Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen gemeente Oudewater

Geldend van 11-10-2017 t/m heden

Intitulé

Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen gemeente Oudewater

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater;

  • ·

    Overwegende dat het noodzakelijk is regels te stellen om personen te kunnen verbaliseren, indien zij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet basisregistratie personen niet nakomen;

  • ·

    gelet op de artikelen 1.1, 2.38, 2.39, 2.40 lid 5, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51, 2.52 en 4.17 van de Wet basisregistratie personen en titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);

Besluit vast te stellen:

"Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen gemeente Oudewater"

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze Regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet basisregistratie personen (Wet BRP);

    • b.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater;

    • c.

      toezichthouder: de op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de wet door het college aangewezen ambtenaar;

    • d.

      boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de wet;

    • e.

      bestuurlijke boete: boete als bedoeld in artikel 5:40 eerste lid Awb;

    • f.

      overtreder: degene die verwijtbaar de artikelen zoals genoemd in artikel 4.17 onder a van de wet overtreedt dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b van de wet;

    • g.

      ingeschrevene: ingeschrevene als bedoeld in artikel 1.1 sub e van de wet;

    • h.

      gelegenheidsgever: persoon als bedoeld in artikel 4.17 sub b van de wet.

    • i.

      valsheid in geschrifte: het misdrijf als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De begripsbepalingen van de wet zijn onverkort op deze beleidsregel van toepassing.

Artikel 2 Opleggen boete

  • 1. Het college kan de boete opleggen bij een overtreding zoals genoemd in artikel 4.17 van de wet. Onder een overtreding zoals genoemd in artikel 4.17 van de wet wordt mede begrepen het doen van valse aangifte ten aanzien van een van de in artikel 4.17 genoemde artikelen.

  • 2. De boete als bedoeld in het eerste lid wordt alleen opgelegd als de overtreder vooraf is geïnformeerd over het risico van oplegging van een boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de wet.

  • 3. Per geconstateerde overtreding kan slechts één boete worden opgelegd.

  • 4. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

  • 5. De boete wordt opgelegd aan de overtreder.

  • 6. In het geval de verplichtingen als bedoeld in de wet moeten worden vervuld door anderen dan de ingeschrevene of aangifteplichtige zelf, wordt de boete opgelegd aan degenen op wie de verplichting ingevolge de wet rust.

Artikel 3 Verwijtbaarheid

  • 1. Een boete wordt slechts opgelegd wanneer het de persoon verweten kan worden dat hij de overtreding heeft begaan.

  • 2. Verwijtbaarheid zoals bedoeld in het eerste lid is niet vereist , indien de overtreder:

    • a.

      al eerder eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de wet heeft begaan;

    • b.

      de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet zegt te begrijpen, daaronder mede begrepen vanwege (vast)gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;

    • c.

      stelt niet op de hoogte zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de wet;

    • d.

      niet aantoonbaar stelt reeds in een eerder stadium aan zijn verplichtingen te hebben voldaan;

    • e.

      stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg, instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;

    • f.

      stelt door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus geen post te hebben ontvangen;

    • g.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever, die een verklaring heeft getekend dat de andere persoon woont op zijn adres, terwijl vastgesteld is dat die persoon er niet woont;

    • h.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever in de zin van sub g van dit artikel en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de wet aangifte heeft gedaan.

Artikel 4 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

  • 1. In de gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen van deze beleidsregel.

Artikel 5 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Als er op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding kanhet college besluiten de boete ook aan meerdere personen op te leggen. Deze personen zijn dan ieder afzonderlijk hoofdelijk voor de gehele boete aansprakelijk.

Artikel 6 Ne bis in idem

  • 1. De bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan de overtreder, indien aan hem al een boete is opgelegd voor hetzelfde feit.

  • 2. Er is in ieder geval sprake van hetzelfde feit, indien de overtreder:

    • a.

      eerder niet voldaan heeft aan zijn aangifte of informatieverplichting ten aanzien van een inschrijving op een adres, een adreswijziging of een vertrek naar het buitenland;

    • b.

      niet voldaan heeft aan zijn verplichting andere brondocumenten in de zin van artikel 2.8 van de wet te overleggen, waarvoor hem een boete is opgelegd;

    • c.

      eerder een boete is opgelegd voor het niet voldoen aan zijn identificatieplicht ten aanzien van een andere situatie;

    • d.

      eerder een boete opgelegd heeft gekregen, vanwege het optreden als gelegenheidsgever ten aanzien van een andere ingeschrevene dan wel ten aanzien van dezelfde ingeschrevene op een ander moment;

    • e.

      eerder een boete is opgelegd, vanwege een overtreding van de verplichting tot het verstrekken van informatie door een ander dan de ingezetene of ingeschrevene aan de gemeente ten behoeve van de bijhouding in de basisregistratie personen, als het een andere persoon betreft dan wel als het een andere overtreding ten aanzien van dezelfde persoon betreft.

Artikel 7 Hoogte van de boete

  • 1. Het college legt een standaard boete op of de hogere boete.

  • 2. De standaard boete bedraagt 200 euro. De hogere boete bedraagt 325 euro.

  • 3. De hogere boete wordt opgelegd indien:

    • a.

      het aannemelijk is, dat de verplichting op het gebied van migratie, dat wil zeggen met betrekking tot onder andere vestiging, adreswijziging en vertrek, bewust niet is nagekomen;

    • b.

      de overtreder eerder een vergelijkbare overtreding van de verplichtingen uit de wet heeft begaan;

    • c.

      de overtreder aan te merken is als gelegenheidsgever;

    • d.

      de overtreder valsheid in geschrifte heeft gepleegd.

Artikel 8 Valsheid in geschrifte

  • 1.

    Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet, zich uitgeeft voor iemand anders dan wel valse of vervalste documenten overlegt met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken is er sprake van valsheid in geschrifte.

  • 2.

    Van valsheid in geschrifte wordt door een toezichthouder BRP namens het college van burgemeester en wethouders bij de politie aangifte gedaan.

  • 3.

    Er wordt geen boete als bedoeld in deze regeling opgelegd, als de overtreder voor hetzelfde feit strafrechtelijk wordt vervolgd.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op de dag na haar bekendmaking.

  • 2.

    Deze regeling kan worden aangehaald als "Regeling bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen (Wet BRP) gemeente Oudewater".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater, gehouden op 12-09-2017.
gemeentesecretaris, burgemeester,
ir. W.J. Tempel mr. drs. P. Verhoeve

Toelichting op de Regeling bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Oudewate

Algemeen

Op 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen, hierna te noemen Wet BRP, in werking getreden. Deze wet vervangt de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Personen (Wet GBA) en biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de nieuwe wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatieplicht, etc.). Een en ander ten behoeve van de borging en/of verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.

Toezichthouders

Op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de Wet BPR heeft het college de ambtenaren van het klantcontactcentrum (KCC), die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen door de burger, als toezichthouders aangewezen. Om deze nieuwe taak te kunnen uitvoeren heeft de toezichthouder een aantal bevoegdheden toebedeeld gekregen. Deze bevoegdheden, vastgelegd in artikel 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), mogen vanzelfsprekend alleen worden gebruikt als dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak nodig is.

Het gaat om de navolgende bevoegdheden:

  • 1.

    de toezichthouder is bevoegd elke plaats te betreden en apparatuur (laptop, tablet, telefoon, fotocamera, etc.) mee te nemen;

  • 2.

    het betreden van een woning is alleen toegestaan met toestemming van een bewoner;

  • 3.

    de toezichthouder kan zich indien nodig toegang verschaffen met behulp van de sterke arm;

  • 4.

    de toezichthouder is bevoegd zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen;

  • 5.

    de toezichthouder is bevoegd alle (relevante) inlichtingen te vorderen;

  • 6.

    de toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen in het identiteitsbewijs van betrokkene(n);

  • 7.

    de toezichthouder is bevoegd inzage in (zakelijke) gegevens te vorderen, kopieën te maken of documenten om te kopiëren mee te nemen.

De toezichthouder is bevoegd nader onderzoek te doen.

Op grond van artikel 5:20 van de Awb is een ieder verplicht aan de toezichthouder de gevraagde medewerking te verlenen.

De inzet van toezichthouders is één van de instrumenten die kunnen worden gebruikt om de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens te kunnen borgen en/of verbeteren. Een ander instrument is de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

 

Bestuurlijke boete

De Wet BRP introduceert de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete in het geval de burger (verwijtbaar) niet aan de verplichtingen, als bedoeld in de Wet BRP, voldoet. Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het moet de burgers aanzetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wet BRP aan hen oplegt.

De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument in het bestuursrecht. Het is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het gaat hier om een zogenaamde punitieve sanctie, dat wil zeggen, een sanctie die wordt opgelegd met het doel te bestraffen. De opgelegde sanctie is onvoorwaardelijk. Dat betekent, dat de opgelegde boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd als alsnog aan de verplichting(en) wordt voldaan. Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete is wel bezwaar en beroep mogelijk.

Het bepaalde in titel 5.4 van de Awb is onverkort op de bestuurlijke boete van toepassing. In deze titel is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de boete oplegt, hoe de boete wordt opgelegd en wanneer de opgelegde boete vervalt. Bij het opstellen van deze beleidsregels is rekening gehouden met het in titel 5.4 bepaalde.

 

Bevoegdheid

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis is. De noodzakelijke wettelijke basis is verwoord in artikel 4.17 van de Wet BRP en luidt:

Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:

  • 1.

    a. ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2,47, 2,50, 2,51 en 2.52;

  • 2.

    b. aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

Artikel 2 – Opleggen van de boete

In artikel 4.17 Wet BRP staat voor welke overtredingen de gemeente een boete kan opleggen van maximaal 325 euro:

  • 1.

    terzake van de overtredingen van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;

  • 2.

    aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl deze weet dat dit onjuist is.

Voor het opleggen van de bestuurlijke boete gelden de bepalingen zoals vermeld in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat alle, ook hier niet genoemde bepalingen uit titel 5.4 Awb van toepassing zijn op de bestuurlijke boete in de Wet BRP.

Voor dezelfde overtreding kan slechts één maal een boete opgelegd worden. Dit wordt het “ne bis in idem”- beginsel genoemd. Wat daaronder in het kader van deze beleidsregels verstaan moet worden, wordt nader uitgelegd in artikel 6 van de regeling en de toelichting die daarbij hoort.

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding heeft plaatsgevonden (artikel 5:45 Awb ). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding plaats vindt op het moment, dat het college constateert, dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan

De bestuurlijke boete kan alleen opgelegd worden aan de overtreder van artikel 4.17 tweede lid 2 en bij overtreding van de in artikel 4.17 eerste lid genoemde artikelen. In beginsel wordt de boete opgelegd aan de ingeschrevene of degene die verplicht is voor zichzelf aangifte te doen. In het geval van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelden, zijn hun wettelijk vertegenwoordigers, verzorgers, dan wel de curatoren verplicht om namens hen aangifte van inschrijving, adreswijziging of vertrek te doen. In dat geval wordt de boete dan ook niet opgelegd aan de minderjarige of onder curatele gestelde, maar aan de wettelijk vertegenwoordigers of verzorgers, dan wel curatoren.

 Ook het hoofd van een zorginstelling of penitentiaire inrichting kan als overtreder worden aangemerkt, voor zover deze is aangewezen door het college om op bepaalde tijdstippen inlichtingen te verstrekken over degenen die in zijn instelling verblijven.

Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die reeds is overleden. In artikel 5:42 van de Awb is verder bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze op het tijdstip van het overlijden niet onherroepelijk is of wel onherroepelijk, maar nog niet betaald

Artikel 3 – Verwijtbaarheid

lid 1 Verwijtbaarheid

Nadat vastgesteld is wie de overtreder is, moet vastgesteld worden of er sprake is van verwijtbaarheid. Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid.

Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of het nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een wettelijke regel overtreden? Bepalend daarbij is of er op hem een verplichting rustte op grond van de Wet BRP. Als uit een geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat op hem geen verplichting rustte, is er geen reden tot het opleggen van de boete.

Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? De mate waarin de gedraging betrokkene kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de verplichtingen nagekomen hadden moeten worden.

Of er sprake is van verwijtbaar gedrag moet blijken uit een dossier op grond waarvan uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Het nalaten van het vervullen van verplichtingen uit hoofde van de Wet BPR wel of niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Als kan worden vastgesteld dat betrokkene niet voldaan heeft aan zijn verplichtingen wordt de verwijtbaarheid van de gedraging dus in beginsel aangenomen.

Aan de hand van de gestelde subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, wordt geoordeeld of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag aan de boete wordt opgelegd.

Aan de hand van feiten en omstandigheden van het betreffende geval kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichtingen verwijtbaar is. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan gevarieerd worden met de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete .

Zowel de subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, zoals bijvoorbeeld een spoedopname in een ziekenhuis, als ook objectief waarneembare omstandigheden, zoals het aantal keer dat betrokkene eerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting om op tijd zijn verhuizing door te geven, kunnen bepalen of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag aan boete wordt opgelegd. Hierbij is het wel van belang dat de overtreder zo snel mogelijk nadat hij bijvoorbeeld ontslagen is uit het ziekenhuis alsnog aan zijn verplichting voldoet. Blijft hij nalatig in het voldoen aan deze verplichting, dan is hij immers nog steeds in overtreding, terwijl de subjectieve omstandigheden waardoor het nalaten niet verwijtbaar was, niet meer aanwezig zijn.

 3 lid 2: Gevallen waarin verwijtbaarheid in ieder geval niet vereist is.

In het tweede lid zijn omstandigheden aangegeven, waarin in ieder geval verwijtbaarheid niet vereist is. Dit is een niet-limitatieve lijst van omstandigheden. Dat betekent dat er ook andere omstandigheden kunnen zijn, waarbij de aanwezigheid van verwijtbaarheid niet noodzakelijk is.

Zo leiden de volgende omstandigheden niet tot het ontbreken van verwijtbaarheid om de volgende redenen:

  • 1.

    de onder a genoemde omstandigheid geeft aan dat de overtreder die eerder een overtreding die genoemd is in artikel 4.17 Wet BRP heeft begaan, verwijtbaar handelt als hij het nogmaals doet. Deze bepaling is opgenomen omdat de overtreder in dat geval wist of kon weten dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben om een boete op te leggen voor de overtreding;

  • 2.

    de onder b genoemde omstandigheid heeft geen ontbreken van de verwijtbaarheid tot gevolg, omdat van elke burger in de gemeente verwacht mag worden dat hij ervoor zorgt dat hij correspondentie van de gemeente begrijpt, dan wel daarbij de hulp inroept van een ander, die zorgt dat betrokkene de inhoud van de correspondentie begrijpt. Dit geldt ook voor de situatie dat betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende machtig is;

  • 3.

    de onder c genoemde omstandigheid leidt niet tot het ontbreken van de verwijtbaarheid, omdat de burger geacht wordt de wet te kennen. Daarnaast wordt de burger ook geïnformeerd over de op te leggen boete door middel van correspondentie voorafgaande aan het opleggen van de boete of mondelinge waarschuwingen in geval van boete oplegging op grond van een boeterapport. Het feit dat de overtreder deze correspondentie niet heeft gelezen of gezien, omdat hij inmiddels niet meer woont op het adres waar hij volgens de basisregistratie personen (BRP) stond ingeschreven, zorgt niet voor het ontbreken van verwijtbaarheid. Zolang de burger namelijk niet zijn verhuizing doorgeeft overeenkomstig zijn verplichting, kan en mag de gemeente ervan uitgaan dat de burger bereikbaar is op het adres waar hij in de BRP staat ingeschreven;

  • 4.

    de onder d genoemde omstandigheid dat de burger stelt eerder aan zijn verplichting voldaan te hebben, maakt niet dat verwijtbaarheid ontbreekt. De burger moet aantonen dat hij eerder aan zijn verplichting heeft voldaan, maar dat dit niet geleid heeft tot een aanpassing in de BRP. De burger zal met schriftelijke bewijzen moeten komen dat hij vóór de datum van de constatering van de overtreding voldaan heeft aan zijn verplichtingen. Hierbij moet hij aantonen dat de aangifte of informatie inzake het adres of het overleggen van de verzochte documenten is ontvangen bij de gemeente of dat hij ervan uit mocht gaan dat dit het geval was. Mondelinge (getuige)verklaringen dat de burger aan zijn verplichting heeft voldaan zijn onvoldoende, omdat hieruit niet blijkt dat de gemeente kennis heeft kunnen nemen van het voldoen aan de verplichting. Het is ook onvoldoende dat de burger aangeeft de intentie gehad te hebben om aan zijn verplichting te voldoen. De burger zal aannemelijk moeten maken dat de documenten vóór de datum van overtreding zijn verstuurd naar het juiste correspondentieadres van de gemeente Oudewater.

  • 5.

    de onder e genoemde omstandigheid dat de burger langere tijd elders op een adres verblijft, zorgt niet voor het ontbreken van verwijtbaarheid. De burger wordt geacht bereikbaar te zijn op het adres waar hij ingeschreven staat in de BRP. Indien hij tijdelijk, ongeacht de reden daarvan, niet in staat is om zijn post te lezen, moet hij zorgen dat een ander dit namens hem doet;

  • 6.

    voor de onder f bedoelde omstandigheid geldt hetzelfde: de burger wordt geacht bereikbaar te zijn op zijn adres. Dat betekent ook dat hij moet zorgen dat hij zijn post kan ontvangen. Derhalve moet de brievenbus bereikbaar en aanwezig zijn. Ten aanzien van slechte postbezorging geldt dat de burger meerdere malen op de hoogte wordt gesteld van de mogelijkheid van het opleggen van de boete. Het is niet aannemelijk dat de burger beide brieven waarin de waarschuwing vermeld staat niet ontvangt. Bovendien vloeien de verplichtingen en de oplegging van de bestuurlijke boete voort uit de BRP. De burger wordt dus geacht te weten dat hij aan deze verplichtingen moet voldoen en dat bij het nalaten daarvan een bestuurlijke boete opgelegd kan worden;

  • 7.

    Uit de ondertekening van inwoning blijkt in geval van de onder g genoemde omstandigheid dat de betrokkene verwijtbaar handelt door te verklaren dat een ander persoon woont op het adres terwijl hij weet dat deze niet op dat adres woonachtig is;

  • 8.

    de onder h genoemde omstandigheid dat de gelegenheidsgever stelt dat de ingeschrevene er niet meer woont, maakt niet dat verwijtbaarheid ontbreekt, De gelegenheidsgever zal moeten aantonen dat betrokkene tot de verhuisdatum daadwerkelijk gewoond heeft op het adres en dat deze binnen de wettelijke termijn voor de constatering van de overtreding is verhuisd naar een ander adres of is vertrokken naar het buitenland, waarvan hij geen aangifte heeft gedaan. Het gaat in dit geval om het toestemming geven voor een woonadres. De feitelijke woonplaats van betrokkene zal dan ook met bewijzen aangetoond moeten worden. Derhalve is het onvoldoende dat de gelegenheidsgever met post aangeeft dat de ander tot de datum van verhuizing gewoond heeft op het adres. Dit bewijst namelijk alleen dat de burger gebruik maakte van het adres als postadres.

Artikel 4 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

In sommige gevallen voorziet de regeling niet. In dat geval is het aan het college een beslissing te nemen.

De grondslag van afwijken van de bepalingen door het afzien van het opleggen van de boete of matiging daarvan vloeit voort uit de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 Awb en de algemene regel van artikel 3:4 Awb.

Hierbij gaat het om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter, zoals :

  • 1.

    omstandigheden die bij het maken van het beleid niet-voorzien zijn;

  • 2.

    dat oplegging van de boete onevenredig is in verhouding tot de met de regeling te dienen doelen, en;

  • 3.

    dat de overtreder op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen.

Vaak zal een beroep op het ontbreken van verwijtbaarheid op deze grond samenvallen met een beroep op het ontbreken van subjectieve verwijtbaarheid. Denk hierbij aan de eerder genoemde omstandigheid dat iemand ten tijde van een verhuizing met spoed opgenomen is in een ziekenhuis en daardoor niet heeft kunnen voldoen aan zijn verplichting van verhuisaangifte. Als iemand later, zo snel mogelijk nadat hij ontslagen is uit het ziekenhuis alsnog aangifte van verhuizing doet, dan kan hem het feit dat hij niet op of voor de verhuisdatum aangifte van verhuizing heeft gedaan niet verweten worden.

Artikel 5 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Meestal kan de boete alleen opgelegd worden aan één persoon, namelijk de persoon die op grond van de Wet BRP verplicht is tot het verstrekken van informatie of het doen van aangifte en dit nalaat.

Ten aanzien van een aantal overtredingen geldt dat er niet één persoon, maar meerdere personen eenzelfde verplichting hebben op grond van de BRP. Dit geldt onder meer voor:

  • 1.

    het overleggen van buitenlandse overlijdensakten,

  • 2.

    brondocumenten van minderjarigen,

  • 3.

    aangifte van vestiging, vertrek en verhuizing van minderjarigen en onder curatele gestelden,

  • 4.

    verschaffen van informatie ten aanzien van gegevens die geregistreerd staan in de BRP over minderjarigen en onder curatele gestelden.

Als er meerdere personen de verplichting hebben om aangifte te doen op grond van de Wet BRP, dan zijn deze personen hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat burgemeester en wethouders dan elke persoon afzonderlijk een boete op kunnen leggen, ook al zijn anderen ook aansprakelijk. Per geval wordt bekeken of sprake is van meerdere juridische vertegenwoordigers en aan wie in dat geval het beste een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.Als een van de personen aan wie de boete is opgelegd betaalt, dan vervalt automatisch de betalingsplicht van de andere personen.

Artikel 6 Ne bis in idem

In artikel 2 derde lid van deze regeling is al opgenomen dat een boete slechts eenmaal voor dezelfde overtreding opgelegd kan worden. Ter voorkoming van onduidelijkheid wat wel en wat niet onder eenzelfde feit verstaan wordt is in het tweede lid van dit artikel opgenomen, wanneer sprake isvan hetzelfde feit. Deze opsomming is niet limitatief. Dat betekent dat er ook andere omstandigheden dan in het tweede lid genoemd denkbaar zijn

Er is geen sprake van hetzelfde feit, indien de overtreder:

1.eerder niet voldaan heeft aan zijn aangifte of informatieverplichting ten aanzien van een inschrijving op een adres, een adreswijziging of een vertrek naar het buitenland.

Hiermee wordt gedoeld op de situatie dat de overtreder eerder geen verhuizing, vertrek of inschrijving in de BRP heeft aangegeven en dat nu nog een keer niet doet. Het kan hierbij gaan om de aangifte van verhuizing naar een ander adres, vertrek naar een ander land of inschrijving op een ander adres, maar ook om aangifte van verhuizing naar hetzelfde adres, vertrek naar hetzelfde land of inschrijving op hetzelfde adres. Het gaat in deze geval niet om hetzelfde feit, omdat op een ander moment eenzelfde overtreding wordt begaan.

2.niet voldaan heeft aan zijn verplichting andere brondocumenten in de zin van artikel 2.8 van de wet te overleggen, waarvoor hem een boete is opgelegd.

De verplichting om brondocumenten te overleggen voor het bijhouden van de BRP kan allerlei brondocumenten betreffen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan geboorteakte, huwelijksakte, echtscheidingsvonnis, paspoort, rijbewijs, verklaring van ongehuwd zijn. Het is goed mogelijk dat aan de overtreder eerder gevraagd is een brondocument te overleggen en dat hem voor het niet nakomen van deze verplichting een boete is opgelegd. Als op een later tijdstip aan de overtreder verzocht wordt een ander brondocument te overleggen, dan kan hem een andere boete opgelegd worden voor het niet voldoen aan de verplichting om het andere brondocument te overleggen. Er is in dit geval geen sprake van hetzelfde feit, omdat het een ander brondocument betreft.

Ditzelfde geldt ook voor de situatie dat aan betrokkene gevraagd wordt meerdere brondocumenten te overleggen. Als de overtreder geen van deze brondocumenten overlegt, dan kan hem voor het niet overleggen van elk brondocument een afzonderlijke bestuurlijke boete worden opgelegd.

3.eerder een boete is opgelegd voor het niet voldoen aan zijn

identificatieplicht ten aanzien van een andere situatie.

De burger is op verschillende momenten verplicht zich te identificeren bij de gemeente op grond van de BRP. Als een burger eerder verzocht is zich te identificeren en hem ten gevolge van zijn weigering om dit te doen een boete is opgelegd, dan kan hem op een later tijdstip bij een andere weigering nogmaals een boete opgelegd worden. Het gaat dan niet om hetzelfde feit, aangezien het tijdstip en mogelijke locatie en reden verschillend zijn;

4.eerder een boete opgelegd heeft gekregen, vanwege het optreden als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17 lid 2 Wet BRP ten aanzien van een andere ingeschrevene dan wel ten aanzien van dezelfde ingeschrevene op een ander moment.

Ook een gelegenheidsgever kan vaker een boete opgelegd krijgen, wanneer het een andere ingeschrevene betreft of dezelfde ingeschrevene op een ander moment. In dit geval is er geen sprake van hetzelfde feit van tijdstip en/of persoon die het betreft zijn verschillend. Het is derhalve mogelijk dat een gelegenheidsgever, die meerdere personen tegelijkertijd gelegenheid geeft om zich als wonend op zijn adres te registreren, terwijl hij weet dat ze er niet woonachtig zijn, beboet wordt voor de overtredingen ten aanzien van alle personen afzonderlijk. Ook is het mogelijk dat een gelegenheidsgever eerst voor de ene overtreding beboet wordt en dan voor de andere overtreding;

5.eerder een boete is opgelegd, vanwege de overtreding van de verplichting tot het verstrekken van informatie door een ander dan de ingezetene of ingeschrevene aan de gemeente ten behoeve van het bijhouden in de BRP, als het een andere persoon betreft dan wel als het een andere overtreding ten aanzien van dezelfde persoon betreft.

Het is mogelijk dat er eerder aan een ander dan de ingeschrevene verzocht is om informatie te geven over ingeschrevene of over een ander dan de ingeschrevene ten behoeve van het bijhouden van de BRP. Deze verzoeken worden gedaan aan onder meer de briefadresgever, het hoofd van een instelling waar iemand verblijft, wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen en curatoren. Als dit verzoek op een ander tijdstip gedaan is en/of het een andere ingeschrevene betreft, dan is er geen sprake van hetzelfde feit.

 

Artikel 7 Hoogte van de boete

In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boeten. De grens ligt op € 340,--. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, heeft de wetgever voor het opleggen van boeten ingevolge de Wet BRP gekozen voor een maximum boetebedrag van € 325,--. De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft geadviseerd per overtreding een bedrag van minimaal € 200,-- op te leggen.

Een boete als deze kan alleen worden opgelegd, als betrokkene er van tevoren op gewezen is, dat bij niet voldoen aan de verplichting mogelijk een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. Communicatie over dit onderwerp is dus van groot belang, temeer daar van dit handhavingsinstrument ook een preventieve werking dient uit te gaan. Daarom zal de mogelijkheid tot het opleggen van een boete vanaf heden worden vermeld in alle relevante correspondentie, er komt een aanduiding op de aangifteformulieren en ook op de gemeentelijke website zal hieraan aandacht worden besteed.

In het algemeen wordt de standaardboete opgelegd. In een aantal gevallen zoals genoemd in het derde lid van dit artikel wordt de maximale, hogere boete opgelegd. De reden voor het opleggen van een hogere boete is:

  • 1.

    de soort overtreding,

  • 2.

    de ernst van de overtreding,

  • 3.

    de soort overtreder,

  • 4.

    het belang van de BRP bij het nakomen van de verplichting, en

  • 5.

    het eerder begaan hebben van de overtreding.

De hogere boete wordt opgelegd, indien:

1.het aannemelijk is, dat de aangifteverplichting, zoals bedoeld in de artikelen 2.38, 2.39, 2.43 van de wet, bewust niet is nagekomen;

Bij het niet voldoen aan de aangifteverplichting is er een onderscheid te maken tussen mensen die een keer vergeten, dan wel nalatig zijn geweest om aangifte te doen en mensen die bewust geen aangifte hebben gedaan van verhuizing naar een ander adres. Deze laatste groep personen is niet vergeten aangifte te doen, maar blijft om hen moverende redenen stellen op het oude adres te wonen, terwijl inmiddels aannemelijk is dat ze niet meer op dat adres verblijven. Deze personen reageren tijdens het onderzoek met het bericht dat ze nog steeds wonen op het adres. Deze reactie kan mondeling of schriftelijk zijn. In dit geval is de overtreding dermate ernstig, dat aan hen een hogere boete opgelegd wordt;

2.de overtreder eerder een overtreding heeft begaan, waarvoor de boete opgelegd kan worden;

Voorkomen moet worden dat een ingeschrevene vaker niet voldoet aan zijn verplichting waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd. Daarom wordt een hogere bestuurlijke boete opgelegd in zogenaamde recidive gevallen.

3.de overtreder aan te merken is als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17 lid 2 van de Wet BRP;

De gelegenheidsgever geeft toestemming aan een ingeschrevene om zich als wonend op zijn adres in te schrijven in de BRP, terwijl hij weet dat dit onjuist is. Hierdoor laat hij bewust een onjuiste registratie van betrokkene toe in de BRP. Dit heeft ernstige gevolgen voor de kwaliteit van de BRP en is derhalve aan te merken als ernstig verwijtbaar gedrag.

4.de overtreder valsheid in geschrifte heeft gepleegd;

Degene die valsheid in geschrifte heeft gepleegd bij het aangeven van zijn verhuizing, vertrek en inschrijving, heeft bewust meegewerkt aan een kwalitatief onjuiste registratie van zijn adresgegeven in de BRP. Dit is aan te merken als ernstig verwijtbaar gedrag en daarom wordt de hoge boete opgelegd. Dit geldt niet wanneer er voor dezelfde gedraging tot strafvervolging wordt overgegaan zoals genoemd in artikel 8 derde lid van de regeling.  

Artikel 8 Valsheid in geschrifte

Er is sprake van valsheid in geschrifte wanneer iemand een geschrift, dat bestemd is om als bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze wettelijke definitie blijkt, dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gaan gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid in geschrifte.

Bij een valse aangifte als hier bedoeld kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er dient dan wel rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 5.44 van de Awb. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, moet de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen of reageert de officier van justitie niet binnen dertien weken, dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er dient in een dergelijk geval dus aangifte van valsheid in geschrifte bij de politie te worden gedaan. Daarna moet er met het OM worden overlegd: of strafvervolging of een gemeentelijke bestuurlijke boete. Op grond van genoemd artikel 5:44 Awb mogen voor hetzelfde feit niet beide sancties worden opgelegd.

Wanneer iemand aangifte van adreswijziging of vertrek doet voor iemand anders, terwijl dat een valse aangifte betreft, kan dit overigens niet met een bestuurlijke boete worden bestraft. Dat geldt ook voor valse schriftelijke verklaringen. In deze gevallen is sprake van valsheid in geschrifte waarvoor het strafrecht de nodige sancties biedt. Indien dit voorkomt kan de toezichthouder BRP namens het college van burgemeester en wethouders aangifte doen bij de politie.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

De oplegging van de bestuurlijke boete is gebaseerd op de nieuwe Wet BRP. Genoemde wet is op 6 januari 2014 inwerking getreden. Dit artikel bepaalt de datum van in werking treding van de regeling en de naam ervan.