Verordening maatschappelijke tegenprestatie gemeente Overbetuwe 2015

Geldend van 17-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke tegenprestatie gemeente Overbetuwe 2015

Onderwerp: Verordening maatschappelijke tegenprestatie gemeente Overbetuwe 2015

Ons kenmerk: 14RB000115

Nr. 8a

De raad van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014;

gelezen het advies van de voorbereidende vergadering van 9 december 2014;

gelet op artikel(en) 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening maatschappelijke tegenprestatie

gemeente Overbetuwe 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en/of de Gemeentewet.

  • 2.

    Deze verordening verstaat on¬der:

    • a.

      belanghebbende: de persoon als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder c van de Participatiewet, met uitzondering van de persoon als bedoeld in artikel 9, vijfde en zevende lid van de Participatiewet;

    • b.

      mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende uit de directe omgeving van belanghebbende, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten overstijgt;

    • c.

      tegenprestatie: het naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

Hoofdstuk 2 Beleid

Artikel 2 Verslag over beleid

  • 1.

    Het college zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid.

  • 2.

    Het verslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het advies van de Participatieraad.

Artikel 3 Inhoud van de tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      Naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      Niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument;

    • c.

      Worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

    • d.

      Niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin kan worden vastgelegd hoe nadere invulling aan de tegenprestatie wordt gegeven.

Artikel 4 Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende een tegenprestatie opdragen.

  • 2.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende;

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende;

    • d.

      belanghebbende verricht al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk.

Artikel 5 Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1.

    De tegenprestatie wordt opgedragen voor minimaal vier uur per week en maximaal acht uur per week, tenzij belanghebbende en het college instemmen met een hoger aantal uren per week.

  • 2.

    De tegenprestatie heeft een minimale duur van twee aaneengesloten maanden en een maximale duur van zes aaneengesloten maanden.

  • 3.

    Het college draagt minimaal eenmaal per kalenderjaar een tegenprestatie op met inachtneming van de kaders gesteld in het eerste lid en tweede lid.

Artikel 6 Vrijstellingen

  • 1.

    Vrijgesteld van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie is:

    • a.

      de belanghebbende die voor ten minste vier uur vrijwilligerswerk verricht, indien voor het verrichten van dat vrijwilligerswerk toestemming van het college verkregen is;

    • b.

      de belanghebbende die deelneemt aan georganiseerde activiteiten in het kader van een re-integratietraject;

    • c.

      de belanghebbende zorgtaken verricht als mantelzorger voor ten minste acht uur per week óf langer dan drie maanden;

    • d.

      de belanghebbende die een parttime arbeidsovereenkomst heeft voor ten minste twintig uur per week;

    • e.

      de alleenstaande ouder die vrijstelling van de arbeidsplicht heeft in verband met de zorg voor één of meer minderjarige kinderen in de leeftijd tot vijf jaar als bedoeld in artikel 9a eerste lid van de Participatiewet

    • f.

      de belanghebbende die blijvend en duurzaam arbeidsongeschikt is.

  • 2.

    Het college bepaalt op welke wijze dient te worden aangetoond dat sprake is van een vrijstellingsgrond als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen artikel van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van het uitvoeren van een maatschappelijke tegenprestatie, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke tegenprestatie gemeente Overbetuwe 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering
van 13 januari 2015.
DE RAAD VOORNOEMD,
de griffier,
A.J. van den Brink MBA.
de voorzitter,
drs A.S.F. van Asseldonk.

Algemene toelichting

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenpresatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Tegenprestatie is geen re-integratieinstrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie-instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet.

Artikelsgewijze toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en/of de Gemeentewet definiëren wij niet afzonderlijk in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning deze hanteert (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning).

Onder mantelzorg verstaat het college: ‘langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.’

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

● er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

● mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

● het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

● het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie "De mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het college sluit aan bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg. Dit protocol omschrijft gebruikelijk zorg als volgt: ‘de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden’.

Artikel 2 Verslag over beleid

Het college zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid met betrekking tot het opdragen van een tegenprestatie.

Participatieraad betrekken bij beleid

Uit artikel 2, tweede lid, van deze verordening volgt nadrukkelijk dat wij de Participatieraad moeten betrekken bij de verantwoording over het beleid. Het verslag over het beleid met betrekking tot het opdragen van een tegenprestatie moet het advies van de Participatieraad bevatten.

Artikel 3 Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de mogelijk onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.

Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college moet maatwerk toepassen bij het opdragen van een tegenprestatie. Het college moet rekening houden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden draagt het college op ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie moeten zich onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die het bedrijfsleven en/of de overheid mede op basis daarvan maakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie. Deze werkzaamheden moeten wel voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening genoemde voorwaarden.

Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheid:

a) naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

b) niet is bedoeld als re-integratieinstrument;

c) wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze worden verricht; en

d) niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

In een beleidsplan kan het college vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 3, tweede lid, van deze verordening). Hierbij moet het college goed bekijken of de werkzaamheden binnen de betreffende organisatie en vergelijkbare organisaties ook in loondienst uitgevoerd worden, omdat dit een signaal kan zijn dat er sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt. Deze werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening gestelde voorwaarden.

Samenwerking met maatschappelijke organisaties

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een vrijwilligerscentrale kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te bepalen.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag het college niet inzetten in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratieinstrument. Het betreffen werkzaamheden die belanghebbende verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Het college mag daarom reguliere werkzaamheden niet als tegenprestatie inzetten. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt (betaald) werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Artikel 4 Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).

Weigering tegenprestatie

Het college moet bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Factoren opdragen tegenprestatie

In artikel 4, tweede lid, van deze verordening is beschreven met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.

-Tegenprestatie 'naar vermogen'

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moet een belanghebbende naar vermogen kunnen verrichten. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, het college kan niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden opdragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

-Persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij houdt het college rekening met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie moet het college maatwerk leveren. Vervolgens houdt het college bij het opdragen van een tegenprestatie rekening met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.

-Persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden.

Het college kan in beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, kan het college een werkzaamheid opleggen.

-Maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende

Het college houdt bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Als een belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een belanghebbende een maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat het college hiermee rekening houdt bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een voorbeeld van maatschappelijke activiteiten is: de zorg voor een ouder of een gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij rekening met de duur en omvang.

Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college kan ook besluiten vrijwilligerswerk aan te merken als tegenprestatie. Hierbij moet het college wel rekening houden met de minimale en maximale duur van de tegenprestatie zoals omschreven in artikel 5 van deze verordening. Hierbij kan ook de aard van het vrijwilligerswerk een rol spelen. Omdat vrijwilligerswerk veelzijdig van aard is, is geen begripsomschrijving opgenomen.

Artikel 5 Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.

Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd moeten in de regel beperkt zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30).

Minimale en maximale omvang tegenprestatie

Artikel 5, eerste lid, regelt de minimale en maximale omvang die geldt voor het uitvoeren van een tegenprestatie. Iemand die minimaal 52 uur per 12 maanden maatschappelijk actief is voor de samenleving voldoet aan zijn tegenprestatie. De maximale omvang is 208 uur per 12 maanden. Omgerekend betekent dit dat een belanghebbende gemiddeld minimaal 4 uur per week – gebaseerd op een minimale duur van 3 maanden - en maximaal 8 uur per week – gebaseerd op een maximale duur van 6 maanden - opgedragen krijgt. Omdat de werkzaamheden zeer divers kunnen zijn, van een incidentele eenmalige activiteit tot activiteiten met een langere duur, stemt het college de omvang binnen de gestelde grenzen op maat af. Uitgangspunt hierbij is dat het de re-integratie naar werk niet in de weg mag staan.

Het kan zijn dat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor het college afwijkt van deze minimale en maximale omvang van de tegenprestatie. Deze afwijking moet dan wel met een goede onderbouwing beargumenteerd en vastgelegd zijn.

Maximale duur tegenprestatie

Artikel 5, tweede lid, regelt dat het college de tegenprestatie inzet voor een maximale duur. De tegenprestatie kan het college opdragen voor de maximale duur van 6 aaneengesloten maanden. Als belanghebbende de activiteit na deze 6 maanden wil voortzetten, dan classificeren we dat niet als tegenprestatie maar als vrijwilligerswerk. Dat is weer een uitsluitinggrond voor een verplichte hernieuwde inzet van de tegenprestatie.

Artikel 6 Vrijstellingen

Geen tegenprestatie

Als daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).

De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Artikel 6 van de verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opgedraagt als een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijs noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg toetst het college aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg van minimaal 8 uur per week in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op (artikel 6 van deze verordening).

Belanghebbenden die activiteiten in het kader van een re-integratietraject uitvoeren, zijn ook vrijgesteld voor het leveren van een tegenprestatie. Het argument hierbij is dat deze belanghebbenden al actief zijn. Het college moet voorkomen dat het uitvoeren van een tegenprestatie de re-integratie naar werk in de weg staat.

Daarnaast regelt dit artikel de vrijstelling voor belanghebbenden die vrijwilligerswerk - voor minstens 4 uur per week - verrichten dat te beschouwen is als een maatschappelijk nuttige activiteit. Een andere uitzonderingsgroep zijn de belanghebbenden die parttime werk verrichten voor ten minste 20 uren per week. Daarmee veronderstelt het college dat zij voldoende bijdrage aan de samenleving hebben gegeven.

Het verschil tussen tenminste 4 uur per week vrijwillgerswerk of mantelzorg aan de ene kant ten opzichte van tenminste 20 uur per week parttime arbeid aan de andere kant laat zich verklaren door het feit dat bij het vrijwilligerswerk en de mantelzorg al sprake is van enige vrijwillige vorm van wederkerigheid. Bij iemand die parttime werk verricht is dat niet aan de orde: deze behoort te voldoen aan de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.

In bijzondere gevallen kan het college afwijken van de minimale uren die voor respectievelijk mantelzorg, vrijwilligerswerk en parttime werk gesteld zijn. Indien het college hiervan afwijkt moet dit met goede argumenten zijn onderbouwd en vastgesteld.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting

Artikel 8 Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.

Verordening maatschappelijke tegenprestatie gemeente Overbetuwe 2015.pdf