Regeling vervallen per 19-03-2016

Deelverordening subsidie excessieve archeologische onderzoekskosten en toevalsvondsten Oudewater 2015

Geldend van 19-03-2016 t/m 18-03-2016

Intitulé

Deelverordening subsidie excessieve archeologische onderzoekskosten en toevalsvondsten Oudewater 2015

De raad van de gemeente Oudewater;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 augustus 2015;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de artikelen 39, 40 en 41 van de Monumentenwet;

overwegende dat de gemeenteraad excessieve onderzoekskosten die voort kunnen vloeien uit de verplichting tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wil verlichten door middel van het onder voorwaarde subsidiëren van deze onderzoeken en daarnaast het budget beschikbaar wil stellen voor mogelijke toevalsvondsten;

besluit :

Vast te stellen de onderstaande “Deelverordening subsidie excessieve onderzoekskosten archeologie Oudewater 2015”;

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

1. aanvrager: de veroorzaker en/of opdrachtgever van een bodemverstorende activiteit die een aanvraag om tegemoetkoming in de excessieve kosten indient;

2. archeologisch onderzoek: een onderzoek, bestaande uit

a. het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van archeologische monumenten,

b. het maken van een rapportage over het desbetreffende archeologisch onderzoek;

c. het conserveren en deponeren van de vondsten van het desbetreffende archeologisch onderzoek;

3. excessieve kosten: de kosten van archeologisch onderzoek, voor zover die kosten naar het oordeel van de gemeente voor een aanvrager van de subsidie als bedoeld in artikel 2 onevenredig hoog zijn in verhouding tot de totale projectkosten;

4. archeologische monumenten: de monumenten bedoeld in artikel 1, sub c van de Monumentenwet 1988;

5. toevalsvondsten: vondsten in plangebieden die conform het gemeentelijk beleid niet hoeven te worden onderzocht vanwege bijvoorbeeld de beperkte afmetingen van de ingreep of een lage verwachting. De verstoorder is niet meer verantwoordelijk voor het onderzoek van deze vondsten.

6, subsidieplafond: het maximum bedrag dat de gemeenteraad jaarlijks in de begroting reserveert.

Artikel 2 Subsidieverstrekking

1. Het college kan subsidie verstrekken aan aanvragers, voor de bestrijding van excessieve kosten als gevolg van door de gemeente verplicht archeologisch onderzoek, met toepassing van deze deelverordening.

2. De subsidie bedraagt nooit meer dan 50% van de kosten van het archeologische onderzoek, met een maximum van 50% van het subsidieplafond.

3. De onderzoekskosten dienen in principe meer dan 4% van de totale projectkosten te bedragen;

4. Per project kan slechts één keer subsidie aangevraagd worden.

Artikel 3 De aanvraag

1. De aanvrager dient de volgende gegevens aan te leveren bij de aanvraag:

a. een motivering waarom de kosten van het archeologische onderzoek waarvoor subsidie wordt gevraagd, naar het oordeel van de aanvrager onvoorzienbaar waren en/of voor hem onevenredig hoog zijn;

b. een motivering waarom de onderzoekskosten niet vermijdbaar of verder te beperken zijn.

c. een overzicht van de kosten van het archeologische onderzoek en van de totale projectkosten;

d. een door de gemeente goedgekeurd plan van aanpak of programma van eisen met betrekking tot het desbetreffende archeologisch onderzoek.

2. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

3. Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan voor ten hoogste 8 weken worden verdaagd. Van deze verdaging stelt het college de aanvrager vóór afloop van de eerstgenoemde termijn van 8 weken in kennis.

4. Het archeologisch onderzoek, zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, sub b en c moet binnen een redelijke termijn zijn uitgevoerd, maar in elk geval binnen 1 jaar nadat op de aanvraag is beslist. Het college kan gemotiveerd een andere termijn stellen.

Artikel 4 Subsidieplafond

1. Het subsidieplafond is gelijk aan het gereserveerd budget op de begroting, minus eventuele uitgaven voor archeologische toevalsvondsten als bedoeld in art.1, lid 5. Hierdoor kan het subsidieplafond verlaagd worden.

2. Het college is bevoegd tot het vaststellen van de wijze waarop de beschikbare bedragen worden verdeeld.

3. Voor zover de te subsidiëren activiteiten op de begroting van de gemeente zijn vermeld, worden de subsidieplafonds vastgesteld op maximaal de bedragen die voor de betreffende activiteiten op de begroting zijn gereserveerd.

4. Het college neemt besluiten op toekenning van middelen in volgorde van ontvangst van de aanvragen, hieronder de afhandeling van toevalsvondsten begrepen.

5. Het vastgestelde subsidieplafond mag niet worden overschreden.

Artikel 5 Weigeringsgronden

1. De subsidie wordt geweigerd, indien:

a. op de aanvrager geen gemeentelijke verplichting rust tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek;

b. het archeologische onderzoek niet noodzakelijk is gelet op het door de gemeente vastgestelde selectiebeleid zoals opgenomen in het beleidsplan archeologie of het onderzoek redelijkerwijs door planaanpassing te vermijden of te beperken is;

c. door verlening van de subsidie het subsidieplafond genoemd in artikel 4, eerste of tweede lid, zou worden overschreden;

d. er op basis van de bij aanvraag gegeven motivering of overzicht van onderzoeks- en projectkosten onvoldoende sprake is van evenredig hoge kosten;

e. het plan van aanpak of programma van eisen niet door het college is goedgekeurd;

f. de aanvrager een exploitatieovereenkomst voor het desbetreffende project met de gemeente heeft gesloten, tenzij in deze overeenkomst is overeengekomen dat aanvrager gebruik kan maken van deze subsidieregeling;

g. de onderzoekskosten op enige andere wijze kunnen worden verhaald of omgeslagen.

2. Daarnaast kan de subsidie worden geweigerd op de gronden als genoemd in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 Verantwoording en uitbetaling

1. Binnen 2 jaar na afronding van het archeologisch onderzoek als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub a dient de aanvrager bij de gemeente een schriftelijke verantwoording in van de besteding van de ontvangen subsidie. De verantwoording bevat in ieder geval een exemplaar van het onderzoeksrapport.

2. Het college stelt de definitieve hoogte van de subsidie vast binnen acht weken na ontvangst van de verantwoording. Indien de definitieve onderzoeks- en projectkosten afwijken van de bij de aanvraag ingediende kosten, of indien het project niet conform het gestelde in het goedgekeurde plan van aanpak of programma van eisen is uitgevoerd, kan het college van burgemeester en wethouders besluiten het bedrag te verlagen of verhogen, met in achtneming van het gestelde in art. 2, lid 2 en art. 4.

Artikel 7 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als “Deelverordening subsidie excessieve archeologische onderzoekskosten en toevalsvondsten Oudewater 2015”.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking.

Ondertekening

Vastgesteld door de raad van de gemeente Oudewater in zijn openbare vergadering van 24 september 2015,
 
De griffier De voorzitter
 
 
 
drs. O.F. Matheijsen mr. drs. P. Verhoeve

Toelichting op de verordening

artikel 1 en 2:

De regeling is bedoeld als tegemoetkoming in hoge onderzoekskosten van archeologische resten. De Monumentenwet hanteert het begrip archeologische monumenten voor alle archeologische resten. De onderzoeksplicht, die de Monumentenwet nadrukkelijk bij de verstoorder van de bodem legt, blijft echter onverminderd van kracht. De aanvrager van de subsidie blijft voor operationeel verantwoordelijk voor het de uitvoering van het onderzoek, alsmede financieel voor minimaal 50% van de onderzoekskosten. 

Bij de evaluatie van het archeologiebeleid in 2013-2014 is gebleken dat onderzoekskosten tot ca. 2% van de totale projectkosten gangbaar zijn. Het doel van deze regeling is om uitschieters naar boven te ondervangen. Om die reden is gekozen voor het percentage van minimaal 4% van de projectkosten.

 

artikel 3:

- De Monumentenwet gaat er vanuit dat onderzoekskosten in veel gevallen te voorzien en dus in bepaalde mate te voorkomen zijn. Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Oudewater is een inschatting te maken van het risico van (hoge) onderzoekskosten op basis van de waarde waarin het plangebied gelegen is. Desondanks kan dit afwijken van de realiteit. Onvoorzienbaarheid van hoge onderzoekskosten kan dus een argument voor subsidieverstrekking vormen.

- Het doel van de wetgever is om archeologische resten in situ (in de bodem) te bewaren. Dit is mogelijk door de geplande ingrepen te verplaatsen of door andere aanpassingen in het plan te doen. In gevallen waar onderzoek hierdoor voorkomen of beperkt kan worden, maar hier zonder goede reden van afgezien wordt, komt de aanvrager niet in aanmerking voor subsidiering van de onderzoekskosten.

- Een aanvullend argument voor subsidiëring is de draagkracht van de aanvrager, of een gebrek aan economisch voordeel uit de ontwikkeling.

- De opgegeven totale projectkosten dienen gelijk te zijn aan de projectkosten zoals opgegeven in de vergunningsaanvraag. Indien deze afwijken, kan het definitieve subsidiebesluit hoger of lager uitvallen.

- Uitvoering conform een goedgekeurd plan van aanpak voor booronderzoek of programma van eisen voor opgravingen, proefsleuvenonderzoek of een archeologische begeleiding dient ter borging van de kwaliteit van het gesubsidieerde onderzoek. Dit is ook reeds verplicht gesteld in de Erfgoedverordening Gemeente Oudewater 2009, art. 17. In geval het booronderzoek uitgevoerd wordt conform de gemeentelijke onderzoeksprotocollen volstaat melding van het betreffende protocol in plaats van aanlevering van het plan van aanpak.

 

artikel 4:

Het budget dient ook voor onderzoek van toevalsvondsten (zie ook art. 19 van de Erfgoedverordening Gemeente Oudewater 2009). Het budget kan ook aangewend worden voor dekking van deze onverwachte onderzoeken. Deze afweging is aan het college.

 

artikel 5:

De weigeringsgronden zijn in artikel 5 opgenomen. Aanvullend is artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

artikel 6:

De termijn van twee jaar is gebaseerd op art. 46 van de Monumentenwet, dat aangeeft dat een onderzoeksbureau binnen twee jaar moet rapporteren. De aanvrager kan het college verzoeken om een voorschot te verstrekken om de periode tussen het besluit op de conceptbegroting en het besluit op de verantwoording van bestede subsidie te overbruggen.

In geval van hoger uitgevallen onderzoekskosten is het college in geen geval verplicht een hogere subsidie toe te kennen; de financiële en operationele eindverantwoordelijkheid voor de onderzoeksplicht blijft bij de aanvrager.

De toetsing van het onderzoeksrapport aan het plan van aanpak of programma van eisen is, buiten het kader van de subsidieverstrekking, reeds de taak van de gemeente als bevoegd gezag op het gebied van archeologie.