Erfgoedverordening gemeente Overbetuwe 2017

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Overbetuwe 2017

Onderwerp: Erfgoedverordening gemeente Overbetuwe 2017

Ons kenmerk: 16RB000139

Nr.

De raad van de gemeente Overbetuwe;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 14 februari 2017;

gelezen het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van 19 januari 2017;

gelezen het advies van de voorbereidende vergadering van 28 maart 2017;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Erfgoedverordening

gemeente Overbetuwe 2017

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat on¬der:

  • a.

    archeologische beleidsadvieskaart: topografische kaart van het gemeentelijk grondgebied, waarop de archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven met uitvoeringsgerichte beleidsadviezen ten behoeve van een bestemmingsplan;

  • b.

    archeologisch monument: een terrein van (zeer) (hoge) archeologische waarde, waar archeologische resten zijn aangetoond en voorkomend op de provinciale Archeologische Monumentenkaart en/of de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart;

  • c.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, waarvan is aangegeven in welke mate archeologische resten te verwachten zijn;

  • d.

    commissie: de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet in samenhang met de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, deze verordening, het cultuurhistorisch beleid en het archeologiebeleid;

  • e.

    gemeentelijke archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • f.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • g.

    hoge archeologische verwachtingswaarde: grote kans op het aantreffen van archeologische resten en/of sporen;

  • h.

    lage archeologische verwachtingswaarde: geringe of nog onbekende kans op het aantreffen van archeologische resten en/of sporen;

  • i.

    middelmatige archeologische verwachtingswaarde: gemiddelde kans op het aantreffen van archeologische resten en/of sporen;

  • j.

    Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • k.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • l.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • m.

    programma van eisen: programma dat burgemeester en wethouders vaststellen en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • n.

    provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten, archeologische vindplaatsen en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • o.

    selectiebesluit: een gemotiveerd besluit van burgemeester en wethouders tot het al dan niet behouden van eventueel aanwezige archeologische waarden;

  • p.

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de Minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 3 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid van de Erfgoedwet.

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultureel of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 3 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van door hun vastgestelde selectiecriteria, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekend gemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 7 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekend gemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

[vervallen]

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag binnen vier weken na ontvangst van het advies van de commissie, maar in ieder geval binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing omvat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

Artikel 10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekend gemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de commissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5.

  • 3.

    Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit, tenzij de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is.

  • 3.

    Als de wijziging ziet op het schrappen van het gemeentelijk monument uit het gemeentelijk erfgoedregister is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is teniet gegaan.

  • 4.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 4 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder f, van deze verordening te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 15 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 16 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Hoofdstuk 5 Rijksmonumenten

Artikel 17 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de commissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 18 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de commissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7.

    Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, zijn hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is teniet gegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Hoofdstuk 7 Instandhouding archeologische terreinen

Artikel 21 Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart

  • 1.

    De door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart dient mede als basis voor:

    • a.

      deze verordening;

    • b.

      vast te stellen bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 38a van de Monumentenwet 1988;

    • c.

      aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten als bedoeld in artikel 1, onder f.

  • 2.

    De raad kan op verzoek van burgemeester en wethouders de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart wijzigen als uit onderzoek is gebleken dat de archeologische verwachtingswaarde afwijkt van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart.

Artikel 22 Instandhoudingbepaling

1.

Het is verboden om de bodem van een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder f., of bedoeld in artikel 1, onder b. of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder c., dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld te verstoren.

2.

Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing, als:

a.

het een verstoring betreft in een archeologische verwachtingszone zoals aangegevenop de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart en waarbij die verstoring plaatsvindt op het terrein/in een zone aangemerkt als:

i.

AWV categorie 3: gebieden met een zeer hoge archeologische verwachting (historische dorpskern/oude woongrond/pol), waarbij de bruto oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 50 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 centimeter onder het maaiveld;

ii.

AWV categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachting, waarbij de bruto oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 100 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 centimeter onder het maaiveld;

iii.

AWV categorie 5: gebieden met een middelmatige archeologische verwachting, waarbij de bruto oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 500 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 centimeter onder het maaiveld;

iv.

AWV categorie 6: gebieden met een lage archeologische verwachting, waarbij de bruto oppervlakte van de ingreep kleiner is dan 2500 m² én de diepte van de ingreep niet dieper reikt dan 30 centimeter onder het maaiveld;

b.

in het geldende bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen over de archeologische monumentenzorg;

c.

sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en in de vergunning voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

d.

burgemeester en wethouders nadere regels stellen voor de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als bedoeld in het eerste lid van dit artikel;

e.

een rapport is overlegd, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

i.

het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

ii.

de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad;

of

iii.

in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

f.

burgemeester en wethouders een selectiebesluit hebben genomen ten aanzien van het opgraven van het te verstoren gebied/terrein

Artikel 23 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Als binnen het grondgebied van de gemeente Overbetuwe onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet, moet, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      burgemeester en wethouders een programma van eisen vaststellen als bedoeld in Artikel 1, onder m. van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld voor het onderzoek;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaand aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1, onder l. van deze verordening ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders overleggen.

  • 2.

    In nadere regels nemen burgemeester en wethouders bepalingen op over het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek moeten aanwijzingen van of namens burgemeester en wethouders in acht worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 24 Tegemoetkoming in schade

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel tot zijn last behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming in schade toe, als de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 14 te verlenen;

    • b.

      de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in Artikel 14;

    • c.

      de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 14 derde lid;

    • d.

      de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 22, tweede lid, onder d;

    • e.

      een aanwijzing als bedoeld in artikel 23, tweede lid, tweede volzin.

  • 2.

    Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van Afdeling 6.1 Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig van toepassing.

Artikel 25 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde in artikel 14, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 25 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 26 Intrekking oude regeling

De Erfgoedverordening gemeente Overbetuwe 2016, zoals vastgesteld bij besluit van 16 februari 2016, wordt ingetrokken.

Artikel 27 Overgangsrecht

Een krachtens de Erfgoedverordening gemeente Overbetuwe 2016 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na datum van bekendmaking.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Overbetuwe 2017.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 11 april 2017.

DE RAAD VOORNOEMD,

de griffier,

de voorzitter,

A.J. van den Brink MBA.

drs A.S.F. van Asseldonk.

A. Algemene toelichting

Inleiding

De aanleiding voor actualisatie van de Erfgoedverordening is de nieuwe Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet handelt over cultureel erfgoed: zowel roerend (cultuurgoederen en verzamelingen) als onroerend (monumenten en archeologie).

Zij vervangt een aantal wetten zoals de Monumentenwet 1988 en de Wet tot behoud van Cultuurbezit. Het gaat in de Erfgoedwet primair om het aanwijzen van te beschermen erfgoed.

Het omgaan met cultureel erfgoed wordt geregeld via de Omgevingswet die op 22 maart 2016 door de Eerste Kamer is aangenomen en naar verwachting begin 2019 in werking treedt.

Tot die tijd blijven enkele onderdelen van de Monumentenwet 1988 in aanvulling op de Erfgoedwet van kracht. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Omgevingswet.

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied.

In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

Het hoofdstuk Instandhouding archeologische terreinen is in deze nieuwe Erfgoedverordening gehandhaafd. Zolang archeologische waarden nog niet in alle gemeentelijke bestemmingsplannen zijn opgenomen kan via de omgevingsvergunning bescherming aan archeologische waarden in de bodem worden geboden bij realisatie van een fysiek project.

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

B. Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hierna behandeld.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en dus in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 bevat daarom uitsluitend die begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet al (in deze vorm) in de Erfgoedwet zijn gegeven.

Sub a

De gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart vormt een praktische oplossing in het

geval dat nog geen bestemmingsplan is vastgesteld waarin archeologische waarden zijn opgenomen. In dat geval kunnen gebieden op een dergelijke verwachtings-/maatregelenkaart worden opgenomen in een bestemmingsplan, als blijkt dat daar op grond van historisch onderzoek mogelijk archeologische sporen in de bodem kunnen worden aangetroffen.

De overige begripsbepalingen zijn in hun definitie al ruim omschreven, zodat deze geen

nadere toelichting behoeven.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten en stads- of dorpsgezichten.

Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijke erfgoedregister wordt opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de Minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid van de Erfgoedwet.

Het woord ‘onherroepelijk’ betekent dat hier tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 3 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat (toekomstige) topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de Minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door Gedeputeerde Staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet.

De formele gevolgen van een eventuele aanwijzing van een cultuurgoed als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt.

Ingevolge artikel 2 van deze verordening moeten deze dan worden ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van de eigendom of de zorg voor het cultuurgoed of de verzameling die haar was toevertrouwd.

De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeente of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd, bijvoorbeeld cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen en verzamelingen is toestemming van de eigenaar vereist. Burgemeester en wethouders moeten voorts in geval van een schenking, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Artikel 4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van een aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daarvan vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding in verband met verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Verder is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling door de Minister of de provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

Hoofdstuk 3 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument.

De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 6 Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak. Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet, wordt aangemerkt als archeologisch monument).

Voor alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking (zie artikel 1, onder a, onderdeel 1 en artikel 1, onder b, onderdeel 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken).

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 7 Voorbescherming

Dit artikel regelt de voorbescherming voor gemeentelijke monumenten.

De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument hebben bekend gemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).

Artikel 8 Advies gemeentelijke adviescommissie

In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 15 van de Monumentenwet 1988, dat van kracht blijft tot de invoering van de Omgevingswet.

Artikel 9 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb.

Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, en artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. De aanwijzing wordt ook ingeschreven in het gemeentelijke beperkingenregister op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Artikel 11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie als bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van hoofdstuk 4 geldt echter pas vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing.

Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaats vindt vervalt de bescherming.

Artikel 12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Verder is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument wordt opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.

Hoofdstuk 4 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo.

Artikel 16 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument.

In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

Hoofdstuk 5 Rijksmonumenten

Artikel 17 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Zie de toelichting bij artikel 8. De term ‘rijksmonument’ is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij monumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 18 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de raad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan worden beschermd.

Vierde lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een administratieve handeling (en geen besluit).

Achtste lid

Stads- en dorpsgezichten die al op een rijks- of provinciale lijst staan komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht in aanmerking.

Artikel 19 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft door de Minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht.

Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen in verband met de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 20 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo biedt de gemeente de mogelijkheid om op basis van een verordening het slopen van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

Hoofdstuk 7 Instandhouding archeologische terreinen

Artikel 20 Gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart

Eerste lid

De Monumentenwet 1988 (artikel 38a), verplicht de gemeenteraad om bij de vaststelling van

een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet (voortvloeiend uit het Verdrag van Valletta (Malta)) en daarmee ook van deze verordening, is daarom primair dat in het bestemmingsplan, door middel van een gemeentelijke

archeologische beleidsadvieskaart, wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem (kunnen) bevinden. Dit artikel voorziet in de behoefte aan een overgangsperiode tot

het moment dat een bestemmingplan ´Malta-proof´ is conform artikel 38a Monumentenwet

1988.

Tweede lid

Een gemeentelijke archeologische beleidskaart is geen statisch gegeven. De doorlopende aanvullende archeologische kennis uit archeologische vondsten en uit onderzoeksgegevens

bij bijvoorbeeld ruimtelijke plannen maakt het noodzakelijk om van tijd tot tijd de kaart

‘up-to-date’ te houden.

Artikel 22 Instandhoudingbepaling

Eerste lid

Tot het moment dat een ‘Malta-proof’-bestemmingsplan kan worden vastgesteld, biedt deze verordening bij wijze van artikel 22 de nodige bescherming aan archeologische waarden in de bodem. Het eerste lid van artikel 22 biedt bescherming door het opgenomen verbod om dieper dan 30 cm onder het maaiveld de bodem te verstoren.

Tweede lid

In het tweede lid van artikel 22 wordt een zestal uitzonderingsmogelijkheden gegeven op het eerste lid. Ingevolge onderdeel a. kan van het verbod uit het eerste lid worden afgeweken als

het verstoren plaats vindt in een archeologisch monument of verwachtingsgebied zoals aangegeven op de gemeentelijke beleidskaart. Deze archeologische verwachtingswaarden

zijn vervolgens gekoppeld aan een aantal m2 te verstoren verwachtingsgebied.

Bij de bepaling van deze grenzen is voldoende rekening gehouden met wat er binnen het verwachtingsgebied aan archeologische sporen kan worden aangetroffen. In ieder geval moet

de gehanteerde oppervlakte dusdanig zijn dat voldoende informatie verkregen kan worden

over de aard, het karakter en de datering van de (mogelijk) in de bodem aan te treffen archeologische sporen.

In afwijking van de wettelijke ondergrens van 100 m2 is voor bekende archeologische terreinen deze ondergrens op 0 m2 gesteld vanwege het directe risico van informatieverlies. Bij de historische dorpskernen is deze ondergrens op 50 m2 gesteld vanwege het verhoogde risico

van informatieverlies en in aansluiting op de vrijstellingsgrens voor vergunningsvrij bouwen in

de Wabo.

Onderdeel b. ziet op de situatie dat het bestemmingsplan wel up-to-date is als bedoeld in de inleidende toelichting bij dit artikel. In dat geval biedt het bestemmingplan, aan de hand van de bijbehorende archeologische beleidsadvieskaart, voldoende bescherming aan de in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

In onderdeel c. worden de mogelijkheden genoemd ingevolge artikel 2.12 van de Wabo.

Bij de aanvraag om omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden opgenomen met betrekking tot archeologische waarden in het gebied, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd. Aan de aanvraag kan dan de voorwaarde worden verbonden dat een rapportage wordt overlegd, waarin de archeologische waarden van het te verstoren terrein in voldoende

mate zijn vastgesteld.

Op grond van onderdeel d. kan het college nadere regels stellen wat betreft de eisen aan de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden in een archeologisch monument of verwachtingsgebied. Vooruitlopend op een ‘Malta-proof’-bestemmingsplan kunnen deze

nadere regels inhoudelijk aansluiten op de situatie dat (in een bestemmingsplan waarin een archeologische paragraaf is opgenomen) de verstorende werkzaamheden worden uitgevoerd

aan de hand van een aanlegvergunning, waarin vereisten over de bescherming van archeologische waarden zijn opgenomen.

Onderdeel e. ziet op situaties buiten de aanvraag als bedoeld in onderdeel c. Dit rapport kan

ook in de nadere regels ingevolge onderdeel d. worden gevraagd en komt overeen met de mogelijkheid in artikel 39, tweede lid, van de Monumentenwet in geval van een

bestemmingsplan in de geest van het Verdrag van Valetta (Malta).

Artikel 23 Opgravingen en begeleiding

De verplichtingen die in deze bepaling zijn opgenomen kunnen alleen goed functioneren als

een gemeente hierover actief de archeologische onderzoekers informeert. Immers, met het opnemen van deze bepaling in haar verordening, kiest de gemeente voor een uitgebreide regiefunctie bij archeologische opgravingen binnen het gemeentelijk grondgebied.

Op basis van paragraaf 5.1 van de Erfgoedwet is de opgravingsvergunning vervangen door

een archeologie-certificaat. Dat is benodigd om cultureel erfgoed te mogen opsporen, onderzoeken of verwerven.

Om de bedoelde regierol goed te kunnen uitoefenen moet het college een programma van eisen opstellen waarmee de kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek (eerste lid, onder a). Vervolgens wordt van de opgraver verwacht dat hij in een plan van aanpak weergeeft hoe hij specifiek de gestelde kaders zoals omschreven in het programma van eisen (PvE) denkt te gaan invullen (eerste lid, onder b). Op grond van het tweede en derde lid kunnen vervolgens nadere regels worden gesteld over de feitelijke uitvoering (en het toezicht daarop) en de beoordeling van het plan van aanpak (PvA). Het inhoudelijk beoordelen van PvE en PvA zal in de regel geschieden door de regio-archeoloog, die als deskundige voor de gemeente optreedt.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 24 Tegemoetkoming in schade

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de erfgoedverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604).

De rijksregeling voor excessieve opgravingskosten is niet meer van toepassing. Het

veroorzaker-betaalt-principe staat bij de afweging tot toekenning van schadevergoeding

voorop en geldt voor alle in het eerste lid genoemde onderdelen (a t/m e).

Per geval zal moeten worden afgewogen wat ‘redelijk’ of ‘buitenproportioneel’ is. In deze verordening is gekozen voor een schadevergoedingsbepaling, waarin de specifieke gevallen

zijn opgenomen op grond waarvan burgemeester en wethouders mogelijk een

tegemoetkoming in schade aan een belanghebbende moeten toekennen.

Artikel 25 Strafbepaling

Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 en de nadere regels krachtens artikel 14, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Op grond van deze wetten is ook overtreding van artikel 14, eerste lid, en artikel 20, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 28 Overgangsrecht

In het eerste lid is geregeld dat de op grond van de eerder vastgestelde verordening aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten geacht worden aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig deze nieuwe verordening.