Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregel bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Geldend van 20-03-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregel bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN PEEL EN MAAS

Gelet op:

artikel 18a lid 4 en 7 van de Wet werk en bijstand;

artikel 20a, lid 4 en 7 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer (IOAW);

artikel 20a, lid 4 en 7 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandige IOAZ in samenhang met

artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten

 

Overwegende dat:

Het noodzakelijk is een regeling vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het waarschuwen bij geen benadelingsbedrag en het verlagen van de boete bij verminderde verwijtbaarheid.

BESLUITEN:

 

Vast te stellen de volgende beleidsregel

Beleidsregel bestuurlijke boete WWB, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    a. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    b. Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken is;

    c. Benadelingsbedrag: bedrag dat ten onrechte aan uitkering of inkomensvoorziening is ontvangen, als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van WWB dan wel artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi.

    d. Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    e. Boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a van de WWB en in artikel 20a van de IOAW/IOAZ;

    f. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas;

    g. Informatieformulier: het formulier dat belanghebbende(n) met inkomsten uit arbeid, uitkering, alimentatie of anderszins, maandelijks moet invullen en inleveren;

    h. Inkomensvoorziening: inkomensvoorziening ingevolge de IOAW of IOAZ;

    i. Inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi;

    j. IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    k. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    l. Nulfraude: schending van de inlichtingenplicht waarbij geen sprake is van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering dan wel inkomensvoorziening;

    m. Uitkering: de door het college verleende (bijzondere) bijstand in het kader van de WWB of uitkering voor levensonderhoud in het kader van de Bbz 2004;

    n. Wet Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    o. Wijzigingsformulier: het formulier dat belanghebbende(n) die geen informatieformulier hoeven in te leveren, moeten invullen en inleveren bij iedere wijziging die gevolgen kan hebben op de hoogte en/of het recht op WWB, IOAW of IOAZ;

    p. WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om:

a. te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing die hem toekomt volgens artikel 18a, vierde lid van de WWB en artikel 20a, vierde lid van de IOAW/IOAZ;

b. de bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid te verlagen, die hem toekomt volgens artikel 18a, zevende lid onder a van de WWB en artikel 20a, zevende lid onder a van de IOAW/IOAZ;

c. af te zien van het opleggen van een boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, die hem toekomt ingevolge artikel 18a, zevende lid onder b van de WWB en artikel 20a, zevende lid onder b van de IOAW/IOAZ.

Artikel 3 Schending inlichtingenplicht

  • 1. Het niet nakomen van de verplichting om de volledige gegevens op verzoek of onverwijld uit eigen uit eigen beweging te melden vloeit voort uit artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi en artikel 13, eerste lid onder a van de IOAW/IOAZ. Deze verplichting is van toepassing op alle gegevens, die van invloed zijn op de arbeidsinschakeling of het geldend maken van het recht, de duur en de hoogte van de uitkering of de inkomensvoorziening.

  • 2. Bij overschrijding van de in artikel 4 dan wel in artikel 5 genoemde termijnen is sprake van schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 4 Onverwijld uit eigen beweging

  • 1. Belanghebbenden die verplicht zijn gebruik te maken van het wijzigingsformulier, verstrekken onverwijld doch uiterlijk binnen ten hoogste 5 werkdagen nadat het te melden feit of de omstandigheid zich voordoet, bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, uit eigen beweging de feiten of omstandigheden, die van belang zijn voor de arbeidsinschakeling of het bepalen van het recht op uitkering dan wel inkomensvoorziening. Belanghebbende maakt hiervoor gebruik van het “wijzigingsformulier".

  • 2. Belanghebbenden die verplicht zijn gebruik te maken van het maandelijkse informatieformulier, leveren dit formulier in, ingevuld en voorzien van bewijsstukken, op de 1e werkdag van de maand die volgt op de maand waarop het formulier betrekking heeft. Het niet tijdig reageren op:

    a. de termijn van orde èn

    b. de hersteltermijn,

    wordt beschouwd als schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 5 Op verzoek

Belanghebbende verstrekt op verzoek van het college de gevraagde gegevens binnen de daarbij gestelde termijn.

Artikel 6 Waarschuwen bij geen benadelingsbedrag

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door belanghebbende van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag:

    a. ziet het college af van het opleggen van een boete en volstaat het met het geven van een schriftelijke waarschuwing;

    b. legt het college een boete op van € 150,- als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid sub a, legt het college een boete op van indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in het eerste lid het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen betreft.

  • 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door belanghebbende van de inlichtingenplicht in de aanvraagfase van een uitkering ertoe leidt dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld en er verder geen sprake is van een benadelingsbedrag, wordt in afwijking van het het eerste lid geen waarschuwing of boete opgelegd maar wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld dan wel afgewezen.

  • 4. In afwijking van het derde lid, legt het college conform het tweede lid een boete op van € 150,00 indien het niet of niet behoorlijk nakomen door belanghebbende van de inlichtingenplicht in de aanvraagfase van een uitkering het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen betreft.

Artikel 7 Verminderde verwijtbaarheid

Onverminderd het gestelde in artikel 2a, tweede lid van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten is er sprake van verminderde verwijtbaarheid:

a. bij een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid; dan wel

b. als er anderszins sprake is van omstandigheden, die leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 8 Boete bij verminderde verwijtbaarheid

  • 1. Het college stelt de boete vast op 50% van het benadelingsbedrag als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 2. Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, onder c van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, stelt het college de boete vast aan de hand van de hoogte van het benadelingsbedrag en de duur van de overtreding. Hiervan is sprake als de inlichtingen alsnog worden verstrekt vóórdat deze gedraging wordt geconstateerd.

    • a.

      Indien het benadelingsbedrag lager dan € 5.000 is en de overtreding gemeld wordt voordat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete met 75%.

    • b.

      Indien het benadelingsbedrag lager dan € 5.000 is maar de overtreding gemeld wordt nadat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete met 50%.

    • c.

      Indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger dan € 5.000 is en de overtreding gemeld wordt voordat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete met 50%.

    • d.

      Indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger dan € 5.000 is en de overtreding gemeld wordt nadat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete met 25%.

Artikel 9 Dringende redenen

Het college ziet af van het opleggen van een boete als er in de individuele situatie van de belanghebbende op het moment waarop over de oplegging van de boete moet worden besloten, sprake is van zo ernstige sociale omstandigheden dat een oplegging van verdere lasten in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht.

Artikel 10 Strafrechtelijke afdoening

  • 1. Het college doet overeenkomstig de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude aangifte bij het Openbaar Ministerie bij een benadelingsbedrag van meer dan € 50.000,00.

  • 2. Bovendien doet het college aangifte bij een benadelingsbedrag tot en met € 50.000,00  indien:

    a.  strafrechtelijke dwangmiddelen zijn toegepast voor 1 januari 2013, dan wel de fraude niet te bewijzen is zonder toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen;

    b.  de sociale zekerheidsfraude gepaard is gegaan met andere strafbare feiten;

    c.  de status van de verdachte en/of diens voorbeeldfunctie daartoe aanleiding geeft;

    d.  tweede of meerdere herhaling van overtredingen binnen een bepaalde periode (5 of 10 jaar) zich heeft voorgedaan;

    e.  geen mogelijkheid bestaat tot het opleggen van, dan wel het effectueren van een bestuursrechtelijke maatregel of boete.

    f. de fraude is gepleegd met medewerking of medeweten van ambtena(a)r(en) van de uitkerende instantie;

    g.  de fraude is gepleegd in georganiseerd verband door meer dan twee personen.

Artikel 11 Zienswijze

  • 1. Bij een oorspronkelijke boete van meer dan € 340,00 wordt de belanghebbende verzocht schriftelijk zijn zienswijze te geven op het voornemen tot boeteoplegging binnen een door het college te bepalen termijn.

  • 2. Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven of als de belanghebbende daartoe de wens te kennen geeft, wordt in afwijking van het gestelde in het eerste lid de belanghebbende uitgenodigd om mondeling zijn zienswijze te geven op een door het college te bepalen plaats en tijdstip

Artikel 12 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven of als de belanghebbende daartoe de wens te kennen geeft, wordt in afwijking van het gestelde in het eerste lid de belanghebbende uitgenodigd om mondeling zijn zienswijze te geven op een door het college te bepalen plaats en tijdstip.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de partner geen recht heeft op bijstand als bedoeld in artikel 24 WWB.

Artikel 13 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels bestuurlijke boete WWB, IOAW, en IOAZ”.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking, de eerste dag na publicatie en zijn van toepassing op handelingen na 1 januari 2013.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas op 11 maart 2014.
De secretaris, De burgemeester,
Drs. H. Mensink W.J.G. Delissen - van Tongerlo

Toelichting BELEIDSREGEL BESTUURLIJKE BOETE WWB, IOAW en IOAZ

ALGEMENE TOELICHTING

In het Regeerakkoord van het kabinet Rutte I is afgesproken om fraude met uitkeringen harder aan te pakken. Dit is verder uitgewerkt in het Handhavingsprogramma 2011-2014. Handhaving omvat een breed scala aan instrumenten, die moeten voorkomen dat mensen onterecht een uitkering of inkomensvoorziening ontvangen, met als sluitstuk het opleggen van een sanctie bij overtreding van de regels.

Dit heeft geleid tot de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, die per 1 januari 2013 in werking is getreden. Deze wet is een zogeheten Verzamelwet op het gebied van de sociale zekerheidswetgeving. In deze Verzamelwet zijn ondermeer wijzigingen met betrekking tot de WWB, de IOAW, de IOAZ en de Bbz 200

4 opgenomen.

Eén van de wijzigingen, die uit deze Verzamelwet voortvloeit en van toepassing is op voormelde sociale zekerheidswetten, is de herinvoering van het boetestelsel met als beoogd resultaat dat strafverhoging cq. oplegging van een boete naast het terugvorderen van de ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening afschrikkend werkt voor de overtreder van de inlichtingenplicht.

Tevens is het Ministerie van SZW van mening dat het opleggen van boetes meer als lik op stuk beleid werkt dan het volgen van het strafrechtelijk traject. Om die reden is in overleg met het Ministerie van Justitie de aangiftegrens voor sociale zekerheidsfraude per 1 januari 2013 verhoogd van € 10.000,00 naar € 50.000,00. Onder de € 50.001,00 zal in principe een boete moeten worden opgelegd.

Deze wet hanteert de volgende uitgangspunten:

a. Solidariteit: werkende burgers mogen er vanuit gaan dat alleen mensen, die er recht op hebben, een uitkering of inkomensvoorziening ontvangen. Het draagvlak voor sociale voorzieningen blijft op deze manier behouden.

b. Preventie: vanuit de Rijksoverheid wordt geïnvesteerd in goede voorlichting en de gemeente wordt daarin gefaciliteerd. Er wordt door de gemeente ingezet op verdere verbetering van de informatievoorziening naar de belanghebbende(n) toe. Een goede informatievoorziening maakt dat de belanghebbende geacht wordt zijn rechten en plichten te kennen en op de hoogte te zijn van de gevolgen van het overtreden van de regels. Tevens draagt een goede informatievoorziening bij aan het creëren van draagvlak bij de belanghebbende(n) voor het nakomen van de verplichtingen.

Daarnaast wordt de komende jaren geïnvesteerd in betere informatie-uitwisseling tussen instanties om de pakkans te verhogen. Het gaat hierbij zowel om informatie-uitwisseling tussen uitvoeringsorganen onderling als informatie-uitwisseling met publieke en private nutsbedrijven.

c. Fraude mag niet lonen: iemand die verwijtbaar ten onrechte een uitkering of inkomensvoorziening heeft ontvangen, moet deze uitkering/inkomensvoorziening onder deze wetgeving volledig terugbetalen en daarnaast dient hij ook nog een boete te betalen.

d. Straffen is geen doel op zich: straffen is nodig, maar geen doel op zich. Het doel is dat mensen hun verplichtingen serieus nemen. De boetes zijn fors, maar zullen in verhouding staan tot de ernst van de overtreding.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begrippen en geeft de afkortingen weer van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd.

Benadelingsbedrag: voor de WWB wordt uitgegaan van het netto bedrag. Voor de IOAW en IOAZ wordt uitgegaan van het bruto bedrag.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Alvorens gebruik te maken van deze bevoegdheid, zal het college eerst onderzoeken of belanghebbende redelijkerwijs aan de inlichtingenplicht(en) kon voldoen. Als blijkt dat dit niet het geval is, ziet het college af van het opleggen van een boete.

Artikel 18a WWB, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ geven de regels met betrekking tot de bestuurlijke boete. Er bestaat slechts een beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid. In artikel 2 wordt aangegeven op welke punten het college een eigen bevoegdheid heeft en of van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.

In sub a is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om te volstaan met een waarschuwing bij schending van de inlichtingenplicht voor zover dit niet heeft geleid tot teveel verstrekte uitkering of inkomensvoorziening en er niet reeds eerder sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht.

Bij schending van de inlichtingenplicht kan het ook gaan om vergissingen en slordigheden (nalatigheid) van de belanghebbende. Bijvoorbeeld een belanghebbende die zijn vakantie te laat meldt zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op uitkering of de inkomensvoorziening. Het gaat dan om zogeheten nulfraude (er is geen sprake van te veel of ten onrechte verstrekte uitkering of inkomensvoorziening). In die gevallen wordt bij een eerste overtreding volstaan met een waarschuwing.

Heeft belanghebbende in de voorafgaande twee jaar eerder een waarschuwing gehad dan is het college verplicht een boete op te leggen ongeacht of er sprake is van wel of geen ten onrechte verstrekte uitkering/inkomensvoorziening.

In sub b is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om de boete te verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De voorwaarde om een boete te kunnen opleggen is dat aangetoond is dat de belanghebbende verwijtbaar heeft gehandeld door de regels te overtreden. Soms valt die verwijtbaarheid de belanghebbende niet volledig aan te rekenen. De wet geeft het college de bevoegdheid de boete in dat geval voor een lager bedrag op te leggen. In de artikelen 7, 8 en 9 van deze beleidsregels wordt hierop nader ingegaan.

In sub c is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om te kunnen afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van het opleggen van een boete kan worden afgezien. De vraag wat onder deze zogeheten dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord.

Bij dringende redenen is echter altijd uitsluitend sprake van redenen van immateriële aard. Een voorbeeld hiervan is dat belanghebbende(n) als gevolg van een ernstig lichamelijk letsel opgenomen is het in ziekenhuis en vanwege de verwondingen niet in staat is geweest aan de inlichtingenplicht te voldoen. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. In de artikelen 10 en 11 van deze beleidsregels wordt hierop nader ingegaan.

Artikel 3. Schending inlichtingenplicht

Er wordt aan belanghebbende een boete opgelegd bij een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht. Het gaat hier om de verplichting van de belanghebbende om op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn of bekend had kunnen zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de het recht op bijstand of de inkomensvoorziening. Bijvoorbeeld:

  • o

    Belanghebbende gaat samenwonen.

  • o

    Belanghebbende krijgt een erfenis of wint een geldprijs.

  • o

    Belanghebbende gaat werken en ontvangt hiervoor loon.

In het eerste lid wordt aangegeven wat de basis is van de verplichting tot het verschaffen van gegevens die nodig zijn voor de bepaling van het recht op uitkering of de inkomensvoorziening.

In het tweede lid wordt aangegeven dat overtreding van deze regels schending van de inlichtingenplicht tot gevolg heeft.

Artikel 4. Onverwijld uit eigen beweging

Onverwijld wil zeggen ‘onmiddellijk’. Dit houdt in dat belanghebbende op het moment dat het te melden feit of omstandigheid zich voordoet of bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, dit op eigen initiatief direct moet melden aan de gemeente.

Het college maakt gebruik van wijzigingsformulieren en maandelijkse infomatieformulieren. Personen met periodieke inkomsten moeten deze inkomsten melden op het maandelijkse informatieformulieren. De overige personen maken gebruik van het wijzigingsformulier.

In het eerste lid is geregeld wat onder tijdig wordt verstaan bij gebruik van het wijzigingsformulier.

Het college stelt zich op het standpunt dat wijzigingen in beginsel onverwijld dienen te worden gemeld. Indien de wijziging niet onverwijld maar wel alsnog binnen 1 week volledig wordt gemeld, dan wordt de melding toch als tijdig aangemerkt. Wordt de melding na de termijn van 1 week gemeld, dan wordt dit als overtreding van de inlichtingenplicht aangemerkt. De termijn van 1 week gaat in op het moment van het (redelijkerwijs) bekend worden of kunnen zijn van het te melden feit of de omstandigheid.

In het tweede lid is voor het “maandelijks informatieformulier” een uitzondering gemaakt. Het maandelijks informatieformulier moet worden ingeleverd op de eerste werkdag van de maand volgend op de maand waarop het formulier betrekking heeft. Vanuit praktisch oogpunt, is ervoor gekozen om niet te spreken van schending van de inlichtingenplicht indien het maandformulier slechts een paar dagen te laat wordt ingeleverd. Is het maandformulier na de 5e dag nog niet ontvangen, dan wordt een zgn ‘termijn van orde’ gestuurd waarbij belanghebbende gevraagd wordt alsnog het informatieformulier in te leveren binnen 1 week na dagtekening van de brief. Als belanghebbende geen gehoor geeft aan de ‘termijn van orde’ wordt tot slot aan belanghebbende een hersteltermijn gestuurd. Hierin wordt belanghebbende gesommeerd het maandelijkse informatieformulier in te leveren binnen 1 week na dagtekening van de brief. Als belanghebbende geen, of niet tijdig, gehoor geeft aan de hersteltermijn, wordt dit als overtreding van de inlichtingenplicht aangemerkt en wordt een boete beoordeeld.

Artikel 5. Op verzoek

In dit artikel gaat het om gegevens, die op verzoek van het college dienen te worden ingeleverd om het recht op uitkering of inkomensvoorziening te beoordelen. Indien de belanghebbende deze termijn overschrijdt, is er sprake van schending van de inlichtingenplicht.

Het gaat om termijnen, die van geval tot geval kunnen verschillen. In de brief wordt aangegeven wat de termijn in dat specifieke geval is. Dit artikel is niet van toepassing op de hersteltermijn die wordt geboden, indien het maandformulier wel is ingeleverd, maar niet volledig is ingevuld of indien de bewijsstukken ontbreken.

Algemene toelichting op artikel 6 tot en met 9

De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van de mate van objectieve verwijtbaarheid en de mate van subjectieve verwijtbaarheid. Bij objectieve verwijtbaarheid kijken we naar de handeling of het nalaten van de klant: heeft de klant feitelijk een regel overtreden? Bij subjectieve verwijtbaarheid kijken we naar de persoon: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht?

De mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen.

Voor het bepalen van de hoogte van de boete worden onderstaande uitgangspunten gehanteerd om te bepalen of er sprake is van volledige verwijtbaarheid:

• De gemeente deelt bij de toekenning van een uitkering/inkomensvoorziening aan belanghebbende mee welke feiten en omstandigheden hij uit eigen beweging aan de gemeente moet melden via het wijzigingsformulier of maandelijks informatieformulier. De gemeente gaat er dan ook steeds van uit dat het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk is/had kunnen zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering/inkomensvoorzieni

ng.

• Van een belanghebbende kan een redelijke inspanning worden gevergd om op de hoogte te raken van feiten en omstandigheden, die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering/inkomensvoorziening.

Artikel 6. Waarschuwen

Lid 1. Op grond van artikel 18a, vierde lid van de WWB, artikel 20a, vierde lid van de IOAW en artikel 20a, vierde lid van de IOAZ is het college bevoegd om bij een eerste overtreding van de inlichtingenplicht waarbij geen sprake is van een benadelingsbedrag af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete en te volstaan met een waarschuwing.

In lid 1 wordt duidelijk gemaakt dat het college in die gevallen van deze bevoegdheid consequent gebruik maakt.

Indien binnen twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een waarschuwing is gegeven wederom sprake is van een schending van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag dan is het college wettelijk gehouden tot het opleggen van een boete. Die boete bedraagt dan € 150,-. De boete is conform artikel 2, derde lid van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Is binnen de genoemde twee jaar in plaats van een waarschuwing al meteen een boete opgelegd dan dient eveneens een boete te volgen. Er is immers geen sprake meer van een eerste overtreding van de inlichtingenplicht. De boete bedraagt dan € 150,-. Omdat er geen benadelingsbedrag is, kan de recidivebepaling van artikel 18a WWB niet worden toegepast.

Lid 2. Houdt de schending van de inlichtingenplicht bedoeld in het eerste lid in dat belanghebbende opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt maar is er bijvoorbeeld vanwege tijdige ontdekking geen benadelingsbedrag dan volgt geen waarschuwing maar legt het college direct een boete op van € 150,-. Daarmee komt tot uitdrukking dat deze vorm van schending van de inlichtingenplicht zwaarder wordt aangerekend.

Aanvraagfase

Lid 3. De aanvraagfase van een door de gemeente te verstrekken uitkering vormt hier een specifieke situatie. Leidt het niet of niet behoorlijk nakomen door belanghebbende van de inlichtingenplicht in de aanvraagfase van een uitkering ertoe dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld en is verder geen sprake van een benadelingsbedrag (er zijn bijvoorbeeld geen voorschotten verstrekt), dan wordt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de aanvraag buiten behandeling gesteld of in een voorkomend geval afwijzend op de aanvraag beschikt. Er volgt dan noch een waarschuwing noch een boete.

Lid 4. Met het vierde lid wordt in aanvulling op het derde lid benadrukt dat wanneer een belanghebbende in de aanvraagfase van een door de gemeente te verlenen uitkering opzettelijk onjuiste informatie verstrekt en dit desondanks niet leidt tot een benadelingsbedrag het college conform het bepaalde in het tweede lid een boete oplegt van € 150,-.

Deze boete zal door verrekening worden geïnd. Invordering vindt slechts plaats indien het op basis van de juiste gegevens uiteindelijk toch tot een uitkeringsverlening komt of wanneer belanghebbende wederom een uitkering aanvraagt en vervolgens voor een uitkering in aanmerking komt.

Artikel 7. Verminderde verwijtbaarheid

In artikel 2a, tweede lid van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten zijn criteria gegeven die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid bij overtreding van de inlichtingenverplichting. Door de omschrijving “in ieder geval” geeft de wet het college de ruimte om aanvullende situaties te benoemen waarin sprake kan zijn van verminderde verwijtbaarheid. In dit artikel zijn nog twee situaties benoemd in aanvulling op voormeld besluit.

Geen verminderde verwijtbaarheid

In sub a wordt ingegaan op de situatie dat de belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Er is bepaald dat de belanghebbende zich in zo’n geval niet kan beroepen op verminderde verwijtbaarheid, omdat van de belanghebbende wordt verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis van stukken van de gemeente.

Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien:

  • a.

    de betrokkene geen redelijke inspanning heeft geleverd om op de hoogte te zijn van feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering;

  • b.

    de betrokkene de inhoud van de correspondentie van de uitvoeringsinstantie niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Van de betrokkene mag worden verwacht dat hij zich laat informeren omtrent de betekenis hiervan;

  • c.

    de betrokkene langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Van de betrokkene mag worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Laat hij dit na dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.

Artikel 8. Boete bij verminderde verwijtbaarheid

Lid 1: Als er sprake is van “verminderde verwijtbaarheid”, heeft het college de bevoegdheid een lagere boete op te leggen aan de belanghebbende. Wanneer er sprake is van “verminderde verwijtbaarheid” wordt die verminderde verwijtbaarheid tot uiting gebracht door in die gevallen een boete van 50% van het benadelingsbedrag op te leggen. Ingeval van nulfraude blijft de boete € 150,-. Het is niet mogelijk om deze boete met 50% te verlagen, indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

Lid 2: Wanneer voldaan is aan de voorwaarden van artikel 2a, tweede lid 2 onder c van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, is eveneens sprake van verminderde verwijtbaarheid. Het gaat hier om het alsnog spontaan melden of alsnog juist melden door de belanghebbende vóórdat het feit aan het licht komt. De belanghebbende voldoet hiermee weliswaar te laat maar wel uit eigen beweging aan zijn informatieplicht. Om de mate van verwijtbaarheid in die gevallen, waarin er in de regel geen andere omstandigheden zijn die hierop van invloed kunnen zijn, te bepalen, vormen het benadelingsbedrag en de duur van de overtreding de enige twee criteria. De tijdsduur en daarmee het benadelingsbedrag liggen binnen de invloedssfeer van belanghebbende en kunnen dus afgebakend worden om de mate van verwijtbaarheid te bepalen.

Hoe lager het bedrag en hoe korter de duur van de overtreding, hoe lager de mate van verwijtbaarheid en dus de boete. Het artikel weergegeven in tabelvorm:

Benadelingsbedrag

duur overtreding

verlaging boete in %

< € 5.000 +

≤1 jaar

75

< € 5.000 +

>1 jaar

50

≥ € 5.000 +

≤1 jaar

50

≥ € 5.000 +

>1 jaar

25

Artikel 9. Dringende redenen

Dringende redenen komen in feite neer op een bijzondere en uitzonderlijke situatie, waardoor een afwijking van de regel gerechtvaardigd is. Net als bij bijzondere omstandigheden gaat het om gevolgen voor de klant zelf, in het geval de boete aan de klant wordt opgelegd.

Er kan geen opsomming gegeven worden van wat dringende redenen zijn, wel kunnen dringende redenen omschreven worden:

• het moet gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden; van algemene of categoriale afwijkingen kan geen sprake zijn;

• bij dringende redenen wordt niet gedacht aan financiële redenen. Wat de financiële omstandigheden betreft, dient te worden bedacht, dat in het algemeen reeds voldoende bescherming wordt geboden door de toepasselijke beslagvrije voet;

• met dringende redenen wordt niet gedoeld op doelmatigheidsoverwegingen, in die zin dat op grond van een kosten-baten afweging van uitoefening van de betrokken verplichting kan worden afgezien.

Artikel 10. Strafrechtelijke afdoening

In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude van het College van Procureurs-generaal zijn 2 hoofdregels opgenomen. De eerste hoofdregel luidt dat bij een benadelingsbedrag, ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, van hoger dan € 50.000,00 bruto in beginsel aangifte moet worden gedaan bij het Openbaar Ministerie. De andere hoofdregel is dat bij het schenden van de inlichtingenplicht, waarbij het benadelingsbedrag gelijk aan of lager is dan € 50.000,00 bruto, deze overtreding in beginsel bestuursrechtelijk wordt afgehandeld.

In de Aanwijzing zijn ook uitzonderingen op deze hoofdregels benoemd. De aanwijzing heeft alleen werking richting het Openbaar Ministerie, maar is wel van invloed op de afspraken over het doen van aangifte tussen gemeente en Openbaar Ministerie.

In deze beleidsregel zijn de uitzonderingen, waarin toch direct tot aangifte wordt overgegaan, benoemd. Het college gaat tot aangifte over als:

a. Strafrechtelijke dwangmiddelen zijn toegepast: tijdens het onderzoek naar de schending van de inlichtingenplicht zijn strafrechtelijke dwangmiddelen toegepast of is de belanghebbende reeds als verdachte gehoord. Bij strafrechtelijke dwangmiddelen moet onder meer worden gedacht aan het doorzoeken van een woning, inbeslagname van stukken, opnemen van telecommunicatie, aanhouden en de inverzekeringstelling van verdachte(n). De officier van justitie beslist in beide gevallen of overgegaan dient te worden tot (verdere) strafrechtelijke vervolging, dan wel of de zaak alsnog bestuursrechtelijk kan worden afgedaan.

b. Combinatie sociale zekerheidsfraude met een of meer (andersoortige) strafbare feiten: vanuit de gedachte dat de rechtsorde meer zal zijn geschokt indien naast sociale zekerheidsfraude ook andere strafbare feiten zijn gepleegd, wordt de combinatie met fiscale, economische of overige delicten meegewogen bij de beoordeling of een zaak toch strafrechtelijk dient te worden aangepakt.

c. Status verdachte en/of voorbeeldfunctie: gevallen waarin bijvoorbeeld sprake is van status verdachte/voorbeeldfunctie zijn situaties waarin verdachte regionaal of landelijk een maatschappelijk aansprekende persoon is. Verder zou gedacht kunnen worden aan personen die een openbaar ambt bekleden of hebben bekleed of aan personen die beroepsmatig invloed hebben op het handelen van derden of op de financiële integriteit van geldstromen. Deze toelichting is uiteraard geen uitputtende beschrijving.

d. Herhaling van overtredingen binnen een bepaalde periode: wanneer een belanghebbende zich binnen een periode van vijf jaar zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude, kan een strafrechtelijk onderzoek ingesteld worden, een proces-verbaal opgemaakt worden en kan de belanghebbende strafrechtelijk vervolgd worden.

e. Geen mogelijkheid tot het opleggen van, dan wel het effectueren van een bestuursrechtelijke maatregel of boete: indien er aanwijzingen zijn dat een bestuurlijke boete ook voor de langere termijn niet of niet effectief ten uitvoer kan worden gelegd, wordt strafrechtelijk opgetreden. Deze aanwijzingen worden gebaseerd op een onderzoek naar de vermogenspositie van belanghebbenden en de mogelijkheid voor belanghebbenden om inkomen te verwerven zowel in de actuele situatie als op langere termijn.

f. Fraude gepleegd met medewerking en/of medeweten van ambtena(a)r(en) van de uitkerende instantie: het gaat om een situatie waarin de integriteit van de overheid in het geding komt of kan komen.

g. Fraude gepleegd in georganiseerd verband: wanneer de verdenking bestaat dat een groep van meer dan twee personen zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van sociale zekerheidsfraude en er ten aanzien van het plegen van die fraude onderlinge verbanden of afspraken lijken te bestaan.

Artikel 11. Zienswijze

De procedure tot het opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de Awb. Er wordt in de Awb onderscheid gemaakt tussen de lichte procedure bij boetes tot € 340,00 en de zware procedure bij boetes vanaf € 340,00. Met het bedrag van de boete wordt het oorspronkelijke/maximale boetebedrag bedoeld en niet het boetebedrag dat resteert nadat er sprake blijkt te zijn van verminderde verwijtbaarheid.

Bij de lichte procedure wordt de boeterapportage meegestuurd met de boetebeschikking. De belanghebbende hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld om zijn zienswijze te geven.

Lid 1: Bij de zware procedure moet de belanghebbende in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze te geven. De Awb ziet boetes van € 340,00 of hoger als ingrijpender en de procedure is om die reden met meer waarborgen omgeven. Het bieden van de mogelijkheid tot het geven van zijn zienswijze stelt de belanghebbende in staat om voorafgaand aan het opleggen van de boete eventuele argumenten voor de weging van de mate van verwijtbaarheid, die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) de boeteoplegging, aan te dragen. Uit praktische overwegingen wordt in beginsel gekozen voor een schriftelijke procedure. De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door het college te bepalen datum te reageren. In de brief tot het voornemen wordt de reden hiervan toegelicht alsmede een (standaard) vragenlijst toegevoegd. De belanghebbende is niet verplicht zijn zienswijze te geven en kan op de vragenlijst vermelden óf belangshebbende gehoord wil of en op welke wijze (mondeling of schriftelijk).

Lid 2: Indien daar aanleiding toe is kan de gemeente kiezen om een belanghebbende mondeling te horen. De belanghebbende kan zelf ook deze wens uiten. In het voornemen tot opleggen van de boete wordt op deze mogelijkheid gewezen.

Voorbeelden van situaties waarin de gemeente de belanghebbende mondeling zal willen horen:

• bij analfabetisme en/of onvoldoende schriftelijke vaardigheden;

• wanneer wordt ingeschat dat de belanghebbende verzachtende omstandigheden mondeling beter onder woorden kan brengen of dat er door mondelinge interactie meer bekend zal worden;

• wanneer wordt ingeschat dat de relatie met de belanghebbende in de toekomst wordt verbeterd door de belanghebbende mondeling te spreken. Als er sprake is van mondeling horen dan geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).

Artikel 12. Hoofdelijk aansprakelijk

Uitgangspunt is dat beide partners/belanghebbenden verantwoordelijk zijn voor de boetewaardige gedraging voor zover de boetewaardige gedraging heeft plaatsgevonden over een periode waarin men een uitkering of inkomensvoorziening naar de norm van een echtpaar ontving. Hieruit vloeit voort dat beiden ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de boete, ook in het geval de relatie niet meer voortduurt. Dit betekent dat het voor de gemeente niet relevant is of beide (ex-) partners/belanghebbenden gezamenlijk dan wel één van beide partners/belanghebbenden de boete betalen/betaalt. De hoofdelijk aansprakelijkheid ziet op de situatie van een verzwegen partner. Niet op de situatie van een niet-rechthebbende partner.

Artikel 13. Citeertitel

Dit artikel bepaalt de citeertitel van de beleidsregels.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Dit artikel geeft aan wanneer de beleidsregels in werking treden.

Artikel 15. Hardheidsclausule

Dit artikel geeft aan dat het college kan afwijken van bovenstaande regels ten gunste van belanghebbende.