Marktverordening gemeente Peel en Maas

Geldend van 17-03-2018 t/m heden

Intitulé

Marktverordening gemeente Peel en Maas

DE RAAD VAN DE GEMEENTE PEEL EN MAAS

Gelet op raadsvoorstel 201B-009

Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 149 van de Gemeentewet

Gehoord de beraadslagingen

BESLUIT

Vast te stellen de volgende verordening:

Marktverordening gemeente Peel en Maas

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    markt: de door het college ingestelde warenmarkt;

  • b.

    standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor hetuitoefenen van de markthandel;

  • c.

    vaste standplaats: de standplaats die voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

  • d.

    dagplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een vergunning-houder, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

  • e.

    standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

  • f.

    standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteldom te standwerken;

  • g.

    vergunninghouder: degene aan wie door het college vergunning is verleend voorhet innemen van een standplaats;

  • h.

    marktmeester: de persoon die als zodanig is aangewezen door het college.

 

Artikel 2 Inrichting van de markt; branche-indeling

  • 1 Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats, als dagplaats en alsstandwerkersplaats. 

  • 2 Het college kan voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen of branches;

    • b

      een maximum aantal standplaatsen per branche. 

Artikel 3 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1 Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2 Het college kan degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend maximaal vijf keer per kalenderjaar verzoeken een andere standplaats in te nemen indien omstandigheden dit vereisen.

  • 3 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen en aan verzoeken, gedaan in het kader van het gestelde onder lid 2 van dit artikel, te voldoen.

  • 4 Indien degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen niet in acht neemt of niet voldoet aan een verzoek, gedaan in het kader van lid 2, dan is het college bevoegd deze te gelasten zich (onmiddellijk) te verwijderen van de weekmarkt.

Hoofdstuk 2 BEPALINGEN OVER VERGUNNINGEN

Artikel 5 Standplaatsvergunning

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 6 Vereisten

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college.

Artikel 7 Weigeringsgrond

  • 1. Het college kan een vergunning voor het innemen van een standplaats weigeren in het belang van:

    • a.

      De openbare orde;

    • b.

      De openbare veiligheid;

    • c.

      De volksgezondheid;

    • d.

      De bescherming van het milieu.

  • 2. Het college kan een vergunning voor het innemen van een standplaats eveneens weigeren indien de aanvrager:

    • a.

      onder curatele staat;

    • b.

      in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      ten tijde van het indienen van de aanvraag voor het innemen van een standplaats nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

  • 3. Indien de weigeringsgrond als genoemd in lid 2 onder c van dit artikel aan de orde is, dient de aanvrager een businessplan te overleggen, waaruit de beweegredenen van de aanvrager blijken. Bij twijfel aan de beweegredenen van de aanvrager kan de aanvraag geweigerd worden, dit ter beoordeling van het college.

Artikel 8 Overschrijving vaste standplaatsvergunning

  • 1 In geval van overlijden of blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder kan de vaste standplaatsvergunning worden overgeschreven op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde.

  • 2 Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder de vergunning voor een vaste standplaats krijgen indien hij ten minste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd.

  • 3 Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden van de vergunninghouder of nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

Artikel 9 Intrekking vaste standplaatsvergunning

  • 1 Het college trekt een vaste standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      b bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 8 de vergunning wordtovergeschreven. 

  • 2 Het college kan een vaste standplaatsvergunning intrekken:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 3 en 6 genoemde nadereregels en vereisten; 

    • c.

      Indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 3 Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 8 is overgeschreven, reedsvergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordtlaatstgenoemde vergunning ingetrokken. 

Hoofdstuk 3 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 11 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 9 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunningovertreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of

  • c.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet. 

Artikel 12 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, indien deze:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats;

  • d.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel229 van de Gemeentewet. 

Artikel 13 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunningovertreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats. 

Artikel 14 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen.

Artikel 15 Intrekking oude regelingen

De Marktverordening Peel en Maas, vastgesteld op 20 december 2011 (in werking getreden op 26 januari 2012) wordt ingetrokken.

Artikel 16 Overgangsbepalingen

  • 1 Besluiten van het college die genomen zijn krachtens de oude verordening gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de oude verordening is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet definitief op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de dag van bekendmaking.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Marktverordening gemeente Peel en Maas.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van : 13 maart 2018
De raad van de gemeente Peel en Maas,
 
 
 
de griffier, de voorzitter,drs. A.G. Joosten W.J.G. Delissen-van Tongerlo 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd.Door gebruik van het woord "persoon" in plaats van het begrip "ambtenaar" bij de begripsomschrijving van marktmeester onder h kan een niet-ambtenaar ook tot marktmeester worden aangewezen. Bij aanwijzing (= mandaat) van een niet-ondergeschikte dient deze (en zijn werkgever) in te stemmen met de mandaatverlening overeenkomstig artikel 10:4 van de Awb.Een omschrijving van marktterrein wordt niet nodig geacht omdat het woord voor zich spreekt. 

Artikel 2 Inrichting van de markt; branche-indeling

Het vaststellen van branches en artikelengroepen en/of een maximum standplaatsen per brancheschept de mogelijkheid een beperkt aantal kooplieden per branche toe te laten. Hierdoor wordt bereikt dat op de markt een zo groot mogelijke verscheidenheid aan branches aanwezig is en wordt voorkomen dat te veel kooplieden van één branche op de markt optreden. Hierdoor wordt de markt aantrekkelijker voor de consument. Het aantal branches is in principe onbeperkt, tenzij het gaat om een gespecialiseerde markt. Bij de opstelling en indeling van de markt als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt rekening gehouden met de verschillende branches. Voor de orde op de markt is het van belang te bepalen welke materialen (kraam of ook andere verkoopmaterialen) worden toegelaten en waar deze kunnen worden opgesteld. Naast de traditionele (huur)kraam onderscheidt de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel (CVAH) bijvoorbeeld de instantkraam, de verrijdbare kraam en de verkoopwagens. De onder b genoemde afmetingen van de standplaatsen kunnen overigens ook een beperking geven voor bepaalde materialen.  

Artikel 3 Nadere regels

Het college is op grond van dit artikel bevoegd nadere regels te stellen. Het college kan ook beleidsregels vaststellen. De raad is door de dualisering van het gemeentebestuur sinds 7 maart 2002 niet meer bevoegd om beleidsregels vast te stellen ten aanzien van collegebevoegdheden. Nadere regels worden opgevat als algemeen verbindende voorschriften. 

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De in het eerste lid genoemde belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist, zijn de gemeentelijke belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de veiligheid binnen de gemeente.

Er kunnen omstandigheden zijn waaronder een standplaatshouder verzocht kan worden tijdelijk een andere standplaats in te nemen, bijvoorbeeld in het kader van evenementen als een kermis. Hieraan zal gevolg gegeven dienen te worden. Om te voorkomen dat verzoeken hiertoe ongelimiteerd plaatsvinden, is hier een maximum van vijf keer per kalenderjaar aan verbonden.

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn of verzoeken voor het tijdelijk innemen van een andere standplaats, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere bestuursrechtelijke sancties. De strafbepaling van artikel 10 is eveneens van toepassing. 

Artikel 5 Standplaatsvergunning

De vergunning geeft het recht om een standplaats op de markt in te nemen. De vergunninghouder moet voldoen aan de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden (artikel 4). De vergunning is persoonlijk en niet overdraagbaar. De verkoop van waren op een markt dient uitsluitend te geschieden door degenen aan wie door het college vergunning daarvoor is verleend. Iedere andere wijze van verkopen op markten is verboden. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor degenen die de kooplieden van koffie, soepen en dergelijke voorzien.

Met de verplichting de standplaats persoonlijk in te nemen strookt niet de gebruikmaking van een ontheffing om rond te gaan met koffie en dergelijke op het marktterrein.

 

Artikel 6 Vereisten

Vanuit het oogpunt van lastenverlichting was het wenselijk de indieningvereisten uit de modelmarktverordening 2003 eens nader onder de loep te nemen. In dat kader zijn de voorheen geldende verplichtingen tot het overleggen van de inschrijving in het handelsregister en de CRK-kaart (registratiekaart van het Centraal Registratiekantoor (CRK) bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) komen te vervallen. Deze vereisten veroorzaakten onnodig veel administratieve lasten voor de aanvrager, terwijl het niet in verhouding stond tot het te dienen doel, waarmee wordt beoogd markten te houden. De inschrijvingen zien op economische aspecten en dit valt buiten de huishouding van een gemeente.

In plaats daarvan is nu slechts het vereiste van een handelingsbekwaam natuurlijk persoon opgenomen. Hiermee is dwingend vastgelegd dat alleen natuurlijke personen tot de markt worden toegelaten en wordt voorkomen dat rechtspersonen een overheersende positie op de markt kunnen innemen. Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijk persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van alle marktstandplaatsen in Nederland bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is echter niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen.

In het kader van deregulering is in 2008 ook het modelaanvraagformulier gescreend op onnodige administratieve lasten. De VNG heeft samen met Egem een digitaal aanvraagformulier ontwikkeld. Hiermee kan de aanvraag worden vereenvoudigd. Het is wenselijk dat eventuele papieren formulieren voor wat betreft de vraagstelling worden aangepast aan het Egem-formulier.

Jurisprudentie

ABRS 18 april 1995, JG (1995) 91, inzake onderscheid natuurlijk persoon/rechtspersoon.

Artikel 7 weigeringsgronden

De weigeringsgronden openbare orde en openbare veiligheid hebben nauw verband met elkaar en worden daarom samen uitgelegd. Onder openbare veiligheid wordt onder meer de verkeersveiligheid verstaan. Bepaalde soorten activiteiten, waarvoor een standplaatsvergunning wordt aangevraagd, kan een verstoring van de openbare rust van omwonenden en (onder bepaalde omstandigheden) gevaar voor de openbare orde opleveren. Voor dergelijke activiteiten kan het derhalve ongewenst zijn er een standplaatsvergunning voor te verlenen.

Het milieubegrip omvat alle soorten van overlast die gerelateerd zijn aan de omgeving/het milieu. Met name activiteiten die voorzien in de verkoop van etenswaren die voor directe consumptie worden bereid hebben impact op het milieu, maar kunnen ook impact op de volksgezondheid hebben. Voor dergelijke activiteiten kan het derhalve ongewenst zijn er een standplaatsvergunning voor te verlenen.

Voor sommige aanvragers van een standplaatsvergunning kunnen omstandigheden een rol spelen die het twijfelachtig maken of zijn op een correcte manier een standplaats kunnen uitbaten. Ook is het bekend dat, evenals in andere sectoren, ook op de markt ondernemers werkzaam zijn die illegale handel hebben of illegale handelingen plegen. Om te voorkomen dat aan dergelijke personen een standplaatsvergunning wordt verleend, dienen aanvragen om een standplaatsvergunning getoetst te worden aan criteria die in dit kader een rol kunnen spelen. Op basis van deze criteria kan dan beoordeeld worden of er al dan niet medewerking dient te worden verleend aan een aanvraag.

Gelet op de diversiteit in feiten die in dit kader een rol kunnen spelen, is het moeilijk om hiervoor standaard criteria op te stellen. Derhalve wordt bij de toepassing van lid 2 van dit artikel aangesloten bij de criteria en de uitleg die de regelgeving in het kader van de Drank en Horecawet geeft. Of een aanvrager onder curatele staat, is concreet na te gaan. Het is echter lastig om limitatief aan te geven wat onder “slecht levensgedrag” verstaan dient te worden. Onder “slecht levensgedrag” kan onder andere verstaan worden het feit dat een aanvrager uit de ouderlijke macht of voogdij gezet is, maar ook of een aanvrager eerder veroordeeld is voor bedrog en fraude, al dan niet op een weekmarkt. Indien een standplaatsvergunning vanwege slecht levensgedrag wordt geweigerd, dan zal dit in het weigeringsbesluit worden gemotiveerd. In die motivering zal tot uitdrukking komen waarom tot “slecht levensgedrag” in relatie tot de markthandel wordt geconcludeerd. Als “slecht levensgedrag” niet van recente datum is, zal ook worden gemotiveerd waarom dit gedrag desondanks aanleiding is om de standplaatsvergunning te weigeren.

In lid 2 onder 3 en in lid 3 is een regeling opgenomen ten aanzien van het innemen van een standplaats door personen die ten tijde van de aanvraag jonger dan 18 jaar zijn. Bij deze regeling is aangesloten bij de regeling uit de APV ten aanzien van dit onderwerp voor het innemen van standplaatsen buiten de weekmarkt. Deze regeling is opgenomen omdat handelingsbekwaamheid enerzijds niet gebonden is aan een leeftijdsgrens, maar er anderzijds toch aangetoond dient te worden dat de betreffende personen daadwerkelijk handelingsbekwaam zijn. In dit kader is er derhalve voor gekozen de handelingsbekwaamheid te koppelen aan het indienen van een businessplan, waar de adequate uitoefening van het bedrijf uit moet blijken. Om te voorkomen dat de aanvrager dient als “stroman” voor een ander persoon, kan de aanvraag ook geweigerd worden indien getwijfeld wordt aan de beweegredenen van de aanvrager.

Artikel 8 Overschrijving vaste standplaatsvergunning

Komt een vergunninghouder te overlijden of wordt hij blijvend arbeidsongeschikt, dan moet het op sociale overwegingen gerechtvaardigd worden geacht dat zijn vergunning voor een vaste standplaats op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner (als bedoeld in artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek) of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, kan worden overgeschreven. In het eerste lid is vastgelegd dat de echtgenoot en de daarmee gelijkgestelde partners recht hebben op de vaste standplaats van de vergunninghouder.

Een kind van de vergunninghouder dat voldoet aan de in het tweede lid gestelde eisen heeft recht op een vaste standplaats op de markt hetgeen niet de oorspronkelijke vaste standplaats van de vergunninghouder hoeft te zijn. Het kind is immers, in vergelijking met de echtgenoot of de daarmee gelijkgestelde partner, minder direct in zijn inkomensvoorziening geschaad door het overlijden van de vergunninghouder. Hierover zijn alle partijen die betrokken waren bij het totstandkomen van de marktverordening het eens.

Artikel 9 Intrekking vaste standplaatsvergunning

Als sprake is van de in het eerste lid genoemde gronden wordt altijd tot intrekking van de vaste standplaatsvergunning overgegaan. In het tweede lid worden intrekkingsbevoegdheden ("kan" betekent: is bevoegd, dat wil zeggen is niet verplicht) genoemd ten aanzien van de vergunning.

Bij dagplaatsen en standwerkersplaatsen ligt intrekking van de vergunning minder voor de hand. Daarom is in 2003 deze bepaling beperkt tot de vastestandplaatsvergunning. Ten aanzien van dagplaatsen en standwerkersplaatsen zal echter eerder worden overgegaan tot bestuursdwang of onmiddellijke verwijdering op grond van artikel 13.

Voor sommige vergunninghouders van een standplaatsvergunning (of personen die hen bijstaan) kunnen omstandigheden een rol spelen die het twijfelachtig maken of zij op een correcte manier een standplaats kunnen uitbaten. Ook is het bekend dat, evenals in andere sectoren, ook op de markt personen werkzaam zijn die illegale handel hebben of illegale handelingen plegen. Indien beschikbare informatie voorhanden is die duidt op het bovenstaande, kan worden overwogen tot een toets “slecht levensgedrag”.

Onder “slecht levensgedrag” kan onder andere verstaan worden het feit dat een persoon uit de ouderlijke macht of voogdij gezet is, maar ook of een persoon eerder veroordeeld is voor bedrog en fraude, al dan niet op een weekmarkt. Indien een standplaatsvergunning vanwege slecht levensgedrag wordt ingetrokken, dan zal dit in het intrekkingsbesluit worden gemotiveerd. In die motivering zal tot uitdrukking komen waarom tot “slecht levensgedrag” in relatie tot de markthandel wordt geconcludeerd. Als “slecht levensgedrag” niet van recente datum is, zal ook worden gemotiveerd waarom dit gedrag desondanks aanleiding is om de standplaatsvergunning te in te trekken.

 

Jurisprudentie

Hoewel wettelijke grondslag ontbreekt voor intrekking van de standplaatsvergunning, mag het college deze vergunning intrekken wegens een administratieve fout, mits hierbij algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen. In casu was de intrekking niet in strijd met deze beginselen (ABRS 12 december 2001, JB 2002, 27 m.nt. C.L.G.F.H.).

 

Artikel 10 Strafbepaling

Ten aanzien van de in artikel 10 opgenomen strafbepaling geldt dat van overtreding alleen sprake kan zijnindien de verordening een ge- of verbodsnorm (een verplichtende norm) inhoudt.

Tegen overtredingen van de in deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegenhandelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat demarktkooplieden betreft een administratieve afhandeling de voorkeur. Verwacht mag worden datvan de bepalingen, opgenomen in de artikelen 10 tot en met 21, een sterk preventieve werkingzal uitgaan.

Artikel 11 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

In artikel 11 worden de gronden genoemd waarop een vergunning voor een vaste standplaats kan wordeningetrokken of geschorst. Ook de intrekking op grond van artikel 9 is een punitieve sanctie.Het artikel heeft een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of schorsingwordt overgegaan.In onderdeel c wordt ervan uitgegaan dat het niet-betalen van marktgeld een grond kan zijn voor intrekking ofschorsing van een standplaatsvergunning voor de markt.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999 (JG 99.0184 m.nt.M. Geertsema) inzake het hoger beroep van S. Gonesh tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdamvan 6 november 1998, vormt naar ons inzicht voldoende basis om deze intrekkings- of schorsingsgrond inhet model op te nemen. De Afdeling overwoog in deze zaak dat ingevolge de Verordening op destraathandel van de gemeente Amsterdam een vergunning voor een vaste standplaats kan wordeningetrokken ‘wegens het niet voldoen aan verplichtingen die voor de vergunninghouder voortvloeien uit devoor die markt geldende heffingsverordening’. Het stond tussen partijen vast dat Gonesh ten tijde van hetnemen van de beslissing op bezwaar reeds gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldendeheffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. Het dagelijks bestuur van hetstadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam kon de aan Gonesh verleende vergunning derhalveintrekken.

Het moge duidelijk zijn dat deze intrekkings- of schorsingsgrond niet lichtvaardig mag worden gebruikt. Hetkan wel een oplossing bieden voor (notoire) ‘wanbetalers’. Voor alle duidelijkheid wijzen wij erop dat dezeuitspraak zich naar ons inzicht alleen uitstrekt tot betalingsverplichtingen op basis van publiekrechtelijkeregelingen. De vraag of intrekking of schorsing ook mogelijk is bij het niet nakomen van privaatrechtelijkebetalingsverplichtingen (huur of pacht) blijft in deze uitspraak onbeantwoord.

Jurisprudentie

  • ABRS 15 augustus 2001, JU 021011. Terechte voorwaardelijke tijdelijke schorsing van marktstandplaats wegens overtreding van Reglement warenmarkten Den Haag. Standplaatshouder is tevoren diverse malen gewaarschuwd. Opgelegde sanctie is niet onevenredig zwaar. Schorsingsregime is niet onverbindend wegens strijd met art. 156 Gemeentewet.

  • Vz. Rb.‘s-Gravenhage 28 maart 2007, LJN: BA2568, AWB07/2195. Schorsing van de marktvergunning in verband met vermeende bedreiging van een medewerker van de Dienst Stadsbeheer. Van in een telefoongesprek gebruikte bedreiging kan niet worden gezegd dat het belang van de openbare orde van de markt in het geding was. In casu staat de schorsing niet in redelijke verhouding tot de gedane uitlatingen. 

  • ABRS 30 maart 2001, AB 2001, 189 m.nt. L.D. De intrekking van een standplaatsvergunning op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam voor een week is een maatregel met een punitief karakter die door de rechter op zijn evenredigheid dient te worden getoetst, doch de enkele omstandigheid dat de strafrechter betrokkene een taakstraf heeft opgelegd, leidt niet tot het oordeel dat het bestuursorgaan reeds daarom niet tot het opleggen van een maatregel mocht overgaan. De opgelegde maatregel moet zelfstandig op evenredigheid worden beoordeeld. De Afdeling neemt voor dat oordeel mede in aanmerking dat het bestuursorgaan een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt. Niet kan worden gezegd dat deze maatregel niet in een redelijke verhouding staat tot het wangedrag. Het geven van slechts een waarschuwing staat niet alleen niet in verhouding tot de ernst van de overtreding, maar maakt ook de handhaving van de verordening illusoir.

  • Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning in te trekken of te schorsen, dient het daarbij te letten op het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Zie Rechtbank Amsterdam 17 februari 1994, JB (1994) 58, inzake intrekken zonder horen ex artikel 4:8 Awb.

  • Rb. Middelburg 1 september 2005, LJN: AU5267, AWB 04/932. Schorsing kan als een punitieve sanctie worden aangemerkt. Dit brengt met zich mee dat ten aanzien van de relevante feiten die aan de waarschuwingen ten grondslag liggen hoge eisen worden gesteld, zoals een deugdelijk sanctiebeleid.

  • ABRS 8 september 2004 , LJN: AQ9962, rolnr: 200308336/1. Waarschuwingen al dan niet mondeling, gebaseerd op een op schrift gesteld en bekend gemaakt sanctiesysteem, worden aangemerkt als besluiten in de zin van de Awb. 

Artikel 12 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

In artikel 11 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste standplaats geregeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij niet-vaste standplaatsen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellijke verwijdering (artikel 13) ook een vergunninghouder van een dagplaats of standwerkersplaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een vergunninghouder voor een vaste standplaats op de vuist gaat met een dagplaatshouder of standwerker.

In dit artikel is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin genoemde gevallen de vergunninghouder voor maximaal vier marktdagen uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats.

In de beschikking tot uitsluiting moet immers worden aangegeven om hoeveel dagen het gaat (maximaal vier) en om welke concrete dagen. Het in onderdeel d genoemde kan worden opgenomen ter bestraffing van niet-betalende dagplaatshouders of standwerkers. 

Artikel 13 Onmiddellijke verwijdering

In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat ter uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale en gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Dit artikel bevat voor het college de bevoegdheidsgrondslag om bestuursdwang toe te passen bij overtreding van de marktverordening en de daarop gebaseerde voorschriften. In de artikelen 5:21 tot en met 5:36 van de Awb worden regels over de besluitvorming omtrent en de toepassing van bestuursdwang (en dwangsom) gegeven. De in artikel 13 geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb wordt verondersteld. Achteraf dient dan het besluit tot het toepassen van bestuursdwang op papier te worden gesteld. Van deze bevoegdheid dient uiteraard alleen in zeer spoedeisende gevallen gebruik te worden gemaakt. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde. Op grond van artikel 4:8 van de Awb dienen belanghebbenden bij toepassing van artikel 13 in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze (mondeling dan wel schriftelijk) kenbaar te maken. Artikel 4:11 Awb bepaalt dat dit horen niet nodig is in spoedeisende situaties. Onderdeel c is gewijd aan de niet-actieve standwerker. Duidelijk kwam in het COM de wens naar voren om dergelijke "verkapte stille kramers" aan te kunnen pakken.

 

 

Artikel 14 Toezichthouders

In artikel 5:11 van de Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. Het ligt voor de hand de marktmeester als toezichthouder aan te wijzen. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen, is een nadere regeling niet nodig. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn.

 

Artikel 15 Intrekking oude regelingen

De datum waarop de oude regelingen vervallen, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt

 

Artikel 16 Overgangsbepalingen

Het is van belang oude rechten te eerbiedigen. Onder de ruime formulering "besluiten" van het eerste lid vallen vergunningen, ontheffingen, voorschriften en beperkingen. In het tweede lid is bepaald dat aanvragen om vergunning die nog niet definitief zijn afgehandeld direct onder de nieuwe verordening komen te vallen. Hiermee wordt voorkomen dat nog lange tijd met de oude verordening moet worden gewerkt. Voor lopende aanvragen en in behandeling zijnde bezwaarschriften geldt dus de nieuwe verordening. 

Artikel 17 Inwerkingtreding

Op 1 januari 2005 is de Tijdelijke referendumwet (Trw) vervallen. Dit brengt met zich mee dat voor algemeen verbindende voorschriften de regeling uit artikel 142 van de Gemeentewet weer van toepassing is. Deze bepaalt dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen.

Het is ook geoorloofd in de verordening te bepalen dat de dag van inwerkingtreding door het college van burgemeester en wethouders zal worden vastgesteld. Het alternatief luidt in dat geval: ‘Deze verordening treedt in werking op een door het college nader te bepalen tijdstip.’

De marktverordening is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artikel 139 Gemeentewet). Wel is van belang dat de gemeente gehouden is dit besluit mee te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen (artikel 143 Gemeentewet).

In verband met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht is het uiteraard niet mogelijk aan de bepalingen van een strafvordering terugwerkende kracht te verlenen.

Jurisprudentie

Het besluit van de raad tot vaststelling van de Marktverordening is terecht aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift waartegen ingevolge art. 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep en daaraan voorafgaand bezwaar openstaat. (ABRS 21 augustus 2000, AB 2001, 345 m.nt. L.D.) 

Artikel 18 Citeertitel

In dit artikel wordt de citeertitel genoemd.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van : 20 februari 2018

De raad van de gemeente Peel en Maas,

de griffier, de voorzitter,

drs. A.G. Joosten, W.J.G. Delissen-van Tongerlo