Regeling vervallen per 22-04-2016

Verordening beschermd wonen en opvang Papendrecht

Geldend van 29-01-2015 t/m 21-04-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-11-2014

Intitulé

Verordening beschermd wonen en opvang Papendrecht

De raad van de gemeente Papendrecht;

gelezen het voorstel van het college van 9 december 2014;

gelet op artikel 149 Gemeentewet en de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.15 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

besluit:

vast te stellen de navolgende Verordening beschermd wonen en opvang Papendrecht

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      24-uursopvang: tijdelijke opvang, bestaande uit verblijf en begeleiding;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

    • c.

      algemene voorziening: maatschappelijke voorziening zoals bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, die is gericht op beschermd wonen en opvang;

    • d.

      bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 van de wet;

    • e.

      budgetplan: een door of namens de cliënt opgesteld plan over het persoonsgebonden budget, waarin onder andere is opgenomen welke maatwerkvoorziening met welk te bereiken resultaat de cliënt wil inkopen met een persoonsgebonden budget;

    • f.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • g.

      crisisopvang: tijdelijke voltijd verblijfsopvang in een crisissituatie door een opvanginstelling;

    • h.

      maatwerkvoorziening: maatwerkvoorziening als omschreven in artikel 1.1.1 van de wet, die is gericht op beschermd wonen en opvang, en te verstrekken als voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget;

    • i.

      mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1.1.1 van de wet biedt;

    • j.

      melding: melding als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet;

    • k.

      persoonlijk plan: persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet;

    • l.

      vervolgopvang vrouwenopvang: vrouwenopvang, die volgt op crisisopvang en die een tussenstap is tussen crisisopvang en zelfstandig wonen;

    • m.

      voorliggende voorziening: voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling;

    • n.

      voorziening in natura; maatwerkvoorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

    • o.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • p.

      Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze verordening regelt de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen met betrekking tot beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 2 MAATWERKVOORZIENING

Paragraaf 1 PROCEDUREREGELS

Artikel 2.3 Melding

  • 1.

    De melding wordt gedaan door of namens de cliënt bij het college.

  • 2.

    De melding vindt plaats op de wijze zoals door het college is voorgeschreven.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en geeft de cliënt zeven dagen de tijd een persoonlijk plan in te leveren.

  • 4.

    Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen en wijst de cliënt erop dat hij zeven dagen de tijd heeft om het persoonlijk plan in te leveren.

Artikel 2.4 Cliëntondersteuning

Het college wijst cliënten die een melding doen en hun mantelzorgers op de mogelijkheid zich gedurende de procedure desgewenst te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner.

Artikel 2.5 Onderzoek en gesprek

  • 1.

    Het college verzamelt alle bekende en voor het onderzoek nodige gegevens over de cliënt en maakt vervolgens een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Het gesprek maakt deel uit van het onderzoek en wordt gevoerd met de cliënt, en/of degene die namens de cliënt de melding heeft gedaan, en/of de vertegenwoordiger van de cliënt, waar mogelijk de mantelzorger(s), en/of desgewenst personen uit het sociale netwerk.

  • 3.

    Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle overige gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, tenzij het college daarover al beschikt.

Artikel 2.6 Het onderzoeksverslag

  • 1.

    Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 2.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd en het aangepaste verslag wordt aan de cliënt of diens vertegenwoordiger verstrekt.

Artikel 2.7 De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens de cliënt schriftelijk ingediend.

  • 2.

    Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier of een ondertekend onderzoeksverslag.

Artikel 2.8 Medewerking cliënt

  • 1.

    Het college is, onverminderd artikel 2.3.8 van de wet, in ieder geval bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de cliënt op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      de cliënt op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    De cliënt is verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 3.

    Indien de cliënt geen gehoor kan geven aan de oproep op een door het Drechtstedenbestuur te bepalen plaats en tijdstip te verschijnen, dan kan een huisbezoek plaatsvinden, waaraan de cliënt verplicht zijn medewerking moet verlenen.

Artikel 2.9 Advisering

Het college is bevoegd om, indien dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, zich te laten adviseren door een daartoe geschikte instantie.

Paragraaf 2 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING

Artikel 2.10 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het onderzoeksverslag als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      voor zover deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot het zich handhaven in de samenleving;

    • b.

      voor zover deze als de goedkoopst passende voorziening aan te merken is;

    • c.

      indien deze een passende bijdrage levert aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen en opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht, of indien dit niet mogelijk is voor cliënt, met een toenemende mate van zelfredzaamheid,te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor zover de cliënt met psychische of psychosociale problemen de problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet kan verminderen of wegnemen:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg;

    • d.

      met hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

    • e.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

    • f.

      door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.

  • 3.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor zover de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet kan verminderen of wegnemen:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg;

    • d.

      met hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

    • e.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

    • f.

      door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen inzake de toegang tot maatwerkvoorzieningen en de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen.

Artikel 2.11 Algemene weigeringsgronden

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening:

  • a.

    voor zover de voorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    voor zover de cliënt een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de cliënt toereikend en passend te zijn of die de kosten van de voorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt;

  • c.

    indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of van de verordening;

Paragraaf 3 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 2.12 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen en opvang wordt, indien sprake is van beschermd wonen en opvang door professionele hulpverleners conform de geldende kwaliteitsstandaarden, bepaald aan de hand van en op ten hoogste de prijs waarvoor het college deze beschermd wonen en opvangheeft gecontracteerd.

  • 2.

    Het collegekan, onverminderd het eerste lid, nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Artikel 2.13 Tarief persoonsgebonden budget in sociaal netwerk

Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden betreffende het tarief waaronder een cliënt de mogelijkheid heeft een persoonsgebonden budget te besteden bij een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Artikel 2.14 Criteria persoonsgebonden budget

Het college weigert de verlening van een persoonsgebonden budget indien:

  • a.

    a.de cliënt het door het college vastgestelde budgetplan niet of niet volledig ingevuld heeft overgelegd;

  • b.

    de cliënt weigert het budgetplan desgevraagd met het college te bespreken of, na voor een gesprek daarover te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

  • c.

    de cliënt, of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, één van diens ouders of voogden, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

  • d.

    ten aanzien van de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van diens ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    de cliënt zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

  • f.

    het naar het oordeel van het college onvoldoende aannemelijk is dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit;

  • g.

    het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget.

Paragraaf 4 PERIODIEKE HEROVERWEGING

Artikel 2.15 Periodieke heroverweging

Het college beoordeelt de bestaande aanspraak op een maatwerkvoorziening periodiek opnieuw, met een eventueel ongunstiger besluit tot gevolg, onder toepassing van een overgangstermijn.

Paragraaf 5 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 2.16 Beëindiging

  • 1.

    Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten, indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

    • b.

      de cliënt wordt opgenomen in een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen of in een ziekenhuis;

    • c.

      de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen van het gebruik, verantwoording en administratie van de voorziening;

    • d.

      de cliënt is overleden.

Artikel 2.17 Herziening en intrekking

Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:

  • a.

    niet is voldaan aan hetgeen is gesteld bij of krachtens de wet of deze verordening;

  • b.

    beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    de cliënt de maatwerkvoorziening binnen zes maanden na toekenning niet heeft aangewend voor het resultaat waarvoor de maatwerkvoorziening is getroffen.

Artikel 2.18 Terugvordering

Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college, indien de aanspraak op een voorziening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte genoten betaalde persoonsgebonden budget terugvorderen;

  • b.

    de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

HOOFDSTUK 3 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 3.1 Maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor 24-uursopvang en vervolgopvang vrouwenopvang.

  • 2.

    De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor beschermd wonen.

  • 3.

    De bijdrage als bedoeld in lid 1 wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

  • 4.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld op het toegestane maximumbedrag in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, met dien verstande dat de bijdrage niet meer bedraagt dan de kostprijs.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen inzake de verschuldigdheid, inhoud en hoogte van de bijdrage.

Artikel 3.2 Algemene voorzieningen

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor crisisopvang.

  • 2.

    De bijdrage voor crisisopvang wordt vastgesteld op het toegestane maximumbedrag in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, met dien verstande dat de bijdrage niet meer bedraagt dan de kostprijs.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen inzake de verschuldigdheid, inhoud en hoogte van de bijdrage.

Artikel 3.3 Kostprijs

  • 1.

    De kostprijs van een voorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura betrekt van een aanbieder.

  • 2.

    De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Het college kan, onverminderd het eerste en tweede lid, nadere regels stellen over (het bepalen van) de kostprijs.

HOOFDSTUK 4 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 4.1 Fraudepreventie

Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel van dit beleid is dat het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik daarvan. Ter controle van het beroep op algemene- en maatwerkvoorzieningen wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

Artikel 4.2 Controle

  • 1.

    Het college kan onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en kan daarbij onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college kan daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor de aanspraak op een maatwerkvoorziening onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan onderzoek doen naar de reden van de beëindiging van de aanspraak op een maatwerkvoorziening en op basis daarvan besluiten nemen met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en de wederzijds tussen het college en de cliënt resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 4.3 Nadere regels

Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 5 KWALITEIT

Artikel 5.1 Kwaliteitseisen

  • 1.

    De aanbieder van een voorziening zorgt voor een goede kwaliteit van de voorziening, wat in ieder geval betekent dat:

    • a.

      de voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is;

    • b.

      de voorziening is afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • c.

      de voorziening is afgestemd op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

    • d.

      de beroepskracht die een voorziening levert, handelt in overeenstemming met de professionele standaard;

    • e.

      de voorziening voldoet aan de door de aanbieder en het college overeengekomen kwaliteitseisen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 5.2 Prijs-kwaliteitverhouding

Het college houdt bij de inkoop van beschermd wonen en opvang door derden en het vaststellen van de tarieven daarvan in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken en/of de te leveren voorzieningen;

  • b.

    de vereiste deskundigheid en vaardigheden van de beroepskrachten;

  • c.

    de arbeidsvoorwaarden passend bij de vereiste deskundigheid en vaardigheden van de beroepskrachten en de zwaarte van de functie;

  • d.

    de kwaliteitseisen van de beschermd wonen en opvang;

  • e.

    de reële marktprijs van de beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 6 KLACHTENAFHANDELING EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 6.1 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1.

    Iedere aanbieder van een voorziening heeft een regeling voor afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavings bevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders.

Artikel 6.2 Regeling voor medezeggenschap

  • 1.

    Het college regelt indien nodig dat de aanbieder een regeling voor medezeggenschap van cliënten heeft.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavings bevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders.

HOOFDSTUK 7 BURGERPARTICIPATIE

Artikel 7.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende beschermd wonen en opvang, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende beschermd wonen en opvang te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende beschermd wonen en opvang, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 7.2 Wmo adviesraad

De Wmo adviesraad adviseert het college over het beleid betreffende beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen bij de verstrekking van maatwerkvoorzieningen op verzoek van de cliënt ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Evaluatie

Evaluatie van het door het college gevoerde beleid vindt plaats via de reguliere bestuursrapportages van het college.

Artikel 8.3 Overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening eigen bijdrage Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang gemeente Dordrecht wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015, met dien verstande dat deze blijft gelden ten aanzien van besluiten genomen op grond van de Wmo totdat het college, onder intrekking van het op grond van de Wmo genomen besluit, een nieuw besluit op grond van de wet en deze verordening heeft genomen, maar in ieder geval tot 1 januari 2016.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog geen besluit is genomen ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de wet en deze verordening.

  • 3.

    Bezwaarschriften die zijn ingediend tegen op grond van de Wmo en de daaronder vastgestelde verordening(en) genomen besluiten over opvang, worden afgehandeld op grond van de Wmo en de daaronder vastgestelde verordening(en).

Artikel 8.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 november 2014.

Artikel 8.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening beschermd wonen en opvang gemeente Papendrecht".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 22 januari 2015,
de griffier de voorzitter,
A.P.M.A.F. Bergmans C.J.M. de Bruin

TOELICHTING VERORDENING BESCHERMD WONEN EN OPVANG GEMEENTE PAPENDRECHT

Algemene toelichting

Deze door de gemeenteraad vastgestelde verordening bevat de regels over beschermd wonen en opvang. Formeel gezien kent de Wmo 2015 geen onderscheid tussen centrumgemeenten en regiogemeenten en ziet de verplichting van de wet t.a.v. beschermd wonen en opvang dus op alle gemeenten. Echter, voor opvang en beschermd wonen is tussen het Rijk en de VNG afgesproken de huidige materiële situatie, dus de constructie met de centrumgemeenten, voorlopig te handhaven (zie Kamerstukken II, 2013 – 2014, 33 841, nr. 34). De middelen voor opvang en beschermd wonen zullen dus voorlopig worden uitgekeerd aan de centrumgemeenten (i.c. Dordrecht). Wel blijft het zo dat regiogemeenten een schriftelijk mandaat moeten geven aan de centrumgemeente wanneer zij de bevoegdheid tot het bepalen van de toegang, het afgeven van de beschikkingen en het daadwerkelijk verstrekken van opvang en beschermd wonen mandateren aan de centrumgemeente. Als – zoals de bedoeling is – na verloop van tijd de centrumgemeentenconstructie wordt afgeschaft, kunnen gemeenten ook een ander samenwerkingsverband mandaat geven.

Hoofdstuk 1 INLEIDING

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen. Daarbij is ervoor gekozen om de (meeste) wettelijke begripsbepalingen niet over te nemen. De begrippen maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget zijn wel opgenomen in artikel 1.1 om te verduidelijken dat een maatwerkvoorziening twee leveringsvormen kent (natura en pgb) en dat een persoonsgebonden budget dus een leveringsvorm van een maatwerkvoorziening is.

Lid 1 onder a 24-uursopvang

Bij 24-uursopvang gaat het om het bieden van tijdelijke opvang, bestaande uit verblijf en begeleiding. Het betreft een doorstroomvoorziening op weg naar een meer passende en perspectief biedende woonvorm.

 

Lid 1 onder b Algemeen gebruikelijke voorziening Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is al geconcretiseerd in de Wmo 2007-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen die:

- in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

- niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld zijn;

- die niet duurder is dan vergelijkbare producten.

Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is.

Lid 1 onder c Algemene voorziening

Voor de duidelijkheid is aangegeven dat de algemene voorziening, voor zover in deze verordening is geregeld, alleen betrekking hebben op opvang en beschermd wonen.

 

Lid 1 onder l Vervolgopvang vrouwenopvang

Dit is vrouwenopvang waar naartoe vrouwen doorstromen na de crisisopvang. De vervolgopvang is dan een tussenstap tussen de crisisopvang en zelfstandig wonen.

Artikel 1.2 Reikwijdte

Dit artikel regelt de reikwijdte van deze verordening. Deze verordening heeft alleen betrekking op de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen met betrekking tot beschermd wonen en opvang.

Voor de overige maatwerkvoorzieningen en voor de algemene voorzieningen zijn of worden aparte verordeningen opgesteld.

HOOFDSTUK 2 MAATWERKVOORZIENING

 

Paragraaf 2 Procedureregels

 

Artikel 2.1 Melding

Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen een signaal afgeven dat iemand behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet, waarop een onderzoek moet volgen, kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Dat hoeft dus niet de cliënt zelf te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook een mantelzorger of familielid zijn.

De cliënt heeft na bevestiging van de melding zeven dagen de tijd een persoonlijk plan in te leveren. Het gaat hier om zeven dagen, niet om zeven werkdagen.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Dit artikel bepaalt overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet dat het college de cliënt na de melding inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning. Voor deze cliëntondersteuning is geen bijdrage verschuldigd.

Artikel 2.3 Onderzoek en gesprek

Het onderzoek en de inhoud daarvan is al uitgebreid omschreven in de wet. Daarom is bewust gekozen de wijze van toegang summier in de verordening op te nemen. Wel bepaalt het tweede lid dat een gesprek altijd deel uitmaakt van het onderzoek. Bij voorkeur vindt het gesprek mondeling bij de cliënt thuis plaats (daarbij kan een familielid, hulpverlener of onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn). Is een gesprek thuis niet mogelijk, dan wordt uitgeweken naar een spreekuur bij de gemeente of bij een dienstverlener. Tot slot kan in sommige gevallen ook een telefoongesprek volstaan (bv bij aanpassing van een reeds bestaande voorziening). Afhankelijk van de melding en de situatie wordt daarmee bepaald hoe het gesprek vorm wordt gegeven.

Artikel 2.4 Het onderzoeksverslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 7 van de wet opgenomen. Het eerste lid borgt dat altijd een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt verstrekt. Dit wordt het onderzoeksverslag genoemd.

Artikel 2.5 De aanvraag

Dit artikel beschrijft wie de aanvraag kan doen en hoe de aanvraag kan worden gedaan. Een aanvraag kan alleen schriftelijk worden gedaan door of namens de cliënt.

Artikel 2.6 Medewerking cliënt en huisgenoten

Dit artikel is grotendeels een nadere uitwerking van de medewerkingsplicht van artikel 2.3.8 van de wet. Het tweede lid bevat de verplichting voor de cliënt om medewerking te verlenen.

 

Artikel 2.7 Advisering

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt dit artikel daartoe de mogelijkheid.

PARAGRAAF 2 BEOORDELING AANSPRAAK OP MAATWERKVOORZIENING

 

Artikel 2.8 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Lid 2

Onder a

Lid 2 onder a bepaalt dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een cliënt die terminaal is, dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemands gehele verdere leven noodzakelijk zijn. De gebruikelijke regel is dat een voorziening, naar inschatting, langer dan 6 maanden

noodzakelijk moet zijn. Dit sluit aan bij de maximale uitleentermijn van 6 maanden waarvan de kosten, zolang de huidige regels van toepassing zijn, voor rekening van de AWBZ komen.

Onder b

De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend als de meest goedkope te zijn. Datgene wat de cliënt als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, speelt een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening passender maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.

Lid 3

Lid 3 benadrukt, voor wat betreft het beschermd wonen, dat het verstrekken van een maatwerkvoorziening in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter is. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving, of met algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Het college zal dus zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.

Lid 4

Lid 4 benadrukt, voor wat betreft opvang, dat verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving, of met algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Dus het college zal zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.

Artikel 2.9 Algemene weigeringsgronden

Onder a

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien de voorziening voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk is. Voor het begrip algemeen gebruikelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel 1.1.

Onder b

De wet bevat geen bepaling, zoals artikel 2 Wmo, die regelt dat een aanspraak op grond van een andere wet voorgaat. Daarom is een dergelijke bepaling in de verordening opgenomen. Ook regelt de verordenings bepaling, vergelijkbaar aan artikel 15 van de Wet werk en bijstand, dat kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt, niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Onder c

In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingplicht van de cliënt opgenomen. En in artikel 2.6 van deze verordening is voor de cliënt een specifieke medewerkingplicht neergelegd. Verleent de cliënt geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld en volgt een afwijzende beschikking.

PARAGRAAF 3 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

 

Artikel 2.10 Hoogte persoonsgebonden budget

Dit artikel bevat de hoofdregel voor het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Kern van de hoofdregel is dat het persoonsgebonden budget nooit meer bedraagt dan de prijs die het college betaalt bij verstrekking in natura. Het college kan, met inachtneming van de hoofdregel, nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget. Daarbij zijn er diverse mogelijkheden, zoals tariefdifferentiatie en rekening houden met de overheadkosten die zijn verdisconteerd in de prijzen die met aanbieders worden overeengekomen.

 

Artikel 2.11 Tarief persoonsgebonden budget in sociaal netwerk

Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden betreffende het tarief waaronder een cliënt de mogelijkheid heeft een persoonsgebonden budget te besteden bij een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Een cliënt mag diensten betrekken van personen die behoren tot het sociale netwerk. Die vrijheid mag de gemeente niet beperken. De gemeente mag alleen voorwaarden stellen ten aanzien van het tarief. In dit artikel is daarvan gebruik gemaakt in die zin dat het aan het college wordt overgelaten om nadere regels te stellen.

Artikel 2.12 Criteria persoonsgebonden budget

Artikel 2.3.6 lid 2 en 4 van de wet bevatten een aantal (deels facultatieve) criteria om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. In aanvulling daarop bevat dit artikel een aantal weigeringsgronden voor een persoonsgebonden budget. Deze sluiten deels aan bij de verplichting voor de cliënt om een budgetplan te overleggen, indien hij in aanmerking wil komen voor een persoonsgebonden budget. Voor het overige zijn de weigeringsgronden afgeleid van de Regeling subsidies AWBZ.

PARAGRAAF 5 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

De wettelijke bepalingen over met name terugvordering zijn summier en artikel 2.3. 10 van de wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Van beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorziening over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.

Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het collegebesluit tot intrekking van een voorziening wordt genomen, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van belanghebbende om te participeren zwaar dient te wegen.

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. Er is voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg moet geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.

 

HOOFDSTUK 3 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

 

Artikel 3.1 Maatwerkvoorziening

Het eerste lid van dit artikel regelt dat een cliënt een bijdrage is verschuldigd voor twee opvangvoorzieningen: 24-uursopvang en vervolgopvang vrouwenopvang. Deze bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft. Ook is een bijdrage verschuldigd voor beschermd wonen (lid 2), die wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

Voor de hoogte wordt aansluiting gezocht bij maxima in de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Overigens mag de bijdrage niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente kwijt is aan kosten voor het verstrekken van de voorziening.

Artikel 3.2 Algemene voorzieningen

Alleen voor de algemene voorziening ‘crisisopvang’ is een bijdrage verschuldigd. Voor de hoogte wordt aansluiting gezocht bij maxima in de landelijke regeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Overigens mag de bijdrage niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente kwijt is aan kosten voor het verstrekken van de voorziening.

Artikel 3.3 Kostprijs

In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de leverancier/aanbieder betaalt, inclusief kosten als onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 4 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening en bij het vermoeden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

HOOFDSTUK 5 KWALITEIT

 

Artikel 5.1 Kwaliteitseisen

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt.

Aandachtspunt is dat er geen tegenstrijdigheden mogen bestaan tussen de kwaliteitseisen die bij het contracteren van aanbieders worden gesteld en de kwaliteitseisen in de Verordening en het Besluit.

Artikel 5.2 Prijs-kwaliteitverhouding

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4 van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

HOOFDSTUK 6 KLACHTENAFHANDELING EN MEDEZEGGENSCHAP

 

Artikel 6.1 Regeling voor klachtenafhandeling

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. Dit artikel legt aan iedere aanbieder de verplichting op om een klachtenregeling te hebben. Het Drechtstedenbestuur zal toezien op de naleving daarvan.

Artikel 6.2 Regeling voor medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder f van de wet. Het collegemoet ervoor zorgen dat de aanbieder, indien het college dat noodzakelijk vindt, over een regeling voor medezeggenschap beschikt. In dat geval ziet het college ook toe op de naleving ervan.

 

HOOFDSTUK 7 BURGERPARTICIPATIE

 

Artikel 7.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet, dat bepaalt dat een aantal onderwerpen ten aanzien van de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid worden betrokken, in de verordening moeten worden geregeld.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo 2015-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft aan dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.

Artikel 8.3 Overgangsrecht

Dit artikel bevat het overgangsrecht voor opvangvoorzieningen op basis van de vervallen Wmo 2007. Een cliënt behoudt zijn aanspraak op een voorziening die is verstrekt op grond van de Wmo 2007 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen op grond van de Wmo 2015 (waarbij het besluit op grond van de Wmo 2007 wordt ingetrokken). Het nieuwe besluit treedt niet eerder in werking dan 1 januari 2016.

Het tweede lid bepaalt dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening. In het derde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de Wmo 2007 en de daaronder geldende verordening worden afgedaan.