Indienen hulpvraag bij Buurtzorg Jong

[Jeugdwet]

Jeugdigen en/of hun ouders/verzorgers die hulp nodig hebben kunnen zich melden bij Buurtzorg Jong. De jeugdige of een persoon namens de jeugdige kan deze melding op de volgende manieren doen:

• digitaal, via het e-mailadres: oude-ijsselstreek@bzjong.nl

• telefonisch, via telefoonnummer 06-307 388 34 (maandag t/m vrijdag tussen 9.00 en 17.00 uur)

3.1.1. C Indienen Hulpvraag bij STOER

[PW, IOAW, IOAZ]

Inwoners die een hulpvraag hebben op het gebied van inkomen en/of ondersteuning nodig hebben bij het vinden, verkrijgen of behouden van werk. De inwoner kan deze melding op de volgende manieren doen:

• digitaal, via het emailadres info@stoerversterkt.nl

• telefonisch, via telefoonnummer 0315-553553, tijdens openingstijden

• fysieke inloop, tijdens openingstijden

3.1.2 A Doel en procedure

[Wmo]

Het doel van de melding is om de hulpvraag van de inwoner in behandeling te nemen. De gemeente bevestigt de melding binnen vijf dagen schriftelijk aan de inwoner en nodigt de inwoner daarbij uit voor een gesprek met een medewerker.

3.1.2 B Doel en procedure

[Jeugdwet]

Het doel van de melding is om de hulpvraag van de inwoner te onderzoeken. De jeugd- en gezinswerker van Buurtzorg Jong gaat op huisbezoek en brengt de situatie in kaart.

3.1.2 C Doel en procedure

[PW, IOAW, IOAZ

Het doel van de melding is om de hulpvraag van de inwoner in behandeling te nemen. De medewerker van gemeente/STOER maakt samen met de inwoner de vraag helder en maakt vervolgafspraken.

3.1.3 Gegevens

[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]

De gemeente of Buurtzorg Jong (BZJ) verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die de gemeente/BZJ niet zelf kan inzien, dan vraagt de gemeente/BZJ aan de inwoner om die gegevens binnen redelijk termijn te leveren.

Stap 2: Gesprek na de melding

3.2.1 Uitnodiging voor gesprek

[Jeugdwet, Wmo, PW]

Een inwoner die zich heeft gemeld bij de gemeente, krijgt een uitnodiging voor een gesprek met een medewerker van de gemeente. Het gesprek kan, naar inschatting van de medewerker en met instemming van de hulpvrager, telefonisch plaatsvinden.

In die uitnodiging maakt de gemeente duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt, wie hierbij mag aansluiten en waarover het gesprek zal gaan. Ook geeft de gemeente informatie over de mogelijkheid om gratis hulp te krijgen door een onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner) en de mogelijkheid om zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (het persoonlijk plan).

3.2.2 Doel en procedure gesprek

[Wmo]

Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie. Het gesprek vindt plaats binnen 2 weken na de melding. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft gemaakt, dan betrekt de medewerker dit bij het gesprek. Als de inwoner dat wil, kan hij iemand (bijvoorbeeld een familielid/mantelzorger) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.

3.2.3 A Inhoud gesprek

[Jeugdwet, Wmo]

1. De medewerker bespreekt met de inwoner welk effect hij wil bereiken. In het gesprek tussen de medewerker, de inwoner en waar mogelijk de mantelzorger, familie of iemand uit het sociaal netwerk onderzoekt de medewerker:

a. de hulpvraag van de inwoner: wat is er nodig?; welke behoefte is er?

b. de persoonlijke situatie van de inwoner: hoe ziet die eruit en wat betekent dit voor het gewenste effect?

c. de (on)mogelijkheden van de inwoner: (hoe) kan de inwoner zelf bijdragen aan de oplossing van de hulpvraag?

d. de omgeving van de inwoner: wie zijn van betekenis voor de inwoner?; wie willen meedenken of meehelpen bij de hulpvraag? Hoe kunnen zij bijdragen aan het gewenste effect?

e. de mogelijkheden vanuit andere organisaties: zijn er andere partijen die kunnen bijdragen aan het beantwoorden van de hulpvraag?

2. De medewerker informeert de inwoner over de mogelijkheden van de gemeente om de hulpvraag van de inwoner te beantwoorden. Ook informeert de medewerker de inwoner over de mogelijkheden die er zijn om in bepaalde gevallen te kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb). De medewerker betrekt deze zaken bij het onderzoek naar de hulpvraag.

3. Het is niet toegestaan dat de beoogd opdrachtnemer voor de ondersteuning bij het gesprek aanwezig is. Dit om belangenverstrengeling te voorkomen.

3.2.3 B Inhoud gesprek

[PW, IOAZ, IOAW]

1. Tijdens het gesprek wordt de vraag van de inwoner verder verkend. Het gesprek is de triage. Daarbij wordt in ieder geval aandacht besteed aan de reden waarom de inwoner naar STOER is gekomen, welke ondersteuning de inwoner denkt nodig te hebben en welke ondersteuning STOER kan bieden

2. Als de vraag betrekking heeft op ondersteuning bij arbeidsinschakeling wordt tijdens het gesprek gekomen tot een eerste beeld van een realistische droombaan, arbeidsgerelateerde beperkingen, de stappen die gezet moeten worden om daar te komen en het samen bepalen van een eerste haalbaar doel;

3. Als de vraag betrekking heeft op inkomensondersteuning, wordt door de gemeente gestart met hetgeen beschreven is bij arbeidsinschakeling vervolgens wordt ingezoomd op de financiële aspecten (inkomen, schulden, bijzondere bijstand, vermogen en gezinsomstandigheden) zodat het mogelijk is om op basis van hetgeen de inwoner aangeeft, door de gemeente een eerste inschatting van het recht op uitkering te maken.

4. In beide gevallen wordt daarnaast gevraagd of de inwoner nog vragen heeft op andere leefgebieden en worden de mogelijkheden voor bijzondere bijstand bekeken.

5. Specifiek wordt gekeken naar:

a. de mate van beheersing van de Nederlandse taal;

b. de documenten die nodig zijn om de aanvraag af te kunnen handelen;

c. wederzijdse verwachtingen: wat kan de inwoner van STOER verwachten en wat verwachten wij van de inwoner;

d. het feit of jongeren (tot 27 jaar):

i. voldoende startkwalificatie hebben en/of een opleiding kunnen volgen

ii. voldoende middelen hebben om de verplichte wachtperiode van 4 weken (art 41 lid 4 Pw) te overbruggen.

3.2.4 Ondersteuningsplan

[Jeugdwet, Wmo]

1. Binnen zes weken na melding stuurt de medewerker van de gemeente de inwoner een verslag van de uitkomsten van het onderzoek naar de hulpvraag en naar de persoonlijke situatie van de inwoner. Dit is het ondersteuningsplan.

2. Binnen zes weken na melding stuurt de jeugd- en gezinswerker het indicatieadvies voor specialistische jeugdhulp naar de gemeente. De jeugd- en gezinswerker stelt samen met het gezin het indicatieadvies op dat naar de gemeente wordt gestuurd.

3. Als de medewerker meer informatie nodig heeft voor het ondersteuningsplan, waardoor het ondersteuningsplan niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan worden toegestuurd, dan wordt de inwoner hierover geïnformeerd.

4. Uit het ondersteuningsplan blijkt welk effect de inwoner wil bereiken en hoe dat kan worden gerealiseerd. Indien de inwoner daarvoor een maatwerkvoorziening van de gemeente nodig heeft, staat opgenomen om welke voorziening het gaat en voor welke doelen de voorziening wordt ingezet.

5. Als de inwoner het niet eens is met het ondersteuningsplan, kan hij dat daarop aangeven en het voor gezien ondertekenen. De gemeente neemt de opmerkingen van de inwoner mee in de behandeling van de aanvraag.

6. Als de inwoner een maatwerkvoorziening van de gemeente nodig heeft, geeft hij dit aan door het ondersteuningsplan te ondertekenen en te sturen naar de gemeente. De gemeente ziet het ondertekende ondersteuningsplan dan als een aanvraag.

Stap 3: Aanvraag

3.3.1 Aanvraag

[Jeugdwet, Wmo, Awb]

Na de melding en het gesprek met de medewerker, kan de inwoner een aanvraag indienen. De aanvraag kan schriftelijk worden ingediend door het ondersteuningsplan of het indicatieadvies te ondertekenen en terug te sturen naar de gemeente. Bij jeugdhulp stuurt de jeugd- en gezinswerker het ondertekende indicatieadvies op naar de gemeente. Het doel van de aanvraag is te bepalen of de gemeente hulp verleent en welke vorm, duur en omvang die hulp dan heeft.

3.3.2 Aanvraag voor maatwerkvoorziening

[Jeugdwet, Wmo]

1. Vraagt de inwoner een maatwerkvoorziening, dan kent de gemeente die hulp toe in de volgende situatie:

a. De hulp noodzakelijk is om de hulpvraag van de inwoner te beantwoorden;

b. De hulp nodig is om (tenminste één van) de doelen van de in 2.1 genoemde wetten te bereiken;

c. De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met hulp vanuit het sociale netwerk of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en

d. De hulp past bij het gewenste effect en de persoonlijke situatie van de inwoner.

2. De maatwerkvoorziening is voldoende in inzet en van kwaliteit, zodat de inwoner het gewenste effect kan bereiken.

3. De gemeente kan een maatwerkvoorziening weigeren als de inwoner de hulpvraag had kunnen voorzien en kunnen voorkomen.

3.3.3 Advisering

[Jeugdwet, Wmo, Awb]

De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de kennis en deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. Als de medewerker die kennis niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat een onafhankelijke deskundige met de juiste kennis een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag.

3.3.4 Beoordelen aanvraag

[Jeugdwet, Wmo, Awb]

1. Bij het beoordelen van de aanvraag betrekt de gemeente/Buurtzorg Jong (BZJ) alle gegevens die van belang zijn. Het gaat onder meer om gegevens over:

a. de behoeften en hulpvraag van de inwoner;

b. de persoonlijke situatie van de inwoner;

c. de omgeving van de inwoner (het sociale netwerk);

d. de (on)mogelijkheden van de inwoner;

e. de (on)mogelijkheden van de omgeving van de inwoner (het sociale netwerk);

f. de mogelijkheden van andere organisaties en de gemeente.

2. Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, loopt de gemeente/BZJ de volgende onderdelen langs:

• De gemeente stelt vast wat de hulpvraag van de inwoner is;

• De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om de hulpvraag te beantwoorden (eigen kracht), al dan niet met gebruikelijke hulp, hulp van anderen uit het sociale netwerk en van andere voorzieningen of organisaties.

• De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp er dan nog nodig is om de hulpvraag te beantwoorden en het gewenste effect te bereiken.

3. Voor ieder onderdeel geldt, dat de gemeente/BZJ de deskundigheid inzet die nodig is om dat onderdeel goed te kunnen afronden. Is er bijzondere deskundigheid nodig, dan zet de gemeente/BZJ die in. De gemeente/BZJ stelt de inwoner op de hoogte van welke deskundigheid er op welk moment nodig is en ingezet wordt.

3.3.5 Beslistermijn

[Jeugdwet, Wmo, Awb]

1. De gemeente beslist binnen 2 weken nadat de aanvraag is ontvangen.

2. De gemeente beslist op het advies van BZJ binnen 2 weken.

3. De beslistermijn kan schriftelijk uitgesteld worden als de inwoner niet voldoende gegevens heeft verstrekt of als de gemeente de aanvraag niet binnen de termijn kan behandelen.

Stap 4. Beslissing

3.4.1 Inhoud besluit

[Jeugdwet, Wmo, PW, Awb]

1. De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven om zijn hulpvraag te beantwoorden. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven.

2. Geeft de gemeente hulp in natura, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

a. wat de hulp inhoudt en waarvoor de hulp bedoeld is (gewenst effect en doelen);

b. wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt;

c. hoe en door wie de hulp wordt gegeven; en

d. welke voorwaarden en verplichtingen er voor de hulp gelden.

3. Geeft de gemeente hulp in de vorm van een pgb, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

a. waarvoor het pgb bedoeld is (gewenst effect en doelen);

b. hoe hoog het pgb is en waarom het deze hoogte heeft;

c. wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

d. hoe de besteding van het pgb verantwoord wordt; en

e. welke voorwaarden en verplichtingen er voor het pgb gelden.

4. Geeft de gemeente hulp in de vorm van geld, dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk doel het geld wordt gegeven;

b. wanneer het geld wordt betaald;

c. hoe vaak het geld wordt betaald; en

d. welke voorwaarden en verplichtingen er gelden.

5. Besluit de gemeente geen hulp te geven, dan wordt in het besluit in ieder geval toegelicht:

a. waarom er geen hulp wordt toegekend;

b. hoe de inwoner in bezwaar kan gaan tegen dit besluit.

6. Het besluit geeft aan hoe en binnen welke termijnen de inwoner in bezwaar kan gaan tegen dit besluit.

3.4.2 Buiten behandeling stellen

[Jeugdwet, Wmo]

De gemeente kan een aanvraag van een inwoner buiten behandeling stellen wanneer de aanvraag niet aan de gestelde voorwaarden voldoet en de inwoner de hersteltermijn als genoemd in artikel 3.3.5, lid 2 niet heeft benut.

3.4.3 Verval van recht

[Jeugdwet, Wmo]

Het recht op hulp vervalt als de inwoner niet binnen zes maanden na het besluit begint met het gebruikmaken van de hulp, tenzij de inwoner dit tijdig meldt en dit de inwoner niet te verwijten valt. Als de inwoner binnen de termijn van zes maanden melding maakt bij de gemeente, stelt de gemeente de termijn uit. Deze voorwaarde wordt ook in het hierboven genoemd besluit opgenomen.

3.5 Uitzonderingen

3.5.1 Jeugdhulp via arts e.a.

[Jeugdwet, Awb]

1. De gemeente zorgt ervoor dat de jeugdige jeugdhulp krijgt, als de huisarts, jeugdarts, medisch specialist, Gecertificeerde Instelling (GI) de jeugdige doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder.

2. De gemeente maakt afspraken met de huisartsen, de jeugdartsen, de medisch specialisten, de GI’s en de zorgverzekeraars over zulke doorverwijzingen.

3. Op verzoek van de jeugdige of zijn ouders stuurt de gemeente over de jeugdhulp op verwijzing van de hierboven genoemde personen en organisaties een besluit per brief. Dit besluit voldoet aan dezelfde eisen als het besluit na een aanvraag bij de gemeente zelf.

3.5.2 Spoedeisende gevallen

[Jeugdwet, Wmo]

1. In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente/Buurtzorg Jong ervoor dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is, zonder dat de normale procedure wordt gevolgd. Het kan dan gaan om de volgende hulp:

a. het bieden van hulp en zorg aan ouders en hun kinderen;

b. het vragen van een machtiging aan de kinderrechter voor gesloten jeugdhulp;

c. het bieden van een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning.

2. Er is sprake van een spoedeisend geval als de uitkomst van de normale procedure voor een aanvraag om hulp niet afgewacht kan worden.

4. Gezond en veilig opgroeien

Jongeren in Nederland moeten gezond en veilig kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van jongeren, hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. De gemeente wil dat gezinnen en jongeren die hulp of ondersteuning nodig hebben dat eenvoudig en dichtbij kunnen krijgen. Ook wil de gemeente dat die hulp aansluit bij wat het gezin of de jongere nodig heeft. Om dat te kunnen doen is het belangrijk om de vraag of het probleem te onderzoeken. Daarom heeft de gemeente besloten om Buurtzorg Jong vanaf 1 januari 2020 de Jeugdhulp te laten uitvoeren. Buurtzorg Jong heeft jeugd- en gezinswerkers met veel kennis en ervaring die dit samen met de inwoner doen. Zo wordt de hulp zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop.

Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 waren en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Kernwaarden:

- De jeugdige moet gezond en veilig kunnen opgroeien.

- De jeugdige en zijn ouders zijn zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

- De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de jeugdige en zijn ouders gaan voor.

- De gemeente stemt de hulp af op de jeugdige en zijn ouders en zorgt voor goede aansluiting met andere hulp.

- De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

- Vrij toegankelijke hulp gaat voor maatwerkvoorzieningen.

4.1 Preventieve maatregelen

[Jeugdwet]

1. De gemeente zorgt ervoor dat jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Om dat te bereiken helpt de gemeente alle jongeren, hun ouders en hun sociale netwerk met:

a. het versterken van de opvoed- en opgroeiomgeving, waarin gezinnen, wijken, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen samenwerken en elkaar aanvullen;

b. informatie, advies, trainingen en kortdurende begeleiding;

c. jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau, schoolarts);

d. talentontwikkeling door jeugd- en jongerenwerk;

e. Jeugd- en Gezinswerk;

f. Sociaal Raadslieden;

g. Algemeen maatschappelijk werk;

h. advies, hulp en ondersteuning bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling (Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis). Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling;

i. een vertrouwenspersoon.

Deze hulp is vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen besluit van de gemeente en ook geen verwijzing door een huisarts, een jeugdarts, een medisch specialist of een Gecertificeerde Instelling (GI) nodig.

4.2 Uitgangspunten bij het bieden van hulp

[Jeugdwet]

1. Bij het bieden van hulp houdt de medewerker rekening met het geloof, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jongere en de ouders.

2. Alle hulp is gericht op het op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jongere, zijn ouders en hun sociale netwerk.

3. De medewerker betrekt de wensen van de jongere en zijn ouders bij de keuze welke jeugdhulp wordt ingezet.

4. Pleegouders kunnen voor hulp in eerste instantie bij de pleegzorgorganisatie terecht. Als het nodig is kan de pleegzorgorganisatie extra hulp vragen aan de gemeente.

5. Als het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met het sociale netwerk bereikt kan worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het maatschappelijk werk of een praktijkondersteuner GGZ van de huisarts. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan wordt een maatwerkvoorziening ingezet.

6. Buurtzorg Jong (BZJ) zorgt ervoor dat signalen over zorgen bij opgroei- en opvoedingsproblemen en/of kindermishandeling zo vroeg mogelijk worden opgevangen en dat daar ook zo vroeg mogelijk hulp wordt geboden. Waar mogelijk biedt BZJ jeugdhulp op vrijwillige basis. Wanneer de rechter daar uitspraak toe doet, zet de gemeente jeugdhulp in de vorm van een maatwerkvoorziening onder dwang in.

7. Bij signalen van kindermishandeling kan iedere inwoner hiervan melding maken via de website: www.ikvermoedhuiselijkgeweld.nl

4.3 Maatwerkvoorziening

[Jeugdwet]

De gemeente kan de volgende maatwerkvoorziening aanbieden:

a. ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien in de vorm van advies en trainingen;

b. specialistische jeugdhulp in de vorm van begeleiding, ondersteuning of behandeling;

c. geestelijke gezondheidszorg voor jongeren (basis en specialistisch);

d. een plek in een pleeggezin, gezinshuis of verblijf in een instelling;

e. persoonlijke verzorging;

f. dyslexiezorg bij ernstige enkelvoudige dyslexie;

g. vervoer van de jongere van en naar een plek waar jeugdzorg wordt aangeboden.

Deze hulp is niet vrij toegankelijk. De inwoner heeft daarvoor op basis van het advies van Buurtzorg Jong een besluit van de gemeente of verwijzing door een huisarts, een jeugdarts, een medisch specialist of een GI nodig.

4.4 Overgang van 18- naar 18+

[Jeugdwet, Wmo]

1. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat jongeren uit de jeugdhulp ondersteund blijven worden als ze 18 jaar worden. Dat wil zeggen dat Buurtzorg Jong zorgt voor een plan voor de jongere op alle belangrijke leefgebieden.

2. Het is mogelijk dat de jeugdhulp wordt verlengd. Dit kan maximaal tot de dag dat de jongere 23 jaar wordt. Deze verlenging is dan een onderdeel van het plan.

3. Als sprake is van pleegzorg, dan wordt in alle gevallen onderzocht of verlenging hiervan wenselijk is. Pleegkinderen kunnen standaard tot 21 jaar in hun pleeggezin verblijven, tenzij het pleegkind aangeeft hier geen gebruik van te willen maken. Verlengde jeugdhulp is mogelijk tot de dag dat de jongere 23 jaar wordt.

4.5 Afstemming met andere vormen van hulp

[Jeugdwet]

De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken gaan over:

• procedures die gelden bij doorverwijzing naar hulp;

• communicatie met andere organisaties en de gemeente;

• afbakening van taken en verantwoordelijkheden;

• wie er regie voert bij betrokkenheid van meerdere organisaties;

• aansluiting tussen vrij toegankelijke hulp en maatwerkvoorziening;

• wijze van rapporteren in relatie tot gestelde doelen.

De afspraken worden vastgelegd in een protocol of in een andere geschikte vorm.

5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving

Inwoners met een beperking en/of met langdurige psychosociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. De gemeente heeft de taak om inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten, het deelnemen aan de samenleving en in de huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente aan deze inwoners kan geven.

Kernwaarden:

- Inwoners met een beperking moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en leven.

- De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

- De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

- De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

- De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

5.1 Uitgangspunten

[Wmo]

1. De gemeente zet zich ervoor in, dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de normale dagelijkse activiteiten kunnen uitvoeren en een eigen huishouding kunnen voeren.

2. De gemeente stelt, daar waar de hulpvorm dit toestaat, normen vast voor het beoordelen van aanvragen voor een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015. Deze normen moeten zijn gebaseerd op objectief onderzoek dat door onafhankelijke deskundigen is gedaan. De gemeente hanteert voor de maatwerkvoorziening ‘schoon en leefbaar huis’ het normenkader: Richtlijn indicatieadvisering hulp bij het huishouden (januari 2011) van de MO-zaak (bijlage 1). De normen maken duidelijk welke concrete hulp er voor inwoners in hun situatie nodig is. De gemeente kan afwijken van deze normen als dat nodig is voor een passend en aanvaardbaar niveau van wonen en leven.

5.2 Zelfstandig en veilig wonen

5.2.1 Geschikte woning

[Wmo]

1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner een maatwerkvoorziening kan krijgen als het normale gebruik van zijn woning als gevolg van een beperking niet mogelijk is. De inwoner moet voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.3.2 van deze verordening.

2. De maatwerkvoorziening houdt in dat de woning bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar wordt gemaakt. Dit kan gebeuren door de woonkamer, slaapkamer, keuken, badkamer, berging en de gang(en), hal of overloop in de woning bouwkundig aan te passen.

3. Als de woning van de inwoner niet of slechts tegen zeer hoge kosten aangepast kan worden, dan zal de gemeente van de inwoner verwachten dat hij verhuist naar een geschikte(re) woning, als deze beschikbaar is. De huidige woning wordt dan niet door de gemeente aangepast. De gemeente heeft hiervoor nadere regels vastgelegd in het besluit sociaal domein.

4. De gemeente zorgt voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als de inwoner verhuist naar een geschikte(re) woning en daarbij voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.3.2. De gemeente heeft voor deze voorwaarden nadere regels vastgelegd in het besluit sociaal domein.

5. De tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als de inwoner verhuist naar een geschikte(re) woning bedraagt maximaal € 1.524,50 (NIBUD prijzengids). De kosten van herinrichting zijn de kosten van vloerbedekking, gordijnen, vitrages, behang en verf.

5.2.2 Een schone en leefbare woning

[Wmo]

1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner een maatwerkvoorziening kan krijgen als hij als gevolg van een beperking zijn woning niet schoon en leefbaar kan houden. De inwoner moet daarbij voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.3.2 van deze verordening.

2. De maatwerkvoorziening houdt in dat de woonkamer, slaapkamer, keuken, badkamer (de leefruimten) en de gang(en) tussen die ruimten voor zover nodig regelmatig schoongehouden worden. Ook het aanbrengen van structuur in de huishouding, het doen van boodschappen, het zorgen voor eten en drinken, en het wassen, drogen en strijken van kleding, bedden- en linnengoed kan deel uitmaken van de maatwerkvoorziening.

3. Als er in het huishouden van de inwoner minderjarige kinderen zijn, dan bestaat de maatwerkvoorziening ook uit het overnemen van de noodzakelijke zorg voor deze kinderen. Deze hulp is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp (bv. kinderopvang) is te overbruggen. Dit beoordeelt de gemeente op basis van het normenkader uit artikel 5.1, lid 2.

4. Als er in het huishouden van de inwoner volwassen en jeugdige huisgenoten zijn, dan bekijkt de gemeente welke bijdrage van deze huisgenoten verlangd kan worden. Dit beoordeelt de gemeente op basis van het normenkader uit artikel 5.1, lid 2.

5. Een schone en leefbare woning als genoemd in lid 1 betekent dat de vertrekken genoemd in lid 2 hygiënisch en veilig moeten zijn. Het huis mag niet vervuilen.

5.2.3 Beschermd wonen

[Wmo]

Voor inwoners die een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen nodig hebben, gelden de regels die zijn vastgelegd in de verordening van de gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem op 13 november 2018. Deze is te vinden op de website overheid.nl. De gemeente Doetinchem is als centrumgemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van beschermd wonen.

5.2.4 Maatschappelijke opvang

[Wmo]

Voor inwoners die een maatwerkvoorziening in de vorm van maatschappelijke opvang nodig hebben, gelden de regels die zijn vastgelegd in de verordening van de gemeente Doetinchem, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem op 13 november 2018. Deze is te vinden op de website overheid.nl. De gemeente Doetinchem is als centrumgemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van maatschappelijke opvang.

5.3 Dagbesteding en begeleiding

5.3.1 Een ingevulde dag hebben

[Wmo]

1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die vanwege een beperking onvoldoende in staat zijn om de dag goed in te vullen, een maatwerkvoorziening kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.3.2.

2. De maatwerkvoorziening houdt in dat inwoners mee kunnen doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere begeleide groepsactiviteiten voor maximaal 9 dagdelen per week.

3. De gemeente kan indien nodig het vervoer naar de maatwerkvoorziening organiseren.

5.3.2 Veiligheid bij deelname aan de samenleving

[Wmo]

1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die hulp nodig hebben om veilig de dag door te komen, een maatwerkvoorziening kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.3.2.

2. De maatwerkvoorziening houdt in dat inwoners begeleid worden. De begeleiding kan een-op-een of in een groep plaatsvinden. Het betekent, dat de begeleider toezicht houdt op de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving te communiceren. De begeleider kan ook helpen bij normale (dagelijkse) activiteiten, zoals het structureren van de dag, het doen van de administratie en het beheren van de financiën.

5.4 Meedoen aan de samenleving

5.4.1 Verplaatsen in en om de woning

[Wmo]

1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking niet voldoende kunnen verplaatsen in en om de woning, een maatwerkvoorziening kunnen krijgen.

2. De maatwerkvoorziening houdt in dat de inwoner een rolstoel kan krijgen die geschikt is voor dagelijks zittend en permanent gebruik door de inwoner.

5.4.2 Verplaatsen dichtbij huis

[Wmo]

1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die vanwege een beperking onvoldoende mogelijkheden hebben om binnen redelijke grenzen contact met anderen te hebben, hulp-op maat kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.3.2.

2. De maatwerkvoorziening houdt in dat inwoners geholpen worden bij het vervoer dicht bij huis zodat ze mee kunnen doen met recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten en zelf de dagelijkse boodschappen kunnen doen. Die hulp kan bestaan in het aanbieden van:

a. de mogelijkheid om te reizen met collectief taxivervoer (ZOOV);

b. een taxi;

c. een scootmobiel, of

d. het gebruikmaken van een ander vervoermiddel.

3. Het moet gaan om:

a. het zich verplaatsen rondom de woning;

b. het zich verplaatsen over een redelijke afstand bij huis; of

c. het zich verplaatsen over reguliere verharde paden en wegen.

4. Om collectief taxivervoer voor inwoners die dat nodig hebben beschikbaar en betaalbaar te houden kijkt de gemeente eerst of een vervoersvraag opgelost kan worden met collectief taxivervoer, voordat andere een maatwerkvoorziening voorzieningen aan de orde kunnen komen.

5.5 Mantelzorg

5.5.1 Ondersteuning en waardering mantelzorger

[Wmo]

1. Voor inwoners die mantelzorg geven is er vrij toegankelijke advies of hulp beschikbaar. De gemeente kan indien nodig ook een maatwerkvoorziening voor de hulpontvangende inwoner beschikbaar stellen.

2. De gemeente waardeert de inzet van langdurige en intensieve mantelzorgers voor inwoners met een chronische ziekte, lichamelijke of geestelijke beperking. Daarom stelt de gemeente jaarlijks een mantelzorgwaardering vast. Het doel van de mantelzorgwaardering is om waardering uit te spreken voor hun inzet en het belang van mantelzorgers voor de samenleving te onderstrepen.

5.5.2 Voorwaarden mantelzorgwaardering

[Wmo]

1. Mantelzorgwaardering kan worden aangevraagd door de inwoner die mantelzorg ontvangt of door de mantelzorger zelf. Er moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:

a. De hulpontvanger is een inwoner van de gemeente Oude IJsselstreek;

b. De mantelzorg wordt intensief en over een langere periode verleend. In ieder geval langer dan drie maanden en/of meer dan 8 uur per week.

c. De mantelzorg wordt op vrijwillige basis, zonder dat daarvoor wordt betaald, verleend vanwege een tussen de personen bestaande sociale relatie (bijvoorbeeld familie, vrienden of buren).

2. De gemeente maakt jaarlijks via de gemeentepagina in het huis-aan-huis-blad bekend op welke wijze mantelzorgers worden gewaardeerd, hoe de waardering aangevraagd kan worden en voor wanneer de aanvraag ingediend moet zijn.

3. Een mantelzorger kan slechts één keer per jaar voor één hulpontvangende inwoner mantelzorgwaardering ontvangen.

4. Een mantelzorger die mantelzorg verleende aan een hulpontvangende inwoner die in de loop van het jaar is overleden, komt in dat kalenderjaar nog in aanmerking voor mantelzorgwaardering.

6. De vorm van de hulp

De hulp die de gemeente geeft is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget. In dit hoofdstuk is geregeld op welke manier de gemeente de hulp geeft. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen.

Kernwaarden:

- De gemeente versterkt de zelfredzaamheid van de inwoner.

- De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

- De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

- De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

- De gemeente maakt de hulp makkelijk bereikbaar.

6.1 Hulp in natura

[Jeugdwet, Wmo, Gemeentewet]

1. De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt hulp in natura (een dienst of een product), tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald. Een product wordt in de regel in bruikleen verstrekt.

2. De gemeente zorgt ervoor dat de leverancier van een product de inwoner voldoende helpt om het product goed te kunnen gebruiken.

3. De gemeente zorgt ervoor dat de leverancier van een product de wettelijke bepalingen over de garantie naleeft.

4. De leverancier informeert de inwoner over alles wat van belang is om te weten over de dienst of het product.

6.2 Hulp in geld

[Wmo, Gemeentewet, Awb]

De inwoner die hulp van de gemeente krijgt ontvangt hulp in de vorm van geld, als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald.

6.3 Persoonsgebonden budget

6.3.1 Voorwaarden

[Jeugdwet, Wmo]

1. In plaats van hulp in natura kan de inwoner een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als het om hulp uit de Wmo 2015 of jeugdhulp gaat en voldaan is aan de voorwaarden die de Wmo 2015 en de Jeugdwet stellen.

2. Om gebruik te kunnen maken van een pgb dient de inwoner een pgb-plan op te stellen.

3. Het pgb is bedoeld voor hulp, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben worden besteed. Het pgb kan niet besteed worden aan:

a. kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers. Uitgezonderd zijn de bemiddelingskosten uit artikel 6.3.2;

b. het voeren van een pgb-administratie;

c. ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb-administratie; en

d. kosten voor een feestdagenuitkering aan de hulpverlener(s).

4. De gemeente verstrekt geen pgb in de volgende situaties:

a. De kosten zijn gemaakt vóórdat de aanvraag is ingediend en het is niet meer na te gaan of die hulp nodig was. De gemeente maakt een uitzondering voor acute situaties.

b. Voorzieningen waarvoor een vrij toegankelijke voorziening aanwezig is.

c. Uit het door de inwoner ingediende pgb-plan blijkt niet dat de kwaliteit van de hulp voldoende gewaarborgd is.

d. De inwoner kan het pgb niet zelf beheren en de beoogde pgb-beheerder is dezelfde persoon als de beoogde hulpverlener.

5. De gemeente heeft in het besluit sociaal domein nadere regels vastgelegd over de voorwaarden van het pgb.

6.3.2. Pgb bij particuliere dienstverlening aan huis

[Wmo]

Voor de persoon die huishoudelijke hulp verleent vanuit een bemiddelingsbureau hanteert de gemeente een tarief gebaseerd op het Wettelijk minimumloon aangevuld met een vergoeding voor een vrijwillige verzekering voor ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkeloosheid vermeerderd met een vergoeding voor bemiddelingskosten.

6.3.3 Pgb bij hulp door personen uit het sociale netwerk

[Jeugdwet, Wmo]

Voor de persoon die hulp verleent vanuit het sociale netwerk van de inwoner hanteert de gemeente een tarief gebaseerd op het Wettelijk minimumloon aangevuld met een vergoeding voor een vrijwillige verzekering voor ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkeloosheid.

6.3.4 Pgb bij hulp door ZZP-er of zorgaanbieder

[Jeugdwet, Wmo]

De ZZP-er of zorgaanbieder die hulp geeft voldoet aan de door de gemeente gehanteerde tarieven:

a. De gemeente hanteert voor hulp bij het huishouden een tarief dat maximaal 100% bedraagt van het laagste toepasselijke tarief per uur dat een door de gemeente gecontracteerde leverancier hiervoor zou hanteren.

b. De gemeente hanteert voor begeleiding, persoonlijke verzorging of logeren een tarief dat maximaal 100% bedraagt van het laagste toepasselijke tarief per uur dat een door de gemeente gecontracteerde leverancier hiervoor zou hanteren.

6.3.5 Hoogte en tarief pgb

[Jeugdwet, Wmo]

1. Het pgb wordt door de medewerker vastgesteld aan de hand van een plan over de besteding van het pgb dat de inwoner heeft gemaakt (pgb-plan). Het plan moet goedgekeurd zijn door de medewerker.

2. Het pgb wordt gebaseerd op een offerte voor de aangegeven kosten én op basis van de kosten die de gemeente gemaakt zou hebben als er hulp in natura zou zijn verstrekt. Gaat het om een product, dan houdt de gemeente bij de hoogte van het pgb rekening met een reële termijn voor de technische afschrijving en met de onderhouds- en verzekeringskosten.

3. De gemeente staat het niet toe dat een pgb als “maandloon-optie” wordt ingezet.

4. De gemeente stelt het tarief voor hulp door iemand uit het sociale netwerk vast op het goedgekeurde tarief uit artikel 6.3.3.

5. Als de hulp wordt gegeven door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad, wordt dit altijd als hulp door iemand uit het sociale netwerk gezien. Wordt de hulp gegeven door een ander uit het sociale netwerk die beroepsmatig als ZZP-er de hulp verleent, dan gelden de regels voor beroepsmatig verleende hulp.

6. De gemeente hanteert voor een pgb voor vervoer (inclusief rolstoelvervoer) om deel te nemen aan groepsondersteuning een tarief van € 18,60 per etmaal.

7. De gemeente kan de pgb-tarieven jaarlijks indexeren conform de indexering van de zorg in natura tarieven.

8. De gemeente heeft nadere regels in het besluit sociaal domein vastgelegd over de hoogte en het tarief van het pgb en het format van het pgb-plan.

6.3.6 Verantwoording pgb

[Jeugdwet, Wmo]

De gemeente kan de inwoner vragen om duidelijk te maken hoe het pgb is besteed en welke resultaten de hulp voor de inwoner heeft gehad.

6.4 Tegemoetkoming meerkosten persoon met beperking of chronische problemen

[Wmo]

6.4.1 Voorwaarden tegemoetkoming

De gemeente kan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

a. een inwoner kan geen gebruik maken van vrij toegankelijke hulp, een algemeen gebruikelijke of maatwerkvoorziening om de betreffende beperking te compenseren.

b. er zijn extra kosten verbonden aan de ziekte of beperking.

6.4.2 Mogelijke tegemoetkoming

1. De gemeente verstrekt een tegemoetkoming in de kosten voor taxi en rolstoeltaxi wanneer het collectief taxivervoer (ZOOV) en andere voorliggende vervoersvoorzieningen niet toereikend zijn.

a. Voor de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van een normbedrag van €620,- per jaar.

b. Het normbedrag is van toepassing voor het gebruik van een (eigen) auto of vervoer door derden; voor het gebruik van een bruikleenauto en voor het gebruik van een (rolstoel)taxi.

c. Wanneer de tegemoetkoming wordt toegekend aan beide gehuwden of samenwonende partners dan bedraagt de tegemoetkoming 75% per persoon van het onder a genoemde bedrag.

d. De gemeente kan de tegemoetkoming voor meerkosten evenredig bijstellen indien de inwoner een lagere vervoerbehoefte heeft.

e. De gemeente kan de inwoner aan wie een tegemoetkoming is toegekend, verplichten een overzicht bij te houden van de verreden kilometers in het kader van de voorziening.

2. De tegemoetkoming voor sportvoorzieningen en het bezoekbaar maken van een woning:

a. Aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel bedraagt € 3.500,-. Dit wordt maximaal één keer per drie jaar verstrekt.

b. De maximale tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning bedraagt € 2.730,-. Het gaat om het toegankelijk maken van de woning via de voor- of achterdeur om zo de woonkamer en toilet te bereiken. Dit voor de inwoner die in het weekend naar huis gaat.

3. De tegemoetkoming die de gemeente aan een inwoner kan verstrekken is niet kostendekkend.

6.5 Wat is de bijdrage in de kosten?

[Wmo]

1. De gemeente kan voor een aantal voorzieningen aan de inwoner een bijdrage in de kosten vragen. Dat kan bij maatwerkvoorziening in:

a. het schoon en leefbaar houden van een woning (hulp in de huishouding);

b. het aanpassen van een woning (woonvoorzieningen);

c. het op een verantwoorde manier kunnen deelnemen aan de samenleving (begeleiding);

d. een ingevulde dag hebben (dagbesteding);

e. het zich kunnen verplaatsen dichtbij huis (niet voor een rolstoel).

2. De gemeente zorgt ervoor, dat de wettelijke regels voor het vaststellen van een bijdrage in de kosten worden toegepast. Een bijdrage is nooit hoger dan de feitelijke kosten van de maatwerkvoorziening.

3. De bijdrage in de kosten wordt vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

4. De inwoner die tegen Wmo-tarief gebruik maakt van het collectief taxivervoer is aan de gemeente een jaarlijkse bijdrage van € 60,- in de kosten verschuldigd.

7 Werk en Participatie

STOER geeft namens de gemeente Oude IJsselstreek uitvoering aan een aantal activiteiten die behoren tot de werkzaamheden op grond van de Participatiewet. Zij doet dit binnen de visie die beschreven is in de Transformatie in de kijk op werk. De gemeente Oude IJsselstreek voert binnen deze visie, een aantal activiteiten uit die conform de huidige Participatiewet aan een gemeente zijn voorbehouden. Onze dienstverlening is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

• Wij werken vanuit het inwonersperspectief

Dit betekent dat wij onze bedrijfsprocessen zodanig inrichten dat zij aansluiten bij de logica van onze inwoners. Door te werken vanuit het inwonersperspectief sluiten we aan op de leefwereld van onze inwoners en op het lokale zorgnetwerk. Dit betekent ook dat wij kiezen voor een integrale manier van werken waarbij ook aandacht is voor bijvoorbeeld schulddienstverlening en de Wmo en de Jeugdhulp.

• Wij schenken veel aandacht aan de bejegening van onze inwoners

Dit betekent voor ons werken vanuit een positieve grondhouding en vanuit vertrouwen. Voor ons is ieder mens waardevol en heeft recht op een respectvolle bejegening op basis van vertrouwen. Wij willen dat onze inwoners zich gehoord, gezien en welkom voelen wanneer ze contact met ons hebben bij de uitvoering van de Participatiewet. Daarom werken we vanuit gastvrijheid. Gastvrijheid is de kunst om mensen zich welkom te laten voelen. Wanneer je te gast bent, word je als uniek mens gezien die welkom wordt geheten en waarvoor oprechte aandacht is.

7.1 Voor wie

[PW, IOAZ, IOAW]

De gemeente helpt de volgende groepen inwoners op weg naar werk:

a. Inwoners met een gemeentelijke uitkering die niet op eigen kracht en met de hulp van het sociale netwerk, uitzendbureaus en andere organisaties de weg naar werk kunnen vinden.

b. Inwoners die geen hulp kunnen krijgen van andere instanties, zoals UWV, SVB of werkgevers. Per hulpvraag beoordeelt de gemeente of er hulp wordt gegeven.

c. Jongeren tot 27 jaar die geen werk en geen diploma’s hebben. De gemeente helpt hen een passende opleiding of passend werk te vinden, of leidt hen naar hulpverlening of zorg.

7.2 Voorzieningen-werk

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente bekijkt per inwoner welke hulp nodig is. De gemeente zet passende voorzieningen in. Voor mensen die ver van de arbeidsmarkt afstaan zijn er mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Daarbij hoort ook de mogelijkheid om een stapje terug te doen als het even wat minder gaat.

2. De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. De gemeente bepaalt welke voorziening wordt ingezet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar verschillende dingen: de omstandigheden van de inwoner, zijn mogelijkheden en eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en het beschikbare budget.

3. In een plan van aanpak legt de gemeente vast welke hulp de inwoner krijgt. In dit plan staat welke afspraken er met de inwoner zijn gemaakt.

7.2.1 Werkervaringsplaats

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kan een inwoner die behoort tot de doelgroep een werkervaringsplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden.

2. Het doel van een werkervaringsplaats is het opdoen van werkervaring, het leren functioneren in een arbeidsrelatie of het behouden van arbeidsritme.

3. De gemeente plaatst de inwoner uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van betaalde arbeid plaatsvindt.

4. In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

a. het doel van de werkervaringsplaats, en

b. de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

7.2.2 Sociale activering

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kan een inwoner die een kleine kans heeft op werk zinvolle activiteiten aanbieden die de inwoner dichter bij werk brengen. Dit heet sociale activering.

2. Het doel van sociale activering is om inwoners te helpen moeilijkheden op weg naar werk te overwinnen.

7.2.3 Detacheringsbaan

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kan een inwoner via een andere organisatie laten werken bij een werkgever. Dit heet detachering. Die detachering wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever, de andere organisatie en de inwoner.

2. Het doel van een detacheringsbaan is dat de inwoner na afloop in dienst komt van de werkgever.

3. Een voorwaarde is dat de detacheringsbaan niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisatie.

7.2.4 Scholing

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kan een inwoner van 27 jaar of ouder scholing aanbieden, als die scholing nodig is om de stap te zetten naar passend werk. De scholing moet passen bij de capaciteiten van de inwoner.

2. De gemeente bepaalt de vorm en de duur van de scholing.

7.2.5 Participatieplaats

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kan een inwoner met een gemeentelijke uitkering die een kleine kans heeft op werk en voorlopig niet aan het werk kan, een participatieplaats aanbieden. De inwoner moet 27 jaar of ouder zijn. De participatieplaats wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.

2. Het doel van een participatieplaats is om de kans op betaald werk te vergroten. De inwoner kan langdurig met behoud van uitkering op een bepaalde werkplek werken en doet zo werkervaring op. Het moet gaan om werkzaamheden die passend zijn en speciaal voor de inwoner zijn bedacht.

3. Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

4. De inwoner kan na iedere zes maanden een premie van €100,00 ontvangen. Een voorwaarde voor de premie is dat de inwoner voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op werk. De gemeente beoordeelt dit.

7.2.6 Beschut werk

[PW]

1. De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan, als UWV heeft vastgesteld dat deze inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Daarbij gelden de voorwaarden die in de Participatiewet zijn genoemd.

2. Het doel van beschut werk is om inwoners die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, een veilige werkplek te bieden.

3. De gemeente biedt de volgende voorzieningen aan, zodat een inwoner beschut kan werken:

a. aanpassing van de werkplek of de werkomgeving;

b. uitsplitsing van taken;

c. aanpassingen in het werktempo, de arbeidsduur of de werkbegeleiding.

4. De gemeente bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt.

7.2.7 Hulp op de werkplek van een jobcoach

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kan een inwoner een jobcoach aanbieden of de werkgever daarvoor een vergoeding geven als de inwoner extra begeleiding nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen.

2. Het doel van de jobcoach is om de werknemer te helpen zijn werk goed te doen.

3. De gemeente spreekt met de werkgever af hoe de jobcoach wordt ingezet en legt dit vast in een overeenkomst met de werkgever.

7.2.8 No-risk polis

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kan een werkgever een no-riskpolis aanbieden voor een inwoner die bij de werkgever gaat werken.

2. Het doel van de no-riskpolis is dat de werkgever de loonkosten niet zelf hoeft te betalen als de werknemer ziek wordt.

3. De gemeente bepaalt de voorwaarden van de no-riskpolis.

7.2.9 Tijdelijke loonkostensubsidie

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt een tijdelijke loonkostensubsidie geven.

2. Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een kleine kans op werk in dienst te nemen en extra kosten die werkgevers maken voor het begeleiden van deze inwoners te vergoeden.

3. De loonkostensubsidie wordt individueel bepaald, maar bedraagt maximaal 50% van het wettelijk minimumloon per maand.

4. De loonkostensubsidie wordt voor de duur van maximaal zes maanden verstrekt, maar kan met een periode van maximaal zes maanden worden verlengd.

5. Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

6. De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

7.2.10 Uitstroompremie

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kan aan een inwoner van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een premie verstrekken om daarmee de uitstroom uit de uitkering te stimuleren.

2. De gemeente stelt – als tot verstrekking van premies bedoeld in het eerste lid wordt overgegaan – bij uitvoeringsbesluit nadere regels met betrekking tot de activiteiten die voor een premie in aanmerking komen, de hoogte van de premie en de voorwaarden waaronder deze worden toegekend.

7.2.11 Wettelijke loonkostensubsidie (langdurend)

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen.

2. Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een beperking in dienst te nemen en werkgevers een vergoeding te geven voor productieverlies.

3. De gemeente stelt vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Om te bepalen hoe productief de inwoner op de werkplek zal zijn (welke loonwaarde hij heeft), past de gemeente een erkende methode toe. De loonkostensubsidie aan de werkgever wordt op de loonwaarde afgestemd.

7.3 Tegenprestatie

[PW, IOAZ, IOAW]

7.3.1. Doel van de tegenprestatie

1. De tegenprestatie legt een inwoner met een gemeentelijke uitkering een tegenprestatie op als de gemeente dit een passende manier voor de inwoner vindt om iets terug te doen voor de samenleving.

2. Het doel van de tegenprestatie is dat de inwoner zich inzet voor de samenleving als reactie op de inspanningen van de gemeente voor de inwoner.

7.3.2. Duur van de tegenprestatie

[PW, IOAZ, IOAW]

1. De tegenprestatie die de gemeente van de inwoner verwacht duurt maximaal 6 maanden en maximaal 8 uur per week. Dit is om de volgende redenen:

a. de tegenprestatie mag het vinden van betaald werk niet in de weg zitten;

b. de tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing van werknemers en tot oneerlijke concurrentie;

c. het moet gaan om activiteiten die maatschappelijk nuttig zijn, maar waarvoor geen beloning kan worden gevraagd.

7.3.3. Voorwaarden tegenprestatie

[PW, IOAZ, IOAW]

1. Bij het opleggen van een tegenprestatie houdt de gemeente rekening met alle persoonlijke omstandigheden van de inwoner, zoals de gezinssituatie, de duur van de werkloosheid, eventuele beperkingen en vrijwilligerswerk.

2. De gemeente legt in ieder geval geen tegenprestatie op als de inwoner mantelzorg verleent en dit niet te combineren is met de tegenprestatie.

8. Inkomen en Schulden

Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. Dit hoofdstuk gaat over de toeslag voor inwoners die langdurig op een laag inkomen zijn aangewezen geregeld.

Kernwaarden:

- Iedereen doet mee aan de samenleving.

- De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

- De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

- De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

- De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

8.1 Inkomenstoeslag

[PW]

Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de inkomenstoeslag bedoeld. Dat is een extraatje dat jaarlijks kan worden aangevraagd en waarmee het inkomen wordt aangevuld. Hier is beschreven voor welke inwoners de inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.

8.1.1 Doelgroep

1. De inkomenstoeslag is bedoeld voor een inwoner die in een ononderbroken periode van drie jaar een inkomen (referteperiode) heeft gehad dat lager is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De kostendelersnorm wordt hierbij niet toegepast.

2. Niet voor de inkomenstoeslag komt in aanmerking de inwoner die een opleiding volgt als bedoeld in de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS), dan wel een studie volgt als genoemd in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000).

8.1.2 Hoogte van de toeslag

1. De inkomenstoeslag is per kalenderjaar:

a. € 364,- voor een alleenstaande;

b. € 437,- voor een alleenstaande ouder;

c. € 520,- voor gehuwden of samenwonenden.

2. Bij gehuwden en samenwonenden geldt dat als één van de partners geen recht op inkomenstoeslag heeft, de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder krijgt.

3. De gemeente bekijkt elk jaar of de inkomenstoeslag verhoogd moet worden. Die verhoging gaat dan in per 1 januari van het jaar erna en is overeenkomstig de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

8.2 Studietoeslag

Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgt de student een zetje in de rug omdat het inkomen wordt aangevuld.

8.2.1 Doelgroep

[PW]

1. De studietoeslag is bedoeld voor de student die:

a. een MBO-, HBO of WO-opleiding volgt;

b. een tegemoetkoming in de schoolkosten of studiefinanciering van DUO krijgt of kan krijgen;

c. wel kan werken, maar

d. door een beperking niet het wettelijk minimumloon kan verdienen.

2. De student is 18 jaar of ouder en heeft geen goede financiële buffer.

8.2.2. Vaststellen beperking

[PW]

1. Nadat de student een aanvraag heeft ingediend, onderzoekt de gemeente of de beperking van de student zo groot is dat hij niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.

8.2.3 Hoogte en duur van de toeslag

[PW]

1. De studietoeslag € 350,- per zes maanden en wordt eenmalig als één bedrag uitbetaald.

2. De gemeente bekijkt elk jaar of de studietoeslag verhoogt moet worden. Die verhoging gaat dan in per 1 januari van het jaar erna.

3. Als de student niet meer aan de voorwaarden voldoet, wordt de studietoeslag beëindigd.

8.3 Schuldhulpverlening

De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen de gemeente om ondersteuning en hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hier worden de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.

8.3.1 Schuldhulpverlening en samenwerking

1. De gemeente biedt inwoners die moeite hebben om rond te komen of schulden hebben ondersteuning en hulp bij het op orde krijgen van hun financiën. Het doel van die ondersteuning en hulp is dat inwoners duurzaam een gezonde financiële huishouding krijgen.

2. Inwoners met problematische schulden kunnen bij de gemeente terecht voor onder meer advies, schuldbemiddeling of een saneringskrediet. Het uitgangspunt is dat schuldhulpverlening breed toegankelijk is.

3. Gemeenten hebben sinds 1 januari 2021 een wettelijke taak voor vroegsignalering bij schulden zodat vroegtijdig gegevens uitgewisseld kunnen worden. Gemeenten zijn wettelijk verplicht vroegsignalen op te volgen. De gemeente wil dat inwoners met schuldenproblematiek snel en passend ondersteund worden. Inwoners kunnen daarbij ongevraagd een aanbod tot schuldhulp ontvangen van de gemeente.

4. De gemeente werkt bij het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden zoveel mogelijk samen met andere organisaties. De gemeente stimuleert initiatieven die zijn gericht op het bestrijden van armoede en het voorkomen en tegengaan van schulden.

8.3.2 Besluit

1. De gemeente is verplicht om bij verordening te bepalen binnen welke termijn na het eerste gesprek over de ondersteunings- of hulpvraag, een besluit te nemen of iemand voor een schuldenregeling in aanmerking komt. Van de inwoner wordt verwacht dat hij/zij de belangrijkste documenten zo snel mogelijk ter beschikking stelt aan de gemeente om de ondersteunings- of hulpvraag in behandeling te kunnen nemen.

2. De gemeente is verplicht binnen redelijke termijn te reageren op de ondersteunings- en hulpvraag. De beslistermijn is in artikel 4a, derde lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening vastgesteld op acht weken. Dit is gelijk aan de maximale redelijke termijn die in artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld.

9. Afspraken tussen inwoner en gemeente

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de maatwerkvoorziening beëindigen of terugvorderen.

Kernwaarden:

- De gemeente en de inwoner zijn gelijkwaardig.

- De inwoner is zelf verantwoordelijk, de gemeente helpt als dat nodig is.

- De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

- De inwoner geeft de informatie die nodig is.

9.1 Hoe gaan we met elkaar om?

9.1.1 De rol van de gemeente en Buurtzorg Jong

[Jeugdwet, Wmo, PW, Gemeentewet, Awb]

1. De gemeente of Buurtzorg Jong (BZJ) zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn hulpvraag. Gemeente/BZJ en inwoner gaan daarbij op een gelijkwaardige manier met elkaar om. De gemeente/BZJ zorgt voor het volgende:

a. Voor de inwoner is het duidelijk wie er namens de gemeente/BZJ contact met hem onderhoudt. De gemeente/BZJ houdt het aantal contactpersonen zo beperkt mogelijk.

b. De inwoner heeft, om zijn hulpvraag te bespreken, altijd recht op een gesprek bij de gemeente/BZJ of bij de inwoner thuis.

c. De gemeente/BZJ helpt de inwoner om zijn hulpvraag bij een andere organisatie te bespreken, als het bieden van hulp bij deze hulpvraag een taak is voor die organisatie.

d. De gemeente/BZJ informeert de inwoner op een passende manier over procedures die worden gevolgd en zorgt ervoor dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn.

e. De gemeente/BZJ respecteert de privacy van de inwoner.

f. De gemeente/BZJ maakt zoveel mogelijk gebruik van gegevens die al binnen de gemeente/BZJ aanwezig zijn en vraagt alleen gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de hulpvraag.

g. De gemeente/BZJ wijst de inwoner op beschikbare deskundige hulp.

9.1.2 De rol van de inwoner

[Jeugdwet, Wmo, PW, Gemeentewet, Awb]

1. De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn hulpvraag. De gemeente vult de mogelijkheden van de inwoner en zijn sociale netwerk aan als dat nodig is. De inwoner zorgt voor het volgende:

a. De inwoner zet eerst de eigen mogelijkheden in voordat hij hulp vraagt aan de gemeente/BZJ.

b. Als de gemeente/BZJ hulp verleent werkt de inwoner mee aan de oplossing van zijn hulpvraag.

c. De inwoner zorgt ervoor dat de hulp van de gemeente/BZJ niet langer duurt dan nodig is.

2. De inwoner werkt mee zodat snel duidelijk is op welke manier zijn hulpvraag zo snel mogelijk kan worden opgelost. Dat betekent het volgende:

a. De inwoner informeert de gemeente/BZJ zo snel en zo volledig mogelijk over alles wat van belang is voor het beoordelen van de hulpvraag, de persoonlijke situatie en de rechten en plichten van de inwoner.

b. De gemeente/BZJ ontvangt alle documenten en bewijsstukken die zij nodig heeft zo snel mogelijk van de inwoner.

c. De inwoner brengt de gemeente/BZJ zo snel mogelijk op de hoogte van zijn beperkingen, als die van belang zijn in het contact met de gemeente/BZJ.

9.2 Beëindigen en terugvorderen maatwerkvoorziening

9.2.1 Beëindiging maatwerkvoorziening

[Jeugdwet, Wmo, PW]

1. De gemeente/BZJ kan een maatwerkvoorziening (in natura, geld of pgb) beëindigen als:

a. de maatwerkvoorziening niet langer passend of nodig is;

b. de inwoner zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de maatwerkvoorziening zijn verbonden;

c. de maatwerkvoorziening is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de inwoner;

d. de gemeente/BZJ niet langer kan vaststellen of een maatwerkvoorziening kan worden voortgezet, omdat de inwoner onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de maatwerkvoorziening;

e. de maatwerkvoorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

f. de inwoner niet binnen zes maanden gebruik heeft gemaakt van de maatwerkvoorziening, tenzij de inwoner dit tijdig meldt en dit de inwoner niet te verwijten valt. Als de inwoner binnen de termijn van zes maanden melding maakt bij de gemeente, stelt de gemeente bij een gegronde reden de termijn uit.

2. De maatwerkvoorziening kan met terugwerkende kracht worden beëindigd (ingetrokken).

9.2.2 Terugvordering voorziening

[Wmo, PW, Burgerlijk Wetboek]

De gemeente kan de voorziening of de waarde daarvan van de inwoner terugvorderen. Dat kan vanaf het moment waarop is voldaan aan één of meer van de intrekkingsgronden die genoemd worden in artikel 9.2.1.

9.3 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?

9.3.1 Controle

[Jeugdwet, Wmo]

1. De gemeente/BZJ controleert regelmatig of de inwoner recht heeft op een maatwerkvoorziening en of hij de juiste voorziening heeft ontvangen.

2. De controle van de maatwerkvoorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.

3. Bij beëindiging van de maatwerkvoorziening op verzoek van de inwoner, onderzoekt de gemeente/BZJ wat de reden is van de beëindiging. De gemeente/BZJ gaat ook na of de maatwerkvoorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.

9.3.2 Voorkomen van fraude

[Jeugdwet, Wmo, PW]

De gemeente streeft ernaar om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen.

9.3.3 Privacy

[Jeugdwet, Wmo]

1. De gemeente/BZJ zorgt ervoor dat er geen ongeoorloofde inbreuk op het privéleven van inwoners plaatsvindt (tijdens bijvoorbeeld een huisbezoek).

2. Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt de gemeente/BZJ ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is.

9.3.4 Toezichthouders

[Jeugdwet, Wmo, PW, Awb]

De gemeente heeft een of meer ambtenaren aangewezen die de taak hebben erop toe te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd.

9.4 Het verlagen van een uitkering

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

9.4.1 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:

a. de reden van de verlaging;

b. de duur van de verlaging;

c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en

d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

9.4.2 Horen van inwoner

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een inwoner in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

b. belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

c. de gemeente het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of

d. inwoner aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

9.4.3 Afzien van verlaging

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. De gemeente ziet af van een verlaging als:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

b. de gedraging meer dan 12 maanden voor constatering daarvan door de gemeente heeft plaatsgevonden.

2. De gemeente kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

3. Als de gemeente afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een inwoner hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

4. De gemeente kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, uitgezonderd de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 18 lid 4 Participatiewet, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan inwoner een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

5. Met een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, wordt gelijkgesteld:

a. het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen;

b. het besluit tot het geven van een schriftelijke waarschuwing.

9.4.4 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een inwoner is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die inwoner geldende bijstandsnorm.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering, opgelegd als:

a. de bijstand nog niet betaalbaar is gesteld;

b. de inwoner geen bijstand meer ontvangt.

3. Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als inwoner binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.

4. Een verlaging die voor een periode van meer dan 3 maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na 3 maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

9.4.5 Berekeningsgrondslag

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

a. aan inwoner bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of

b. de verwijtbare gedraging van inwoner in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in 9.4.7 tot en met 9.4.11 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in 9.4.7 tot en met 9.4.11 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand’.

9.4.6 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

[PW, Awb]

1. Gedragingen van een inwoner waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. tweede categorie:

1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een inwoner jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

c. derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

[IOAW, IOAZ, Awb]

2. Gedragingen van een inwoner waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a. eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. tweede categorie:

1°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

2°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door de gemeente aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

c. derde categorie:

1°. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

2°. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

3°. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

4°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

3. De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 1 en 2 wordt vastgesteld op:

a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

9.4.7 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Als een inwoner een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende:

a. één maand, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f en g, van de Participatiewet;

b. twee maanden, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, e en h, van de Participatiewet.

2. Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 1, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

3. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, kan de verlaging worden toegepast over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld.

4. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld.

5. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, vindt geen verrekening als bedoeld in het tweede lid plaats.

9.4.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

2. De verlaging wordt vastgesteld op:

a. 10 procent van de bijstandsnorm gedurende bijvoorbeeld één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1000;

b. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1000 tot € 2000;

c. 40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2000 tot € 4000;

d. 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag van € 4000 of hoger.

9.4.9 Zeer ernstige misdragingen

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Als een inwoner zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van 50 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

2. Als een inwoner zich zeer ernstig misdraagt tegenover de gemeente of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt een verlaging opgelegd van 50 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

9.4.10 Niet nakomen van overige verplichtingen

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Als een inwoner een door de gemeente opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

a. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

b. 20%van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

c. 40% van de bijstandsnorm gedurende , bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

9.4.11 Samenloop van gedragingen

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

2. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de inwoner niet verantwoord is.

3. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

4. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de inwoner niet verantwoord is.

9.4.12 Recidive

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Als een inwoner zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in 9.4.7 lid 1 b of c, 9.4.9 lid 1 of 9.4.11 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

2. Als een inwoner zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als in 9.4.7 lid 1 a of lid 2 b, of 9.4.10 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

3. Als een inwoner zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden.

9.4.13 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

[IOAW, IOAZ, Awb]

Als de gemeente de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

9.4.14 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive

[PW, IOAW, IOAZ, Awb]

1. Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent de gemeente de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

3. Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent de gemeente de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

4. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het derde lid, verrekent de gemeente de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

5. Tot het inkomen, bedoeld in het vierde lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Participatiewet.

6. In afwijking van het eerste tot en met vijfde lid kan de gemeente de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

b. anderszins sprake is van dringende redenen.

7. Het eerste tot en met het zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet.

Het zevende lid is niet van toepassing indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

10 Inspraak en cliëntenparticipatie

Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor de inwoners met een beperking.

Kernwaarden:

- De gemeente en de inwoner zijn gelijkwaardig.

- De gemeente gaat zorgvuldig om met de inwoner.

10.1 Inspraak van inwoners

[Jeugdwet, Wmo, Gemeentewet]

1. De gemeente kiest ervoor om inwoners inspraak te geven in de onderwerpen die in deze verordening worden geregeld. De regels van de Inspraakverordening zijn daarop van toepassing, maar worden aangevuld met de regels in dit hoofdstuk.

Inwoners kunnen inspraak hebben bij:

a. plannen voor beleid en regels;

b. de manier waarop de gemeente beleid en regels uitvoert;

c. de manier waarop medewerkers van de gemeente omgaan met inwoners (bejegening);

d. de manier waarop zorgaanbieders en leveranciers hun taken uitvoeren.

2. Inspraak houdt ook in het doen van voorstellen voor ander beleid, andere regels of een andere uitvoering.

3. De gemeente kan inwoners op de volgende manier inspraak geven:

a. via de Adviesraad Sociaal Domein;

b. door inwoners te raadplegen, bijvoorbeeld met enquêtes en bijeenkomsten;

c. door samen met inwoners een plan te ontwerpen.

4. De gemeente kiest die vorm van inspraak die past bij het onderwerp en bij de groep die het betreft.

5. De gemeente heeft voor de Adviesraad Sociaal Domein nadere regels vastgesteld.

10.2 Hulp van de gemeente bij inspraak

[Jeugdwet, Wmo]

De gemeente zorgt voor goede inspraak en doet dat op de volgende manier:

a. Het moment waarop inspraak kan worden gegeven, geeft inwoners voldoende mogelijkheid om invloed te hebben op plannen van de gemeente over beleid, regels of de uitvoering daarvan.

b. De inwoners worden deskundig ondersteund, zodat de inspraak volwaardig is.

c. De inwoners kunnen deelnemen aan overleg met de gemeente over kernwaarden, beleid, regels en de uitvoering daarvan.

d. De inwoners krijgen op tijd en voldoende informatie om goede inbreng te kunnen geven.

10.3 Inspraak bij zorgaanbieders en leveranciers

[Jeugdwet, Wmo]

1. Leveranciers zijn verplicht om inwoners die gebruik maken van hun diensten, inspraak te geven en daarover regels te maken. De gemeente bepaalt over welke onderwerpen de inspraak gaat en welke vorm de inspraak heeft.

2. De gemeente controleert of de zorgaanbieder of leverancier zich houdt aan de regels voor inspraak.

10.4 Cliëntenparticipatie

[PW]

10.4.1 Overleg met cliëntenraad

1. De gemeente voert minimaal twee maal per jaar overleg met de cliëntenraad van de gemeente.

2. Tot de onderwerpen waarover overleg plaatsvindt behoort in ieder geval de beleidsvoornemens zoals vastgesteld in het jaarlijks beleidsplan, de resultaten van het gevoerde beleid zoals vastgelegd in het jaarlijks beleidsverslag en de uitkomsten van het onderzoek naar de kwaliteit van de dienstverlening als bedoeld in artikel 12.1.1.

3. Ieder lid van de cliëntenraad is bevoegd agendapunten aan te dragen.

4. Tot de onderwerpen waarover geen overleg plaatsvindt, behoren in ieder geval:

a. individuele klachten, bezwaarschriften, en andere zaken die een individueel karakter dragen, dan wel betrekking hebben op individuele klanten;

b. de uitvoering van wettelijke voorschriften voor zover bij de uitvoering geen of nauwelijks ruimte voor eigen beleid aanwezig is.

5. De gemeente vraagt over beleidsvoornemens advies aan de cliëntenraad op een dusdanig tijdstip dat dit advies van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.

6. De cliëntenraad brengt gevraagd en ongevraagd advies uit in verband met door de gemeente voorgenomen beleid.

7. Het advies als bedoeld in het zesde lid wordt uiterlijk 10 werkdagen voordat de gemeente voornemens is het beleid vast te stellen uitgebracht door toezending aan de gemeente.

11 Niet eens met de uitvoering

De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken. Daarbij is aangesloten bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.

Kernwaarden:

- De gemeente en de inwoner zijn gelijkwaardig.

- De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

- De gemeente helpt de inwoner om op een eenvoudige manier zijn mening te geven.

11.1 Doelen klacht- en bezwaarprocedure

[Awb, Gemeentewet]

1. De gemeente ziet een klacht als:

a. een stimulans om de hulpvraag van de inwoner nog eens te onderzoeken;

b. een middel voor de inwoner om zijn mening kenbaar te maken;

c. een mogelijkheid om de dienstverlening aan de inwoners te verbeteren;

d. een manier om een vertrouwensbreuk te herstellen; en

e. een middel om fouten bij de uitvoering van wettelijke taken te repareren.

2. De inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend, krijgt de gelegenheid om zijn klacht of bezwaar mondeling toe te lichten. Dit gebeurt niet als het voor de gemeente overduidelijk is dat een mondelinge toelichting geen enkele meerwaarde heeft.

3. De inwoner kan kritiek op de uitvoering van wettelijke taken door de gemeente uiten via een eenvoudige en effectieve klachten- en bezwaarprocedure.

4. De gemeente zorgt ervoor dat klachten en bezwaren zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen de wettelijke termijnen, worden afgehandeld.

5. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend zich gehoord voelt.

11.2 Klachtenfunctionaris gemeente

[Awb, Gemeentewet]

1. De gemeente heeft een klachtenfunctionaris. De inwoner kan bij deze medewerker een klacht indienen over:

a. het gedrag van medewerkers en de bejegening van de inwoner;

b. de manier waarop de gemeente meldingen en aanvragen heeft afgehandeld;

c. de manier waarop de gemeente voorzieningen en diensten heeft uitgevoerd.

2. De gemeente regelt hoe een klacht kan worden ingediend en hoe de klachtenprocedure verloopt.

11.3 Klachten over andere personen of organisaties

[Awb]

1. De inwoner die een klacht heeft over het gedrag van een persoon of organisatie die door de gemeente is ingehuurd, moet zijn klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld.

2. De gemeente controleert of de klachtenregeling van personen of instanties die zijn ingehuurd wordt nageleefd.

3. Als de inwoner niet tevreden is over de manier waarop de klacht door de ingehuurde persoon of organisatie is afgehandeld, kan de inwoner een klacht indienen bij de gemeente.

4. De inwoner die geraakt is door geweld of ander strafbaar gedrag van personen of instanties die de gemeente heeft ingehuurd, kan dit melden bij de gemeente. De gemeente regelt hoe die melding wordt behandeld.

11.4 Vertrouwenspersoon

[Jeugdwet, Gemeentewet]

1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die hulp van de gemeente krijgt, een onafhankelijke vertrouwenspersoon kan spreken. De inwoner kan bij deze vertrouwenspersoon terecht voor een vertrouwelijk gesprek over bijvoorbeeld ongewenste omgangsvormen, problemen, klachten en vragen in verband met de geboden hulpverlening.

2. Voor de Jeugdwet geldt: de vertrouwenspersoon kan de inwoner (jongere, ouder of pleegouder) op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).

11.5 Bezwaar

[Awb]

1. De inwoner die het niet eens is met een besluit dat is genomen op grond van de genoemde wetten en van deze verordening, kan daartegen bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de Algemene wet bestuursrecht. De inwoner kan hierbij ondersteuning krijgen van een onafhankelijke deskundige.

2. Voordat de gemeente een besluit op een bezwaarschrift neemt, neemt een medewerker telefonisch contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente. Het kan ertoe leiden dat de inwoner het bezwaar intrekt, het besluit beter wordt begrepen of dat de gemeente een ander besluit neemt.

12. Kwaliteit en aanbesteding

De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.

Kernwaarden:

- Diensten en producten van de gemeente zijn kwalitatief goed en passend bij de behoefte van de inwoner.

- De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

- De gemeente werkt efficiënt en doelgericht.

- De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

12.1 Kwaliteit

[Jeugdwet, Wmo, Gemeentewet]

1. Alle diensten en producten die de gemeente in het kader van deze verordening aanbiedt moeten van goede kwaliteit zijn.

2. De diensten en producten:

a. passen bij de behoefte van de inwoner;

b. zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de inwoner;

c. voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard;

d. respecteren de rechten van de inwoner;

e. worden afgestemd op andere diensten of producten die aan de inwoner worden geleverd;

f. worden geleverd volgens een bepaalde opzet die op tijd aan de inwoner wordt meegedeeld.

3. De gemeente kan zorgaanbieders en leveranciers uitsluiten indien de zorgaanbieder geregistreerd staat bij het Informatieknooppunt Zorg (IKZ).

4. De gemeente stelt beleidsregels vast waarin de kwaliteitseisen worden uitgewerkt.

12.1.1 Kwaliteit van de dienstverlening Participatiewet

[PW]

1. De gemeente voert periodiek onderzoek uit naar de kwaliteit van de dienstverlening.

2. In verband met het bepaalde in lid 1 wordt minimaal één maal per twee jaar een klanttevredenheidsonderzoek gehouden.

3. Het onderzoek als bedoeld in lid 2 richt zich op:

a. de kwaliteit van de procesgang;

b. de kwaliteit van de klantbehandeling;

c. de kwaliteit van het geleverde product.

12.2 Inkoop en aanbesteding

[Jeugdwet, Wmo, Gemeentewet]

1. De gemeente zorgt ervoor dat de kwaliteit van de diensten en producten in het kader van deze verordening een belangrijke rol speelt bij de inkoop en de aanbesteding.

2. Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van leveranciers dat zij:

a. diensten en producten leveren tegen de door hen berekende kostprijs, zonder dat de kwaliteit en de levering in gevaar komen; en

b. als zij personeel hebben, dat zij zich houden aan de regels van het arbeidsrecht.

3. De gemeente baseert de vaste prijs of de reële kostprijs op de volgende elementen:

a. de aard en omvang van het diensten- of productenpakket dat wordt geleverd;

b. de arbeidsvoorwaarden van het personeel volgens de cao die van toepassing is;

c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

d. personeelskosten die niet direct met de dienstverlening te maken hebben, zoals kosten voor bijscholing, werkoverleg, ziekte en verlof van personeel;

e. reis- en opleidingskosten;

f. kosten als gevolg van verplichtingen voor leveranciers, zoals rapportage- en administratieve verplichtingen;

g. het jaarlijks aanpassen van de kostprijs in verband met stijging van de kosten.

13. Van oud naar nieuw

In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen van deze verordening opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordening vervangen wordt door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.

Kernwaarden:

- De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

- De gemeente werkt efficiënt en doelgericht.

- De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

13.1 Uitvoeringsregels

[Gemeentewet]

De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet. De gemeente heeft een nadere regeling in de vorm van een Besluit Sociaal Domein en beschikt over beleidsregels Sociaal Domein.

13.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

[Gemeentewet]

De gemeente kan met argumenten afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald. Er kan dan op grond van ongeschreven buitenwettelijk begunstigend beleid een besluit worden genomen ten gunste van de inwoner.

13.3 Intrekken oude verordeningen

[Gemeentewet]

De volgende verordening worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:

• Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2020.

• Re-integratieverordening Participatiewet Oude IJsselstreek

• Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Oude IJsselstreek

• Verordening bestuurlijke boete bij recidive Oude IJsselstreek

• Verordening cliëntenparticipatie Participatiewet Oude IJsselstreek

• Verordening tegenprestatie gemeente Oude IJsselstreek

• Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Oude IJsselstreek 2016

• Verordening individuele studietoeslag Oude IJsselstreek

13.4 Overgangsrecht

[Gemeentewet]

1. Een maandelijkse maatwerkvoorziening die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, blijft ook na 1 januari 2021 doorlopen. Deze maatwerkvoorziening loopt door totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening heeft genomen.

2. Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór 1 januari 2021 en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening.

13.5 Ingangsdatum en naam

[Gemeentewet]

1. Deze verordening wordt genoemd: Verordening Sociaal Domein gemeente Oude IJsselstreek 2021.

2. Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021.

Ondertekening

Vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oude IJsselstreek in zijn openbare vergadering van 21 januari 2021,

De raadsgriffier, M.B.J. Looman

De raadsvoorzitter, O.E.T. van Dijk