Regeling vervallen per 12-12-2023

Bomenverordening Ouder-Amstel 2014

Geldend van 21-02-2014 t/m 11-12-2023

Intitulé

Bomenverordening Ouder-Amstel 2014

Bomenverordening Ouder-Amstel 2014

De raad van de gemeente Ouder-Amstel;

gelezen het voorstel van het college van 7 januari 2014 en 10 mei 2016;

gelet op de bepalingen van de Boswet, de Algemene wet bestuursrecht, de Flora- en Faunawet en de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning;

besluit vast te stellen de

Bomenverordening Ouder-Amstel 2014in overeenstemming te brengen met de Beleidsnotitie Bomenverordening Ouder-Amstel 2014, en om deze reden is Artikel 5 van de Bomenverordening Ouder-Amstel 2014 aangepast.

Inhoudsopgave

Artikel 1: Begripsomschrijvingen 4

Artikel 2: grens bebouwde kom Boswet 4

Artikel 3: Velverbod 4

Artikel 4: Aanvraag vergunning 5

Artikel 5: weigeringsgronden 5

Artikel 6: Procedure 6

Artikel 7: Vervaltermijn vergunning 6

Artikel 8: Vergunningsvoorschriften 6

Artikel 10: Aanschrijvingsbevoegdheid 7

Artikel 11: Afstand van de erfgrenslijn 7

Artikel 12: Bestrijding van iepenziekte 7

Artikel 13: Toezichthouders 8

Artikel 14: Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening 8

Artikel 15: Overgangsbepaling 8

Artikel 16: Citeertitel 8

Bijlage 1: Grens bebouwde kom boswet 11

Bijlage 2: waardevolle natuur- en milieugebieden 12

Bijlage 3: landschappelijk waardevolle gebieden 13

Bijlage 4: Artikelsgewijze toelichting Bomenverordening Ouder-Amstel 2014 15

Artikel 1: Begripsomschrijvingen 15

Artikel 2: Grens bebouwde kom Boswet 16

Artikel 3: Velverbod 17

Artikel 4: Aanvraag vergunning 18

Artikel 5: Weigeringsgronden 19

Artikel 6: Procedure 20

Artikel 7: Vervaltermijn vergunning 21

Artikel 8: Vergunningsvoorschriften 21

Artikel 9: Herplantplicht 21

Artikel 10: aanschrijvingsbevoegdheid 22

Artikel 11: Afstand van de erfgrenslijn 23

Artikel 12: Bestrijding iepenziekte 23

Artikel 13: Toezichthouders 24

Artikel 14: Inwerkingtreding 24

Artikel 15: Overgangsbepaling 24

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    boom: een houtachtig, opgaand gewas, levend of afgestorven, met een stamdiameter van minimaal 10 centimeter op 1.30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de stamdiameter van de dikste stam;

  • b.

    houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg;

  • c.

    monumentale boom: een bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving;

  • d.

    vellen: het rooien; het kappen; het verplanten; het snoeien van meer dan 30% van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kan hebben;

  • e.

    knotten: beheermaatregel bestaande uit het periodiek geheel of gedeeltelijk tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout;

  • f.

    boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

  • g.

    bomen effect analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

  • h.

    achtertuin: perceel grond gelegen aan de achterzijde van een particulier perceel met de bestemming ‘Tuin 1’, ‘Tuin 2’, of ‘Wonen’.

  • i.

    bevoegd gezag: als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • j.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • k.

    Mor: (Ministeriële) Regeling omgevingsrecht.

Artikel 2: grens bebouwde kom Boswet

Op grond van artikel 1, lid 5 van de Boswet heeft de gemeenteraad de

begrenzing van de bebouwde kom in de zin van de Boswet (kortweg

‘Bebouwde kom Boswet’) gelijkgetrokken met de gemeentegrens (bijlage 1). Binnen deze begrenzing is de Bomenverordening Ouder-Amstel 2014 van kracht.

Artikel 3: Velverbod

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is geen vergunning vereist voor het vellen van:

    • a.

      de voor de in artikel 15, tweede en derde lid, van de Boswet bedoelde houtopstanden noch voor een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving van het college;

    • b.

      een houtopstand in een achtertuin van een woning;

    • c.

      in afwijking van het tweede lid onder b is het verboden zonder vergunning van bevoegd gezag houtopstand in een achtertuin te vellen indien deze houtopstand een monumentale boom betreft.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      een boom met een stamdiameter van minder dan 20 centimeter op 1.30 meter hoogte boven het maaiveld met dien verstande dat wanneer de eigenaar of zakelijk gerechtigde van de boom een publiekrechtelijk lichaam is, een stamdiameter van minder dan 10 centimeter op 1.30 meter hoogte boven het maaiveld geldt;

    • b.

      een houtwal met een lengte van minder dan 25 meter of met een aaneengesloten oppervlakte van minder dan 100 m2;

    • c.

      struweel waarbij sprake is van een aaneengesloten oppervlakte van minder dan 100 m2;

    • d.

      een heg met een lengte van minder dan 25 m1;

    • e.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • f.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • g.

      een houtopstand die eenmalig in een periode van minimaal 3 jaar bij wijze van dunning moet worden geveld met een maximum van 30% van de houtopstand;

    • h.

      een klimplant minder dan 5 meter hoog;

      i.(lint)begroeiing waarbij sprake is van een aaneengesloten oppervlakte van minder dan 100 m2;

    • i.

      bosplantsoen waarbij sprake is van een aaneengesloten oppervlakte van minder dan 100 m2;

    • j.

      sierplantsoen bestaande uit hoofdzakelijk niet-inheemse heesters en struiken;

  • 4. Het college kan een noodomgevingsvergunning verlenen voor het direct vellen van een houtopstand, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4: Aanvraag vergunning

  • 1. De omgevingsvergunning met de activiteit kappen moet worden aangevraagd door, namens dan wel met schriftelijke toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan de vergunningaanvraag de voorwaarde verbinden tot het opstellen en overleggen van een bomen effect analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

Artikel 5: weigeringsgronden

Een vergunning kan worden geweigerd indien het belang van degene die de omgevingsvergunning met de activiteit kappen aanvraagt niet opweegt tegen het belang van:

  • a.

    natuur- en milieuwaarden;

  • b.

    landschappelijke waarden;

  • c.

    cultuurhistorische waarden;

  • d.

    waarden van stads- en dorpsschoon;

  • e.

    waarden voor recreatie en leefbaarheid;

  • f.

    leeftijd;

  • g.

    toekomstverwachting;

  • h.

    ruimtelijke structuur.

Artikel 6: Procedure

  • 1. In navolging van artikel 6.1 lid 2 onder a van de Wabo treedt een beschikking omgevingsvergunning met de activiteit kappen in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6.7 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Indien in gevallen als bedoeld in het eerste lid, gedurende de daar bedoelde termijn, een bezwaarschrift is ingediend, treedt de beschikking niet inwerking voordat Burgemeester en wethouders op het bezwaarschrift hebben beslist.

  • 3. In afwijking van lid 1 geldt artikel 6.2 van de Wabo indien een noodomgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 3.4 van deze verordening.

Artikel 7: Vervaltermijn vergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 3 vervalt van rechtswege indien daarvan geen gebruik is gemaakt binnen een termijn van twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning.

Artikel 8: Vergunningsvoorschriften

  • 1. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning als bedoeld in artikel 3 het voorschrift verbinden dat niet eerder van de vergunning gebruik gemaakt mag worden, dan nadat:

    • a.

      daarmee samenhangende bepaalde andere vergunningen of besluiten zijn verleend en niet door de voorzieningenrechter zijn geschorst of;

    • b.

      de feitelijke en financiële voortgang van de werken en werkzaamheden, waarvoor de vergunning nodig is, voldoende is gewaarborgd;

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning als bedoeld in artikel 3 beperkingen en andere voorschriften verbinden, voor zover deze strekken tot bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

  • 3. Volgens artikel 11 van de Flora- en Faunawet is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning als bedoeld in artikel 3 het voorschrift verbinden tot het opstellen en overleggen van een Flora- en Fauna-onderzoek.

Artikel 9: Herplantplicht

  • 1. Het college verbindt aan de omgevingsvergunning het voorschrift dat binnen een door het college te bepalen termijn en overeenkomstig door het college te geven aanwijzingen wordt herplant, tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.

  • 2. Het college kan bepalen dat herplant geschiedt met een houtopstand die vergelijkbaar is met de gevelde houtopstand.

  • 3. Als herplant niet tot de mogelijkheden behoort, kan aan de omgevingsvergunning het voorschrift worden verbonden dat de monetaire boomwaarde van de gevelde houtopstand wordt gestort in het bomenfonds van de gemeente.

Artikel 10: Aanschrijvingsbevoegdheid

  • 1. Het college schrijft de zakelijk gerechtigde tot een houtopstand, waarop het verbod als bedoeld in artikel 3 van toepassing is en die zonder vergunning is geveld of op andere wijze is teniet gegaan, aan om tot herplant over te gaan. Artikel 8 en artikel 9 is van overeenkomstige toepassing op een aanschrijving.

  • 2. Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing op een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of vanwege een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 3, vierde lid.

  • 3. Het college schrijft de zakelijk gerechtigde tot een houtopstand waarop een verbod tot vellen van toepassing is en die ernstig in zijn voortbestaan wordt bedreigd aan tot het treffen van voorzieningen waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 11: Afstand van de erfgrenslijn

Voor niet openbare grond of niet openbaar erf wordt de afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek vastgesteld op 2 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen. Voor bomen in openbare grond of openbaar erf wordt de afstand gesteld op nihil.

Artikel 12: Bestrijding van iepenziekte

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      iepenziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • b.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

  • 2. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van de iepenziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de zakelijk gerechtigde, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen ter plaatse te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behadelen dat verspreiding van de iepenziekte wordt voorkomen.

  • 3. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ont-bast iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter, voorhanden te hebben of te vervoeren.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het derde lid genoemde verbod, onder het verbinden van voorschriften of beperkingen.

  • 5. Het niet-voldoen aan de in het tweede lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 13: Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de door het college aangewezen ambtenaren, of personen, ieder voor zover het betreft de in de aanwijzing vermelde bepalingen.

Artikel 14: Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. a. Deze verordening treedt in werking één dag na bekendmaking.

    b.In afwijking van het eerste lid onder a treedt artikel 3 lid 2 onder b en c in werking tezamen met het ‘Uitvoeringsbesluit Monumentale Bomen’.

  • 2. De ‘verordening tot het bewaren van houtopstanden in de gemeente Ouder-Amstel (kapverordening) 1996’ wordt ingetrokken.

Artikel 15: Overgangsbepaling

  • 1. De in artikel 14, tweede lid, genoemde verordening blijft van toepassing op aanvragen voor omgevingsvergunningen met de activiteit kappen die voor het in werking treden van deze verordening zijn ingediend en waarop op het moment van in werking treden van deze verordening nog niet is beschikt.

  • 2. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 14, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 16: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Bomenverordening Ouder-Amstel 2014”.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Ouder-Amstel op 13 februari 2014 en vervolgens aangepast op basis van het besluit d.d. 16 juni 2016, de raad voornoemd,

de raadsgriffier, de voorzitter,

A.A Swets M.T.J. Blankers-Kasbergen

Bijlage 1: Grens bebouwde kom boswet

De Grens bebouwde kom Boswet loopt gelijk met de gemeentegrens, weergegeven met de rode lijn:

Bijlage 2: waardevolle natuur- en milieugebieden

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de ecologische verbindingszones en de weidevogelleefgebieden zijn planologisch beschermd. Dat betekent dat ze in principe niet mogen worden aangetast door de ontwikkeling van bijvoorbeeld woningen, infrastructuur of andere ingrepen.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

weidevogelgebieden

Bijlage 3: landschappelijk waardevolle gebieden

Het Dorpsgroen vormt de hoofd-groenstructuur van het gemeentegroen in Ouder-Amstel. Functie en visie van de deelgebieden in het dorpsgroen worden beschreven in het Groenbeleidsplan 2001-2010 deel 3: Duurzaam groenplan Ouder-Amstel.

Duivendrecht

Karakteristiek voor het groen in Duivendrecht is dat het dorp omsloten ligt door infrastructuur. De volgende karakteristieke elementen met betrekking tot houtopstanden bepalen en versterken het beeld van het dorpsgroen:

  • -

    inheemse boom- en heestersoorten: denk aan es, wilg en els;

  • -

    open ruimten langs het water met een beeld van rietoevers met wilgen en grotere bomen in gras;

Ouderkerk aan de Amstel

Karakteristiek voor het groen in Ouderkerk aan de Amstel is dat het dorp ligt in een polder met een grote openheid. De volgende karakteristieke elementen met betrekking tot houtopstanden bepalen en versterken het beeld van het dorpsgroen:

  • -

    inheemse boom- en heestersoorten: denk aan es, wilg en els (en eik en beuk voor bijzondere plekken);

  • -

    open ruimten met behoud van het zicht op de ruimte buiten de bebouwde kom. Dit is bijvoorbeeld van toepassing op ’t Kampje met zicht op de Joodse begraafplaats;

  • -

    zichtlijnen op de omgeving waarbij het open polderlandschap zichtbaar is vanaf de openbare weg, bijvoorbeeld van toepassing over de Burgemeester Stramanweg, langs het Turfstekerpad, langs de Hoofdenburgsingel, het Overwater, de Machineweg en Zwanewater.

Bijlage 4: Artikelsgewijze toelichting Bomenverordening Ouder-Amstel 2014

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

Boom: de definitie van het begrip boom is opgenomen vanwege de discussie over wat wel en wat geen boom is. Deze discussie speelt vooral bij meerstammigheid, zeer jonge bomen en boomachtige struiken. Gekozen is voor een zeer precieze definitie met eenvoudig te controleren voorwaarden, opdat zo min mogelijk twijfel kan ontstaan. Mocht deze zich toch nog voordoen, dan zal de vakliteratuur doorslaggevend moeten zijn. De minimaal 10 cm. doorsnede is gekozen, omdat deze maat ook vaker gebruikt wordt bij het bepalen van het al dan niet gemakkelijk verplaatsbaar zijn van bomen. Vanzelfsprekend geldt de minimumgrootte niet voor aanplant opgelegd in het kader van de herplant- of instandhoudingsplicht. Door de 10 cm. en de meerstammigheid zullen zeer oude struiken nu juridisch ook een boom kunnen zijn. Bescherming van “boomgelijke” struiken is van belang in stedelijke parken en op buitenplaatsen of landgoederen. Het begrip “afgestorven” is opgenomen om ook dode bomen te beschermen. Hiervoor zijn verschillende redenen. De eerste is dat in het najaar en in de winter het moeilijk te bepalen is of een boom daadwerkelijk afgestorven is. De tweede reden is dat het op deze manier niet lonend is om er voor te zorgen dat een levende boom afsterft, zodat er geen omgevingsvergunning meer nodig is.

Houtopstand: het kernbegrip van deze verordening, waarop het velverbod en de vergunningplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen, wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen:

  • -

    Boomvormer: een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester - struik - struikachtige boom - (meerstammige) boom.

  • -

    Hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • -

    Houtwal: lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers, vergunning plichtig vanaf een minimale lengte van 25 meter of een aaneengesloten oppervlakte van 100 m² (1 are).

  • -

    (Lint) begroeiing: vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijvoorbeeld een meidoorn of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat "begroeiing" in plaats van beplanting, om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden, vergunning plichtig vanaf een aaneengesloten oppervlakte van 100 m2 (1 are).

  • -

    Bosplantsoen: aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers, vergunningplicht vanaf een aaneengesloten oppervlakte van 100m2 (1 are).

  • -

    Struweel: een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken, vergunning plichtig vanaf een aaneengesloten oppervlakte van 100m2 (1 are).

  • -

    Sierplantsoen: een begroeiing van hoofdzakelijk niet-inheemse soorten heesters en struiken, sierplantsoen is niet vergunning plichtig.

  • -

    Heg: een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid, vergunning plichtig vanaf een minimale lengte van 25 meter.

  • -

    Klimplant: verhoutend, overblijvend gewas dat zich hecht aan een dragend element, zoals een wand of muur. Bedoeld zijn beeldbepalende verticale begroeiingen van één of meer klimplanten, vergunning plichtig vanaf 5 meter hoog.

Monumentale boom: een bijzondere beschermwaardige boom en andere houtopstand. De monumentale houtopstand kan een kleinere stamdiameter hebben dan in de definitie van boom genoemd. Op deze wijze kan (landschappelijk) waardevolle houtopstand, zoals beeldbepalende Rhododendrons, magnolia´s of klimplanten of een nieuw aangeplante herdenkingsboom met een kleinere stamdiameter toch bescherming genieten.

Duurzaam behoud van monumentale bomen heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een omgevingsvergunning voor kappen wordt verleend. Bij benoeming van een monumentale boom dient een redengevende beschrijving opgegeven te worden. Dit is een zorgvuldige motivering van de reden(en) waarom de desbetreffende houtopstand is aangewezen als monumentale boom. Een nauwgezette omschrijving voorkomt niet alleen juridische complicaties, maar creëert tevens draagvlak voor het duurzaam instandhouden van deze monumentale bomen. De beschrijving geeft meer inzicht en duidelijkheid omtrent de natuur-, milieu-, cultuurhistorische- en andere waarden en eventuele bijzondere functies van de houtopstand. Daarnaast is de redengevende beschrijving een toetsingskader voor een aanvraag van een omgevingsvergunning, waardoor een besluit beter gemotiveerd en afgewogen kan worden.

Toekomstboom: Een toekomstboom is een boom die aangewezen wordt met vooropgesteld doel, meestal een boom met goede houtkwaliteit. Een toekomstboom kan ook vanwege een andere waarde worden aangewezen, dit hangt van het beheersdoel af. De toekomstboom wordt dan gedurende zijn leven steeds zodanig vrijgesteld dat de boom zijn optimale waarde kan bereiken. Ook deze houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een omgevingsvergunning voor kappen wordt verleend. Net als bij monumentale bomen dient bij benoeming een redengevende beschrijving opgegeven te worden.

Vellen: elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Onder vellen wordt tevens verstaan:

  • -

    dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand, met een maximum van 30% dunning van de houtopstand;

  • -

    rooien: het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand;

  • -

    kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand;

  • -

    kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen.

Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume van de boom, vallen onder het begrip vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het in stand houden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplicht. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel vergunningplichtig.

Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningplichtig.

Wabo: Met de in werking treding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient, daar waar deze wet prevaleert boven deze verordening, het college te worden vervangen door ‘bevoegd gezag’ als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Naast de Wabo is ook de (Ministeriële) Regeling omgevingsrecht (Mor) van toepassing. Met name daar waar het gaat om de indieningsvereisten van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 2: Grens bebouwde kom Boswet

Het doel van de Boswet is om bossen in Nederland te behouden. Op grond van het gestelde in artikel 1, vijfde lid, van de Boswet, dient de gemeente een bebouwde komgrens vast te stellen ten behoeve van de uitvoering van de Boswet. Als een gemeente deze grens niet vastlegt dan gelden de bepalingen van de Boswet in plaats van de eigen verordening. In dit geval is gebruik gemaakt van de bevoegdheid zelf de grens van de bebouwde kom vast te stellen. De gemeenteraad van Ouder-Amstel heeft met het vaststellen van de Bomenverordening Ouder-Amstel 2014 een besluit genomen waarbij de bebouwde komgrens voor de boswet gelijk komt te lopen met de gemeentegrens van Ouder-Amstel zodat de Boswet nergens in de plaats treedt van de Bomenverordening.

Artikel 3: Velverbod

Eerste lid

De omgevingsvergunning is in beginsel zaakgebonden, want de vergunning heeft betrekking op activiteiten in de fysieke leefomgeving. In het kader van de Bomenverordening Ouder-Amstel 2014 gaat het om de activiteit van het vellen of doen vellen van een houtopstand (artikel 2.2, eerste lid onder g, van de Wabo). De vergunninghouder is dus niet degene aan wie de vergunning ooit is verleend maar degene die het project (vellen) uitvoert. Dat is degene die verantwoordelijk is voor de uitvoering dus de eigenaar of opdrachtgever. Die moet de vergunningvoorschriften naleven of zorgen dat zij door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd (artikel 2.25, eerste lid, van de Wabo). Indien de omgevingsvergunning gaat gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder, dan zal de aanvrager of de vergunninghouder dat ten minste een maand van te voren moeten melden aan het bevoegd gezag. De vergunning gaat dan gelden voor de nieuwe eigenaar. In artikel 4.8 van het Besluit omgevingsrecht is een opsomming terug te vinden van de aan het bevoegd gezag te vermelden gegevens.

Tweede lid onder a

De bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening strekt zich uit tot de gemeentegrenzen en wordt, in geval de bebouwde komgrens voor de Boswet afwijkt van de gemeentegrens, door artikel 15 van de Boswet beperkt. Deze beperking heeft betrekking op de in artikel 15, tweede lid, van de Boswet genoemde houtopstand:

  • -

    populieren of wilgen als wegbeplantingen of éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • -

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • -

    fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • -

    kweekgoed;

  • -

    houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

    • -

      ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

    • -

      ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

De bebouwde komgrens voor de Boswet wijkt echter niet af van de gemeentegrens, waardoor de beperkingen niet gelden.

Tweede lid onder b

Om onnodige overheidsbemoeienis te reduceren (deregulering), hoeft men geen omgevingsvergunning meer aan te vragen voor het kappen van houtopstanden in achtertuinen van woningen. Om misverstanden te voorkomen is er in artikel 1 een duidelijke omschrijving van het begrip ‘ achtertuin’ opgenomen. Hierdoor zijn bomen in bijvoorbeeld de volkstuinen wel vergunning plichtig.

Tweede lid onder c

Door het vrijstellen van de vergunningplicht van houtopstanden in achtertuinen, zou een monumentale boom in een achtertuin zonder dit artikel zonder vergunning gekapt mogen worden. Het is echter wel van belang om monumentale bomen op particulier grondgebied te inventariseren en in een lijst op te nemen, om mogelijke discussie te voorkomen. Deze lijst wordt als ‘Uitvoeringsbesluit Monumentale Bomen’ door het college vastgesteld.

Derde lid

Voor houtopstand in eigendom van particulieren is gekozen voor de maat van minimaal 20 cm. stamdiameter. De reden van deze keuze is gelegen in het feit dat deze afmeting een grenswaarde is, waarbij een boom van jongvolwassen overgaat naar volle wasdom. Daarmee neemt het belang van natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon, de waarden voor recreatie en leefbaarheid, leeftijd, toekomstverwachting en ruimtelijke structuur toe.

Deze belangen zijn tevens afwijzingsgronden voor een velvergunningsaanvraag. Een boom met een dergelijke afmeting is een rust- en roestplaats voor vogels (natuur- en milieuwaarden). Nog een reden om voor deze grenswaarde te kiezen is het milieueffect. Grote bomen filteren fijnstof uit de lucht. Het vellen van dergelijke bomen kan derhalve een milieuconsequentie hebben.

Voor houtopstand toebehorend aan publiekrechtelijke rechtspersonen blijft de gangbare maat van 10 cm. stamdiameter gehandhaafd. De reden hiervan is om de inspraakmogelijkheden voor burgers in de samenleving te versterken. Beeldbepalende heesters of klimplanten, alsook pas-geplante herdenkings- of toekomstbomen, die niet de minimale doorsnede hebben, kunnen óf deel uitmaken van de hoofdgroenstructuur of hoofdboomstructuur óf opgenomen zijn in een lijst met monumentale bomen en als zodanig worden beschermd.

Artikel 4: Aanvraag vergunning

De omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, door, namens of met toestemming van degene die gerechtigd is om over de houtopstand te beschikken. Dit is bijvoorbeeld de eigenaar, maar ook degenen die een recht van erfpacht, opstal, erfdienstbaarheid of vruchtgebruik betreffende de houtopstand hebben. Huurders zijn geen zakelijk gerechtigden. Zij moeten voor de aanvraag dus toestemming van de eigenaar hebben.

Opmerking verdient dat de vereisten voor het indienen van de aanvraag primair zijn opgenomen in de Wabo en de daarop gebaseerde Regeling omgevingsrecht (Mor). Daarnaast speelt echter ook de Algemene wet bestuursrecht een rol. In artikel 4:5 van die wet is bijvoorbeeld geregeld dat een bestuursorgaan aanvullende gegevens of bescheiden kan vragen. Bij een aanvraag voor een vergunning kan in dat verband onder andere worden gedacht aan een verplantbaarheidsonderzoek, een bomentoets, een berekening van de monetaire boomwaarde of een compensatieplan. Bij het opvragen van aanvullende gegevens of bescheiden is het bestuursorgaan wel aan een strikte voorwaarden gebonden. De gegevens en bescheiden kunnen uitsluitend worden gevraagd indien deze noodzakelijk zijn om op de aanvraag te kunnen beslissen. Uit de toelichting bij de Mor blijkt ook dat de wetgever ervan uitgaat dat een bestuursorgaan hier zeer terughoudend in is.

Naast de vereisten die de Wabo stelt aan het doen van een aanvraag om een omgevingsvergunning (artikelen 2.7 t/m 2.9 van de Wabo), geeft de Mor in artikel 7.5 de vereisten weer waaraan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand moet voldoen. Het gaat hierbij om de volgende indieningsvereisten:

  • -

    in of bij de aanvraag identificeert de aanvrager op de aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer;

  • -

    de aanvrager vermeldt per genummerde houtopstand:

    • -

      de soort houtopstand;

    • -

      de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;

    • -

      de stamdiameter in centimeters, gemeten op 1.30 meter vanaf het maaiveld;

    • -

      de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.

Artikel 5: Weigeringsgronden

Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen, dient het belang van de aanvrager en het belang van de boom afgewogen te worden. Op basis hiervan kan worden bepaald of een omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van een houtopstand wel of niet verleend kan worden.

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning dient onderbouwd te worden met een advies. In dit advies is opgenomen of en zo ja, in welke mate, zich weigeringsgronden, zoals genoemd in artikel 5 van de Bomenverordening, voordoen en of andere belangen bij de afweging een rol spelen.

De weigeringsgronden zijn in de Beleidsnotitie Bomenverordening Ouder-Amstel 2014 (hierna Beleidsnotitie) omgezet in criteria waaraan een wegingsfactor is gekoppeld. Bij een totaalscore van minder dan 50 punten is het advies positief voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Voor publiekrechtelijke bomen kan een nader advies gegeven worden om een omgevingsvergunning, ondanks een totaalscore van minder dan 50 punten, alsnog te weigeren.

Bij een totaalscore van 50 punten of meer, volgt een advies tot weigering van de aanvraag. Alsnog kan worden besloten om een omgevingsvergunning af te geven. Er kunnen zich redenen voordoen om een omgevingsvergunning te verlenen ook al zijn de weigeringsgronden van toepassing. Deze redenen zijn in de Beleidsnotitie nader omschreven en dienen deel uit te maken van de belangenafweging.

Artikel 6: Procedure

In dit artikel wordt gewezen op artikel 6.1, tweede lid onder a, van de Wabo. Als gevolg van dit artikel zal in een omgevingsvergunning voor de activiteit vellen of doen vellen van een houtopstand, worden opgenomen dat voor die activiteit de omgevingsvergunning pas in werking treedt de dag nadat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift dan wel een beroepschrift is verstreken.

Uitzondering op het hierboven gestelde is een vergunning die wegens een acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang is afgegeven. In deze situaties is het van belang om direct maatregelen te kunnen treffen, en treedt een afgegeven noodvergunning onmiddellijk in werking.

Artikel 7: Vervaltermijn vergunning

In artikel 2.23, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat in een omgevingsvergunning kan worden bepaald dat zij geheel of gedeeltelijk geldt voor een daarin aangegeven termijn. Door in de verordening een termijn van rechtswege op te nemen, is voor de aanvrager duidelijk dat een omgevingsvergunning voor de activiteit vellen of doen vellen van een houtopstand altijd is voorzien van een “geldigheidstermijn”.

Artikel 8: Vergunningsvoorschriften

Artikel 2.22, vierde lid, van de Wabo bepaalt dat in, onder andere de bomenverordening, regels gesteld kunnen worden met betrekking tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning. Door het opnemen van artikel 8 is bepaald welke voorschriften aan een omgevingsvergunning voor de activiteit vellen of doen vellen van een houtopstand, kunnen worden verbonden.

Artikel 9: Herplantplicht

Lid 1

Dit artikel bepaalt dat in beginsel altijd een herplantplicht als voorschrift aan de vergunning wordt verbonden. De nadere voorwaarden worden in dit artikel uitgewerkt.

Alleen als zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten kan worden afgezien van de herplantplicht. Het bestuursorgaan zal in dat geval beargumenteerd moeten aangeven waarom het van oordeel is dat herplant achterwege kan blijven.

Lid 2

Met het tweede lid wordt beoogd om bij herplant zoveel mogelijk te streven naar herplant met vergelijkbare aantallen bomen van vergelijkbare leeftijd of dikte. De omschrijving geeft het bestuur ruimte om al naar gelang de omstandigheden het meest haalbare resultaat na te streven. Denkbaar is bijvoorbeeld het planten van een aantal jonge bomen van dezelfde soort als equivalent van een dikke boom die geveld moest worden.

Herplant zal zoveel mogelijk ter plaatse moeten gebeuren.

Als herplant ter plaatste niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat er na nieuwbouw en herinrichting van de openbare ruimte geen plaats meer is dan moet naar mogelijkheden worden gezocht om bomen elders in de directe omgeving te planten.

De voorschriften voor herplant moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte en daarnaast dient in het voorschrift een termijn voor herplanting te worden opgenomen. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is. Deze uitwerking is opgenomen in de “Beleidsnotitie Bomenverordening Ouder-Amstel 2014”.

Lid 3

Is ook herplant nabij de directe omgeving niet mogelijk, dan bepaalt het derde lid dat de boomwaarde in een speciaal herplantfonds of in een vergelijkbare herplantregeling wordt gestort. Een dergelijk fonds of een dergelijke regeling moet daartoe wel in het leven geroepen zijn door de gemeente of bijvoorbeeld in het kader van een grootstedelijk project. Dat sprake moet zijn van een daartoe opgericht fonds of een daartoe ingerichte regeling betekent niet dat er bijvoorbeeld een apart rekeningnummer is vereist, maar wel dat de bedragen duidelijk geoormerkt moeten kunnen worden. De gelden worden immers met een heel specifiek doel gestort. Tevens moet helder zijn op welke wijze en voor welke doeleinden de gestorte gelden worden gebruikt. Zo is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat het geld wordt aangewend om snoei of andere onderhoudswerkzaamheden te bekostigen. Het geld moet echt worden gebruikt om nieuwe bomen te planten en dus daadwerkelijk tot herplant over te gaan.

Uitgangspunt is dat het bomenbestand zoveel mogelijk in stand gehouden wordt. Als er bomen of houtopstanden verdwijnen, moeten die worden gecompenseerd en moet tot herplant worden overgegaan. Als dat op een specifieke plek niet mogelijk is, dan moet een bedrag in het fonds worden gestort om de verdwenen bomen of houtopstanden op een andere manier te compenseren. Dit betekent dat de gelden dus ook met dat doel moeten worden besteed en moeten worden gebruikt voor andere beplanting of voor herplant op een andere plek binnen de stad. Vanzelfsprekend moet daarbij ook rekening worden gehouden met jurisprudentie op dit punt. Bij de vaststelling van de boomwaarde wordt gerekend volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

Artikel 10: aanschrijvingsbevoegdheid

Lid 1

Wanneer een herplantplicht alleen maar als vergunningsvoorschrift zou kunnen worden opgelegd, dan zou dat betekenen dat iemand aan de oplegging van die verplichting zou kunnen ontkomen door zonder vergunning te vellen. De in dit artikel opgenomen bepaling maakt het mogelijk in zulke gevallen een zelfstandige verplichting tot herplant op te leggen.

De zinsnede 'of op andere wijze is teniet gegaan' maakt het mogelijk dat het college ook een verplichting tot herplant kan opleggen als de houtopstand teniet is gegaan door verwaarlozing, een calamiteit of door ziekte.

De herplantplicht die in dit artikel is neergelegd geldt niet zonder meer maar pas wanneer het college er toe besluit om aan te schrijven.

De verplichting wordt opgelegd aan de zakelijk gerechtigde tot de houtopstand, dus hij die krachtens een zakelijk recht de beschikking heeft over de houtopstand.

Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven, mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, vraagt dus om beleidsmatige uitwerking. Deze uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegerekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplantplicht. Onder het handhavingsbeleid vallen ook de richtlijnen voor het effectief uitvoeren van de strafvervolging door daartoe aangestelde opsporingsambtenaren, zoals bedoeld in artikel 13.

Lid 2

De aanschrijvingsbevoegdheid is ook van toepassing op een houtopstand die op grond van noodkap is geveld. Ook in die gevallen schrijft het college de zakelijk gerechtigde aan om tot herplant over te gaan en is de zakelijk gerechtigde dus gehouden de gevelde houtopstand met een nieuwe houtopstand te compenseren. De aanschrijving tot herplant zal in die gevallen echter meestal niet tegelijk met het besluit tot noodkap kunnen plaatsvinden maar nadien.

Lid 3

Deze bepaling betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd teniet zal gaan. Door het tijdig nemen van voorzieningen kan dit worden voorkomen. Uitgangspunt hierbij is dat het behoud van bestaande bomen valt te prefereren boven de vervanging daarvan op basis van herplant. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met hoge kosten te vervangen.

Krachtens dit lid wordt de zakelijk gerechtigde verplicht tot het in stand houden van

dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of

voorkomen, voor zover mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting

van de houtopstand ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing,

bouw- en sloopwerkzaamheden enz.

Deze instandhoudingsverplichting mag uiteraard niet leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regelingen, zoals bij voorbeeld de Plantenziektewet.

Indien aannemelijk is dat een voorgenomen bouw of aanleg gevolgen heeft voor de duurzame instandhouding van een beschermwaardige houtopstand, kan degene die voornemens is de werkzaamheden uit te voeren worden aangeschreven om een bomen effect analyse (BEA) te laten maken. Op basis van deze analyse kan dan worden beoordeeld wat de precieze gevolgen van de voorgenomen bouw of aanleg zijn en op welke wijze nadelige gevolgen zijn te voorkomen. Benadrukt moet worden dat de verplichting alleen voor een beschermwaardige houtopstand geldt én alleen kan worden opgelegd indien aannemelijk is dat de voorgenomen werkzaamheden gevolgen hebben voor de duurzame instandhouding van die houtopstand. Dit impliceert dat zeer terughoudend met deze bevoegdheid moet worden omgegaan en een bestuursorgaan ook moet beargumenteren waarom aannemelijk is dat de bouw of aanleg voor de duurzame instandhouding van die houtopstand gevolgen heeft. Het moet bijvoorbeeld gaan om een situatie waarin een vergunning wordt aangevraagd voor werkzaamheden waarvan aannemelijk is dat die een zodanige ernstige beschadiging van de beschermwaardige houtopstand tot gevolg hebben dat de houtopstand niet duurzaam in stand kan worden gehouden, zoals een vergunning voor de bouw van een muur waarbij de aanleg van de fundering zeer ernstige wortelschade tot gevolg kan hebben.

Artikel 11: Afstand van de erfgrenslijn

De leden één en twee van artikel 42 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek geeft het bekende verwijderingsrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Echter in artikel 5:42, tweede lid, is in afwijking van het oude Burgerlijk Wetboek toegevoegd: "tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten". Daarom is in deze verordening dit artikel toegevoegd, dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleint. Met "nihil" voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen. De juridische mogelijkheden voor burenruzies zijn hiermee enigszins verminderd. De “verboden zone” geldt niet voor beplantingen in de openbare ruimte (openbaar erf).

Artikel 12: Bestrijding iepenziekte

Een apart artikel over bestrijding van iepenziekte is nodig geworden, aangezien het Besluit bestrijding iepenziekte is opgeheven en de minister de gemeenten zelf de bevoegdheid heeft gelaten om op te treden tegen deze ziekte. Optreden tegen deze besmettelijke ziekte is dringend gewenst om de (nog resterende) iepen in de gemeente te behouden. Belangrijk is de verplichting ter plaatse iepen te ontbasten en het slepen met besmette iepen te voorkomen. Daarbij is in het artikel ontbasten opgenomen in plaats van ontschorsen. Ontbasten is opgenomen omdat de bast het levende weefsel onder de schors is en het noodzakelijk is de gehele bast te verwijderen. Belangrijk is dat na velling ter plaatse wordt ontbast om potentieel broedhout en verspreiding van de besmetting te voorkomen.

Opgenomen is verder dat, indien nodig, direct bestuursdwang toegepast kan worden vanwege de ernst van de zaak en noodzaak om snel te kunnen handelen.

Voor het overige geldt dat de op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging de mogelijkheid van het instellen door het college van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan bomen of houtopstand, onverlet laat.

Artikel 13: Toezichthouders

In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. De basis voor deze bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht).

Artikel 14: Inwerkingtreding

Eerste lid onder b

De bomenverordening treedt in werking één dag na bekendmaking, met uitzondering van artikel 3 lid 1 onder b en c. Dit artikel treedt in werking zodra het college een toetsingskader voor monumentale bomen heeft vastgesteld in de vorm van een ‘Uitvoeringsbesluit Monumentale Bomen’. Hiertoe wordt een lijst met monumentale bomen in de gemeente opgesteld welke kenbaar gemaakt wordt bij de betreffende eigenaren.

Artikel 15: Overgangsbepaling

Bij het opnemen van de overgangsbepaling is rekening gehouden met de overgangs-bepalingen die zijn opgenomen in het kader van het in treden van de Wabo.