Beleidsregel Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Geldend van 17-05-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Beleidsregel Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN PEEL EN MAAS;

Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op het bepaalde in artikel 18a lid 4 en 7 Participatiewet, artikel 20a, lid 4 en 7 IOAW en 20a, lid 4 en 7 IOAZ, in samenhang met artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten;

BESLUITEN:

Vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze beleidsregel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken is.

    • c.

      Benadelingsbedrag: bedrag dat ten onrechte aan uitkering of inkomensvoorziening is ontvangen, als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van Participatiewet dan wel artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi.

    • d.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • e.

      Boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a van de Participatiewet en in artikel 20a van de IOAW/IOAZ;

    • f.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas;

    • g.

      Inkomstenformulier: het formulier dat belanghebbende(n) maandelijks moet invullen en inleveren. Hierop moeten inkomsten uit arbeid, uitkering, alimentatie of anderszins, opgegeven worden;

    • h.

      Inkomensvoorziening: inkomensvoorziening ingevolge de IOAW of IOAZ;

    • i.

      Inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi;

    • j.

      IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • k.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • l.

      Nulfraude: schending van de inlichtingenplicht waarbij geen sprake is van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering dan wel inkomensvoorziening;

    • m.

      Uitkering: de door het college verleende (bijzondere) bijstand in het kader van de Participatiewet of uitkering voor levensonderhoud in het kader van de Bbz 2004;

    • n.

      Wet Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • o.

      Wijzigingsformulier: het formulier dat belanghebbende(n) die geen inkomstenformulier hoeven in te leveren, moeten invullen en inleveren bij iedere wijziging die gevolgen kan hebben op de hoogte en/of het recht uitkering op grond van de Participatiewet en/of een inkomensvoorziening op grond van de IOAW of IOAZ.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om:

  • 1.

    te volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing die hem toekomt volgens artikel 18a, vierde lid Participatiewet en artikel 20a, vierde lid van de IOAW/IOAZ;

  • 2.

    af te zien van het opleggen van een boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, die hem toekomt ingevolge artikel 18a, zevende lid onder b Participatiewet en artikel 20a, zevende lid onder b IOAW/IOAZ.

Artikel 3 Termijn inlichtingenplicht

  • 1.

    Belanghebbende voldoet aan de inlichtingenplicht als de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk 14 kalenderdagen gerekend vanaf het moment dat het te melden feit of de omstandigheid zich voordoet, bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn;

  • 2.

    Belanghebbende verstrekt de onder lid 1 van dit artikel genoemde inlichtingen uit eigen beweging ten aanzien van de feiten of omstandigheden, die van belang zijn voor de arbeidsinschakeling of het bepalen van het recht op uitkering en/of inkomensvoorziening. Belanghebbende maakt hiervoor gebruik van het inkomstenformulier of wijzigingsformulier;

  • 3.

    Belanghebbenden die verplicht zijn gebruik te maken van het maandelijkse inkomstenformulier, leveren dit formulier in, ingevuld en voorzien van bewijsstukken, op de 1e werkdag van de maand die volgt op de maand waarop het formulier betrekking heeft. Het niet tijdig reageren op:

    • a.

      de termijn van orde én

    • b.

      de hersteltermijn,

  • wordt beschouwd als schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 4 Verwijtbaarheid

Het college stemt de boete af op de verwijtbaarheid op de volgende manier:

  • 1.

    100% van het benadelingsbedrag bij opzet of voorwaardelijke opzet;

  • 2.

    75% van het benadelingsbedrag bij grove schuld of grove onachtzaamheid;

  • 3.

    50% van het benadelingsbedrag bij normale verwijtbaarheid;

  • 4.

    25% van het benadelingsbedrag bij verminderde verwijtbaarheid;

Artikel 5 Maximale boete

Het college volgt artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht voor de hoogte van de maximaal op te leggen boete.

Artikel 6 Evenredigheid

Het college toetst onverminderd artikel 2 lid 10 Boetebesluit aan het evenredigheidsbeginsel bij het opleggen van boetes in het kader van het sociaal zekerheidsrecht ( artikel 5:46 tweede lid Algemene wet bestuursrecht). Bij de beoordeling van een op te leggen boete wordt gekeken hoe die (hoogte van) op te leggen boete zich verhoudt tot:

  • a.

    de aard van de boetewaardige gedraging;

  • b.

    de omstandigheden waarin hij verkeerde ten tijde van de gedraging;

  • c.

    de persoon van de belanghebbende en de omstandigheden waarin hij verkeert bij de beoordeling van de boete;

  • d.

    de mate van verwijtbaarheid van de boetewaardige gedraging.

Artikel 7 Fictieve draagkracht

  • 1.

    De fictieve draagkracht wordt berekend door 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm plus het inkomen boven de bijstandsnorm op te tellen bij het gehele vermogen van belanghebbende en zijn of haar partner. De boete mag niet hoger zijn dan hetgeen belanghebbende met inachtneming van zijn fictieve draagkracht kan voldoen binnen:

    • a.

      24 maanden in geval van opzet;

    • b.

      18 maanden in geval van grove schuld;

    • c.

      12 maanden in geval van normale verwijtbaarheid;

    • d.

      6 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid.

  • 2.

    Bij recidive worden bovenstaande termijnen met ten hoogste 50% vermeerderd.

  • 3.

    Als belanghebbende niet de gevraagde gegevens overlegt en het college deze niet zelf ter beschikking heeft, dan wordt er geen fictieve draagkracht berekend.

Artikel 8 Waarschuwing bij geen benadelingsbedrag

  • 1.

    Als het niet of niet behoorlijk nakomen door belanghebbende van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag:

    • a.

      ziet het college af van het opleggen van een boete en volstaat het met het geven van een schriftelijke waarschuwing;

    • b.

      legt het college een boete op van € 150,- als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid sub a van dit artikel, legt het college een boete op van € 150,00 als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in het eerste lid het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen betreft.

Aanvraagfase

  • 3.

    Als het niet of niet behoorlijk nakomen door belanghebbende van de inlichtingenplicht in deaanvraagfase van een uitkering ertoe leidt dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld en er verder geen sprake is van een benadelingsbedrag, wordt in afwijking van het eerste lid geen waarschuwing of boete opgelegd maar wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld dan wel afgewezen.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid van dit artikel, legt het college conform het tweede lid een boete op van € 150,00 als het niet of niet behoorlijk nakomen door belanghebbende van de inlichtingenplicht in de aanvraagfase van een uitkering het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen betreft.

Artikel 9 Afronden boetebedrag

De op te leggen boete wordt afgerond naar beneden op hele euro’s.

Artikel 10 Recidive

Bij recidive moeten de volgende categorieën worden onderscheiden:

  • 1.

    Nulfraude of benadelingsbedrag lager dan of gelijk aan € 150,-.

  • De eerste keer wordt volstaan met een waarschuwing. De tweede keer wordt opnieuw volstaan met een waarschuwing als twee jaar verstreken is sinds de eerste waarschuwing. Is die twee jaar nog niet verstreken, dan wordt een boete opgelegd. Als binnen 5 jaar na het opleggen van de boete opnieuw een schending van de inlichtingenplicht geconstateerd wordt met een benadelingsbedrag van minder dan € 150,-, bedraagt de boete ten hoogste 150% van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Fraude met benadelingsbedrag hoger dan € 150,-.

  • Na de eerste constatering van een schending van de inlichtingenplicht volgt een boete conform deze beleidsregels. Daarna geldt de wettelijke recidivetermijn van 5 jaar. Als binnen deze termijn opnieuw een schending van de inlichtingenplicht geconstateerd wordt met een benadelingsbedrag van meer dan € 150,-, bedraagt de boete ten hoogste 150% van het benadelingsbedrag.

Artikel 11 Bestuurlijke boete in minnelijke schuldenregeling

Het college kan afzien van (verdere) invordering van de opgelegde boete als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1.

    Bij volledige medewerking aan een schuldenregeling; én

  • 2.

    Geen sprake van opzet of grove schuld; én

  • 3.

    Belanghebbende heeft 1 jaar na het opleggen van de boete niet wederom de inlichtingenplicht geschonden; én

  • 4.

    Op verzoek van belanghebbende (dus niet ambtshalve / uit eigen beweging).

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan afzien van het opleggen van een boete als er in de individuele situatie van de belanghebbende op het moment waarop over de oplegging van de boete moet worden besloten, sprake is van zo ernstige sociale omstandigheden dat een oplegging van verdere lasten in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht.

Artikel 13 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking oude beleidsregel

  • 1.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas;

  • 2.

    De beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na de dag van bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2019;

  • 3.

    De beleidsregel Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas d.d. 24 oktober 2016 wordt met ingang van 1 januari 2019 ingetrokken.

Ondertekening

Panningen, 13 mei 2019

Burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas,

de gemeentesecretaris/directeur, de burgemeester,

L.P.H. Breukers W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Toelichting

Algemene toelichting

In het Regeerakkoord van het kabinet Rutte I is afgesproken om fraude met uitkeringen harder aan te pakken. Dit is verder uitgewerkt in het Handhavingsprogramma 2011-2014. Handhaving omvat een breed scala aan instrumenten, die moeten voorkomen dat mensen onterecht een uitkering of inkomensvoorziening ontvangen, met als sluitstuk het opleggen van een sanctie bij overtreding van de regels.

Dit heeft geleid tot de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, die per 1 januari 2013 in werking is getreden. Deze wet is een zogeheten Verzamelwet op het gebied van de sociale zekerheidswetgeving. In deze Verzamelwet zijn onder meer wijzigingen met betrekking tot de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Bbz 2004 opgenomen.

Eén van de wijzigingen, die uit deze Verzamelwet voortvloeit en van toepassing is op voormelde sociale zekerheidswetten, is de herinvoering van het boetestelsel met als beoogd resultaat dat strafverhoging cq. oplegging van een boete naast het terugvorderen van de ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening afschrikkend werkt voor de overtreder van de inlichtingenplicht.

Tevens is het Ministerie van SZW van mening dat het opleggen van boetes meer als lik op stuk beleid werkt dan het volgen van het strafrechtelijk traject. Om die reden is in overleg met het Ministerie van Justitie de aangiftegrens voor sociale zekerheidsfraude per 1 januari 2013 verhoogd van € 10.000,00 naar € 50.000,00. Onder de € 50.001,00 zal in principe een boete moeten worden opgelegd door het College. Bij een benadelingsbedrag van € 50.001,00 of meer, dan het College aangifte doen bij de Officier van Justitie. Hiervoor wordt de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gevolgd. Dit is de richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude zoals gepubliceerd op 16 maart 2016 in de Staatscourant (nr. 12610)

De wet hanteert de volgende uitgangspunten:

  • a.

    Solidariteit: werkende burgers mogen er vanuit gaan dat alleen mensen, die er recht op hebben, een uitkering of inkomensvoorziening ontvangen. Het draagvlak voor sociale voorzieningen blijft op deze manier behouden.

  • b.

    Preventie: vanuit de Rijksoverheid wordt geïnvesteerd in goede voorlichting en de gemeente wordt daarin gefaciliteerd. Er wordt door de gemeente ingezet op verdere verbetering van de informatievoorziening naar de belanghebbende(n) toe. Een goede informatievoorziening maakt dat de belanghebbende geacht wordt zijn rechten en plichten te kennen en op de hoogte te zijn van de gevolgen van het overtreden van de regels. Tevens draagt een goede informatievoorziening bij aan het creëren van draagvlak bij de belanghebbende(n) voor het nakomen van de verplichtingen.

  • Daarnaast wordt de komende jaren geïnvesteerd in betere informatie-uitwisseling tussen instanties om de pakkans te verhogen. Het gaat hierbij zowel om informatie-uitwisseling tussen uitvoeringsorganen onderling als informatie-uitwisseling met publieke en private nutsbedrijven.

  • c.

    Fraude mag niet lonen: iemand die verwijtbaar ten onrechte een uitkering of inkomensvoorziening heeft ontvangen, moet deze uitkering/inkomensvoorziening onder deze wetgeving volledig terugbetalen en daarnaast dient hij ook nog een boete te betalen.

  • d.

    Straffen is geen doel op zich: straffen is nodig, maar geen doel op zich. Het doel is dat mensen hun verplichtingen serieus nemen. De boetes zijn fors, maar zullen in verhouding staan tot de ernst van de overtreding.

In de uitspraken van 14 november 2014 en 16 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep een nadere invulling gegeven van de manier waarop de bestuurlijke boete in de Sociale Zekerheidswetgeving moet worden beoordeeld en opgelegd. Met ingang van 1 januari 2017 zijn de aanwijzingen van de Centrale Raad in wetgeving en het Boetebesluit verwerkt. Genoemde wijzigingen zijn vervolgens verwerkt in de deze beleidsregel waardoor deze weer in de lijn is van de rechtspraak, geldende regelgeving en reeds bestaande uitvoeringspraktijk zijn.

Toelichting per artikel

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begrippen en geeft de afkortingen weer van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd.

Benadelingsbedrag: voor de Participatiewet wordt uitgegaan van het netto bedrag. Voor de IOAW en IOAZ wordt uitgegaan van het bruto bedrag.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Voordat het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, zal zij eerst onderzoeken of belanghebbende redelijkerwijs aan de inlichtingenplicht(en) kon voldoen. Als blijkt dat dit niet het geval is, ziet het college af van het opleggen van een boete of waarschuwing.

Artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ geven de regels met betrekking tot de bestuurlijke boete. Er bestaat slechts een beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid. In dit artikel wordt aangegeven op welke punten het college een eigen bevoegdheid heeft en of van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.

Lid 1

In lid 1 is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om te volstaan met een waarschuwing bij schending van de inlichtingenplicht voor zover dit niet heeft geleid tot teveel verstrekte uitkering of inkomensvoorziening en er niet reeds eerder sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht.

Bij schending van de inlichtingenplicht kan het ook gaan om vergissingen en slordigheden (nalatigheid) van de belanghebbende. Bijvoorbeeld een belanghebbende die zijn vakantie te laat meldt zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op uitkering of de inkomensvoorziening. Het gaat dan om zogeheten nulfraude (er is geen sprake van te veel of ten onrechte verstrekte uitkering of inkomensvoorziening). In die gevallen wordt bij een eerste overtreding volstaan met een waarschuwing.

Heeft belanghebbende in de voorafgaande twee jaar eerder een waarschuwing gehad dan is het college verplicht een boete op te leggen ongeacht of er sprake is van wel of geen ten onrechte verstrekte uitkering/inkomensvoorziening.

Lid 2

In lid 2 is bepaald dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid om te kunnen afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van het opleggen van een boete kan worden afgezien. De vraag wat onder deze zogeheten dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord.

Bij dringende redenen is echter altijd uitsluitend sprake van redenen van immateriële aard. Een voorbeeld hiervan is dat belanghebbende(n) als gevolg van een ernstig lichamelijk letsel opgenomen is het in ziekenhuis en vanwege de verwondingen niet in staat is geweest aan de inlichtingenplicht te voldoen. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld.

Artikel 3 Termijn inlichtingenplicht

Onverwijld wil zeggen ‘onmiddellijk’. Dit houdt in dat belanghebbende op het moment dat het te melden feit of omstandigheid zich voordoet of bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, dit op eigen initiatief direct moet melden aan de gemeente.

Het college maakt gebruik van wijzigingsformulieren en maandelijkse inkomstenformulieren. Belanghebbende met periodieke inkomsten moeten deze inkomsten melden op het maandelijkse inkomstenformulier. De overige personen maken gebruik van het wijzigingsformulier.

In het eerste lid is geregeld wat onder tijdig wordt verstaan bij gebruik van het wijzigingsformulier.

Het college stelt zich op het standpunt dat wijzigingen in beginsel meteen gemeld moeten worden. Als de wijziging niet meteen maar wel alsnog binnen 14 kalenderdagen volledig wordt gemeld, dan wordt de melding toch als tijdig aangemerkt. Wordt de melding na de termijn van 14 kalenderdagen gemeld, dan wordt dit als een schending van de inlichtingenplicht aangemerkt. De termijn van 14 kalenderdagen gaat in op het moment van het (redelijkerwijs) bekend worden of kunnen zijn van het te melden feit of de omstandigheid.

In het tweede lid is voor het “maandelijks inkomstenformulier” een uitzondering gemaakt. Het maandelijks inkomstenformulier moet worden ingeleverd op de eerste werkdag van de maand volgend op de maand waarop het formulier betrekking heeft. Voorbeeld: het inkomstenformulier over de maand april moet op 1 mei ingeleverd worden. Vanuit praktisch oogpunt, is ervoor gekozen om niet te spreken van schending van de inlichtingenplicht als het inkomstenformulier slechts een paar dagen te laat wordt ingeleverd. Is het inkomstenformulier na de 5e dag van de eerstvolgende maand nog niet ontvangen, dan wordt een zgn ‘termijn van orde’ gestuurd waarbij belanghebbende gevraagd wordt alsnog het informatieformulier in te leveren binnen 1 week na dagtekening van de brief. Als belanghebbende geen gehoor geeft aan de ‘termijn van orde’ wordt tot slot aan belanghebbende een hersteltermijn gestuurd. Hierin wordt belanghebbende gesommeerd het maandelijkse inkomstenformulier in te leveren binnen 1 week na dagtekening van de brief. Als belanghebbende geen, of niet tijdig, gehoor geeft aan de hersteltermijn, wordt dit als overtreding van de inlichtingenplicht aangemerkt en wordt een boete beoordeeld.

Artikel 4 Verwijtbaarheid

Op grond van artikel 18a lid 7 van de Participatiewet en artikel 20a lid 7 van de IOAW/IOAZ is het college bevoegd de bestuurlijke boete te verlagen als sprake is van verminderde verwijtbaarheid, of af te zien van de oplegging van een boete als daarvoor dringende redenen bestaan. Artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten geeft een aantal criteria van verminderde verwijtbaarheid, welke criteria het college in deze beleidsregel heeft opgenomen.

De mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting(en) had moeten nakomen.

Hierbij hanteert het college de volgende regels:

  • Bij het ontbreken van verwijtbaarheid wordt geen boete opgelegd.

  • Bij het ontbreken van opzet of grove schuld wordt normale verwijtbaarheid aangenomen.

  • Grove schuld is een in laakbaarheid, aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid, zoals het bijvoorbeeld niet meer reageren op oproepen van het college. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan bijstand zou kunnen worden toegekend.

  • Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat de boetewaardige gedraging wordt begaan.

Voorbeelden van normale verwijtbaarheid:

  • Het college deelt bij de toekenning van een uitkering aan de belanghebbende mee welke feiten en omstandigheden, van belang voor het vaststellen van het recht op en de hoogte van de bijstand, hij spontaan uit eigen beweging of desgevraagd aan het college moet melden. Het college gaat er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel wijzen, steeds van uit dat het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering.

  • Van een belanghebbende kan een redelijke inspanning worden gevergd om op de hoogte te raken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering (bijvoorbeeld omstandigheden van een inwonend kind). Het enkele feit dat die ander de belanghebbende niet spontaan uit eigen beweging van een relevante omstandigheid op de hoogte heeft gesteld, impliceert niet dat het niet melden daarvan niet of slechts in verminderde mate aan de belanghebbende kan worden verweten.

Als een belanghebbende onjuiste of onvolledige informatie verstrekt of een wijziging van omstandigheden niet onverwijld meldt, maar spontaan uit eigen beweging alsnog de juiste informatie verstrekt voordat het college de overtreding constateert is er geen sprake van verwijtbaarheid. Meldt de belanghebbende de wijziging van omstandigheden in het kader van een controle van het college, dan is géén sprake van verminderde verwijtbaarheid.

Voorbeelden waarin in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid:

  • De belanghebbende verkeerde op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan zijn verplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de informatie niet tijdig of volledig aan het college is verstrekt. Te denken valt aan een onvoorziene korte periode van een crisissituatie in een gezin zoals een echtscheiding of plotselinge opname in een ziekenhuis van één van de gezinsleden.

  • Er is sprake van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

Voorbeelden waarin in ieder geval geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid:

  • Een belanghebbende begrijpt de inhoud van de correspondentie van het college niet, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Van de belanghebbende mag worden verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis hiervan.

  • Een belanghebbende is langere tijd niet in staat zijn belangen te behartigen. Van de belanghebbende mag worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Laat hij dit na, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.

  • Een belanghebbende die in een slechte financiële situatie verkeerde ten tijde van de gedraging.

  • Optreden van een vertegenwoordiger komt voor rekening en risico van belanghebbende. Het feit dat het een vertegenwoordiger betreft kan niet leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

Voorbeelden van het ontbreken van verwijtbaarheid:

Als er bij een belanghebbende sprake is van een zodanige psychische stoornis dat hij niet (op tijd) aan de inlichtingenplicht kan voldoen, of hij door zijn geestelijke vermogens feitelijk handelingsonbekwaam is en er (nog) geen sprake is van een adequate begeleidingen/of hulpverlening.

Als er zich bij een belanghebbende een onvoorziene omstandigheid heeft voorgedaan waardoor hij niet in staat was om te voldoen aan de inlichtingenplicht, zoals bijvoorbeeld bij een alleenstaande belanghebbende door een plotselinge ziekenhuisopname, of in een gezinssituatie als er gedurende een korte periode sprake is van huiselijk geweld.

Artikel 5 Maximale boete

Voor benadelingsbedragen welke hoger zijn dan een en een derde (1⅓) van het maximale boete bedrag van de derde categorie geldboetes (artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht) geldt een maximering van de boete. De maximaal op te leggen boete bedraagt dan:

  • 100% van de hoogte van de vijfde categorie geldboete bij opzet of voorwaardelijke opzet;

  • 100% van de hoogte van de derde categorie geldboete bij grove schuld of grove onachtzaamheid;

  • Twee derde (⅔) van de hoogte van de derde categorie geldboete bij normale verwijtbaarheid;

  • Een derde (⅓) van de hoogte van de derde categorie boete bij verminderde verwijtbaarheid;

Maximering boete

Om 1⅓ (of 100/75e) te berekenen, deel je de maximale boete van de derde categorie (op 1 september 2017 is dit € 8.200,-) door 75 en vermenigvuldig je dit met 100. Dan krijgt je: 8.200/75 x 100 = € 10933,33 (afgerond naar boven € 10.934,-)

Is het benadelingsbedrag hoger dan dit bedrag, moet de boete conform gematigd worden.

afbeelding binnen de regeling

Voorbeeld op basis van maximale boetebedragen van 2017 (€ 8.200 en € 82.000).

Artikel 6 Evenredigheid

Met evenredigheid zijn de bijzondere persoonlijke omstandigheden bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn om het boetebedrag verder te verlagen (matigen).

Naast de in dit artikel genoemde evenredigheidsbeginselen, zijn van belang de omstandigheden ten tijde van de beoordeling van de boete, alsmede de persoon van de belanghebbende. Hierbij kunnen omstandigheden meespelen, zoals:

  • schuldenproblematiek (de aard hiervan, de oorzaak, de inzet van belanghebbende hieromtrent en de gevolgen hiervan);

  • eventuele spijtbetuigingen (inzichten van belanghebbenden) die mogelijk in handelen zijn terug te zien;

  • aflossing van de vordering (als mogelijk).

Artikel 7 Fictieve draagkracht

Voor iemand in de bijstand wordt bij de berekening van de fictieve draagkracht uitgegaan van de daadwerkelijk ontvangen bijstand (dus met inachtneming van de kostendelersnorm en inclusief vakantietoeslag). Voor iemand die geen bijstand ontvangt wordt bij de berekening uitgegaan van de daadwerkelijke bijstand die op hem – gezien zijn de samenstelling van zijn huishouden – van toepassing zou zijn. Dat zou dus tevens de kostendelersnorm kunnen zijn. Daarbij mag het gehele vermogen van iemand en zijn of haar partner worden meegenomen, inclusief het vermogen beneden de vrijlatingsgrens. In de regel zal hierbij vooral het saldo van de bankrekening bepalend zijn.

De uitkomst van de berekening is het maximale boetebedrag conform de fictieve draagkracht. De genoemde looptijd (bijvoorbeeld 24 maanden in geval van opzet of 36 maanden in geval van opzet EN recidive) wordt dus alleen gebruikt om het bedrag te bepalen. Dat is dus niet de daadwerkelijke looptijd voor het afbetalen van de boete. De boete moet in de regel gewoon geheel worden terugbetaald.

Artikel 8 Waarschuwing bij geen benadelingsbedrag

Op grond van artikel 18a, vierde lid van de Participatiewet, artikel 20a, vierde lid van de IOAW en artikel 20a, vierde lid van de IOAZ is het college bevoegd om bij een eerste overtreding van de inlichtingenplicht waarbij geen sprake is van een benadelingsbedrag af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete en te volstaan met een waarschuwing.

In lid 1 wordt duidelijk gemaakt dat het college in die gevallen van deze bevoegdheid consequent gebruik maakt.

Als binnen twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een waarschuwing is gegeven wederom sprake is van een schending van de inlichtingenplicht zonder benadelingsbedrag dan is het college wettelijk gehouden tot het opleggen van een boete. Die boete bedraagt dan € 150,-. De boete is conform artikel 2, derde lid van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Is binnen de genoemde twee jaar in plaats van een waarschuwing al meteen een boete opgelegd dan dient eveneens een boete te volgen. Er is immers geen sprake meer van een eerste overtreding van de inlichtingenplicht. De boete bedraagt dan € 150,-. Omdat er geen benadelingsbedrag is, kan de recidivebepaling van artikel 18a Participatiewet niet worden toegepast.

Lid 2.

Houdt de schending van de inlichtingenplicht bedoeld in het eerste lid in dat belanghebbende opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt maar is er bijvoorbeeld vanwege tijdige ontdekking geen benadelingsbedrag dan volgt geen waarschuwing maar legt het college direct een boete op van € 150,-. Daarmee komt tot uitdrukking dat deze vorm van schending van de inlichtingenplicht zwaarder wordt aangerekend.

Aanvraagfase

Lid 3.

De aanvraagfase van een door de gemeente te verstrekken uitkering vormt hier een specifieke situatie. Leidt het niet of niet behoorlijk nakomen door belanghebbende van de inlichtingenplicht in de aanvraagfase van een uitkering ertoe dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld en is verder geen sprake van een benadelingsbedrag (er zijn bijvoorbeeld geen voorschotten verstrekt), dan wordt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de aanvraag buiten behandeling gesteld of in een voorkomend geval afwijzend op de aanvraag beschikt. Er volgt dan noch een waarschuwing noch een boete.

Lid 4.

Met het vierde lid wordt in aanvulling op het derde lid benadrukt dat wanneer een belanghebbende in de aanvraagfase van een door de gemeente te verlenen uitkering opzettelijk onjuiste informatie verstrekt en dit desondanks niet leidt tot een benadelingsbedrag het college conform het bepaalde in het tweede lid een boete oplegt van € 150,-.

Artikel 9 Afronden boetebedrag

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10 Recidive

Recidive betekent herhaling van een strafbaar feit. Er is alleen sprake van recidive bij een gedraging die binnen dezelfde categorie (1 of 2) valt. Gaat het om een gedraging van een andere categorie, dan moet dit als nieuwe overtreding beoordeeld te worden.

Artikel 11 Bestuurlijke boete in minnelijke schuldenregeling

Sinds 1 januari 2017 is het mogelijk om de vordering die is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht en de daaropvolgende bestuurlijke boete mee te nemen in een minnelijke schuldenregeling en daarna het restant kwijt te schelden. Dit is terug te vinden in artikel 18a lid 13 Participatiewet.

Aan het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de boete is een aantal cumulatieve voorwaarden verbonden. Als aan een van de voorwaarden niet wordt voldaan, kan de boete niet worden kwijtgescholden.

Het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van een bestuurlijke boete is dus alleen mogelijk wanneer de boete wordt meegenomen in een minnelijke schuldenregeling. Er zijn geen andere redenen waarom een boete (gedeeltelijk) kan worden kwijtgescholden.

Artikel 12 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen moet, wanneer zich daartoe bijzondere omstandigheden voordoen, de

mogelijkheid aanwezig te zijn om af te wijken van het gestelde in deze beleidsregel. Dit artikel geeft het college daarvoor de bevoegdheid.

Artikel 13 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.