Regeling vervallen per 31-03-2008

Reglement voor het waterschap Zuiderzeeland

Geldend van 01-03-2005 t/m 30-03-2008

Intitulé

Reglement voor het waterschap Zuiderzeeland

Algemene toelichting

Het waterschap is ontstaan door het samengaan van het Heemraadschap Fleverwaard en het Waterschap Noordoostpolder. Bovendien is van het Waterschap Groot Salland en van het Waterschap Friesland het waterkwaliteitsbeheer ten aanzien van respectievelijk de Noordoostpolder en het gebied Lemstervaart overgenomen.

Dit reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet het kader voor het nieuwe waterschap. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de categorieën van omslagplichtigen, de uitgangspunten voor de kostentoedeling, en het toezicht. In verband met het grote aantal bepalingen met betrekking tot het kiesrecht en het overgangsrecht zijn deze bepalingen in afzonderlijke reglementen opgenomen. Het overgangsrecht heeft bovendien wegens zijn tijdelijke aard geen betekenis voor het voor langere duur geldende reglement voor het waterschap.

Bij de voorbereiding van dit reglement is rekening gehouden met de recente wijziging van de Waterschapswet naar aanleiding van de ervaringen met die wet sinds haar inwerkingtreding. In de artikelsgewijze toelichting zal dit worden aangegeven.

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1

  • Dit reglement verstaat onder:

  • a. categorie ingezetenen: zij die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens hun woonadres hebben in het gebied van het waterschap;

  • b. categorie ongebouwd: zij die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken;

  • c. categorie gebouwd: zij die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken;

  • d. categorie bedrijfsgebouwd: zij die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte;

  • e. categorie pachters: zij die krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst het gebruik hebben van ongebouwde onroerende zaken;

  • f. gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Flevoland;

  • g. waterschapsgebied: het in artikel 2, eerste lid, bedoelde gebied van het waterschap;

  • h. waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer: het kwantiteitsbeheer respectievelijk het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewater.

  • i. primaire waterkering: een waterkering als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de waterkering.

  • j. regionale waterkering: een waterkering als bedoeld in artikel 1 van de Verordening waterkering Noord-Nederland.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

2

Artikel 2

  • 3

  • 1. Het gebied van het waterschap en de in artikel 4, tweede lid, genoemde taakgebieden voor het waterkwantiteitsbeheer en het waterkeringbeheer zijn aangegeven op de bij dit reglement behorende gewaarmerkte kaarten.

  • 2. De grenzen van de in het eerste lid bedoelde gebieden worden nader aangegeven op door gedeputeerde staten vast te stellen detailkaarten.

  • 3. Van elk van deze kaarten berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Flevoland, Fryslân en Overijssel.

Artikel 3

Het waterschap is gevestigd in een door de algemene vergadering te bepalen plaats.

Artikel 4

  • 4

  • 1. De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

  • 2. Deze taak omvat de zorg voor:

    • a.

      de waterkering, waaronder wordt verstaan de zorg voor de primaire en regionale waterkeringen in het taakgebied dat de dijkringgebieden 7 en 8 omvat en de zorg voor de regionale waterkeringen in het taakgebied dat is gelegen buiten de dijkringgebieden 7 en 8.

    • b.

      de waterhuishouding, voorzover het betreft: 

    • -

      het waterkwaliteitsbeheer en 

    • -

      het waterkwantiteitsbeheer in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer en de met dit beheer samenhangende regeling van de freatische grondwaterstand. 5

  • 3. De uitoefening van de in het eerste en tweede lid genoemde taken is gericht op integraal waterbeheer. In dit kader behartigt het waterschap de waterstaatkundige belangen. Andere daarmee verbonden belangen worden door het waterschap meegewogen, tenzij daarin is voorzien bij of krachtens wet. 6

  • 4. Voorzover dit doelmatig is, werkt het waterschap voor de uitoefening van grootschalige taakonderdelen met een of meer andere waterschappen samen. 7

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

8

Artikel 5

Het bestuur van het waterschap bestaat uit de algemene vergadering, het college van dijkgraaf en heemraden en de dijkgraaf.

Paragraaf 1 De algemene vergadering

Artikel 6

De algemene vergadering bestaat uit 26 leden, waarvan:

  • a

    11 leden voor de categorie ingezetenen;

  • b

    7 leden voor de categorie ongebouwd;

  • c

    4 leden voor de categorie gebouwd;

  • d

    3 leden voor de categorie bedrijfsgebouwd;

  • e

    1 lid voor de categorie pachters.

9

Artikel 7

  • 10

  • 1. De verkiezing van de leden van de algemene vergadering geschiedt met inachtneming van het Kiesreglement voor het Waterschap Zuiderzeeland.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, wordt van de leden voor de categorie ongebouwd één lid benoemd door de minister van Financiën namens de Staat der Nederlanden.

Artikel 8

11

Met betrekking tot de verkiezing van de leden voor de categorieën ongebouwd en gebouwd is, onverminderd de overige vereisten, slechts stemgerechtigd degene wiens belastingplicht aan het waterschap als belanghebbende behorende tot de betreffende categorie, meer bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 122, tweede lid, van de Waterschapswet.

Artikel 9

  • 12

  • 1. Voor de verkiezing van de leden voor de categorieën ingezetenen, ongebouwd en gebouwd zijn het waterschapsgebied en het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer, ingedeeld in:

    • a.

      kiesdistrict 1, omvattende het gebied van de gemeenten Almere en Zeewolde;

    • b.

      kiesdistrict 2, omvattende het gebied van de gemeenten Lelystad en Dronten;

    • c.

      kiesdistrict 3, omvattende het gebied van de gemeenten Urk en Noordoostpolder, alsmede de in de gemeente Lemsterland (provincie Fryslân) en de gemeenten Brederwiede en IJsselham (provincie Overijssel) gelegen gebieden.

  • 2. Het aantal leden voor de categorie ingezetenen bedraagt voor:

    • a.

      kiesdistrict 1: 6 leden;

    • b.

      kiesdistrict 2: 3 leden;

    • c.

      kiesdistrict 3: 2 leden.

  • 3. Het aantal leden voor de categorie ongebouwd bedraagt voor:

    • a.

      kiesdistrict 1: 2 leden;

    • b.

      kiesdistrict 2: 2 leden;

    • c.

      kiesdistrict 3: 2 leden.

  • 4. Het aantal leden voor de categorie gebouwd bedraagt voor:

    • a.

      kiesdistricten 1: 2 leden;

    • b.

      kiesdistrict 2: 1 lid;

    • c.

      kiesdistrict 3: 1 lid.

  • 5. Ten aanzien van elke in het waterschapsgebied bevoegde Kamer van Koophandel stellen gedeputeerde staten, met inachtneming van de verhouding tussen het aantal leden van die Kamer en het belang van deze bij de behartiging van de taken door het waterschap, de waarde vast van de stem van een lid van die Kamer.

Artikel 10

  • 13

  • 1. De algemene vergadering stelt voor haar vergaderingen en de vergaderingen van de commissies een reglement van orde vast.

  • 2. In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

Artikel 11

14

De algemene vergadering vergadert na de periodieke verkiezing voor de eerste maal in de nieuwe samenstelling binnen twee weken na aanvang van de zittingsperiode.

Paragraaf 2 Het college van dijkgraaf en heemraden

Artikel 12

15

Het college van dijkgraaf en heemraden bestaat uit de dijkgraaf en ten minste 2 en ten hoogste 4 andere leden.

Artikel 13

  • 16

  • 1. De benoeming van de andere leden van het college van dijkgraaf en heemraden dan de dijkgraaf vindt plaats in de eerste vergadering van de algemene vergadering in nieuwe samenstelling.

  • 2. Elk lid wordt benoemd uit een voordracht van twee personen, die wordt opgesteld door de leden van de algemene vergadering vertegenwoordigende de categorie van belanghebbenden waarvoor het betreffende lid van het college van dijkgraaf en heemraden wordt benoemd. Indien geen voordracht overeenkomstig de eerste volzin wordt gedaan, benoemt de algemene vergadering zonder voordracht.

  • 3. De tot lid van het college van dijkgraaf en heemraden benoemde verklaart binnen twee weken na de in het eerste lid bedoelde vergadering of hij de benoeming aanvaardt.

  • 4. Wanneer de benoeming niet is aanvaard, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • 5. De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk doch, tenzij de algemene vergadering anders beslist, eerst nadat de opengevallen plaats in de algemene vergadering is vervuld.

Artikel 14

  • 1. De benoeming van degene, die de benoeming tot lid van het college van dijkgraaf en heemraden heeft aangenomen, gaat in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het aantal leden van het college van dijkgraaf en heemraden zijn benoeming heeft aangenomen, of indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

  • 2. Vanaf het tijdstip van aftreden van de leden van het college van dijkgraaf en heemraden tot het tijdstip waarop na de verkiezing van de leden van het nieuwe algemeen bestuur ten minste de helft van het met inachtneming van het eerste lid bepaalde aantal leden van het college van dijkgraaf en heemraden de benoeming heeft aangenomen, treedt de dijkgraaf in de plaats van het college van dijkgraaf en heemraden.

Artikel 15

  • 17

  • 1. Het lid van het college van dijkgraaf en heemraden dat ontslag neemt, geeft daarvan schriftelijk kennis aan de algemene vergadering.

  • 2. Het ontslag gaat in vier weken na de dag waarop het is ingediend of zoveel eerder als de benoeming van een opvolger is ingegaan.

Artikel 16

  • 18

  • 1. Over een voorstel tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 41, vijfde lid, van de Waterschapswet wordt niet beraadslaagd of besloten dan nadat de algemene vergadering ten minste twee weken en ten hoogste twaalf weken tevoren heeft verklaard, dat het betreffende lid van het college van dijkgraaf en heemraden het vertrouwen van de algemene vergadering niet meer bezit.

  • 2. De oproeping tot de vergadering, waarin over dat voorstel wordt beraadslaagd of besloten, wordt ten minste achtenveertig uur voor de aanvang of zoveel eerder als de algemene vergadering heeft bepaald, bij de leden van de algemene vergadering bezorgd. Zij vermeldt het voorstel tot het verlenen van ontslag, bedoeld in artikel 41, vijfde lid, van de Waterschapswet.

Artikel 17

  • 19

  • 1. Bij langdurige afwezigheid van een lid van het college van dijkgraaf en heemraden, of indien een lid van het college van dijkgraaf en heemraden met de waarneming van het ambt van dijkgraaf is belast, kan hij worden vervangen door een lid van de algemene vergadering, aan te wijzen door de algemene vergadering.

  • 2. Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een lid van het college van dijkgraaf en heemraden heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van de algemene vergadering als vaste vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 18

  • 20

  • 1. Het college van dijkgraaf en heemraden stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2. In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergaderquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

  • Paragraaf 3 De dijkgraaf

  • 21

Artikel 19

  • 1. Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Waterschapswet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2. Over iedere plaats op de aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf wordt afzonderlijk gestemd.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 46, derde en vierde lid, van de Waterschapswet wordt onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van Flevoland.

  • 4. Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming aan gedeputeerde staten gezonden.

  • 5. De aflegging van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 50 van de Waterschapswet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koningin in de provincie Flevoland.

Artikel 20

  • 22

  • 1. De dijkgraaf die zijn ontslag vraagt, blijft zo mogelijk in functie totdat hem ontslag is verleend.

  • 2. Hij dient zijn verzoek om ontslag uiterlijk twee maanden vóór de datum, waarop het ontslag wordt gewenst, bij de Kroon in en geeft daarvan tegelijkertijd kennis aan de algemene vergadering en aan gedeputeerde staten.

  • 3. Hij is verplicht onmiddellijk zijn ontslag te vragen als hij niet meer voldoet aan een van de vereisten voor het bekleden van zijn ambt, tenzij hij op grond van artikel 47, eerste lid, van de Waterschapswet, bij koninklijk besluit ontheffing heeft gekregen.

  • Paragraaf 4 De secretaris

  • 23

Artikel 21

De secretaris wordt door de algemene vergadering benoemd op voordracht van het college van dijkgraaf en heemraden.

Artikel 22

  • 1. De algemene vergadering stelt nadere regels vast over de taak en de bevoegdheid van de secretaris.

  • 2. De algemene vergadering regelt de vervanging van de secretaris.

  • 3. Artikel 33, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet is van overeenkomstige toepassing.

  • Paragraaf 5 De commissies

Artikel 23

  • 24

  • 1. De algemene vergadering kan commissies instellen. Zij regelt de bevoegdheden en de samenstelling van deze commissies.

  • 2. Tot lid van deze commissies zijn mede benoembaar personen die niet tot het bestuur van het waterschap behoren.

  • 3. Ten aanzien van een vergadering van een of meer commissies, waarin tezamen meer dan twaalf leden van de algemene vergadering zitting hebben, is artikel 35 van de Waterschapswet van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 De bevoegdheid van het college van dijkgraaf en heemraden

25

Artikel 24

  • 26

  • 1. Onverminderd hetgeen bij of krachtens de Waterschapswet is bepaald is het college van dijkgraaf en heemraden bevoegd tot:

    • a.

      uitvoering en handhaving van wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen, waarin de medewerking wordt gevorderd van het waterschap, tenzij hiervoor uitdrukkelijk de algemene vergadering of de dijkgraaf is aangewezen;

    • b.

      het voeren van het dagelijks beheer over de financiën en zaken die bij het waterschap in eigendom, beheer of onderhoud zijn;

    • c.

      het berusten in tegen het waterschap gedane rechterlijke uitspraken;

    • d.

      het aangaan van overeenkomsten betreffende het dagelijks beheer in het kader van de taken van het waterschap;

    • e.

      het doen van bekendmakingen als bedoeld in artikel 73 van de Waterschapswet.

  • 2. Het college van dijkgraaf en heemraden stelt de algemene vergadering zo spoedig mogelijk in kennis van de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in het eerste lid, onderdeel c.

  • 3. Indien het college van dijkgraaf en heemraden spoedshalve beroep instelt of bezwaar maakt als bedoeld in artikel 86, derde lid, van de Waterschapswet, stelt dit bestuur de algemene vergadering daarvan in kennis. De algemene vergadering kan beslissen dat het beroep of het bezwaar wordt ingetrokken.

Hoofdstuk 5 De financiën van het waterschap

27

Artikel 25

  • 28

  • 1. Bij de toedeling van de kosten in het kader van de ingevolge artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet vast te stellen kostentoedelingsverordening neemt de algemene vergadering de volgende uitgangspunten in acht.

  • 2. De kosten van de waterkeringszorg worden toegedeeld aan:

    • a.

      de categorie ingezetenen in het waterschapsgebied;

    • b.

      de categorie ongebouwd in het waterschapsgebied; c. de categorie gebouwd in het waterschapsgebied.

  • 3. De kosten van de waterkeringszorg worden voor maximaal 40 procent toegedeeld aan de categorie ingezetenen, waarbij rekening wordt gehouden met de bevolkingsdichtheid in het waterschapsgebied.

  • 4. De resterende kosten van de waterkeringszorg worden aan de categorieën ongebouwd en gebouwd toegedeeld, in verhouding van de globale waarde in het economisch verkeer van het geheel van de respectieve ongebouwde en gebouwde onroerende zaken, gelegen in het waterschapsgebied.

  • 5. De kosten van het waterkwantiteitsbeheer worden toegedeeld aan:

    • a.

      de categorie ingezetenen in het waterschapsgebied;

    • b.

      de categorie ongebouwd in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer;

    • c.

      de categorie gebouwd in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer;

    • d.

      de categorie pachters in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer. 

  • 6. De kosten van het waterkwantiteitsbeheer worden voor maximaal 30 procent toegedeeld aan de categorie ingezetenen, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin deze categorie voor haar functioneren in het waterschapsgebied belang heeft bij het waterkwantiteitsbeheer door het waterschap.

  • 7. De resterende kosten van het waterkwantiteitsbeheer worden toegedeeld aan de categorie gebouwd enerzijds en de categorieën ongebouwd en pachters gezamenlijk anderzijds, op basis van de bij benadering te bepalen kosten van het waterstaatkundige voorzieningenniveau van het geheel van de gebouwde, respectievelijk de ongebouwde onroerende zaken in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer.

Artikel 26

29

Het college van dijkgraaf en heemraden is bevoegd tot het nemen van een besluit tot concentratie van fiscale werkzaamheden als bedoeld in artikel 124, tweede lid, van de Waterschapswet.

Artikel 27

30

Het college van dijkgraaf en heemraden kan het voldoen aan een krachtens de keur of de legger bestaande onderhoudsplicht, op schriftelijke aanvraag van de onderhoudsplichtige, vervangen door de verplichting tot betaling van een door dat bestuur vast te stellen bijdrage.

Hoofdstuk 6 Het toezicht op het waterschap

Artikel 28

  • 31

  • 1. Voor de toepassing van de bepalingen in de Waterschapswet met betrekking tot het toezicht op het waterschapsbestuur, met inbegrip van het beroep tegen besluiten van het waterschapsbestuur, en voor de toepassing van artikel 9, derde lid, van de Wet op de waterhuishouding wordt onder gedeputeerde staten of de Commissaris van de Koningin verstaan: gedeputeerde staten van Flevoland respectievelijk de Commissaris van de Koningin in de provincie Flevoland.

  • 2. Het toezicht, bedoeld in artikel 6 van de Wet op de waterkering, op de waterkering Ramspol wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten van Overijssel. In afwijking van de eerste volzin zijn beslissingen van de beheerder van de waterkering Ramspol tot wijziging van het protocol van gebruik van de waterkering aan de goedkeuring van gedeputeerde staten van Flevoland en gedeputeerde staten van Overijssel onderworpen.

Artikel 29

  • 32

  • Buiten de bij de wet daartoe aangewezen besluiten zijn aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen:

  • a. peilbesluiten;

  • b. beslissingen van de algemene vergadering tot aanleg van werken tot regeling van het oppervlaktewaterpeil, voorzover de aanleg van die werken niet voortvloeit uit een reeds goedgekeurd peilbesluit;

  • c. beslissingen van de algemene vergadering tot aanleg van werken voor wateraanvoer of doorspoeling.

  • d. besluiten tot vaststelling van plannen voor de versterking of verlegging van regionale waterkeringen.

Artikel 30

  • 33

  • Onverminderd de bij of krachtens de Waterschapswet geregelde toezendplicht, zendt het college van dijkgraaf en heemraden aan gedeputeerde staten ter kennisneming toe de besluiten tot:

  • a. vaststelling of wijziging van de inspraakverordening;

  • b. vaststelling van het beleid inzake het verlenen van kwijtschelding van waterschapsbelastingen voorzover dat afwijkt van de regeling die op rijksbelastingen van toepassing is;

  • c. overdracht van bevoegdheden door de algemene vergadering aan het college van dijkgraaf en heemraden;

  • d. toelating, benoeming of ontslag van bestuurders van het waterschap;

  • e. het oprichten van of deelnemen in een privaatrechtelijke lichaam dan wel het op basis van artikel 4, vierde lid, treffen van een samenwerkingsregeling.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 31

  • 34

  • 1. Het vaststellen van wijzigingen van dit reglement van beperkte strekking geschiedt bij besluit van provin-ciale staten van Flevoland.

  • 2. Wijzigingen van beperkte strekking als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a.

      het aanbrengen van tekstuele verbeteringen;

    • b.

      het aanbrengen van wijzigingen die louter voortvloeien uit de Waterschapswet;

    • c.

      het opheffen van of het wijzigen van de indeling in kiesdistricten en het wijzigen van de verdeling van de bestuurszetels over de kiesdistricten.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, zenden gedeputeerde staten het ontwerp tot wijziging van het reglement aan gedeputeerde staten van Fryslân en gedeputeerde staten van Overijssel toe, gelijk-tijdig met de terinzagelegging, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Waterschapswet.

Artikel 32

Dit reglement wordt aangehaald als Reglement voor het Waterschap Zuiderzeeland.

Overgangsreglement

Toelichting Wijziging (Overgangs)reglement Waterschap Zuiderzeeland

Bij het besluit van Provinciale Staten van Overijssel d.d. 10 november 2004, nummer PS/2004/995

1. Algemeen

Met de wijziging van het reglement wordt met name beoogd de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden op te dragen aan Waterschap Zuiderzeeland. De waterkeringszorg is op grond van de Waterschapswet een kerntaak van een waterschap. De zorg voor de waterkering dient niet te worden beperkt tot de primaire waterkering. Ook de beschoeiingen of kaden ter bescherming van bijvoorbeeld de buitendijkse gebieden zijn waterkeringen. Dit is dan ook aanleiding om door middel van de onderhavige reglementswijziging de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden onder de zorg voor de waterkering van Waterschap Zuiderzeeland te brengen.

Bij de voorbereiding van het reglement ter oprichting van Waterschap Zuiderzeeland is tussen de Stuurgroep Waterschap Zuiderzeeland en het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland overeenstem-ming bereikt over het opdragen van de zorg voor de waterkering in de buitendijkse gebieden. In verband met mogelijke financiële en praktische consequenties van de opdracht van deze waterkeringszorg, is er voor gekozen om de taakopdracht pas in te laten gaan als de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden kunnen worden aangewezen en het veiligheidsniveau voor deze waterkeringen is vastgesteld. In het (Over-gangs)reglement is hiervoor een bepaling opgenomen. Bij de oprichting van het waterschap is het dan ook nadrukkelijk de bedoeling geweest om de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden aan het waterschap op te dragen.

Met de onderhavige reglementswijzing worden twee taakgebieden ingesteld voor de zorg voor de waterkering. In het ene taakgebied vallen alle primaire waterkeringen en de regionale waterkeringen in de dijkringgebieden 7 en 8. In het andere taakgebied vallen de regionale waterkeringen die zijn gelegen buiten de dijkringgebieden 7 en 8 (de buitendijkse gebieden). Er worden twee taakgebieden ingesteld omdat daarmee de kosten die samen-hangen met de waterkeringszorg bij die categorieën van belanghebbenden kunnen worden neergelegd die daad-werkelijk belang hebben bij de taak. Zo is het niet de bedoeling dat eigenaren van onroerende zaken in de dijkringgebieden 7 en 8 bijdragen aan de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden.

Voor het toezicht op de regionale waterkeringen wordt dezelfde lijn aangehouden als voor het toezicht op de primaire waterkeringen. Dit houdt in dat door deze reglementswijziging de besluiten tot vaststelling van plannen voor de versterking of verlegging van regionale waterkeringen door Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland moeten worden goedgekeurd. Daarmee wordt het preventief toezicht op de regionale waterkeringen nader ingevuld.

Naast het opdragen van de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden bevat deze regle-mentswijziging een wetstechnische aanpassing voor de samenstelling van het dagelijks bestuur. Voorts wordt met de onderhavige reglementswijziging het Overgangsreglement ingetrokken omdat dit reglement niet langer noodzakelijk is.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1)

De begrippen ‘primaire waterkering’ en ‘regionale waterkering’ worden meerdere keren in het reglement ge-bruikt. Dit artikel geeft een omschrijving van deze begrippen. In de omschrijving wordt verwezen naar de Wet op de waterkering en de Verordening waterkering Noord-Nederland waarin de formele definitie van deze be-grippen is opgenomen.

Onderdeel B (artikel 2)

Met deze reglementswijziging wordt twee taakgebieden geïntroduceerd. In het ene taakgebied vallen de primaire waterkeringen en de regionale waterkeringen in de dijkringgebieden 7 en 8. Het andere taakgebied omvat de regionale waterkeringen die zijn gelegen buiten de dijkringgebieden 7 en 8 (de zogeheten buitendijkse gebie-den). Daarmee wordt de huidige zorg van het waterschap voor de primaire en regionale waterkeringen in de dijkringgebieden 7 en 8 uitgebreid met de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden. Uitgangspunt is alleen die objecten te beschermen waarbij door overstroming een substantiële schade zal ont-staan. Er is daarom voor gekozen alleen die regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden onder de zorg voor de waterkering te brengen welke bescherming bieden aan bebouwing met een woonfunctie of aan gebouw-de voorzieningen waarin verblijfsrecreatie plaatsvindt. De ongebouwde buitendijkse gebieden worden daarmee niet onder de waterkeringzorg gebracht.

Het onderscheid in taakgebieden voor de primaire en regionale waterkeringszorg in de dijkringgebieden 7 en 8 en de regionale waterkeringszorg buiten de dijkringgebieden 7 en 8 is noodzakelijk om te kunnen waarborgen dat de kosten die samenhangen met de zorg voor de waterkering terecht komen bij die categorieën van belang-hebbenden die belang hebben bij de zorgtaak. Zo maakt de instelling van een apart taakgebied voor de waterke-ringzorg buiten de dijkringgebieden 7 en 8 het mogelijk de kosten die samenhangen met de zorg voor de ‘bui-tendijkse’ regionale waterkeringen neer te leggen bij de ingezetenen (gelet op het algemene taakbelang) en bij de eigenaren van gebouwde en ongebouwde onroerende zaken in de buitendijkse gebieden (gelet op het specifieke taakbelang). Met het instellen van de twee taakgebieden voor de waterkeringszorg wordt derhalve invulling geven aan de trits ‘belang-betaling-zeggenschap’.

Het instellen van twee taakgebieden voor de zorg voor de waterkering houdt ook in dat de ‘bij het reglement behorende gewaarmerkte kaart’ moet worden gewijzigd. Bij deze reglementswijziging zijn drie nieuwe kaarten gevoegd waarop voor de Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland de taakgebieden en de grens van het waterschapsgebied is aangegeven. De definitieve grenzen van de onderscheiden taakgebieden kunnen worden aangegeven op door Gedeputeerde Staten vast te stellen detailkaarten (artikel 2, tweede lid). Artikel 1, onder f juncto artikel 2, tweede lid van het reglement maakt het mogelijk dat de detailkaarten voor de taakgebieden door het College van Gedeputeerde Staten van Flevoland kunnen worden vastgesteld. Vanwege de schaal van de reglementskaart bestaat voor de taakgebieden voor de waterkeringszorg voor de precieze aandui-ding van de grenzen behoefte aan detailkaarten.

Door de reglementswijziging wordt het waterschap, naast de al bestaande zorg voor de primaire en binnendijkse regionale waterkeringen, verantwoordelijk voor de regionale waterkeringen in de volgende buitendijkse gebieden:

Tabel Onderdeel B (artikel 2)

voorliggend water

buitendijks gebied

gemeente

IJsselmeer

Urk (haven Klif, haven west, voormalige visaf-slag, haven oost)

Urk

Flevocentrale

Lelystad

Flevo Marina

Lelystad

Houtribstrand 

Lelystad

Houtribhaven

Lelystad

Parkhaven

Lelystad

Deko Marina

Lelystad

Ketelmeer en Vossemeer

Schokkerhaven

Noordoost-polder

Ketelhaven

Dronten

Markermeer en IJmeer

Pier Lelystad Haven 

Lelystad

Lelystad  Haven

Lelystad

Muiderzand (Almeerderstrand)

Almere

Gooimeer, Eemmeer en Nij-kerkernauw

Zilverstrand 

Almere

Almere Haven (buitendijks)

Almere

Jachthaven De Eemhof

Zeewolde

Nuldernauw en Wolderwijd

Jachthaven De Kaar

Zeewolde

Jachthaven Woldstrand

Zeewolde

Haven Zeewolde (Jachthaven Wolderwijd)

Zeewolde

Veluwemeer en Drontermeer

Harderhaven 

Zeewolde

Jachthaven Harderstrand

Dronten

Waterskicentrum De Harder

Dronten

Jachthaven Bremerbergse Hoek

Dronten

Jachthaven De Klink

Dronten

Jachthaven Spijkstrand

Dronten

Onderdeel C (artikel 4)

Het taakgebied voor de primaire waterkeringen en binnendijkse regionale waterkeringen strekt zich uit over de dijkringgebieden 7 en 8. Het taakgebied voor de regionale buitendijkse waterkeringen strekt zich uit over alle buitendijkse gebieden waarin bebouwing met een woonfunctie of gebouwde voorzieningen met daarin verblijfs-recreatie aanwezig is. De zorg voor de waterkering in de dijkringgebieden 7 en 8, waaronder de zorg voor de primaire waterkeringen als bedoeld in de Wet op de waterkering, is reeds aan het waterschap opgedragen. Het beheer van de, nog formeel aan te wijzen, binnendijkse regionale waterkering de Knardijk wordt al door het waterschap uitgevoerd. Het waterschap is namelijk eigenaar van de Knardijk. Door de wijziging van het regle-ment wordt het waterschap ook verantwoordelijk voor het beheer van de regionale waterkeringen in de buiten-dijkse gebieden bestaande uit vooroevers, kaden, beschoeiingen en dergelijke. Het waterschap wordt derhalve, evenals voor de primaire waterkeringen, verantwoordelijk voor het zodanig instandhouden van de regionale waterkeringen dat deze waterkeringen duurzaam aan de provinciale veiligheidsnorm blijven voldoen.

De regionale waterkeringen worden niet in dit reglement aangewezen. Ook de veiligheidsniveaus van de ver-schillende regionale waterkeringen worden niet in dit reglement aangewezen. De waterkeringen die bescherming bieden aan de buitendijkse gebieden en de binnendijkse regionale waterkering de Knardijk worden aangewezen als regionale waterkering op grond van de provinciale Verordening waterkering Noord-Nederland. Het aanwij-zen van de regionale waterkeringen op het Flevolandse grondgebied, op basis van de voornoemde verordening, is een verantwoordelijkheid van Provinciale Staten van de provincie Flevoland. Bij het aanwijzing van de regionale waterkeringen worden op grond van de Verordening waterkering Noord-Nederland ook de veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen vastgelegd. Het vaststellen van de veilig-heidsniveaus is een verantwoordelijkheid van Provinciale Staten van de provincie Flevoland. Volledigheidshalve kan worden opgemerkt dat het aanwijzen van regionale waterkeringen en het vaststellen van veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen voorzover nu bekend ook na de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de waterkering mogelijk blijft.

Met het aanwijzen van de regionale waterkeringen worden de voorschriften van de Verordening waterkering Noord-Nederland van toepassing voor de regionale waterkeringen. Dit betekent dat, net zoals dat voor primaire waterkeringen geldt, het waterschap een legger, een technisch beheersregister en een calamiteitenplan voor de regionale waterkeringen moet opstellen.

Het aanwijzen van de regionale waterkeringen en het vaststellen van de veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen heeft een directe relatie met de onderhavige wijziging van het waterschapsreglement. Bij de uitvoering van de reglementaire zorg voor de regionale waterkeringen moet namelijk rekening worden gehouden met de veiligheidsnorm die voor elke waterkering afzonderlijk is vastgelegd. Om inzicht te verkrijgen in de omvang van de uitbreiding van de taak van het waterschap wordt dan ook parallel aan de reglementswijziging een veiligheidsnorm voor elke regionale waterkering vastgesteld. De uitgangspunten voor het vaststellen van de veiligheidsnormen zijn opgenomen in de partiële herziening van het Omgevingsplan Flevoland. In het Omge-vingsplan is vastgelegd dat voor het vaststellen van de veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen het bestaande veiligheidsniveau het uitgangspunt vormt maar dat bij de uitwerking een ondergrens voor de veilig-heidsnormering van 1/10 per jaar wordt gehanteerd. Voor elke regionale waterkering wordt dan ook een maat-werkbenadering gehanteerd.

Uiteraard is nagegaan welke gevolgen de taakuitbreiding heeft voor de omslag. Het waterschap heeft een inven-tarisatie uitgevoerd van de bestaande veiligheid van de regionale waterkeringen. Uit deze inventarisatie kan worden afgeleid dat twee van de vijfentwintig regionale waterkeringen niet voldoen aan het minimale veilig-heidsniveau van 1/10 (bij een overslagcriterium van 1 l/s/m1). Een van deze regionale waterkeringen zal in het kader van een voorgenomen herinrichting van het betreffende buitendijkse gebied door een derde worden verbe-terd. De versterkingswerken die noodzakelijk zijn om de andere regionale waterkering op het vereiste minimale veiligheidsniveau te brengen zijn gering in omvang. De kosten die samenhangen met de versterkingswerken zorgen dan ook voor een marginale verhoging van de omslag.

De onderhoudskosten voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden hoeven niet ten laste te komen van de begroting van het waterschap. Het waterschap heeft in zijn algemeenheid de mogelijkheid om, via de Keur en de Legger, deze kosten bij de huidige eigenaren van de waterkerende elementen in de buitendijkse gebieden onder te brengen. In specifieke gevallen, zoals bijvoorbeeld bij de haven van Urk, is er reeds een bestuursorgaan verantwoordelijk voor het onderhoud en beheer van een waterstaatwerk waarvan de regionale waterkering deel uitmaakt. Dit leidt niet tot problemen. Een waterstaatswerk kan namelijk verschillende functies vervullen. Elke beheerder heeft een specifieke verantwoordelijkheid gericht op een specifieke functie van het waterstaatswerk. Zo moet in het voorbeeld van de haven van Urk het beheer en onderhoud van de gemeente er op zijn gericht de haven aan zijn specifieke doel (functie) te laten beantwoorden. De kademuur vervult in dat geval de functie van aanleglocatie. Daarnaast vervult de kademuur een functie bij het instandhouden van de haven. Het beheer en onderhoud van de gemeente richt zich niet op het waarborgen van de veiligheid van de bewoners en objecten achter de kademuur oftewel achter de door de provincie aan te wijzen regionale waterke-ring (de waterkerende functie). Het staat de gemeente thans vrij de kademuur uit scheepvaartoverwegingen (lokaal) te verlagen. Het waterschap krijgt door de reglementswijziging de verantwoordelijkheid voor het in-standhouden van de regionale waterkeringen zodanig dat aan de veiligheidsnorm wordt voldaan (de waterkeren-de functie). Op grond van deze specifieke verantwoordelijkheden van de verschillende beheerders kunnen afspraken worden gemaakt over de verdeling van de kosten die samenhangen met het beheer en onderhoud. De gemaakte afspraken kunnen door het waterschap worden vastgelegd in de Keur en de Legger voor de regionale waterkeringen. Het ligt dus in de rede de huidige beheerders in het gebied en/of de eigenaren aan te spreken voor het beheer en onderhoud van de regionale waterkeringen.

Er bestaan overigens geen beheertechnische redenen om de regionale waterkeringen ook in eigendom bij het waterschap onder te brengen.

De taakuitbreiding gaat naar verwachting gepaard met een (relatief) geringe toename in de apparaatskosten. Als gevolg van de taakuitbreiding zal het waterschap, op grond van de Verordening waterkeringen Noord-Nederland, voor de regionale waterkeringen een legger, een technisch beheersregister en een calamiteitenplan voor de regionale waterkeringen moeten opstellen. Daarnaast zal het waterschap, op grond van de voornoemde verordening, eens in de vijf jaar een verslag over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen moeten uitbrengen aan Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland. Als laatste moet op grond van de Verordening waterkering Noord-Nederland voor het versterken of verleggen van een regionale waterkering een dijkversterkingsplan worden opgesteld (zie ook de toelichting op de wijziging van artikel 29). Al deze activiteiten verricht het waterschap ook al voor de primaire waterkeringen. Volledigheidshalve kan hierbij nog worden opgemerkt dat de basisinformatie voor de Legger, het beheersregister en het calamiteitenplan reeds beschikbaar is.

Bij het opdragen van een taak aan het waterschap kan het in bepaalde situaties noodzakelijk zijn dat de provincie een financiële bijdrage verleent. In artikel 98 van de Waterschapswet is een algemeen criterium opgenomen voor de gevallen waarin het waterschap recht heeft op een financiële bijdrage van de provincie. Als uitgangspunt geldt dat het waterschap de kosten van de opgedragen taken zelf draagt. Dit geschiedt door middel van de belasting-heffing (de omslag). Het waterschap komt in aanmerking voor een financiële bijdrage van de provincie indien met de taakuitoefening bovenwaterschappelijke belangen worden behartigd. Daarvan is slechts in twee situaties sprake zijn. De taakuitoefening is niet alleen van belang voor het waterschapsgebied maar ook voor daarbuiten gelegen gebieden (het territoriale bovenwaterschappelijk belang). Met de taakuitoefening wordt het belang van het waterschapsgebied gediend maar de werkzaamheden behoren niet of niet geheel tot de taak van het water-schap (het functionele bovenwaterschappelijk belang). Van beide situaties is geen sprake. De regionale waterke-ringen spelen alleen een rol in de bescherming van in het waterschapsgebied gelegen gebieden. Daarnaast behoort de zorg voor (lokale en regionale) waterkeringen tot de kerntaak van het waterschap. Een provinciale financiële bijdrage is dan ook niet aan de orde.

De gevolgen van het opdragen van de zorg voor de waterkering in de buitendijkse gebieden voor het waterschap zijn, gezien het vorenstaande, voldoende bekend om bij reglement de voornoemde taak aan het waterschap op te dragen. Voorts is niet gebleken van enige financiële beletselen die in de weg staan aan het opdragen van de zorg voor de regionale waterkeringen in de buitendijkse gebieden.

Onderdeel D (artikel 12)

Op 7 juli 1999 is een wijziging van artikel 40 van de Waterschapswet inwerking getreden (Stb. 1999, 276). Hierdoor luidt artikel 40 met ingang van 7 juli 1999 als volgt:

Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden. De samenstelling van het dagelijks bestuur geschiedt zoveel mogelijk naar de wijze waarop de onderscheidene categorieën van belanghebbenden zijn vertegenwoordigd in het algemeen bestuur.

Bij reglement kan worden bepaald welk aantal leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt.

In het ‘oude’ artikel 40 werd aangegeven dat het aantal leden van het dagelijks bestuur bij reglement diende te worden bepaald. In artikel 12 van het reglement is het aantal leden van het dagelijks bestuur dan ook vastgelegd. Het college van dijkgraaf en heemraden bestaat volgens artikel 12 uit een dijkgraaf en vier andere leden waarvan 1 lid voor de categorie ingezetenen, 1 lid voor de categorie ongebouwd, 1 lid voor de categorie gebouwd en 1 lid voor de categorie bedrijfsgebouwd. Het reglement kan echter, gezien het vigerende artikel 40 van de Water-schapswet nog slechts bepalen hoeveel leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt.

In verhouding tot de omvang van de algemene vergadering en ter voorkoming van versnippering van bestuursta-ken is in het vigerende reglement gekozen voor maximaal vier bestuursleden. Meer dan vier bestuursleden wordt niet doelmatig geacht. Er bestaat geen aanleiding dit standpunt te herzien. Het maximum aantal van vier leden dient derhalve in het reglement te worden vastgelegd. Bij het bepalen van het minimale aantal leden van het dagelijks bestuur (exclusief de dijkgraaf) is het doelmatig en slagvaardig optreden uitgangspunt. In verband hiermee is het minimaal aantal leden bepaald op twee. Met het minimale aantal van twee bestuursleden wordt tegemoet gekomen aan de wens van het waterschap.

Onderdeel E (artikel 29)

Er is sprake van een aantal ontwikkelingen dat van belang is voor de wijze waarop de provincie in de toekomst invulling zou moeten geven aan het toezicht op het waterschap. Die ontwikkelingen zijn de volgende:

• in de samenleving is er toenemende aandacht voor verantwoording in de publieke sector. Deze tendens loopt parallel met de tendens naar meer overheidsinvloed en -toezicht en striktere handhaving;

• in de afgelopen jaren is er sprake van een toegenomen maatschappelijke en bestuurlijke aandacht voor de waterstaatszorg. De waterstaatszorg staat hoog op de politieke agenda. De brede, integrale stroomgebiedsge-richte aanpak van het nieuwe waterbeleid, zoals dat voortvloeit uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water, zal dat proces nog versterken;

• de dijkdoorbraak in Wilnis alsmede de wateroverlast van een aantal jaren geleden hebben laten zien hoe groot de maatschappelijke gevolgen zijn van het falen van waterstaatswerken danwel van het onvoldoende op orde zijn van het watersysteem. Ook hebben die gebeurtenissen laten zien dat de maatschappelijke acceptatie van schade sterk is afgenomen;

• de provincie wordt als toezichthouder aangesproken op de taakuitoefening door de waterschappen in situaties als bedoeld onder c.

Deze ontwikkelingen hebben onder andere consequenties voor de wijze waarop de provincie invulling wenst te geven aan het toezicht op het waterschap. Het primaat van het algemeen bestuur boven het functioneel bestuur rechtvaardigt een strakkere sturing en een aanscherping van het toezicht. Ook de grotere maatschappelijke en bestuurlijke aandacht voor bepaalde waterschapstaken of onderdelen daarvan vormt daarvoor een rechtvaardi-ging en zal mede bepalend zijn voor de invulling van een actieve(re) bemoeienis van de provincie. Een en ander sluit voorts aan bij de onder a aangeduide maatschappelijke tendens naar meer overheidstoezicht.

Het ligt in de rede een actievere bemoeienis van de provincie bij de taak van het waterschap betreffende de regionale waterkeringen in te vullen op de wijze waarop het toezicht op de primaire waterkeringen in de Wet op de waterkering is geregeld. Dat betekent het volgende. Provinciale Staten van de provincie Flevoland stellen, zoals eerder genoemd, op grond van de Verordening waterkering Noord-Nederland, per regionale waterkering, de gewenste veiligheidsniveaus vast. Tevens kan op grond van deze verordening aan het waterschap de verplich-ting worden opgelegd tot periodieke rapportage over de waterstaatkundige toestand van de regionale waterkerin-gen. Voorwaarde voor een adequate toetsing is dat door de provincie voor de regionale waterkeringen een Voorschrift dan wel Leidraad Toetsen op Veiligheid wordt ontwikkeld waarin de toetsingsprocedure beschreven wordt. Voor de primaire waterkeringen is de toetsingsprocedure ook vastgelegd. Een en ander stelt de provincie in staat op gestructureerde wijze en meer pro-actief terzake toezicht uit te oefenen en aldus zicht te krijgen op de mogelijke tekortkomingen in de fysieke veiligheid met name van de buitendijkse gebieden. Het beperktere effect van het falen van een regionale waterkering, geeft wel aanleiding om voor een minder omvangrijke toetsing te kiezen dan bij een primaire waterkering het geval is. Onderzocht moet worden of de diepgang van de toetsing kan worden afgestemd op het belang (functie) van de kering.

Daarnaast kunnen, evenals bij primaire waterkeringen, besluiten van het waterschap tot verbetering en verleg-ging van regionale waterkeringen aan preventief toezicht worden gebonden. Artikel 148 van de Waterschapswet biedt die mogelijkheid voorzover dat reglementair is bepaald. Wat betreft de primaire waterkeringen is het goedkeuringsvereiste voor de aanleg en wijziging van die waterkeringen (zie artikel 7 van de Wet op de waterke-ring)  enerzijds ingegeven door de wenselijkheid van coördinatie van alle bij de dijkversterking betrokken belangen op provinciaal niveau. Anderzijds dient bij de goedkeuring te worden nagegaan of met de dijkverster-king aan de wettelijke veiligheidseisen wordt voldaan. Een toetsing vooraf aan de veiligheidseisen is gezien het grote maatschappelijke belang ook bij regionale waterkeringen wenselijk. Het falen van een regionale waterke-ring kan, evenals een doorbraak van een primaire waterkering, tot grote maatschappelijke schade leiden. Een toetsing achteraf via de periodieke rapportage is dan niet voldoende. In de Verordening waterkering Noord-Nederland zal de verplichting tot het opstellen van een dijkversterkingsplan voor het versterken of verleggen van een regionale waterkering worden opgenomen. Goedkeuring door Gedeputeerde Staten van dit dijkversterkings-plan ligt voorts in de rede gezien de eindverantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten voor het toezicht op de waterkeringen die niet in het beheer zijn bij het Rijk (artikel 158, eerste lid, onder g, Provinciewet). Door de wijziging van artikel 29 van het reglement wordt het dijkversterkingsplan voor regionale waterkeringen onderhevig aan goedkeuring van Gedeputeerde Staten.


Noot
1

[Toelichting: Dit artikel geeft een omschrijving van enkele begrippen die meerdere keren in het reglement voorkomen.]

Noot
2

[Toelichting: Het waterschap is een zogenaamd all-in waterschap: het heeft de zorg voor de taken waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterkering. De oppervlakte van het gebied is circa 250.000 ha. Circa 100.000 ha. hiervan is groot water, in beheer bij het rijk. In het jaar 2000 wonen er ongeveer 312.000 mensen.

In het reglement zijn geen bepalingen opgenomen over het beheer en onderhoud van de primaire waterkeringen. Deze regels zijn op grond van artikel 14 van de Wet op de waterkering vastgelegd in de (interprovinciale) verordening waterkering Noord-Nederland.  ]

Noot
3

[Toelichting: Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is acht geslagen op het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg, dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel.

Het waterschapsgebied valt grotendeels samen met de dijkringgebieden 7 en 8, zoals die zijn aangegeven op de bij de Wet op de waterkering behorende kaartbijlage. Dijkringgebied 7 omvat de Noordoostpolder met inbegrip van het in de gemeente Lemsterland (provincie Fryslân) gelegen gebied Lemstervaart, alsmede het Buitengebied Blankenham-Kuinre en de Blokzijler Buitenlanden, die in de provincie Overijssel zijn gelegen. De genoemde deelgebieden behoorden reeds tot het gebied van het Waterschap Noordoostpolder. Eveneens tot dijkringgebied 7 behoort het oude buitengebied tussen Kuinre en Lemmer. Dit gebied valt voor een deel onder het Wetterskip Boarn en Klif en het Waterschap Friesland en voor een deel onder het waterschap voor het cluster Wold en Wieden/Meppelerdiep. Dijkringgebied 7 vormt met de genoemde, in de provincies Fryslân en Overijssel gelegen deelgebieden een waterstaatkundige eenheid.

Dijkringgebied 8 omvat Oostelijk en Zuidelijk Flevoland en vormt een waterstaatkundige eenheid die geheel binnen de grenzen van het waterschap ligt.

De primaire waterkeringen die deel uitmaken van de beide dijkringgebieden liggen in het waterschapsgebied, met uitzondering van de primaire waterkering tussen Blokzijl en Lemmer, die in beheer blijft bij de aangrenzende waterschappen. Dit omdat deze dijk (voormalige Zuiderzeedijk) een waterkerende functie voor het oude land vervult.

Aan het waterschapsgebied zijn de buitendijkse gebieden toegevoegd. Deze gebieden zijn buiten de primaire waterkeringen gelegen. Sommige worden aangewend voor bewoning buitendijks of zijn zelfs speciaal daarvoor aangelegd.

Echter de verschillen in belang tussen de belanghebbenden in de buitendijkse gebieden en die in de binnendijks gelegen gebieden kunnen zodanig zijn, dat er voor wat betreft de omslagheffing sprake is van onevenredig voor- of nadeel voor de belanghebbenden. Om dit te voorkomen is voor het waterkwantiteitsbeheer een taakgebied ingesteld. Een taakgebied omvat dat deel van het waterschapsgebied waarbinnen de omslagplichtigen belang hebben bij de uitoefening van een bepaalde taak door het waterschap. Het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer omvat het waterschapsgebied, minus de wateren in beheer bij het rijk en de buitendijkse gebieden, maar met inbegrip van het Vollenhoverkanaal, het Vollenhovermeer en het Kadoelermeer. Het kwantiteitsbeheer van deze wateren berustte voorheen bij de provincie Flevoland en is in het kader van de oprichting van dit waterschap overgedragen aan het waterschap. 

De buitendijkse gebieden liggen dus niet in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer.

Tot de taak van het waterschap behoort in principe ook de waterkeringszorg van de buitendijkse gebieden. De waterkeringszorg is immers op grond van de Waterschapswet een kerntaak van het waterschap. Het lijkt ons niet juist als buiten het waterschap andere (particuliere) organisaties deze taak op zich nemen. Dit mede met het oog op de mogelijke precedentwerking voor andere waterschapstaken. Het begrip ‘waterkering' wordt ruim uitgelegd en niet beperkt tot de zorg voor de primaire waterkering. Ook een beschoeiing of kade ter bescherming van buitendijks gebied is een waterkering.

In verband met de mogelijke financiële en praktische consequenties van de toedeling van de waterkeringszorg voor de buitendijkse gebieden aan het waterschap, is de inwerkingtreding van deze taaktoedeling in het overgangsreglement afhankelijk gesteld van nadere, gemeenschappelijke besluitvorming van de drie colleges van provinciale staten. De nadere besluitvorming houdt in dat de zorgplicht voor zowel de bestaande als de toekomstige buitendijkse gebieden eerst in werking treedt, nadat deze gebieden zijn aangewezen en het te handhaven veiligheidsniveau door de bedoelde colleges van provinciale staten is vastgesteld.

Het waterkwaliteitsbeheer van het gebied Lemstervaart berustte voorheen bij het Waterschap Friesland. Aangezien de verschillende waterstaatkundige taken in een gebied zoveel mogelijk in één hand dienen te zijn, is besloten dit waterkwaliteitsbeheer bij gelegenheid van de oprichting van het Waterschap Zuiderzeeland aan dit waterschap over te dragen. Uit een oogpunt van doelmatigheid zal het Waterschap Friesland - tegen kostenvergoeding - blijven zorgdragen voor de zuivering van het huishoudelijk en bedrijfsafvalwater uit dit gebied.

De grenzen van het waterschapsgebied worden van Kuinre tot Blokzijl gevormd door de westelijke teen van de voormalige Zuiderzeedijk; van Blokzijl tot de Kadoelersluis door de oostelijke oever van het Vollenhoverkanaal, het Vollenhovermeer en het Kadoelermeer; ter hoogte van de woonwijk Lemstervaart door de theoretische buitenteen van de primaire waterkering, en voor het overige door de provinciegrens. Dit houdt in dat (met de klok mee) van de Kadoelersluis tot aan Lemmer en van Lemmer tot Kuinre de provinciegrens tevens de waterschapsgrens is. Daardoor vallen grote delen rijkswateren binnen het beheersgebied van het waterschap. Dit is geen bezwaar, immers de rijkswateren zijn op grond van het eerste lid van artikel 4 uitgezonderd van de taken van het waterschap: "voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust". Zie ook de kaart. Het laten samenvallen van de grens van het waterschap met de provinciegrens heeft het voordeel, dat de hele provincie waterschappelijk is ingedeeld en dat in principe niet meer voor elke buitendijkse activiteit (inpoldering, ophoging, bebouwing, etc.) de grens behoeft te worden aangepast.

Het gebied van het waterschap en het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer worden aangegeven op een kaart die deel uitmaakt van het reglement. Vanwege de grote schaal van deze kaart bestaat voor de precieze aanduiding van de grenzen behoefte aan detailkaarten. Het vaststellen van de detailkaarten wordt opgedragen aan gedeputeerde staten. ]

Noot
4

[Toelichting: De taak van het waterschap omvat de zorg voor de waterkering en de waterhuishouding. De zorg voor de waterhuishouding omvat het kwantitatieve en het kwalitatieve beheer van het oppervlaktewater. In dit kader is onder andere het regelen van de freatische grondwaterstand via het peil van het oppervlaktewater een taak van het waterschap. Het grondwaterbeheer is, voorzover het betreft het regelen van grondwateronttrekkingen en van infiltraties van water, ingevolge de Grondwaterwet een provinciale taak.]

Noot
5

[Toelichting: In het tweede lid is sprake van een taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer. Het instellen van dit taakgebied is onder artikel 2 toegelicht.]

Noot
6

[Toelichting: In het derde lid is in overeenstemming met het rijks- en provinciaal beleid tot uitdrukking gebracht, dat de taakuitoefening gericht dient zijn op integraal waterbeheer. Het waterschap behartigt in de eerste plaats waterstaatkundige belangen, maar dient - waar mogelijk - ook andere daarmee verbonden belangen mee te wegen. Bij het feitelijk en juridisch beheer van waterstaatswerken (onder andere vergunningverlening) kunnen belangen van derden gemoeid zijn, die een samenhangend beleid en beheer en integrale belangenafweging noodzakelijk maken. Daarbij kan het gaan om verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening en recreatie. De formulering in het derde lid heeft een aanvullend karakter en ziet op leemtes die kunnen ontstaan als andere wetten of regelingen niet in de belangenafweging voorzien.]

Noot
7

[Toelichting: In het vierde lid is een samenwerkingsbepaling opgenomen. Bij de voorbereiding en de besluitvorming in provinciale staten van Flevoland over de vorming van één all-in waterschap werd, gezien de schaal van het waterschap, samenwerking met andere all-in waterschappen voor bepaalde taakonderdelen doelmatig geacht. Op grond van deze bepaling hoeft het waterschap alleen met andere waterschappen samen te werken als dit doelmatig is. Daarmee worden andere samenwerkingsmogelijkheden niet geblokkeerd.]

Noot
8

[Toelichting: Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen. In de wet komen achtereenvolgens aan de orde: de samenstelling, de verkiezing en de inrichting van het algemeen bestuur, de samenstelling en de inrichting van het dagelijks bestuur en de benoeming van de voorzitter. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur.

Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bevat regels over rechtspositionele aangelegenheden aangaande de voorzitter, zoals benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag en aanspraken ingeval van ziekte.  ]

Noot
9

[Toelichting: Omvang algemene vergadering

Bij het bepalen van de omvang van de algemene vergadering is gekeken naar een redelijke en werkbare vertegenwoordiging en een beperkte omvang in verband met een doelmatig en slagvaardig optreden. Deze twee uitgangspunten zijn allebei belangrijk. In verband hiermee is de omvang van de algemene vergadering op 25 zetels bepaald. Dit is hetzelfde aantal als van het bestuur van het Heemraadschap Fleverwaard.

In het reglement dient de samenstelling van het waterschapsbestuur te worden vastgelegd. Deze samenstelling moet zodanig zijn dat de besluitvorming over de uitvoering van de verschillende taken (waterkeringszorg,  kwantiteitsbeheer en -kwaliteitsbeheer) van het waterschap op evenwichtige wijze kan plaatsvinden.

De Waterschapswet noemt - limitatief - vijf belangencategorieën die voor vertegenwoordiging in het waterschapsbestuur in aanmerking kunnen komen: ingezetenen, ongebouwd, gebouwd, bedrijfsgebouwd en pachters. De wettelijke criteria voor opneming van een categorie in het algemeen bestuur zijn: de aard en de omvang van het belang van de categorie bij de taakuitoefening door het waterschap, en het te betalen kostendeel.

Gelet op de aard en de omvang van het belang dat de eerste vier categorieën bij de taakuitoefening door het waterschap hebben, alsmede op het naar verwachting door elke categorie te betalen kostendeel, is er van uitgegaan dat deze vier categorieën in ieder geval in de algemene vergadering vertegenwoordigd dienen te zijn. Voor de vijfde categorie (pachters) is dit echter op voorhand niet zo duidelijk. Daarom wordt eerst op deze categorie ingegaan.

Categorie pachters

De pachters hebben een eigen belang bij de taakuitoefening door het waterschap. Zij zijn voor het gebruik van het land direct afhankelijk van de waterbeheersing. Wijziging van het peil van het oppervlaktewater leidt tot wijziging van het peil van het freatisch grondwater. Ook hebben de pachters belang bij een goede kwaliteit van het oppervlaktewater. De pachters zijn om die reden dan ook als een potentiële categorie aangeduid in de Waterschapswet.

In 1993 was in de Noordoostpolder 63 procent van de areaal ongebouwde grond verpacht. In Oostelijk en Zuidelijk Flevoland bedroeg dit percentage 24. In het totale gebied was gemiddeld 37 procent van het areaal ongebouwde grond verpacht. In 1997 bedroegen die percentages respectievelijk 53, 22 en 32. Hieruit blijkt dat er een geleidelijke teruggang is van het percentage verpachte grond: voor het totale waterschapsgebied gemiddeld circa 1 à 2 procent per jaar.

Deze trend wordt bevestigd door de Dienst Domeinen. Het beleid van deze dienst is gericht op verkoop van de in pacht en erfpacht uitgegeven gronden. Dit gaat geleidelijk, op basis van vrijwilligheid.

Derhalve is aangenomen dat rond 2003, dat is halverwege de eerste bestuursperiode, circa 25 procent van de ongebouwde gronden in het waterschapsgebied is verpacht.

Op basis van de uitgangspunten voor de kostentoedeling en de te verwachten kostentoedeling voor het waterkwantiteitsbeheer is berekend, dat het aandeel van de categorie pachters circa 12,5 procent van de som van de kostendelen van de pachters en de eigenaren ongebouwd zal bedragen. De pachters zullen dus een betrekkelijk gering gedeelte van het kostendeel voor de totale ongebouwde gronden voor hun rekening blijven nemen.

In het bovenstaande is naar het belang en de betaling gekeken. Dit kan ook met betrekking tot de zeggenschap. Volgens de hieronder toe te lichten zetelverdeling zou de categorie pachters recht hebben op (afgerond) 1 van de 10 waterkwantiteitszetels. Dit stemt uiteraard overeen met het genoemde kostendeel. 

Ondanks het betrekkelijk geringe kostenaandeel rechtvaardigen het eigen belang en de ene zetel in onze ogen een directe vertegenwoordiging van de pachters in de algemene vergadering.

Zetelverdeling

Vervolgens dienen de 25 zetels over de vijf belangencategorieën te worden verdeeld. Daarbij is de zogenaamde methode Zuid-Holland gevolgd. Dit is een voor de zetelverdeling veel toegepaste methode die uit twee stappen bestaat.

Bij de eerste stap wordt het aantal zetels op basis van het relatieve maatschappelijke belang verdeeld over de taken waterkeringszorg,  kwantiteitsbeheer en -kwaliteitsbeheer. Het relatieve maatschappelijke belang van de taken kan op grond van artikel 13 van de Waterschapswet uit de aard en de omvang van het maatschappelijk belang van de taken worden afgeleid. Naar aard zijn alle drie de taken van groot maatschappelijk belang. Elk van deze taken is onmisbaar voor de leefbaarheid van het waterschapsgebied. Wat betreft de omvang van het maatschappelijk belang van de taken moet onderscheid worden gemaakt tussen de waterkeringszorg en de beide overige taken. De kosten van de waterkeringstaak zijn beduidend lager dan die van het waterkwantiteits- en het waterkwaliteitsbeheer. Bovendien worden de kosten van de waterkeringstaak maar in beperkte mate uit de omslag betaald. Vanwege het in verhouding geringe budget van de taak waterkering is het redelijk dat de waterkeringszorg minder zetels krijgt dan de taken waterkwantiteit en waterkwaliteit. Dit leidt tot de verhouding: waterkering : waterkwantiteit : waterkwaliteit = 20 : 40 : 40.

Deze verhouding is alom veel gehanteerd, onder meer voor de zetelverdeling van de algemene besturen van het Heemraadschap Fleverwaard en het Waterschap Noordoostpolder. Uitgaande van 25 zetels betekent dit voor de genoemde taken respectievelijk 5, 10 en 10 zetels.

Bij de tweede stap wordt per taak de zetels die aan de taak zijn toegekend naar rato van het kostendeel verdeeld over de bij deze taak betrokken belangencategorieën. Ten behoeve van de bestuurssamenstelling is op basis van de benedenmarges van de kostentoedelingsmethodiek van de werkgroep Havelaar (zie de toelichting op artikel 25) en de meerjarenramingen van de oude waterschappen en rekening houdend met de verwachte bevolkingsgroei en prijsontwikkelingen, een inschatting gemaakt van de kostentoedeling voor de taken waterkeringszorg en  kwantiteitsbeheer. Als basis zijn de verwachtingen voor het jaar 2003 genomen; dit is halverwege de vierjarige zittingstermijn van het eerste bestuur. Voor de taak waterkwaliteitsbeheer worden de voor 2003 geraamde kosten verdeeld tussen de ingezetenen (als huishoudelijke vervuilers) en de gebruikers bedrijfsgebouwd op basis van het aandeel van deze beide categorieën in de verontreiniging van het oppervlaktewater.

Deze kostenverdeling levert rechtlijnig gerekend de volgende zetelverdeling over de taken op, waarbij de kolommen A2 en A3 betrekking hebben op de zetelverdeling per taak en de overige kolommen 1A t/m 5B betrekking hebben op de zetelverdeling per belangencategorie per taak en totaal (tabel). In de laatste rij zijn de zetelaantallen afgerond tot hele getallen. 

tabel

A1 ; water-ke­r­ing ; Kwanti-teit ; Kwali­teit ; to­taa­l ; ze­tels afger.  ;

% A2; 20; 40; 40; 100; ;

ze­t­els A3; 5; 10; 10; 25; 25;

ingez. % 1A; 35; 25; 72; ; ;

ingez. zetels 1B; 1,75; 2,5; 7,2; 11,45; 11;

ongeb. % 2A; 12; 58,1; ; ; ;

ongeb. ze­tels 2B; 0,6; 5,81; ; 6,41; 6;

geb. % 3A; 53; 8,6; ; ; ;

ge­b. ze­tels 3B; 2,65; 0,86; ; 3,51; 4;

bedr. geb. % 4A; ; ; 28; ; ;

bedr. ge­b. zetels 4B; ; ; 2,8; 2,8; 3;

pachters % 5A; ; 8,3; ; ; ;

pachters zetels 5B; ; 0,83; ; 0,83; 1;

Op basis van het voorgaande is de algemene vergadering als volgt samengesteld:

- categorie ingezetenen: 11 leden

- categorie ongebouwd: 6 leden

- categorie gebouwd: 4 leden

- categorie bedrijfsgebouwd: 3 leden

- categorie pachters: 1 lid

Kwaliteitszetels

Op grond van artikel 13 van de Waterschapswet kunnen bij reglement kwaliteitszetels worden toegekend. Dit houdt in dat aan een belanghebbende of aan een groep belanghebbenden het recht wordt toegekend een of meer vertegenwoordigers in het bestuur te benoemen. Kwaliteitszetels zijn bedoeld voor situaties waarin een belanghebbende in vergelijking met de andere belanghebbenden in de betreffende categorie een zeer groot belang heeft. Aangezien de betaling met de omvang van het belang toeneemt, kan er in die situaties een onevenwichtigheid ontstaan tussen belang en betaling enerzijds en zeggenschap anderzijds. De kwaliteitszetel dient om grote onbillijkheden van het "one man, one vote" systeem voor het beginsel belang-betaling-zeggenschap te mitigeren.

Overigens is in de situatie dat het toekennen van een of meer kwaliteitszetels binnen het wettelijk systeem mogelijk is, terughoudendheid op zijn plaats. De toekenning van kwaliteitszetels is ten principale een inbreuk op de democratische wijze van de totstandkoming van de bestuurssamenstelling. Een dergelijke zetel wordt immers aan de verkiezingen onttrokken.

Er komen in beginsel drie kandidaten voor een of meer kwaliteitszetels in aanmerking, namelijk de Dienst Domeinen en Staatsbosbeheer als grootgrondbezitters en de woningbouwverenigingen als eigenaars van grote aantallen woningen.

De Dienst Domeinen heeft in het totale waterschapsgebied circa 50.000 ha grond in eigendom. Dit is circa 37 procent van het totale oppervlak ongebouwde onroerende zaken (135.000 ha). Hier is dus sprake van een vrij groot belang.

Staatsbosbeheer heeft in het totale waterschapsgebied circa 23.000 ha grond in eigendom, waarvan ca. 5.500 ha op basis van erfpacht in beheer is gegeven aan de Stichting Flevolandschap en de Vereniging tot behoud van natuurmonumenten. Dit betekent dat Staatsbosbeheer voor ca. 17.500 ha tot de categorie ongebouwd behoort. Dit is 13 procent van het totale areaal ongebouwde onroerende zaken. Dit betreft dus een minder groot belang.

Het aandeel in de opbrengst gebouwd van de woningbouwverenigingen in het totale waterschapsgebied bedraagt ca. 24 procent. Dit vertegenwoordigt een vrij groot belang bij de taakuitoefening van het waterschap.

Uit het voorgaande blijkt dat de belangen bij de taakuitoefening door het waterschap van de Dienst Domeinen en de gezamenlijke woningbouwverenigingen en in mindere mate Staatsbosbeheer (betrekkelijk) groot zijn. Desalniettemin zijn wij van oordeel dat deze belangen niet zodanig groot zijn dat deze een inbreuk rechtvaardigen op het voor het provinciaal bestuur van Flevoland zeer zwaarwegende uitgangspunt van een zo democratisch mogelijke wijze van het houden van verkiezingen. Derhalve zijn geen kwaliteitszetels toegekend. ]

Noot
10

[Toelichting: Dit reglement bepaalt niets over de zittingsduur van de bestuursleden, wat tot gevolg heeft dat de zittingsperiode overeenkomstig de wet vier jaar bedraagt. Deze keuze is ingegeven door de behoefte aan uniformiteit en het feit dat een zittingsduur van vier jaar voor een democratisch gekozen college als normaal is te beschouwen. Artikel 14 van de Waterschapswet bepaalt dat de leden van het algemeen bestuur in beginsel worden verkozen voor de duur van vier jaar en dat zij tegelijk aftreden en dadelijk herkiesbaar zijn.

Met dit reglement is geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voor ieder van de leden van de algemene vergadering een plaatsvervangend lid te kiezen. Daardoor treedt vanzelf het systeem van opvolging in werking. Dit systeem is geïntroduceerd bij de wijziging van de Waterschapswet. Volgens dit systeem komen voor de vervulling van een vacature in de algemene vergadering in aanmerking de niet gekozen kandidaten in de volgorde van de aantallen op hen uitgebrachte stemmen. Dit systeem is alleen toepasbaar als er geen plaatsvervanger beschikbaar is.]

Noot
11

[Toelichting: In artikel 19, tweede lid, van de Waterschapswet wordt de mogelijkheid geopend in het reglement een kiesdrempel vast te stellen. In dit reglement wordt van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Uit een oogpunt van doelmatigheid en om tevens recht te doen aan het beginsel belang-betaling-zeggenschap, is er voor gekozen de kiesdrempel te koppelen aan de minimumaanslaggrens. Door in artikel 8 geen bedrag te noemen, wordt bereikt dat, indien in de toekomst in de belastingverordening van het waterschap de minimumaanslaggrens wordt gewijzigd, het reglement geen aanpassing behoeft.]

Noot
12

[Toelichting: Om een evenwichtige spreiding van bestuursleden over het waterschapsgebied te bewerkstelligen, is het gebied met het daarin liggende taakgebied opgedeeld in drie kiesdistricten. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

1. de kiesdistricten gelden voor de categorieën ingezetenen, ongebouwd en gebouwd;

2. de grenzen van de inliggende gemeenten worden niet doorsneden.

Bij de keuze van de kiesdistricten is de voormalige indeling in kiesdistricten in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland aangehouden. Verder is de Noordoostpolder als één kiesdistrict aangemerkt. Met deze indeling wordt een gebiedsgerichte benadering nagestreefd.

De verdeling van de zetels over de drie kiesdistricten is gebaseerd op de geraamde bevolkingsaantallen, de totale oppervlakten van de ongebouwde onroerende zaken en de totale waarden van de gebouwde onroerende zaken.

Indeling in kiesdistricten voor de verkiezing van de categorieën bedrijfsgebouwd en pachters is niet zinvol.

Bij de eerdergenoemde wijziging van de Waterschapswet is in artikel 22, tweede lid, van de wet bepaalt, dat indien binnen het gebied van een waterschap meer Kamers van Koophandel bevoegd zijn en de verhouding tussen het aantal leden van één van de Kamers en het belang van deze bij de taakbehartiging door het waterschap daartoe aanleiding geeft, bij reglement aan gedeputeerde staten kan worden opgedragen om met inachtneming van die verhouding de waarde vast te stellen van de stem van een lid van die Kamer. In het waterschapsgebied zijn drie Kamers van Koophandel bevoegd. De Kamer van Koophandel Flevoland bestrijkt het grootste gedeelte van het waterschapsgebied. De aantallen bedrijfsvervuilingseenheden die worden geloosd in de gebieden waar de Kamers van Koophandel voor de regio Zwolle en voor Friesland bevoegd zijn, zijn in verhouding zo gering dat er alle aanleiding is de stemverhouding tussen de Kamers van Koophandel vast te stellen. Het vijfde lid van artikel 9 van het reglement draagt het vaststellen van de stemwaarden voor de leden van de Kamers van Koophandel op aan gedeputeerde staten van Flevoland.]

Noot
13

[Toelichting: De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. De algemene vergadering stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeente- en Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan het vergader- en het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag.

Bovendien dienen in het reglement van orde regels te worden opgenomen voor commissiewerkzaamheden.]

Noot
14

[Toelichting: Het is belangrijk de overgangsperiode tussen aftredend en nieuw algemeen en dagelijks bestuur zo kort mogelijk te houden. Daarom vergadert na een verkiezing de algemene vergadering in nieuwe samenstelling binnen twee weken nadat het oude bestuur is afgetreden.

De ontslagprocedure voor de leden van de algemene vergadering is opgenomen in het kiesreglement.]

Noot
15

[Toelichting: De Waterschapswet schrijft voor dat de samenstelling van het dagelijks bestuur zoveel mogelijk geschiedt naar de wijze waarop de verschillende categorieën van belanghebbenden in het algemeen bestuur zijn vertegenwoordigd. Uit de woorden "zoveel mogelijk" volgt dat niet per se alle categorieën die zitting hebben in de algemene vergadering ook een zetel in het college van dijkgraaf en heemraden moeten krijgen. In verhouding tot de beoogde omvang van de algemene vergadering en ter voorkoming van versnippering van de bestuurstaken, achten wij een aantal van meer dan vier bestuursleden ondoelmatig. Derhalve is het aantal zetels van het college van dijkgraaf en heemraden bepaald op vier (exclusief de dijkgraaf) en zijn deze verdeeld over de categorieën: ingezetenen, ongebouwd, gebouwd en bedrijfsgebouwd.]

Noot
16

[Toelichting: In de eerste vergadering van de algemene vergadering vindt ook de benoeming plaats van de andere leden van het college van dijkgraaf en heemraden dan de dijkgraaf. In verband met de relatie tussen de leden van het college van dijkgraaf en heemraden en bepaalde categorieën van belanghebbenden wordt voor de benoeming van een lid van het college van dijkgraaf en heemraden een voordracht van twee personen gedaan door de leden van de algemene vergadering van de betreffende categorie. De voor te dragen personen hoeven niet per se uit die categorie voort te komen. Derhalve is in beginsel ook het lid van de algemene vergadering voor de categorie pachters benoembaar in het college van dijkgraaf en heemraden. Echter hij vertegenwoordigt alsdan een andere categorie dan de categorie pachters.

De volgorde van de namen op de voordracht is niet bindend. De benoeming als lid van het college van dijkgraaf en heemraden geschiedt door de algemene vergadering als geheel.

De leden van het oude college van dijkgraaf en heemraden treden af tegelijk met het optreden van de leden van de nieuwe algemene vergadering (artikel 41, vierde lid Waterschapswet).]

Noot
17

[Toelichting: Deze artikelen vormen een aanvulling op artikel 41 van de Waterschapswet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur - met uitzondering van de voorzitter - summier wordt geregeld. De leden van het college van dijkgraaf en heemraden, die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan de algemene vergadering. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 Gemeentewet en 42 Provinciewet). ]

Noot
18

[Toelichting: Deze artikelen vormen een aanvulling op artikel 41 van de Waterschapswet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur - met uitzondering van de voorzitter - summier wordt geregeld. De leden van het college van dijkgraaf en heemraden, die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan de algemene vergadering. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 Gemeentewet en 42 Provinciewet).]

Noot
19

[Toelichting: Leden van het college van dijkgraaf en heemraden kunnen worden vervangen door leden van de algemene vergadering. De vervanging kan door de algemene vergadering worden geregeld op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden, het betreffende lid van dat college, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakvervulling van het betreffende bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van een lid van het college van dijkgraaf en heemraden.]

Noot
20

[Toelichting: Het college van dijkgraaf en heemraden stelt voor zijn vergaderingen eveneens een reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van de algemene vergadering en het college van dijkgraaf en heemraden is, dat de vergaderingen van het college van dijkgraaf en heemraden met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit college anders heeft bepaald. Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het college van dijkgraaf en heemraden (artikel 42 Waterschapswet).]

Noot
21

[Toelichting: De voorzitter van een waterschap wordt bij koninklijk besluit benoemd en op dezelfde wijze kan hij worden geschorst en ontslagen (artikel 46 Waterschapswet). De benoeming geschiedt voor een periode van zes jaar. De vereisten voor het bekleden van het ambt van voorzitter zijn, behalve het Nederlanderschap, dat hij geen lid mag zijn van de algemene vergadering van het waterschap waarvan hij voorzitter is. Voorts mag hij burgemeester noch wethouder zijn van een in het gebied van het waterschap gelegen gemeente, tenzij hem daarvoor bij koninklijk besluit ontheffing is verleend.

Bij de in de inleiding genoemde wijziging van de Waterschapswet is een uitputtende regeling opgenomen voor de waarneming van de voorzitter. Bij zijn verhindering of ontstentenis wordt hij waargenomen door een ander lid van het college van dijkgraaf en heemraden, door de algemene vergadering aan te wijzen. Wanneer alle leden van het college van dijkgraaf en heemraden verhinderd zijn, wordt de dijkgraaf waargenomen door het oudste lid van de algemene vergadering, of door een ander door de algemene vergadering aan te wijzen lid van dat bestuur. ]

Noot
22

[Toelichting: Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bepaalt onder meer dat aan de voorzitter die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, eervol ontslag wordt verleend. In bijzondere omstandigheden kan hiervan, op advies van gedeputeerde staten en het algemeen bestuur van het waterschap gehoord, worden afgeweken. Ook de ongevraagde ontslagverlening is in dit besluit geregeld. Niet geregeld is de situatie waarin de dijkgraaf zelf om ontslag verzoekt. Artikel 20 regelt dit.]

Noot
23

[Toelichting: De vervanging van de secretaris wordt geregeld door de algemene vergadering. De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van de bestuursorganen. In verband met die functie is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van de algemene vergadering, ook van toepassing verklaard op de secretaris.

De algemene vergadering stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 103, lid 2) en de Provinciewet (artikel 100, lid 2).]

Noot
24

[Toelichting: Bij de in dit artikel bedoelde commissies moet vooral worden gedacht aan commissies van advies en bijstand, vergelijkbaar met raads- en statencommissies.

De algemene vergadering is vrij te bepalen in hoeverre de commissievergaderingen openbaar zijn. Wel dient te worden vermeden dat beraadslagingen in besloten commissievergaderingen er in feite toe leiden, dat de openbare discussie in de algemene vergadering betekenis verliest. Het is dan ook gewenst dat commissievergaderingen waaraan wordt deelgenomen door een relatief groot aantal bestuursleden in beginsel in het openbaar worden gehouden. Met het oog daarop is in het derde lid in die gevallen artikel 35 van de Waterschapswet van overeenkomstige toepassing verklaard.]

Noot
25

[Toelichting: Bij de in de inleiding genoemde wijziging van de Waterschapswet is in artikel 83 van de wet bepaald dat, behoudens een aantal in de wet genoemde uitzonderingen, het algemeen bestuur bevoegdheden aan het dagelijks bestuur kan overdragen. De mogelijkheid is uit een oogpunt van bestuurlijke doelmatigheid geboden. De in de wet opgesomde uitzonderingen op de algemene delegatiebevoegdheid worden zo wezenlijk geacht voor de taakuitoefening door het algemeen bestuur dat overdracht van die bevoegdheden is uitgesloten.]

Noot
26

[Toelichting: Voor alle duidelijkheid geeft dit artikel een opsomming van bevoegdheden die in elk geval tot de dagelijkse aangelegenheden van het waterschap worden gerekend en derhalve tot de bevoegdheid van het college van dijkgraaf en heemraden behoren.

Het algemene beginsel dat medewerking van het waterschapsbestuur kan worden gevorderd bij wet, algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening, is vastgelegd in artikel 56, tweede lid, van de Waterschapswet. De memorie van toelichting stelt dat provinciale staten in het reglement dienen te bepalen welk bestuursorgaan die medewerking moet verlenen. Het college van dijkgraaf en heemraden is voor deze medebewindstaak het meest geschikte orgaan. Onderdeel a van het eerste lid van artikel 24 voorziet daarin.

Tot deze medebewindstaak behoort ook de bevoegdheid tot het verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, voor zover het oppervlaktewateren betreft waarvan het waterkwaliteitsbeheer bij het waterschap berust. Deze bevoegdheid is op basis van de artikelen 5 en 6 van de genoemde wet aan het waterschap gedelegeerd.

Artikel 86, vierde lid, van de wet bepaalt dat een spoedshalve door het dagelijks bestuur ingesteld beroep of gemaakt bezwaar moet worden ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing daartoe niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt. Bij reglement kan echter een andere regeling worden getroffen. Dit geschiedt in het derde lid van artikel 25 door een eventuele intrekking door de algemene vergadering afhankelijk te maken van een uitdrukkelijk daartoe strekkend besluit van dat bestuur. Zonder een zodanig besluit blijft het ingesteld beroep of bezwaar dus in stand. ]

Noot
27

[Toelichting: Algemeen

De financiën van het waterschap kunnen worden onderscheiden in:

- financieel beheer: begroting, rekening, boekhouding en controle;

- inkomsten: belastingen, kostentoedeling, omslagklassen.

De meeste van deze onderwerpen vinden regeling in de hoofdstukken XIII tot en met XVIII van de Waterschapswet en in de comptabiliteitsvoorschriften voor waterschappen. Door de uitputtende regeling in de Waterschapswet zijn geen bepalingen over financieel beheer in het reglement opgenomen. Het reglement bevat slechts enkele aanvullende bepalingen over de inkomsten van het waterschap.

Bij de waterschapsfinanciën komt het beginsel belang-betaling-zeggenschap tot uitdrukking in het feit dat de taakuitoefening voor het grootste deel wordt bekostigd uit eigen belastingheffing. De bevoegdheid tot belastingheffing vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 110 en 116 van de Waterschapswet. Het waterschap heft een omslag ter bekostiging van de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer. De omslag wordt geheven van degenen die een rechtstreeks en continu belang bij deze taken hebben. De uitwerking hiervan is neergelegd in de artikelen 116 tot en met 122 van de Waterschapswet. De wet onderscheidt de volgende verordeningen betreffende belastingen:

- de belastingverordening;

- de kostentoedelingsverordening;

- de omslagklassenverordening.

De belastingverordening

Het waterschap is verplicht een belastingverordening vast te stellen. De verordening bevat de tarieven van de omslagheffing voor de verschillende categorieën. Wijziging van de tarieven betekent dat de verordening moet worden aangepast.

De kostentoedelingsverordening

Eveneens verplicht voor het waterschap is het vaststellen van een kostentoedelingsverordening. In deze verordening dienen de kosten van de taakuitoefening van het waterschap voor wat betreft het waterkwantiteitsbeheer en de waterkeringszorg toegedeeld te worden aan de desbetreffende categorieën belanghebbenden die in de algemene vergadering vertegenwoordigd zijn. De grondslag voor de kostentoedeling is dezelfde als de grondslag voor de zetelverdeling, namelijk de aard en de omvang van het belang bij de behartiging van de taken waarmee het waterschap is belast (artikel 119, zesde lid, van de wet). De kostentoedeling heeft een relatie met de bestuurssamenstelling, in die zin dat alleen kosten toegedeeld kunnen worden aan categorieën van belanghebbenden die in de algemene vergadering vertegenwoordigd zijn.  ]

Noot
28

[Toelichting:  Bij reglement kan worden omschreven welke uitgangspunten het algemeen bestuur bij de toedeling van kosten in elk geval in acht dient te nemen (artikel 119, derde lid, van de wet). In artikel 25 zijn de uitgangspunten voor de toedeling van de kosten van de waterkeringszorg en van het kwantiteitsbeheer opgenomen.

De uitgangspunten zijn gebaseerd op het rapport van de Werkgroep vervolgstudie waterschapsfinanciën (werkgroep Havelaar) van juni 1989. In dit rapport wordt een stapsgewijze aanpak van de kostenverdeling aanbevolen, welke in de praktijk ook zo wordt toegepast.

De kostentoedeling is opgebouwd uit twee à drie stappen. In de eerste stap worden de kosten toegedeeld aan de representanten van de algemene taakbelangen (ingezetenen) enerzijds en aan de representanten van de specifieke taakbelangen (gebouwd en ongebouwd en - eventueel - pachters) anderzijds. In de tweede stap worden de aan de representanten van de specifieke taakbelangen toegedeelde kosten nader toegedeeld aan gebouwd enerzijds en ongebouwd en - eventueel - pachters gezamenlijk anderzijds. Tenslotte worden, als de categorie pachters belang heeft bij een bepaalde taak, in de derde stap de aan de categorieën ongebouwd en pachters gezamenlijk toegedeelde kosten over de beide categorieën verdeeld.

Hieronder wordt dit proces uitgewerkt voor de waterkeringszorg en het waterkwantiteitsbeheer.

Waterkeringszorg

De ingezetenen hebben in het hele waterschapsgebied belang bij de waterkeringszorg. Dit geldt in de eerste plaats voor de ingezetenen die wonen in de twee dijkringgebieden die in het waterschapsgebied liggen. Zij hebben een rechtstreeks en continu belang bij de instandhouding van de primaire waterkeringen.

In de tweede plaats geldt dit ook voor de ingezetenen die in de buitendijkse gebieden wonen. Ook zij hebben een rechtstreeks en continu belang bij de taakuitoefening van het waterschap, met het oog op het kunnen wonen, werken en recreëren in het waterschapsgebied als geheel. De ingezetenen van de buitendijkse gebieden moeten gebruik kunnen maken van de wegen en de gebieden die binnendijks zijn gelegen. Dat zou onmogelijk zijn als het waterschap zijn taken niet zou uitoefenen.

Het kostendeel van de ingezetenen kan nader verfijnd worden aan de hand van de bevolkingsdichtheid van het waterschapsgebied, maar bedraagt niet meer dan de helft van de totale kosten. De werkgroep Havelaar heeft het volgende voorstel gedaan:

bevolkingsdichtheid: kostendeel ingezetenen:

- laag (minder dan 350 inwoners per km2) 35 à 40%

- gemiddeld (350 tot 700 inwoners per km2) 40 à 45%

- hoog (meer dan 700 inwoners per km2) 45 à 50%

De resterende kosten, dat wil zeggen na aftrek van de aan de ingezetenen toegedeelde kosten, dienen aan de gebouwde en ongebouwde onroerende zaken in het waterschapsgebied toegedeeld te worden. Het belang van gebouwd en ongebouwd bij de waterkeringszorg is gelegen in de bescherming van deze onroerende zaken tegen overstroming. Het ligt derhalve in de rede om het belang van gebouwd en ongebouwd af te meten aan de totale waarde die tegen overstroming beschermd wordt. Hierbij wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer (artikel 120 van de wet).

Het bovenstaande is vervat in de leden 2, 3 en 4 van artikel 25. In lid 3 is alleen de bovenmarge van de methode Havelaar (40% bij een lage bevolkingsdichtheid) opgenomen, om het waterschapsbestuur de nodige beleidsvrijheid te laten.

Waterkwantiteitsbeheer

Het belang van de ingezetenen bij het waterkwantiteitsbeheer houdt verband met de mate waarin deze voor het kunnen wonen, werken en recreëren in het waterschapsgebied mede afhankelijk zijn van de waterstaatkundige verzorging door het waterschap. Deze afhankelijkheid is met name aanwezig in het taakgebied voor het waterkwantiteitsbeheer, dat geheel bemalen wordt, maar ook in de buitendijkse gebieden. Als zodanig kunnen de kosten worden toegerekend aan alle ingezetenen.

De werkgroep Havelaar heeft het volgende voorstel gedaan:

mate van afhankelijkheid: kostendeel ingezetenen:

- gering 15 à 20%

- aanmerkelijk 20 à 25%

- sterk 25 à 30%

Binnen deze marges kan het kostendeel van de ingezetenen aan de hand van de bevolkingsdichtheid nader geconcretiseerd worden: hoe hoger de bevolkingsdichtheid, hoe groter het kostendeel.

Na aftrek van het kostendeel van de ingezetenen dient het resterende kostendeel toegedeeld te worden aan gebouwd enerzijds en ongebouwd en pachters gezamenlijk anderzijds. Hiervoor kan de methode Oldambt worden gebruikt. In deze methode wordt aan de hand van het grondgebruik bepaald welk voorzieningenniveau het waterschap voor de betrokken categorieën van onroerende zaken heeft gerealiseerd en in stand houdt. Vervolgens wordt berekend welke kosten deze voorzieningen voor het waterschap veroorzaken. Deze kosten worden daarna volgens een bepaalde verdeelsleutel aan de diverse categorieën toegedeeld.

In de derde en laatste stap wordt het gezamenlijk kostendeel over het ongebouwd en de pachters verdeeld. Het reglement bevat hiervoor geen uitgangspunt. De werkgroep Havelaar heeft de aanbeveling gedaan de kosten gelijkelijk over de beide categorieën te verdelen.

Het bovenstaande is vervat in de leden 5, 6 en 7 van artikel 25. In lid 6 is alleen de bovenmarge van de methode Havelaar (30% bij een sterke mate van afhankelijkheid) opgenomen, om het waterschapsbestuur niet te beperken in zijn beleidsvrijheid.

De financiën ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer

De bevoegdheid tot het instellen van heffingen is geregeld in artikel 17 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Zij komt toe aan het algemeen bestuur. De heffingen worden besteed aan de uitgaven voor het waterkwaliteitsbeheer (artikel 23 Wvo). Het waterschap dient voor deze belastingheffing een verordening vast te stellen. Aangezien de Wvo deze heffing regelt, behoeft het reglement geen bepalingen daaromtrent te bevatten. Artikel 25 heeft dan ook geen betrekking op de toedeling van de kosten van het waterkwaliteitsbeheer aan de categorieën ingezetenen en bedrijfsgebouwd. ]

Noot
29

[Toelichting: Fiscale samenwerking tussen waterschappen in afzonderlijke gebieden is mogelijk, maar de bevoegdheid daartoe moet wel expliciet in het reglement worden opgenomen (artikel 124, lid 3 van de wet). Artikel 26 is hiervoor bedoeld.]

Noot
30

[Toelichting: In artikel 113, lid 2, van de wet is geregeld dat bijdragen, die op grond van het reglement in de plaats treden van de verplichting tot onderhoud in natura, onder het begrip belasting worden gebracht. Onderhoudsverplichtingen kunnen door betrokkenen worden afgekocht door ze tegen betaling van een bedrag aan het waterschap over te laten. Als deze bijdragen worden beschouwd als omslagen, dan kunnen ze gemakkelijker worden ingevorderd. Daarom is in artikel 27 deze afkoop mogelijk gemaakt. ]

Noot
31

[Toelichting: In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over het toezicht worden opgenomen. Aangezien het waterschapsgebied grotendeels op het grondgebied van de provincie Flevoland is gelegen, is het toezicht aan het college van gedeputeerde staten van die provincie opgedragen. Het toezicht moet hier in ruime zin worden opgevat. Het omvat bijvoorbeeld ook het (in het artikel duidelijkheidshalve vermelde) beroep op gedeputeerde staten tegen besluiten van het waterschapsbestuur en voorts de rol van gedeputeerde staten in het kader van taakverwaarlozing, de begroting, de rekening, de waterschapsbelastingen en de benoeming van de dijkgraaf. De Commissaris van de Koningin is genoemd in verband met diens bevoegdheid op grond van artikel 107, lid 5, van de wet.

Het beheer van de waterkering Ramspol berust bij het Waterschap Groot Salland. Deze waterkering dient ter bescherming van het gebied van het Waterschap Groot Salland. Het toezicht kan daarom aan gedeputeerde staten van Overijssel worden toevertrouwd. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft alleen belang bij het sluitregime van de keersluis. Daarin kan worden voorzien door in het Protocol van het gebruik van de waterkering Ramspol op te nemen, dat wijziging van dat protocol ook aan de goedkeuring van gedeputeerde staten van Flevoland is onderworpen. Het tweede lid van artikel 28 bepaalt dat het toezicht op de waterkering wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten van Overijssel en dat eventuele wijzigingen van het protocol van gebruik van de waterkering aan de goedkeuring van beide colleges van gedeputeerde staten zijn onderworpen.]

Noot
32

[Toelichting: De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht (goedkeuring) kan worden uitgeoefend:

- kostentoedelingsverordening;

- omslagklassenverordening;

- overige besluiten door de wet aangewezen; hiertoe behoren onder meer het beheersplan op grond van de Wet op de waterhuishouding.

Daarnaast laat de wet vrij om bij reglement goedkeuring te eisen voor:

- besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing onder andere peilbesluiten), en

- beslissingen tot aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten beslissingen belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed.

Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen, geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, of naar aanleiding van een ingediend verzoekschrift. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten.

De wet noemt in artikel 153 -limitatief- de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij gedeputeerde staten.

De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn uitgebreid in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn: strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.]

Noot
33

[Toelichting: Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden:

- besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur;

- de begroting en begrotingswijzigingen;

- de rekening;

- de verordening met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van de vermogenswaarden.

Ook op grond van andere wetten bestaan verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten. Artikel 30 vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën besluiten die voor het preventief toezicht van belang zijn of waarvan de kennisneming door gedeputeerde staten om andere redenen van belang kan zijn.]

Noot
34

[Toelichting: Deze bepaling is mogelijk gemaakt door de recente wijziging van de Waterschapswet naar aanleiding van de ervaringen sinds haar inwerkingtreding (artikel 6 van de wet).

In afwijking van de regel dat bij interprovinciale waterschappen de betrokken provinciale staten gezamenlijk besluiten nemen, kan bij reglement aan provinciale staten van de meest betrokken provincie de bevoegdheid worden toegekend, alleen te besluiten over een reglementswijziging van beperkte strekking. In de toelichting op het wetsartikel wordt in dit verband opgemerkt, dat de term ‘van beperkte strekking' op zich vrij onbepaald is en dat het op de weg van de provincie ligt dit te specificeren in het reglement. Voldoende duidelijk zal moeten zijn op welke onderwerpen van het reglement de opdracht en de daaruit voortvloeiende bevoegdheid betrekking heeft en tot waar deze is beperkt. Gelet hierop is in artikel 31 van het reglement opgenomen welke de reglementswij-zigingen van beperkte strekking zijn. Het derde lid bepaalt dat indien toepassing aan het artikel wordt gegeven, het ontwerpbesluit van te voren wordt toegezonden aan gedeputeerde staten van Fryslân en gedeputeerde staten van Overijssel, om deze zo in de gelegenheid te stellen te reageren. ]