Regeling vervallen per 19-07-2017

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Oudewater 2015

Geldend van 19-07-2017 t/m 18-07-2017

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Oudewater 2015

Inleiding

De Jeugdwet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële overdracht van alle taken rond jeugdhulp naar gemeenten. Die taken zijn nieuw voor de gemeenten. De overdracht gaat tevens gepaard met een budgetkorting. De gemeente krijgt dus minder geld om alle taken uit te voeren.

Er gaat dus veel veranderen voor iedereen die met jeugdhulp te maken heeft.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval uitvoeringsregels opstelt:

  • ·

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp) voorzieningen;

  • ·

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • ·

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • ·

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget (PGB) wordt vastgesteld;

  • ·

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • ·

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ·

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Bij het maken van de Verordening jeugdhulp 2015 gemeente Oudewater – grotendeels gebaseerd op de modelverordening VNG- zijn diverse lokale keuzes gemaakt die in het model werden geboden.

Een belangrijke keuze is om meer bevoegdheden bij het college te leggen in plaats van bij de gemeenteraad. Hiervoor is gekozen omdat 2015 een overgangsjaar is, waarin veel verandert en de mogelijkheid aanwezig moet zijn om, als de praktijk daarom vraagt, aanpassingen snel door te voeren.

Het is belangrijk om het nieuwe, lokale stelsel aan de praktijk te kunnen toetsen én flexibel aan de werkelijkheid te kunnen aanpassen.

Deze uitvoeringsregels (hierna: beleidsregels) zijn een uitwerking van de Verordening jeugdhulp gemeente Oudewater 2015.

Leeswijzer

  • -

    In hoofdstuk 1 staat de visie van de gemeente verwoord, zoals die is vermeld in ons integraal beleidsplan sociaal domein;

  • -

    De beleidsregels staan in hoofdstuk 2. Voor de eenheid/samenhang tussen de verordening en beleidsregels is er in deze eerste versie voor gekozen om de verordening integraal op te nemen in dit hoofdstuk. Alle relevante artikelen staan erin, inclusief de toelichting op dat artikel en vervolgens een kader met de beleidsregel(s);

  • -

    Een aantal belangrijke zaken voor de uitvoerders staan niet in de verordening, maar bijvoorbeeld wel in de wet, zoals het woonplaatsbeginsel, het trekkingsrecht bij pgb en het overgangsrecht. Deze onderwerpen staan in hoofdstuk 2 paragrafen 2.2 t/m 2.4.

Hoofdstuk 1 visie gemeente Oudewater

Op 31 oktober 2014 heeft de gemeenteraad van Oudewater ingestemd met het Integraal Beleidsplan Sociaal Domein 2015-2016 (hierna: het Beleidsplan). In hoofdstuk 2 van het Beleidsplan staat onze visie vermeld met betrekking tot het integraal sociaal domein.

1.1 Visie sociaal domein

In de visie van de gemeente Oudewater staat een integrale aanpak voor participatie en ondersteuning, onder het motto één huishouden, één plan, één sociaal coach centraal.

In deze integrale aanpak zijn de volgende kernwaarden van belang:

  • ·

    eigen verantwoordelijkheid,

  • ·

    nadruk op het sociaal en informeel netwerk,

  • ·

    streng maar sociaal en

  • ·

    -waar mogelijk- een eigen bijdrage in de kosten voor een collectieve- of maatwerkvoorziening en/of het leveren van een tegenprestatie bijvoorbeeld in de vorm van vrijwilligerswerk.

Dit betekent dat de ondersteuning en participatie in principe binnen de bestaande budgetten worden uitgevoerd en dat tegelijkertijd, waar nodig, een vangnet wordt gegarandeerd voor de meest sociaal en financieel kwetsbaren.

Speciale zorg hebben wij voor senioren en gehandicapten en hun deelname aan de

samenleving; ook op het gebied van huisvesting en bereikbaarheid. Kleinschalige zorg c.q. ondersteuning heeft de voorkeur, daar waar dat mogelijk is. Dreigend overbelaste mantelzorgers kunnen op onze ondersteuning rekenen, middels respijtzorg of andere tijdelijke ondersteuning.

We kiezen voor een pragmatische insteek, we houden het ‘klein’, passend bij de Oudewaterse schaal en aantallen (inwoners die maatschappelijke ondersteuning behoeven) en aansluitend en samenwerkend met de bestaande infrastructuur van vrijwilligers(organisaties).

Samengevat gaat het om de volgende uitgangspunten:

·We kijken samen met inwoners naar alle (relevante) leefgebieden en dat herstel van hun

normale leven centraal staat;

  • ·

    Er gewerkt wordt volgens het principe 1 huishouden, 1 plan, 1 coördinator;

  • ·

    Inwoners met een zo beperkt mogelijk aantal instanties van doen hebben;

  • ·

    Inwoners slechts eenmalig hun gegevens hoeven te verstrekken, eigenaar zijn en blijven van

deze gegevens en beslissen over wie toegang heeft tot deze gegevens en in welke

hoedanigheid (privacy: alleen lezen, mutaties aanbrengen, enzovoort).

We verwachten:

  • ·

    Van inwoners én hun naaste omgeving zelfregie en samenredzaamheid;

  • ·

    Een samenleving waarin inwoners initiatief nemen om andere inwoners te helpen;

  • ·

    Dat inwoners naar vermogen en draagkracht meedoen.

We erkennen:

  • ·

    De rechten en plichten van inwoners. Rechten op voorzieningen als het nodig is en de plicht

  • ·

    om te zorgen voor jezelf en je naaste;

  • ·

    De mogelijkheden van mensen om actief en betrokken te zijn bij anderen, bijvoorbeeld als

  • ·

    mantelzorger of vrijwilliger;

  • ·

    De mate van wederkerigheid die mogelijk is bij het ontvangen van een voorziening.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels bij de Verordening jeugdhulp gemeente Oudewater 2015

De beleidsregels Jeugdhulp staan in dit hoofdstuk. Voor de eenheid/samenhang tussen de verordening en de beleidsregels is er in deze versie voor gekozen om de verordening vrijwel integraal op te nemen in dit hoofdstuk. Alle relevante artikelen staan erin, inclusief de toelichting op dat artikel en vervolgens een kader met de beleidsregel(s). Verder staan de onderwerpen Woonplaatsbeginsel en het Overgangsrecht in dit hoofdstuk.

2.1 Algemene toelichting

Alle definities en begrippen die we in deze beleidsregels gebruiken, hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Verordening.

  • -

    Overal waar we in dit document spreken over ouders bedoelen we ook eventuele pleegouders of verzorgers.

  • -

    Overal waar we in dit document spreken over hij of zijn bedoelen we ook zij of haar.

  • -

    Met de Wet wordt bedoeld: de Jeugdwet

  • -

    De Verordening jeugdhulp gemeente Oudewater 2015 noemen we hierna: de Verordening

2.2 Woonplaatsenbeginsel

Een voorwaarde om voor een voorziening in aanmerking te komen is dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in de gemeente Oudewater heeft. De verantwoordelijke gemeente is namelijk in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een jeugdige en zijn ouders hulp nodig hebben, bekijken we eerst waar het gezag ligt. Daarna stellen we vast wat het adres is van de gezaghebbende ouder. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende jeugdige. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie. Voor de nieuwe situatie moet opnieuw met behulp van het stappenplan worden bepaald welke gemeente op dat moment de verantwoordelijke gemeente is. Het stappenplan is als bijlage 1 toegevoegd en is digitaal te vinden op: http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0CCMQFjAA&url=http%3A%2F%2Fwww.voordejeugd.nl%2Fattachments%2Farticle%2F1373%2FMindmap%2520op%2520A0-formaat.pdf&ei=0UWYVMbJEInzPJHLgbgN&usg=AFQjCNERTzQXyN1lMVo435MS9kYvDooADQ&bvm=bv.82001339,d.ZWU

2.3 overgangsrecht

Hoofdstuk 10 van de Jeugdwet bevat bepalingen met betrekking tot het overgangsrecht. In de Memorie van Toelichting op artikel 10.1 tot en met 10.4 staat daarover onder meer dat het uitgangspunt bij de decentralisatie van alle jeugdhulp is dat gemeenten vanaf de inwerkingtreding van deze wet verantwoordelijk zijn voor alle jeugdigen en ouders die een beroep doen op jeugdhulp. Wel is ervoor gekozen om een overgangsjaar in te bouwen met betrekking tot die jeugdigen en hun ouders die op het moment van inwerkingtreding reeds een verwijzing in de zin van de Zvw of een indicatiebesluit in de zin van de AWBZ of de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) hebben. Deze verwijzingen en indicatiebesluiten blijven nog maximaal één (1) jaar na inwerkingtreding van de Jeugdwet gelden.

Voor pleegzorg geldt een uitzondering. Daarvoor geldt geen einddatum voor de rechten en verplichtingen. Het college is er verantwoordelijk voor dat bij de jeugdige die voor inwerkingtreding van deze wet reeds is geplaatst bij een pleegouder, de pleegzorg wordt voortgezet bij dezelfde pleegouders. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien dat voor de verlening van verantwoorde hulp noodzakelijk is.

-Vergoedingen uit een aanvullende ziektekostenverzekering

Een aandachtspunt verdient nog wel de vergoedingen uit een aanvullende ziektekostenverzekering. Indien een bepaalde zorg in 2014 werd vergoed uit het basispakket dan vergoed de gemeente de zorg ook in 2015. Vond de vergoeding plaats vanuit een aanvullend pakket van de zorgverzekeraar, dan ontvangt de gemeente hiervoor geen middelen.

De gemeente heeft een jeugdhulpplicht. Dit houdt in dat wij moeten zorgen voor een kwantitatief en kwalitatief passend aanbod. Hoe wij dat doen mogen wij zelf bepalen, zo lang het passende hulp en / of passende zorg betreft.

Wij kunnen op basis van de inschatting van professionals andere keuzes maken dan de zorgverzekeraar. Het kan voorkomen dat gemeenten vormen van zorg niet meer hebben ingekocht. Andersom kan het ook zijn dat gemeenten juist andere vormen van zorg inkopen. Hiermee treden straks wijzigingen op in het aanbod. Een passend aanbod is in elk geval gegarandeerd.

-Opstartdrukte in voorjaar 2015

De laatste maanden van 2014 ervaren wij al een toenemende druk bij ons consulententeam met betrekking tot indicaties die in het eerste kwartaal van 2015 aflopen. Omdat het nieuwe team nog lerende is, de samenstelling nog aan wijzigingen onderhevig is en het Sociaal Stadsteam Oudewater nog gevormd moet worden, stellen wij voor om de mogelijkheid te bieden aan consulenten om in het kader van de zorgcontinuïteit en beperken van de werkdruk een tijdelijke beschikking af te geven van maximaal 6 maanden, ten hoogste gelijk aan de aflopende indicatie van de jeugdige e/o het gezin.

Beleidsregel zachte landing 2015

  • -

    Omdat het consulententeam nog lerende is, de samenstelling nog aan wijzigingen onderhevig is en het regionaal expertise team (een pool met experts) nog gevormd moet worden, stellen wij voor om de mogelijkheid te bieden aan consulenten om in het kader van de zorgcontinuïteit en beperken van de werkdruk een “tijdelijke” beschikking af te geven van maximaal drie (3) maanden, ten hoogste gelijk aan de aflopende indicatie van de jeugdige e/o het gezin.

  • -

    De periode van drie (3) maanden kan éénmaal worden verlengd met maximaal drie (3) maanden.

  • -

    Deze beleidsregel geldt van 1 januari 2015 tot uiterlijk 1 juli 2015.

2.4 Beleidsregels bij de Verordening jeugdhulp gemeente Oudewater 2015

2.4.1 Vormen van jeugdhulp

Verordening artikel 2

Lid 1. Andere voorzieningen

Voorzieningen anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. Het betreft onmisbare, vrij toegankelijke voorzieningen waar jeugdigen en ouders gebruik van kunnen maken en die hun eigen kracht versterken. Preventie, informatie en advies, signalering horen hier onder.

Lid 2. Overige voorzieningen

Binnen de wet zijn de volgende vormen van overige voorzieningen beschikbaar:

  • 1.

    Participatie

  • 2.

    Signaleren

  • 3.

    Kortdurende ondersteuning jeugdhulp

  • 4.

    Coördinatie van zorg

3. Individuele voorzieningen

De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

  • a.

    Specialistische ondersteuning;

  • b.

    Residentiele zorg

  • c.

    Crisisopvang

  • d.

    Gezinsvervanging

  • e.

    Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (per 1-1-2015: Veilig Thuis)

  • f.

    Jeugdbescherming

  • g.

    Jeugdreclassering

  • h.

    Basis jeugd geestelijke gezondheidszorg (j-GGZ)

  • i.

    Specialistische j-GGZ

  • j.

    Dagbesteding

  • k.

    Individuele begeleiding

  • l.

    Kortdurend verblijf

  • m.

    Jeugdzorg Plus;

4. Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige en individuele voorzieningen op basis van het tweede en derde lid beschikbaar zijn.

Toelichting

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 4 tot en met 8) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 3) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

Beleidsregels Vormen van jeugdhulp

Het productenboek (printversie) is als bijlage 2 bijgevoegd. De digitale versie zal geregeld worden aangepast.

Met overige voorzieningen wordt o.a. bedoeld de werkzaamheden die de CJG medewerkers verrichten. Door de jeugdconsulent kan kortdurende ondersteuning van jeugdhulp worden gegeven. Onder andere bij nazorg (b.v. gezin denkt na een behandeling dat zij het nog niet zelf helemaal kunnen) of overbruggingszorg (tijdens een wachttijd).

Beleidsregel Individuele voorziening en maatwerk

Een individuele voorziening is het aanbod van diensten of activiteiten dat, alleen na zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, middels een beschikking toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp.

Maatwerk is hierbij belangrijk. De hulpverlener past de voorziening aan de persoonlijke omstandigheden aan. Na toekennen van de individuele voorziening ontvangt de gebruiker een beschikking van de gemeente. De inwoner heeft de mogelijkheid voor bezwaar en beroep.

Soms is er sprake van een “maatwerkarrangement”. De consulent van het Sociaal Stadsteam Oudewater zorgt dan dat het geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen afgestemd wordt op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een inwoner. Een onderdeel van dit geheel kan een individuele voorziening zijn.

Een jeugdige kan toegang krijgen tot individuele voorzieningen via het Stads team. Daarnaast is het rechtstreeks doorverwijzen naar een individuele voorziening bij de wet geregeld voor de volgende professionals:

  • ·

    Veilig Thuis;

  • ·

    Huisartsen;

  • ·

    Medici zoals kinderartsen;

  • ·

    Gecertificeerde instelling, wanneer er sprake is van dwang.

Individuele voorziening: Behandeling & hulp

Hieronder vallen de volgende voorzieningen:

  • -

    Specialistische ondersteuning;

  • -

    Basis jeugd geestelijke gezondheidszorg (j-GGZ)

  • -

    Specialistische j-GGZ

Deze voorzieningen zijn gericht op:

  • ·

    behandeling en hulp (geen preventie en begeleiding) aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen;

  • ·

    behandeling/hulp voor de bevordering van de deelname aan het maatschappelijk verkeer (geen preventie en begeleiding) van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem;

  • ·

    Het herstellen van de veiligheid van de jeugdige en/of de samenleving.

Wat valt onder behandeling & hulp?

  • 1.

    Het stellen van diagnose al dan niet inclusief een advies voor begeleiding en/of behandeling voor jeugdige met psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking.

  • 2.

    Het bieden van behandeling/hulp bij een jeugdige met psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen, zodat een jeugdige zo maximaal mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer in een zo veilig mogelijke omgeving.

Individuele voorziening: Vervoer

Eind 2014 is het nog onduidelijk hoeveel jeugdigen met een GGZ- of een AWBZ-indicatie recht hebben op vergoeding van de vervoerskosten. Niet alle gemeenten hebben vervoer voor deze groep ingekocht.

Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Jeugdwet verantwoordelijk voor het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden (artikel 2.3, tweede lid van de Jeugdwet). Gemeenten vullen deze verplichting doorgaans op twee manieren in:

  • 1.

    Gemeenten nemen zelf een taxibedrijf in de arm voor vervoer van/naar aanbieders.

  • 2.

    Gemeenten bekostigen het vervoer als onderdeel van hun inkoopafspraken met aanbieders.

Het meenemen van vervoer bij inkoopafspraken met aanbieders is gebruikelijk in de voormalige AWBZ-sector, maar niet voor de voormalige Zvw-sector. Voor verdere invulling van de inkoop van vervoer zie de factsheet Vervoer: http://www.voordejeugd.nl/actueel/nieuwsberichten/1587-factsheet-vervoer-nu-beschikbaar

Het budget voor vervoer wordt meegenomen in de GGZ herijking en is tot op heden nog niet overgeheveld naar de gemeente. De middelen die hiermee gemoeid zijn zullen bij de komende Meicirculaire alsnog aan het budget van 2015 worden toegevoegd. Het betreft overigens geen groot deel van het totale Jeugd-GGZ budget.

Wat is door inkoop Utrecht West ingekocht?

Wij hebben wel het vervoer voor dagbesteding ingekocht. Dit dient de aanbieder zelf te organiseren en maakt onderdeel uit van zijn aanbieding. M.a.w. zit dus in de prijs inbegrepen.  

Wat is niet ingekocht?

De rest van het vervoer is niet ingekocht.

Wie kan aanspraak maken op een vergoeding van reiskosten?

Hier is door de zorgverzekeraars een formule voor opgesteld om te bepalen of iemand recht heeft op een vergoeding (de hardheidsclausule). Deze formule staat in de eerdergenoemde factsheet Vervoer op pagina 3.

Hoe kan een gemeente nu in korte tijd het vervoer van en naar jeugd aanbieders organiseren?

Sluit aan bij de leerlingenvervoer en WMO- vervoerscontracten die de gemeente al gesloten heeft. Neem contact op met die vervoerders en vraag of er meer kinderen vervoerd kunnen worden. Realiseer je dat deze vervoerders deze klanten vaak al vervoeren in onze regio, maar een andere financiering hebben.  

Ruim 80 % van de GGZ klanten kan met het leerlingenvervoer mee. Vraag de GGZ behandelcentra de bijzondere cliënten aan te leveren (alleen NAW gegevens) en kijk met elkaar naar een passende oplossing voor deze specifieke cliënten.    

Het advies is om de organisatie van vervoer in de toegang (bij het lokale team) te beleggen. 

Mocht regionaal blijken dat er behoefte is aan een apart vervoerscontact dan kan Inkoop Utrecht West een regionale aanbesteding voor vervoer faciliteren. Hiertoe neemt zij eind maart 2014 contact met de gemeenten op. 

Individuele voorziening: Begeleiding

Hieronder vallen de voorzieningen:

  • -

    Dagbesteding

  • -

    Individuele begeleiding

De begeleiding is gericht op:

  • ·

    het begeleiden van een jeugdige bij het achteruitgaan van zijn zelfredzaamheid en/of participatie; of

  • ·

    het stabiliseren van de zelfredzaamheid en/of participatie van een jeugdige; of

  • ·

    het verbeteren van de zelfredzaamheid en/of participatie van een jeugdige.

Wat valt onder begeleiding?

  • 1.

    ondersteunen bij en opbouwen van een sociaal netwerk van de jeugdige;

  • 2.

    ondersteunen van de thuisadministratie;

  • 3.

    ondersteuning bij (arbeidsmatige)dagbesteding;

  • 4.

    persoonlijke verzorging voor jeugdige;

  • 5.

    mantelzorgondersteuning;

  • 6.

    ondersteuning bij zelfredzaamheid/zelfregie;

  • 7.

    ondersteuning bij de invulling van het ouderschap.

Individuele voorziening: Drang en Dwang (SAVE)

Hieronder vallen de voorzieningen:

  • -

    Jeugdbescherming

  • -

    Jeugdreclassering

  • -

    Crisis

Wat is SAVE?

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Als er specifieke vragen of zorgen zijn over de opvoeding of de situatie van hun kind, dan is het lokale team van de gemeente het eerste aanspreekpunt. Heel veel vragen kunnen lokaal worden beantwoord. Bij een onveilige opvoedingssituatie - of een dreigende criminele carrière- sluit een gebiedsgebonden SAVE-team aan bij het lokale team.

SAVE-team Woerden, Montfoort en Oudewater:

In dit team werken breed geschoolde allround medewerkers. De expertises op het gebied van onderzoek naar de bedreigde ontwikkeling van kinderen en kindermishandeling, crisisinterventie, jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn in één team verenigd voor een specifiek gebied /regio. Hierbij wordt dus intensief samengewerkt met de lokale teams in de gemeenten Woerden, Montfoort en Oudewater. Ook de expertise die bijvoorbeeld nodig is in het omgaan met jeugdigen en ouders met een licht verstandelijke beperking is in de teams geborgd.

Bepalen van de benodigde zorg:

Zowel in het vrijwillig/drang als in het dwangkader kan een gezin “aanvullende zorg” nodig hebben. Aanvullende zorg is zorg die geboden wordt buiten de generalistische hulp die lokale teams bieden. Voor dit type zorg is het nodig te beslissen over de aard van de in te zetten jeugdhulp. Dit wordt “bepalen van jeugdhulp” genoemd.

Binnen gemeenten wordt het verlenen van een hulpaanbod aan een jeugdige toekenning van een individuele voorziening genoemd.

Er is sprake van inzet van jeugdhulp in het vrijwillig (en drang) kader en in het dwangkader (maatregelhulp). In beide situaties is in beginsel, op basis van het woonplaatsbeginsel (zie paragraaf 2.2), de gemeente waar de ouder met gezag woont verantwoordelijk voor de financiering van de jeugdhulp.

In het vrijwillig (en drang) kader wordt gesproken van afgifte van een “beschikking” door gemeenten.

In het dwangkader is er sprake van afgifte van de “Bepaling Jeugdhulp” door een gecertificeerde instelling (G.I.)

Deze twee verschillende situaties worden in een werkinstructie toegelicht t.b.v. lokale teams en van SAVE teams. De (concept) werkinstructie is te vinden in bijlage 3.

Individuele voorziening: JeugdzorgPlus

JeugdzorgPlus is er voor jeugdigen met ernstige (gedrags)problemen. Zij kunnen in instellingen voor jeugdzorgplus worden geplaatst (gesloten jeugdzorg). Daar krijgen zij hulp in een gesloten omgeving.

Deze jeugdigen hebben bescherming nodig tegen zichzelf of tegen anderen. Het is in het belang van de jeugdigen zelf dat zij een behandeling krijgen in geslotenheid. Dit voorkomt dat zij zich onttrekken aan de zorg die ze nodig hebben, of dat anderen hen onttrekken aan de zorg.

Doel van JeugdzorgPlus is enerzijds veiligheid en bescherming bieden. Anderzijds is het doel jeugdigen te stabiliseren en zodanig hulp te bieden dat er perspectief is op een traject (thuis, in een residentiële voorziening of pleeggezin) waar de jeugdige een dagbesteding (onderwijs) heeft.

Het kenmerk van de Individuele voorziening JeugdzorgPlus is de mogelijkheid om beperkende maatregelen toe te passen. De behandeling is erop gericht om de impact van de beperkende maatregelen zo passend mogelijk te laten zijn, en de jeugdige voor te bereiden op een tijd waarin er geen noodzaak maar ook geen mogelijkheid meer is voor beperkende maatregelen.

Binnen de JeugdzorgPlus voorziening leert men de jeugdige om met een aantal chronisch aanwezige condities om te gaan. Deze condities kunnen gelegen zijn in de jeugdige (stoornissen, gedrag etc.), in het systeem van de jeugdige (disfunctionele gezinssystemen) of in de bredere omgeving (vatbaarheid voor vriendengroepen, loverboys). Doel is om de jeugdige vaardigheden bij te brengen die ervoor zorgen dat de jeugdige voldoende normaal kan meedoen in de samenleving.

Wat valt onder JeugdzorgPlus?

  • 1.

    behandeling in geslotenheid (buiten de thuisomgeving);

  • 2.

    veiligheid en bescherming bieden;

  • 3.

    stabiliseren en perspectief bieden;

  • 4.

    dagbesteding (onderwijs);

  • 5.

    zo nodig beperkende maatregelen;

  • 6.

    leren om met chronisch aanwezige condities om te gaan;

  • 7.

    vaardigheden bijbrengen die er voor zorgen dat de jeugdige voldoende normaal kan meedoen in de samenleving.

Individuele voorziening: Gezinsvervanging

Gezinsvervanging (waaronder pleegzorg) is plaatsing in gezinsverband als hulp thuis niet meer mogelijk is en een jeugdige voor korte of langere tijd uit huis moet worden geplaatst. Het gaat om een combinatie van ‘zo gewoon mogelijk opgroeien’ en professionele hulp. Het uitgangspunt van pleegzorg is dat een jeugdige zoveel mogelijk opgroeit in een gewone gezinsomgeving.

De jeugdhulpaanbieder die pleegzorg aanbiedt, draagt zorg voor de samenwerking tussen alle partijen rond de jeugdige en biedt, waar nodig professionele hulp aan de jeugdige, de pleegouders en eventueel de ouders.

Wat valt onder pleegzorg?

  • 1.

    het kan gaan om een voltijd- of deeltijd verblijf in een pleeggezin;

  • 2.

    de zorg richt zich op terugkeer naar huis of stabilisering van de plaatsing in het pleeggezin;

  • 3.

    behandeling en begeleiding bepaalt de jeugdhulpaanbieder op maat;

  • 4.

    ook voor de ouders en/of pleegouders kan de jeugdhulpaanbieder hulp op maat inzetten.

Individuele voorziening: Zeer specialistische functies

Er een aantal zeer specialistische functies, waarover op landelijk niveau afspraken zijn gemaakt. Indien nodig zullen deze lokaal worden ingezet.

Wat valt onder zeer specialistische functies?

  • 1.

    Huidige landelijke specialismen JeugdzorgPlus;

  • 2.

    GGZ met een landelijke functie;

  • 3.

    Expertise en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties onder 18 jaar;

  • 4.

    Jeugd sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt (j-sglvg);

  • 5.

    Gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan (L)VB jeugd GGZ met bijkomende complexe problematiek;

  • 6.

    Forensische jeugdzorg: inzet van erkende gedragsinterventies gericht op het verminderen van de recidive bij schorsing voorlopige hechtenis, voorwaardelijke veroordeling of gedragsmaatregel.

Landelijke voorzieningen

Landelijk is er een viertal functies op het gebied van jeugdhulp beschikbaar. Het gaat om voorzieningen die landelijk beschikbaar moeten blijven. Over deze functies zijn namens de gemeenten op landelijk niveau afspraken gemaakt. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk.

Wat valt onder de landelijke voorzieningen?

1.Stichting Adoptievoorzieningen

Deze organisatie houdt zich bezig met de nazorg en opvoedingsondersteuning aan adoptieouders.

2.Stichting Opvoeden.nl

Een keurmerk voor opvoedinformatie verschaft ouders en opvoeders de zekerheid dat de informatie betrouwbaar is. Bijna alle gemeenten zijn aangesloten op de content van Stichting Opvoeden.nl.

3.Stichting Kindertelefoon

Stichting Kindertelefoon adviseert jongeren gratis over hun (anonieme) vragen of problemen. Voor kinderen is de Kindertelefoon vaak het eerste contact met de Jeugdhulp.

4.Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ)

Het AKJ is een onafhankelijke landelijke organisatie. De vertrouwenspersonen zetten de belangen van cliënten in de jeugdzorg voorop. Met hun expertise en inzet draagt het AKJ bij aan een voortdurende kwaliteitsverbetering van de jeugdzorg. Zie ook paragraaf 2.4.13.

2.4.2 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Artikel 3 Verordening

Lid 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Lid 2. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 9.

Toelichting

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

Beleidsregel Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij complexe problematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2 van de Verordening). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3 van de Verordening). Artikel 10 en verder van de Verordening zijn wel van overeenkomstige toepassing.

-Convenant met artsen

Er is een (hoofdlijnen) convenant in de maak waarin regionaal afspraken worden gemaakt tussen de gemeenten uit de regio Utrecht West, huisartsen en jeugdartsen. Het streven is om het convenant in maart 2015 te tekenen. Lokaal kunnen de afspraken tussen de gemeenten en artsen uiteraard verschillen.

De gemeenten, de huisartsencoöperatie ROH Noord West Utrecht en GGD Regio Utrecht hebben de gezamenlijke ambitie om:

  • 1.

    gezamenlijk passende zorg op maat en op de juiste plek te realiseren voor de bevolking van de regio, rekening houdend met verschillende belangen, perspectieven en ontwikkelingen;

  • 2.

    de komende jaren te werken aan een stevige en effectieve verbinding tussen het sociale en het zorgdomein, met huisartsen als belangrijke spil;

  • 3.

    samenwerkingsafspraken te maken en implementeren om deze verbinding duurzaam tot stand te brengen en kosten te beheersen.

De samenwerking heeft als doel:

  • A.

    Als gemeenten en eerste lijn zich gezamenlijk voor te bereiden op de komende ontwikkelingen.

  • B.

    Het sociale en zorgdomein meer aan elkaar te verbinden om dubbelingen te voorkomen en mogelijkheden van inwoners en professionals beter te benutten.

  • C.

    Door middel van samenwerking tussen huisartsen en partners in het gemeentelijk sociale domein zorg en ondersteuning op de juiste plek te organiseren.

Informatie: Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling (Samen Veilig Midden Nederland, voorheen Bureau Jeugdzorg Utrecht) is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermings-maatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening en de beleidsregels.

Informatie: Toegang via Veilig Thuis

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis (voorheen het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en de Steunpunten Huiselijk Geweld) een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening en beleidsregels.

2.4.3 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding ondersteuningsvraag

Artikel 4 Verordening

Lid 1. Jeugdigen en ouders kunnen een ondersteuningsvraag melden bij het college.

Lid 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

Lid 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk na de melding een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Lid 4. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een andere of overige voorziening.

Toelichting

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 4 tot en met 8 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde ondersteuningsvraag zal, zoals beschreven in artikel 6, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Eerste lid: het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

Vierde lid: de jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van (artikel 4 en volgende) deze verordening.

Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek (artikel 5), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 6) – in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende gesprekken). Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke ondersteuningsvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen zoals de schriftelijke verslaglegging (artikel 7) en de schriftelijke indiening van een aanvraag (artikel 8) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

Beleidsregel Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een ondersteuningsvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette consulent en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt de consulent, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de consulent de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Bij het bepalen van de juiste zorg kunnen de consulent en de jeugdige en zijn ouders een expert uit het Stadsteam inschakelen. De expert pool wordt in januari/februari 2015 gevuld met experts uit de volgende disciplines: GZ-psychologen, (ortho)pedagogen, kinder- en jeugdpsychiater en een kinderarts, met specifieke kennis of ervaring met het jonge kind, opgroeiende jeugd, adolescenten, ontwikkelingsachterstand, verstandelijke beperking, multiproblem, psychiatrie e/o verslaving.

2.4.4 Vooronderzoek

Artikel 5 van de Verordening

Lid 1. Het college verzamelt samen met de jeugdige of zijn ouders alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 7, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

Lid 2. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college en de jeugdige of zijn ouders voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

Lid 3. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Toelichting

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.

Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele voorliggende voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

Tweede lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute ondersteuningsvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de ondersteuningsvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien. Dit laatste is bepaald in artikel 6, derde lid.

Beleidsregel:

Geen.

2.4.5 Gesprek

Artikel 6 van de Verordening

Lid 1. De jeugdige of zijn ouders hebben een gesprek met het college. Het doel van het gesprek, waaraan deskundigen kunnen deelnemen, is in beeld brengen wat de jeugdige of zijn ouders wil bereiken ter vergroting van diens zelfregie. Om te beoordelen of de jeugdige of zijn ouders zelf, dan wel met hulp van derden dan wel met (tijdelijke) ondersteuning van het college dit kan bereiken, komen de volgende onderdelen in het gesprek aan de orde:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de ondersteuningsvraag;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de ondersteuningsvraag te vinden;

  • d.

    de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

  • e.

    de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

  • f.

    de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

  • g.

    de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

  • h.

    hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

  • i.

    de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de mogelijkheden die een pgb biedt om zijn zelfregie te vergroten en de gevolgen die met die keuze samenhangen.

Toelichting

Dit is het gesprek dat volgt op de melding. Deze bepaling, die ook in de wet staat, is opgenomen uit zorgvuldigheid zodat de cliënt weet wat er in het gesprek ter sprake kan komen.

Van belang is het doel van het gesprek, daarom staat dat expliciet in de aanhef van het eerste lid. Het gaat erom duidelijk in beeld te krijgen: wat wil de cliënt zelf bereiken, hoe kan hij dat zelf bereiken, en als dat (nog) niet kan welke ondersteuning is dan nodig door het college? Om dat te beoordelen worden in het gesprek samen met de cliënt de onderdelen besproken die staan onder a tot en met i.

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke ondersteuningsvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet [en de modelverordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt tedenken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Lid 2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

Toelichting

Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat (door Onze Ministers) met (de vaststelling en) de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van artikel 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie. Zie ook artikel 9, vierde lid.

Beleidsregels Ouderbijdrage

(Artikel 8.2 van de Wet en artikel 6, 2e lid van de Verordening):

Ouderbijdrage in de Jeugdwet

In de Jeugdwet worden gemeenten met ingang van 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de ouderbijdrage voor jongeren die buiten het gezin in zorg zijn geplaatst, zoals dat voorheen was opgenomen in de Wet op de jeugdzorg (Wjz). In de Jeugdwet is geregeld dat voor jeugdhulp in de vorm van verblijf een ouderbijdrage is verschuldigd.

Wat is een ouderbijdrage?

Als een kind buiten het eigen gezin wordt verzorgd en opgevoed, of als het kind voor een dagdeel buitenshuis verblijft, dan wordt er een ouderbijdrage geheven. (Stief)ouders zijn verplicht te voorzien in het onderhoud van hun (stief)kinderen. Deze onderhoudsplicht blijft bestaan, ook als het kind buiten het gezin verblijft. (Stief)ouders betalen dan een bijdrage in de kosten van de jeugdhulp. Het maakt hierbij niet uit of dit met of zonder hun toestemming gebeurt.

Wanneer moet een ouderbijdrage betaald worden?

Een ouderbijdrage is verschuldigd voor alle jeugdhulp waarbij sprake is van verblijf buiten het gezin (gedurende een etmaal of een dagdeel).

Het gaat om verblijf in:

  • pleeggezin (waarbij pleegzorg onder de Jeugdwet valt)

  • accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (open/geslotenjeugdzorg, jeugdreclassering)

  • ggz-instelling

  • multifunctionele centra

  • orthopedagogische behandelcentra.

Dit betreft dus niet de justitiële jeugdinrichtingen, want die vallen niet onder de Jeugdwet.

Bij voogdij en crisisplaatsing wordt geen ouderbijdrage geheven.

Verruiming van de doelgroep

Onder de Jeugdwet vallen meer doelgroepen dan alleen die uit de oude Wet op de Jeugdzorg (Wjz). In het nieuwe jeugdstelsel zijn gemeenten verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp (dus inclusief specialistische hulp zoals jeugd-ggz, jeugd-vb en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Vanaf 1 januari 2015 betalen ook de nieuwe doelgroepen die onder de Jeugdwet vallen ouderbijdrage. In de Awbz (Algemene wet bijzondere ziektekosten) en de Zvw (Zorgverzekeringswet) werd voor deze groepen geen eigen bijdrage gevraagd. Met het instellen van de ouderbijdrage wordt daarom niet dubbel betaald. De argumentatie voor ouderbijdrage heeft te maken met hetbesparingsmotief. Ouders maken namelijk minder kosten omdat het kind een deel van de dag of een etmaal niet meer thuis woont. Het gaat om kosten die bij een pleegouder of in een accommodatievan een jeugdhulpaanbieder extra worden gemaakt ten opzichte van een ambulante behandeling. Deze kosten sparen ouders vervolgens uit omdat hun kind niet meer thuis woont. De tweede reden van de ouderbijdrage is dat ouders een wettelijke onderhoudsplicht hebben voor hun kind.Als een kind uitwonend is, krijgt een ouder in principe geen kinderbijslag. In die gevallen telt de ouderbijdrage wel mee voor de onderhoudsvoorwaarden om zo toch in aanmerking tekomen voor kinderbijslag. Als het kind thuis blijft wonen, is er automatisch sprake van recht op kinderbijslag.

De ouderbijdrage is niet verschuldigd door:

  • ouders die de jeugdige met het oog op adoptie niet meer verzorgen en opvoeden;

  • ouders die van het gezag over de jeugdige zijn ontheven of ontzet;

  • ouders van de jeugdige waarvoor het verblijf en de verzorging worden aangeboden in een acute noodsituatie, voor de duur van ten hoogste zes (6) weken;

  • de bijdrageplichtige heeft bij de gemeente bezwaar gemaakt tegen het besluit tot plaatsing van de jeugdige bij een jeugdhulpaanbieder in het kader van vrijwillig verblijf;

  • de bijdrageplichtige is alimentatie verschuldigd;

  • de bijdrageplichtige ontvangt een bijstandsuitkering voor alleenstaanden zonder kinderen op grond van de Wet werk en bijstand;

  • de bijdrageplichtige is asielzoeker;

  • de bijdrageplichtige is onder TBS gesteld en ontvangt zak- en kleedgeld;

  • de bijdrageplichtige zit in detentie.

Overgangsrecht

Krijgt een kind in 2014 AWBZ- en/of GGZ zorg en valt dat nu onder de Jeugdwet? Dan geldt een overgangsrecht. Het overgangsrecht geldt zolang de indicatie en/of verwijzing duurt in 2015, en uiterlijk tot 31 december 2015. Tijdens het overgangsrecht wordt er geen ouderbijdrage opgelegd.Dit overgangsrecht geldt niet voor jeugdigen die in 2014 onder de Wet op de jeugdzorg vallen en vanaf 2015 onder de Jeugdwet. Zij blijven in 2015 een ouderbijdrage betalen, net als in 2014.

Hoe wordt de ouderbijdrage geïnd?

Vanaf 1 januari 2015 gaat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) voor gemeenten de vaststelling en de inning van ouderbijdragen uitvoeren. De opbrengsten van de inning van de ouderbijdragegaan naar de gemeente die verantwoordelijk is voor de betreffende jongere. De gegevens worden door de gemeenten aangeleverd. Onderstaand leest u hoe dit gaat gebeuren en overwelke gegevens het gaat.

Gezagsdrager c.q. onderhoudsplichtige

Bij de toekenning van jeugdhulp is het woonplaatsbeginsel leidend: de gemeente van de woonplaats van de gezagsdrager (ouder(s) met gezag) kent de voorziening toe. Het gaat om de (stief)ouders die de wettelijke onderhoudsplicht over hun kind hebben.

Bedragen en leeftijdscategorieën

De ouderbijdragen zijn inkomensonafhankelijk. Dat wil zeggen dat de verschuldigde bedragen wettelijk vastliggen. De hoogte van het inkomen heeft geen invloed op de hoogte van deouderbijdrage.

De hoogte van de ouderbijdrage is wel afhankelijk van de leeftijd van het kind en van het aantal dagdelen en/of etmalen jeugdhulp.

De bedragen in onderstaande tabel zijn per maand en op basis van een plaatsing van zeven dagen per week. Bij minder dagen of dagdelen is de werkwijze als volgt:

  • dag/nachtplaatsing (etmaal): 1/7e t/m 7/7e van het maandbedrag;

  • dagplaatsing (maximaal 10 dagdelen per week): 1/10e t/m 10/10e van het maandbedrag.

Leeftijd jeugdige

Dag- en nachtplaatsing

Dagplaatsing

0 t/m 5 jaar

€ 74,93

€ 37,46

6 t/m 11 jaar

€ 103,03

€ 51,52

12 t/m 20 jaar

€ 131,12

€ 65,56

Bovengenoemde bedragen hebben nog betrekking op het jaar 2014.

Als een ouder een laag inkomen heeft, kan hij in bijzondere gevallen voor bepaalde kosten een vergoeding aanvragen bij Ferm Werk. Het gaat dan om een vergoeding voor kosten die gemaakt worden vanwege bijzondere omstandigheden. Voorwaarde is dat een ouder deze kosten niet zelf uit zijn inkomen, uitkering of spaargeld kan betalen en de kosten niet door een andere organisatie worden vergoed. Als een ouder voor de ouderbijdrage een vergoeding aanvraagt, moet hij kunnen aantonen dat de kosten echt worden gemaakt. Ferm Werk bekijkt ook of de vergoeding echt nodig is. Deze vergoeding heet bijzondere bijstand. Op http://www.fermwerk.nl/jouw-inkomen/extra-bij-laag-inkomen/bijzondere-bijstand staat informatie over bijzondere bijstand.

Ouderbijdrage Jeugdwet (OBJW): het proces

Gemeenten informeren het CAK volgens een stroomschema en aan de hand van een vastgestelde vragenlijst.

  • 1.

    De gemeente bepaalt wie een ouderbijdrage verschuldigd is.

  • 2.

    De gemeente laat weten aan de ouderbijdrageplichtige dat deze ouderbijdrage verschuldigd is conform de Jeugdwet.

  • 3.

    De gemeente levert de benodigde gegevens aan bij het CAK.

  • 4.

    Op basis van de gegevens van de gemeente stelt het CAK de hoogte van de ouderbijdrage vast en factureert het bedrag aan de ouderbijdrageplichtige.

  • 5.

    Het CAK stuurt de ouderbijdrageplichtige een gecombineerde beschikking/factuur en int de ouderbijdrage.

  • 6.

    De geïnde ouderbijdragen worden afgedragen aan de gemeente.

  • 7.

    Hierbij is het woonplaatsbeginsel van toepassing: de gemeente waarin de ouderbijdrageplichtige woonachtig is, is verantwoordelijk voor de aanlevering van de gegevens aan het CAK. Dezegemeente ontvangt ook de door het CAK geïnde ouderbijdrage.

Aanlevering zorgmeldingen (werkwijze)

Om de gegevens aan te leveren bij het CAK kunnen gemeente straks :

  • inloggen op de OBJW-applicatie op het Extranet van het CAK

  • NAW- en zorggegevens invoeren via het invoerscherm

  • zorggegevens raadplegen, wijzigen en terugtrekken via dit

  • invoerscherm

  • uitval of signalen teruggekoppeld krijgen

Aanlevering zorgmeldingen (inhoud)

Gegevens van ouderbijdrageplichtige, in te voeren bij een nieuwe ouderbijdrageplichtige:

  • BSN

  • Geslachtsnaam (verplicht)

  • Geboortedatum (verplicht)

  • Voorletters (optioneel)

  • Voornamen (optioneel)

  • Voorvoegsel geslachtsnaam (optioneel)

  • Samengestelde naam (inclusief voorvoegsels) (optioneel)

  • Naamsgebruik (optioneel)

  • Geslacht (optioneel)

  • Overlijdensdatum (optioneel)

  • Postcode, Huisnummer, Huisletter, HuisnummerToevoeging,

  • AanduidingBijHuisnummer, Locatiebeschrijving, Straatnaam,

  • Woonplaatsnaam

  • (Alle adresgegevens: optioneel)

Zorggegevens van jongere, in te voeren bij een nieuwe jongere met zorg

Zorg

  • Datum in zorg (verplicht)

  • Type zorg (verplicht, keus uit dag- en/of nachtplaatsing)

  • Datum uit zorg (is datum t/m, optioneel)

  • Gemiddeld aantal plaatsingsdagen / dagdelen per week

  • (verplicht)

Jongere

  • BSN (verplicht)

  • Geboortedatum (verplicht en volledig)

  • Voornaam (verplicht)

  • Tussenvoegsel (optioneel)

  • • Geslachtsnaam (verplicht)

Lid 3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

Lid 4. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

2.4.6 Verslag

Artikel 7 van de Verordening

Lid 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 6.

Lid 2. Bij nadere regels bepaalt het college de termijn waarbinnen het college aan de jeugdige en ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt.

Beleidsregel Termijn verslag onderzoek

    • -

      Binnen zes (6) weken ontvangt de jeugdige en ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

    • -

      Indien om dringende redenen het verslag niet binnen zes weken gereed is, wordt de jeugdige en ouders hierover tijdig geïnformeerd. Binnen uiterlijk tien (10) weken moet het verslag gereed zijn.

    • -

      In spoedgevallen dient binnen ten minste 5 werkdagen een (voorlopig) verslag van de uitkomsten van het onderzoek gegeven te worden aan de jeugdige en ouders.

Lid 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en ouders over het verslag, kunnen aan het verslag worden toegevoegd.

Toelichting

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hieroverdat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening . Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (derde lid).

2.4.7 Aanvraag

Artikel 8 van de Verordening

Lid 1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

Lid 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven, en de aanvraag voldoet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt.

Toelichting

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.

Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Beslistermijnen Awb

In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Beleidsregel:

Geen.

2.4.8 Inhoud beschikking

Artikel 9 van de Verordening

Lid 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in pgb of natura wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

Lid 2. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de kostprijs is van de maatwerkvoorziening;

  • d.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • e.

    wat de ingangsdatum en de duur is van de verstrekking;

  • f.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Lid 3. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    welke de te verstrekken maatwerkvoorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de maatwerkvoorziening wordt verstrekt;

  • d.

    wat de kostprijs is van de maatwerkvoorziening.

Lid 4. Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.

Toelichting

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen (artikel 8) of er overeenkomstig artikel 3, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hier opgenomen in het belang van burgers om hen in de verordening een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

In de beschikking wordt alleen ter informatie opgenomen dat een ouderbijdrage is verschuldigd (vierde lid). De vaststelling en inning geschiedt door het bestuursorgaan dat namens de gemeente met de inning is belast.

Beleidsregel:

Geen.

LET OP: informeren over ouderbijdrage indien van toepassing.

2.4.9 Regels voor pgb

Artikel 10 van de Verordening

2.Lid 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

Lid 2. De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

Lid 3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Beleidsregelsvaststellen hoogte pgb

De hoogte van een pgb voor jeugdhulp wordt bepaald per uur, per resultaat of per dag(deel)

op basis van het basistarief dat door de gemeente bij de inkoop van jeugdhulp is vastgesteld

voor de betreffende soort begeleiding per uur, per resultaat of per dag(deel) in natura.

Afhankelijk van de uitvoerder van de begeleiding worden de volgende percentages vandit basistarief gehanteerd:

a.

voor jeugdhulp door een niet daartoe opgeleid persoon geldt maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners (Bedrag is 2014 op basis van de AWBZ: maximaal € 20,- per uur)

b.

voor cliënten die reeds voor 1 januari 2015 een pgb hadden voor jeugdhulp, geldt: voorjeugdhulp door een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) geldt 100% van het tarief uit 2014 aan pgb voor de betreffende zorgvorm;

c.

voor cliënten die reeds voor 1 januari 2015 een pgb hadden voor jeugdhulp, geldt:voor jeugdhulp door een organisatie geldt 100% van het tarief uit 2014 aan pgb voor de betreffende zorgvorm;

d.

voor nieuwe cliënten geldt: voor jeugdhulp door een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) geldt 100% van het basistarief van Zorg In Natura 2015, tot maximaal het huidige tarief aan pgb voor de betreffende zorgvorm;

e.

voor nieuwe cliënten geldt: voor jeugdhulp door een organisatie geldt 100% van het basistarief van Zorg In Natura 2015, tot maximaal het huidige tarief aan pgb voor de betreffende zorgvorm.

Lid 4. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Beleidsregel inzetten pgb bij een persoon die behoort bij het sociale netwerk

Het pgb kan Jeugdhulp vanuit het sociaal netwerk bekostigen als het gaat om extra ondersteuning, in tegenstelling tot ‘de gebruikelijke zorg’. Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die leden van een gezin aan elkaar geven als zij samenleven. Het bieden van Jeugdhulp door een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de aanvrager moet dus echt betaalde hulp vervangen.

Om te onderzoeken of de persoon die behoort tot het sociale netwerk ook echt betaalde hulp moet vervangen, bespreekt de consulent met de inwoner die het pgb aanvraagt en zijn mantelzorgers:

  • ·

    Of er tot dan toe al sprake is geweest van (onbetaalde) jeugdhulp;

  • ·

    Waarom de zorgverlener uit het sociale netwerk er eventueel mee stopt;

  • ·

    Waarom een eventuele nieuwe mantelzorger de zorg niet gratis wil verlenen.

Als iemand uit het sociale netwerk wordt ingeschakeld maakt de aanvrager gebruik van de “familieovereenkomst” zoals Per Saldo deze op zijn website aanbiedt.

In bepaalde gevallen kan het betalen voor mantelzorg redelijk zijn. Bijvoorbeeld als een familielid minder gaat werken om de zorg uit te kunnen voeren.

  • ·

    Jeugdhulp vanuit het eigen informele netwerk voldoet aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in de Jeugdwet. Als de dienst hulp omvat waarvoor volgens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

  • ·

    De in te zetten persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem/haar niet tot overbelasting leidt;

  • ·

    Het pgb mag niet vrijblijvend zijn, er ontstaat een zakelijke relatie (familieovereenkomst Per Saldo en ondersteuningsplan);

  • ·

    Het pgb mag niet gebruikt worden voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers.

Gezamenlijk inkopen

Het is toegestaan om samen zorg in te kopen via het pgb. De mogelijkheid bestaat om een voorziening te verstrekken die door een groep te gebruiken is. Gaat het om een individuele voorziening dan blijft het te behalen zorgdoel en het proces van aanvraag, afhandeling, declaratie, facturering en verantwoording wel individueel.

Sommige voorzieningen zijn uitgesloten van pgb

  • ·

    Ondersteuning in de vorm van een pgb is niet mogelijk voor algemene, voorliggende voorzieningen (zie hoofdstuk 5.1) die in de gemeente of nabije omgeving aanwezig zijn;

  • ·

    Een pgb wordt geweigerd als er sprake is van een crisissituatie;

  • ·

    Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald;

  • ·

    Een pgb wordt geweigerd voor zover het pgb is bedoeld voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget;

  • ·

    Indien het bieden van een keuze voor het pgb negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende individuele voorzieningen in natura kan een voorziening worden uitgesloten van pgb;

  • ·

    Hulp/ondersteuning die buiten de nieuwe Jeugdwet blijft, bijvoorbeeld hulp die zorgverzekeraars beschikbaar stellen via aanvullende pakketten, komt niet in aanmerking voor vergoeding (pgb). Dit geldt ook voor jeugdigen of ouders zonder aanvullend pakket.

Lid 5. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het onderzoeken, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn en/of de geleverde zorg van goede kwaliteit is.

Beleidsregel onderzoek pgb

Door het gebruik van het systeem van trekkingsrecht via de SVB, wordt er automatisch al veel gecontroleerd. Omdat de SVB direct aan de hulpverlener of leverancier uitbetaalt aan de hand van facturen of werkbriefjes is het voor de gemeente gemakkelijk zichtbaar of de jeugdige en/of zijn ouders het pgb (goed) besteden.

Budgethouders (aanvragers/inwoners) die een beschikking voor het pgb voor een dienst ontvangen zijn verplicht om binnen drie maanden na de uitbetaling van het eerste pgb door de gemeente aan de SVB een zorgovereenkomst met hun hulpverlener in te dienen bij de SVB. Is de overeenkomst tussen budgethouder en hulp niet binnen drie maanden aan de SVB toegestuurd, dan heeft de gemeente het recht om het pgb op te schorten totdat de betreffende overeenkomst alsnog is ontvangen.

Als de budgethouder minder uitgeeft dan het volledige pgb, dan blijft dat staan op de rekening van de SVB. Aan het einde van elk jaar betaalt de SVB die overgebleven bedragen terug aan de gemeente.

Toelichting

Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het pgb aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), In deze regeling stond dat een pgb slechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een pgb leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de cliёnt te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kanverstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is onder meer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).

Het tweede tot en met vierde lid berusten op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

De gemeente verwacht vanwege het overgangsrecht en het regionaal transitiearrangement (RTA) in 2015 niet of nauwelijks budget te hebben voor nieuwe aanbieders. Alle gemeenten moeten in 2015 immers zorgen voor continuïteit van zorg en infrastructuur met minder budget. Dat betekent dat de gemeente al minstens 80% van het budget besteed aan huidige (2014) aanbieders, zoals afgesproken in het RTA. Dit is vanuit het Rijk zo opgelegd. Nieuwe aanbieders kunnen uiteraard proberen een samenwerking (onderaannemerschap) aan te gaan met een huidige aanbieder. Ook kunnen nieuwe aanbieders zorg leveren die wordt gefinancierd vanuit pgb’s.

Indien inwoners uit de gemeente in 2015 een pgb jeugdhulp hebben, zijn zij in de gelegenheid om deze pgb bij een gecontracteerde aanbieder in te zetten voor hulp. Deze tellen mee voor de volume/budgetafspraken (het omzetplafond) die de gemeente met de aanbieders maakt.

Informatie pgb, Trekkingsrecht

Wat is trekkingsrecht?

Vanaf 1 januari 2015 krijgt de cliënt het pgb niet meer op zijn/haar eigen bankrekening gestort. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) beheert dan het zorgbudget. De SVB betaalt in opdracht van de budgethouder de zorgverleners. Dat heet trekkingsrecht. Hiervoor moet de cliënt een zorgovereenkomst met de zorgverleners hebben. De zorgovereenkomst moet zijn goedgekeurd door de gemeente (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of Jeugdwet) of zorgkantoor (AWBZ of Wet langdurige zorg). Het trekkingsrecht maakt de verantwoording over de uitgaven makkelijker. De SVB neemt namelijk een groot deel van de financiële administratie over.

Voor wie geldt het trekkingsrecht?

Het trekkingsrecht geldt voor iedereen die in 2015 een pgb van de gemeente krijgt (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en/of Jeugdwet). Het geldt ook voor iedereen die in 2015 een pgb krijgt van het zorgkantoor (AWBZ of Wet langdurige zorg). Het trekkingsrecht geldt niet voor mensen die in 2015 een pgb van de zorgverzekeraar krijgen.

Wat verandert er met de invoering van het trekkingsrecht?

Vanaf 1 januari 2015 betaalt de budgethouder hun zorgverleners niet meer zelf. De budgethouder geeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) opdracht om de zorgverleners te betalen. Daarvoor dient de budgethouder een declaratie in. Dit kan een factuur zijn, een urenbriefje of een vooraf afgesproken maandelijks bedrag. De budgethouder krijgt elke maand een overzicht van de uitgaven. Op het overzicht staat ook hoeveel budget er nog over is. Op de website van de SVB kan de budgethouder via ‘Mijn PGB’ altijd het budget en alle betalingen bekijken. De SVB betaalt de zorgverleners alleen als er een zorgovereenkomst is tussen de cliënt en de zorgverlener. De budgethouder sluit deze overeenkomst zelf stuurt hem daarna naar de SVB. De SVB heeft modelovereenkomsten die gebruikt kunnen worden, zie www.svb.nl/pgb.

Waarom wordt trekkingsrecht ingevoerd?

Het trekkingsrecht moet fraude tegengaan zodat ook in de toekomst het pgb kan blijven bestaan. Het trekkingsrecht vermindert ook de administratieve lasten van pgb-houders. De SVB beheert voortaan het budget, voert de eventuele werkgeverstaken uit en zorgt voor de betalingen aan de zorgverleners.

2.4.10 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Artikel 11 van de Verordening

Lid 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

Lid 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

  • c.

    de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

  • e.

    de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

Lid 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

Lid 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Toelichting

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting onder artikel 10.

In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.

Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van de artikelen 8.1.2, 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Beleidsregel:

Geen.

2.4.11 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Artikel 12 van de Verordening

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

a.de aard en omvang van de te verrichten taken;

b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

e. kosten voor bijscholing van het personeel

2.Toelichting

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Beleidsregel:

Geen.

2.4.12 Vertrouwenspersoon

Artikel 13 van de Verordening

Lid 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon

Lid 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Toelichting

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet, najaar 2014) zal een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Beleidsregel Vertrouwenspersoon

Als jeugdigen, ouders en verzorgers hulp en ondersteuning krijgen bij opgroeien en opvoeden is er – zeker bij jeugdigen in het geval van drang en dwang – sprake van afhankelijkheid.

In een afhankelijkheidssituatie wordt het lastiger om het te hebben over dingen die niet goed verlopen in de hulpverlening. In die situaties moeten jeugdigen en/of hun ouders, vanwege die afhankelijkheid, kunnen terugvallen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon, die hen bijstaat. Met andere woorden: iedere cliënt die vragen, klachten over en/of problemen heeft met zijn/haar (rechts)positie en over de (toeleiding naar) jeugdhulp, mag ondersteuning krijgen van een bij wet ingestelde onafhankelijk vertrouwenspersoon.

Zie ook de Handreiking Vertrouwenswerk in de jeugdhulp van het Transitiebureau Jeugd (VWS, V&J en VNG).

Landelijk zijn de diensten van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) ingekocht. Het AKJ gaat het vertrouwenswerk namens alle gemeenten in het land samen met onderaannemers uitvoeren.

Het AKJ is eindverantwoordelijk voor het werk van onze vertrouwenspersonen. Meer over hun diensten leest u op http://www.akj.nl/sites/default/files/100624%20AKJ-Corporate-Map-def.pdf.

Jongeren, kinderen, ouders en verzorgers kunnen een beroep op het AKJ doen als zij vinden dat hun behandeling of bejegening beter kan en als zij een vraag hebben over hun rechtspositie in de jeugdzorg. Onze vertrouwenspersonen staan naast hen. Ook professionals zijn welkom met verzoeken om informatie en advies.

2.4.13 Klachtregeling

Artikel 14 van de Verordening

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Toelichting klachtenregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Beleidsregel Klachtenafhandeling

  • -

    Klachtenafhandeling bij de jeugdhulpaanbieder

In de Jeugdwet is bepaald dat jeugdhulpaanbieders een regeling voor de behandeling van klachten treffen. Hierbij gaat het om klachten – over gedragingen van de aanbieder en zijn werknemers jegens een jeugdige of ouders- in het kader van de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een maatregel kinderbescherming of jeugdreclassering.

De aanbieder moet een klachtencommissie instellen, die bestaat uit ten minste drie leden, waaronder een voorzitter die niet werkzaam is voor of bij de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling. De persoon op wiens gedragingen de klacht rechtstreeks betrekking heeft, mag niet deelnemen aan de behandeling van de klacht. Als jeugdigen of hun ouders een klacht hebben dan kunnen zij deze klacht indienen bij de aanbieder in kwestie of bij de klachtencommissie van die aanbieder.

-Klachtenafhandeling bij de gemeente

De gemeente is verplicht een klachtenregeling te hebben. Met die regeling werkt de gemeente al jaren. Deze klachtenregeling passen we aan op onze nieuwe taken. Er komt daarom klachtenregeling die betrekking heeft klachten over de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen bij het Sociaal Stadsteam Oudewater.

2.4.14 Inspraak en medezeggenschap

Artikel 15 van de Verordening

Lid 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

Lid 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

Lid 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Lid 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Toelichting

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Beleidsregels Inspraak en medezeggenschap

  • -

    Inspraak

Cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen worden vroegtijdig in de gelegenheid gesteld om voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen en om advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp. In 2015 werkt de gemeente Oudewater met een integrale participatieraad voor het hele sociale domein

-Medezeggenschap

In de Jeugdwet staan bepalingen die aangeven hoe jeugdhulpaanbieders invulling moeten geven aan de medezeggenschap van cliënten. De gemeente verwacht in de jaarrapportages van de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders een verantwoording over de invulling van medezeggenschap.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

3.1 Inwerkingtreding

De "Beleidsregels jeugdhulp gemeente Oudewater 2015" treedt de dag na bekendmaking in werking en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2015.

3.2 Citeerartikel

Dit besluit kan worden aangehaald als: "Beleidsregels jeugdhulp gemeente Oudewater 2015"

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Oudewatergehouden op 3 februari 2015.

De secretaris De burgemeester

Mr. P.E. Holtrigter Mr. drs. P. Verhoeve

Bijlagen

1. Mindmap woonplaatsbeginsel

2. Printversie productenboek jeugd en wmo. versie 18 december 2014

3. Werkinstructie SAVE bepaling jeugdhulp, concept december 2014

3a. Bepaling jeugdhulp.conceptbeschikking december 2014

3b. Meldingsbrief crisisinterventie save.concept december 2014