Regeling vervallen per 13-09-2018

Nadere regels jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 12-09-2018

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015

Onderwerp: Nadere regels jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015

Ons kenmerk: 14BWB00101

Burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het advies van de Participatieraad Overbetuwe van 7 november 2014;

gelet op de artikelen 2, derde lid, 4, 6, tweede en derde lid en 9, vierde lid van de verordening Jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015

b e s l u i t e n :

vast te stellen de

Nadere regels jeugdhulp

gemeente Overbetuwe 2015

Artikel 1. Begrippenlijst

  • a.

    andere voorziening: voorziening niet vallend onder de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    college: burgemeester en wethouders van de Gemeente Overbetuwe

  • c.

    hulpvraag: de behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet;

  • d.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden niet-vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de verordening;

  • e.

    jeugdhulp:

    • 1.

      ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders;

    • 2.

      het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

    • 3.

      het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

  • f.

    jeugdige: persoon die:

    • 1.

      de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

    • 2.

      de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

    • 3.

      de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel e sub 1, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

  • g.

    ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • h.

    overige voorziening: vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de verordening;

  • i.

    persoonsgebonden budget: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door burgemeester en wethouders verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • j.

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp; overige voorzieningen

De volgende voorzieningen behoren tot de overige voorzieningen die vrij toegankelijk zijn en kunnen ingezet worden om inzet van een individuele voorziening te voorkomen of ondersteunen:

  • a.

    informatie en (opvoed)advies;

  • b.

    jeugdgezondheidszorg;

  • c.

    voorlichting, cursussen en trainingen.

  • d.

    jeugdwelzijnswerk en jongerenwerk

  • e.

    schoolmaatschappelijk werk;

  • f.

    algemeen maatschappelijk werk;

  • g.

    opvoedondersteuning;

  • h.

    preventieve lichte ambulante jeugdhulpverlening;

  • i.

    cliëntondersteuning;

  • j.

    vertrouwenspersoon jeugdhulp.

  • k.

    mogelijke andere vormen van lichte zorg en ondersteuning zijn alleen vrij toegankelijk wanneer de gemeente lokale afspraken heeft gemaakt met de aanbieder.

Artikel 3. Vormen van jeugdhulp; individuele voorzieningen

De volgende voorzieningen zijn individuele voorzieningen:

1.

Specialistische diagnose op het gebied van:

- psychiatrische stoornissen;

- (licht)verstandelijke beperkingen;

- opvoedproblemen en gedragsstoornissen;

- dyslexie.

2.

Specialistische en/of intensieve behandelingen:

- geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen: basis GGZ en specialistische GGZ;

- hulp aan jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking;

- opvoedhulp;

- hulp bij enkelvoudige, ernstige dyslexie.

3.

Wonen met begeleiding voor jeugdigen met een met licht verstandelijke beperking en/of psychiatrische aandoening.

4.

Dagopvang en dagbesteding/werk in een beschermde omgeving voor jeugdigen met licht verstandelijke beperking, psychiatrische aandoening, een zintuiglijke beperking, een lichamelijke beperking, een somatische aandoening.

5.

Persoonlijke verzorging voor jeugdigen met een beperking.

6.

Kort- en langdurend verblijf, mogelijk met behandeling, voor:

- hulp aan jeugdigen met een (lichte) verstandelijke beperking;

- hulp aan jeugdigen met een psychiatrische stoornis (gesloten en open verblijf, deel- en voltijds);

- residentiële jeugdhulp (vol- en deeltijd);

- gedwongen jeugdhulp (jeugdhulpplus);

- pleegzorg (vol- en deeltijd);

- beschermd wonen voor jeugdigen met een met (licht) verstandelijke beperking en/of psychiatrische aandoening.

7.

Kortdurend verblijf, zonder behandeling, voor hulp aan jeugdigen met een zintuiglijke beperking, een lichamelijke beperking, een somatische aandoening.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 6, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem en/of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en/of zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 6. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3.

    Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 5.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 7. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 6.

  • 2.

    Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige en/of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Jeugdigen en ouders dienen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk in bij het college.

  • 2.

    Het college merkt een ondertekend verslag van het gesprek aan als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

Artikel 9. Hoogte pgb

1.

De hoogte van een pgb:

a.

wordt bepaald aan de hand van een door de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

b.

is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

c.

bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura. Als de verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de voorziening technisch is afgeschreven, rekening houdend met het onderhoud en verzekering.

2.

De hoogte van een pgb voor:

a.

een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt.

b.

individuele begeleiding door een mantelzorger of een persoon die afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt bepaald per uur op basis van 50% van het bedrag, voortvloeiend uit het genoemde bij c;

c.

individuele begeleiding:

1.

door een daartoe opgeleid persoon; of

2.

waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist,

wordt per uur of per resultaat voor individuele begeleiding bepaald op basis van het laagste tarief per uur of per resultaat voor individuele begeleiding in natura door een beroepskracht werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling;

d.

vervoer van en naar de dagbesteding wordt bepaald op basis van het tarief voor vervoer per dag van en naar de dagbesteding dat is bepaald op grond van de Wet langdurige zorg.

3.

Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

4.

Van de besteding van het pgb dient ten minste 90% verantwoord te worden.

5.

Administratiekosten mogen niet ten laste gebracht worden van het pgb.

Artikel 10. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Gemeente Overbetuwe heeft een participatieraad die gevraagd en ongevraagd adviseert over deelname van inwoners aan sociaal-maatschappelijke activiteiten en de arbeidsmarkt.

Artikel 11. Hardheidsclausule

Het college kan een of meer artikelen van deze nadere regels buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het bieden van jeugdhulp leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 12 Evaluatie

Het college rapporteert binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze regels over de doeltreffendheid en de effecten van deze regels in de praktijk.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015.

    Aldus besloten in zijn openbare vergadering

    van 16 december 2014.

    Het college van burgemeester en wethouders

de gemeentesecretaris,

de voorzitter,

Th.M.M. Hoex.

drs A.S.F. van Asseldonk.

Algemene toelichting

Deze nadere regels geven uitvoering aan de Jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp gemeente Overbetuwe 2015. De Jeugdwet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De verordening en deze nadere regels kunnen niet los worden gezien van het Beleidsplan Sociaal Domein 2015-2017. In dit beleidsplan wordt onder andere het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippenlijst

Naast in dit artikel opgenomen begrippen, staan er ook een beperkt aantal begrippen in de Jeugdwet die van belang zijn voor deze nadere regels. Geadviseerd wordt ook de wet en de verordening te raadplegen voor een uitleg van de begrippen die in deze nadere regels gebruikt worden.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp; overige voorzieningen

Er wordt onderscheid gemaakt tussen de vrij toegankelijke voorzieningen (de“overige voorzieningen”op basis van de Jeugdwet) en de voorzieningen die de gemeente toekent, dit zijn de individuele voorzieningen. Dit artikel bevat de vrij toegankelijke voorzieningen.

Bij het verstrekken van de voorzieningen hanteert de gemeente maatwerk en dit verwacht zij ook van aanbieders bij het geven van de vrij toegankelijke hulp. De benodigde inzet is namelijk afhankelijk wat iemand zelf kan, wat zijn omgeving kan en of er andere voorzieningen zijn die ook gebruikt kunnen worden.

Artikel 3. Vormen van jeugdhulp; individuele voorzieningen

Zorg in natura kan alleen maar worden afgenomen van de organisaties waar de gemeente een contract mee heeft gesloten. Als de jeugdige en/of zijn ouders gebruik kunnen maken van een individuele voorziening, kunnen zij dit ook zelf inkopen met behulp van pgb. Dit geldt overigens niet voor hulp die is opgelegd in het kader van dwang en drang.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 4 tot en met 8 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 6, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Eerste lid: het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in deze nadere regels en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

Derde lid: In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet. De crisissituaties buiten kantooruren, in de nacht, in het weekend worden opgevangen door de crisisdiensten. De crisisdienst is in beginsel 24/7 bereikbaar voor crises. Zij hebben een telefonische bereikbaarheidsdienst voor alle inwoners en professionals. Er wordt pas achteraf een beschikking gegeven.

Vierde lid: de jeugdige en/of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van (artikel 4 en volgende) deze nadere regels.

Artikel 5. Vooronderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.

Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

De tweede zin van het eerste lid vloeit voort uit het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). De wet vraagt niet om hierover bij het besluit een regeling op te stellen. De bepaling is toch in het besluit opgenomen vanwege het belang om in het besluit een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd over hun rechten en plichten. Dat jeugdigen en ouders niet gedwongen kunnen worden om een familiegroepsplan op te stellen spreekt voor zich, uiteraard kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – wel aanraden en stimuleren. Bovendien, ook als er geen familiegroepsplan wordt opgesteld, zullen bepaalde zaken die ter sprake kunnen komen tijdens het opstellen van een familiegroepsplan óók ter sprake komen tijdens het onderzoek (een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zie artikel 6, eerste lid). Dan gaat het bijvoorbeeld om het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

De gemeente heeft in dezen de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de wet). Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Dat deze ondersteuning geboden dient te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben, wordt bevestigd in de laatste zin van het derde lid. Uiteraard kunnen de jeugdige of zijn ouders niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan de gemeente, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen.

Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.

Tweede lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien. Dit laatste is bepaald in artikel 6, vierde lid.

Artikel 6. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en meti zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt tedenken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat door Onze Ministers met de vaststelling en de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie.

Het derde lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan in de Jeugdwet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij de nadere regels een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de nadere regels opgenomen vanwege het belang om in de regels een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Als de jeugdige en/of zijn ouders wel een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan wordt dit als eerste bij dat onderzoek betrokken. Uiteindelijk zal altijd het college moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een deugdelijk familiegroepsplan, al dan niet opgesteld met ondersteuning van de gemeente, kan deze stap in het proces vergemakkelijken. Het college dient een familiegroepsplan als eerste te betrekken bij het onderzoek; het kan een deugdelijk familiegroepsplan niet zomaar naast zich neerleggen.

Artikel 7. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hieroverdat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (derde lid).

Artikel 8. Aanvraag

Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze nadere regels wijken daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Beslistermijnen Awb

In de nadere regels is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximiumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken.

Onder het begrip ‘ouder’ in de wet kan overigens ook een andere persoon vallen die gezag uitoefent over het kind, bijvoorbeeld een voogd.

Artikel 9. Hoogte pgb

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in deze nadere regels begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Jeudige en /of zijn ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

Het tweede lid geeft regels voor de wijze van berekening van de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor afzonderlijke individuele voorzieningen. In deze regels wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning die wordt geleverd door hulpverlening vanuit het sociale netwerk en door beroepskrachten.

Geld uit het PGB mag niet besteed worden aan belangenbehartiging, of dit nu gedaan wordt door een wettelijk vertegenwoordiger, mantelzorger, of commerciële partij. Als een wettelijke vertegenwoordiger ook mantelzorg verleent en hiervoor een PGB kan worden ingezet, dan mag dit gewoon uit het PGB betaald worden.

Artikel 10. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

Artikel 11. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule biedt de mogelijkheid om één of meer artikelen uit deze regeling buiten toepassing te laten als die voor een belanghebbende gevolgen zou hebben die niet in verhouding staan tot de doelen die met de regeling worden nagestreefd.

In beginsel is een hardheidsclausule alleen van toepassing op gevallen die ten tijde van het vaststellen van deze nadere regels niet voorzienbaar waren. Toepassing van deze hardheidsclausule zal dan ook niet licht geschieden. Als er in een geval gebruik wordt gemaakt van de hardheidsclausule, betekent dit dat deze nadere regels hierop moeten aangepast worden, omdat het geval immers voorzienbaar is geworden.

Artikel 12. Evaluatie

Wanneer de ervaringen en effecten in de praktijk dit noodzakelijk maken, worden deze regels geëvalueerd. Dit gebeurt in ieder geval binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze nadere regels.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

nadere regels jeugdhulp 2015 141216.pdf