Regeling vervallen per 01-01-2022

Richtlijnen Bijzondere Bijstand 2020

Geldend van 08-04-2020 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Richtlijnen Bijzondere Bijstand 2020

Algemeen

1.1 Bijzondere bijstand

Soms doen zich omstandigheden voor waar personen financieel niet zelf in kunnen voorzien. In die gevallen kan - mits aan alle voorwaarden wordt voldaan - bijzondere bijstand worden verstrekt. Het is daarbij niet relevant of deze personen ook algemene bijstand ontvangen. Met andere woorden: iedereen kan bijzondere bijstand aanvragen. Ook is het niet relevant dat iemand al categoriale bijstand ontvangt, bijvoorbeeld in de vorm van een collectieve zorgverzekering.

De grondslag voor bijzondere bijstand is te vinden in artikel 5 sub d Participatiewet en artikel 35 van de Participatiewet. In artikel 35 lid 1 Participatiewet is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Elke aanvraag om bijzondere bijstand moet individueel beoordeeld worden. Om te voorkomen dat dezelfde situaties verschillend worden beoordeeld, en daardoor soms wel bijzondere bijstand wordt verstrekt en soms niet, zijn deze richtlijnen opgesteld. Dit betekent niet dat deze regels blindelings gevolgd kunnen worden. Bij elke aanvraag moet de vraag worden beantwoord of de richtlijnen gevolgd kunnen worden of dat de situatie toch anders is dan in deze richtlijnen is beschreven. Is dat het geval, dan moet worden afgeweken van deze richtlijnen.

1.2 Doelgroep

Alle inwoners van de gemeente kunnen een verzoek om bijzondere bijstand indienen.

Voor sommige kosten heeft het college een andere doelgroep aangewezen. Is hier sprake van, dan is dit expliciet vermeld in de richtlijn die ziet op deze kosten.

Wanneer een belanghebbende verhuist naar buiten de gemeente, dient de bijzondere bijstand beëindigd te worden.

1.3 Procedure aanvraag

Belanghebbende die een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, kan een aanvraagformulier bijzondere bijstand gebruiken voor het aanvragen van bijzondere bijstand. Belanghebbenden die geen uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen, moeten het aanvraagformulier bijzondere bijstand en het inlichtingenformulier bijzondere bijstand invullen.

1.4 Duur verstrekking bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand wordt in principe voor de duur van een jaar verstrekt, ook als het gaat om periodieke bijzondere bijstand, zoals een vergoeding voor een maaltijdvoorziening. Na een jaar moet een nieuw verzoek voor bijzondere bijstand ingediend worden.

1.5 Beoordeling van het recht op bijzondere bijstand

Stap 1: voldaan aan de algemene voorwaarden voor bijstand? (artikelen 11-16 + 40 lid 3 t/m 6 Participatiewet)

Bij het beantwoorden van de vraag of iemand recht heeft op bijzondere bijstand, moet eerst beoordeeld worden of de aanvrager aan de algemene voorwaarden voor bijstand voldoet. Bijzondere bijstand is namelijk een vorm van bijstand. Deze algemene voorwaarden zijn neergelegd in de artikelen 11 tot en met 16 Participatiewet en artikel 40 lid 3 tot en met 6 Participatiewet. Hieronder wordt kort ingegaan op deze eisen. Voor een meer uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar Grip (onder recht op bijstand> algemene voorwaarden recht op bijstand> uitsluiting van bijstand).

Juiste inschrijving in BRP

Alleen personen die juist zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen, hebben recht op bijstand. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 40 lid 3 tot en met 6 van de Participatiewet. Voor een uitgebreide toelichting op alle mogelijke situaties die zich hier voor kunnen doen, wordt verwezen naar Grip onder recht op bijstand>algemene voorwaarden recht op bijstand>koppeling recht op bijstand aan juiste inschrijving BRP.

Nederlander, in Nederland woonachtig en onvoldoende middelen

Artikel 11 Participatiewet bevat drie voorwaarden: iemand moet Nederlander zijn (of een daarmee gelijkgestelde groep), men moet in Nederland woonachtig zijn en er moet sprake zijn van onvoldoende middelen. De eis dat men in Nederland woonachtig moet zijn heeft tot gevolg dat er geen bijstand verstrekt kan worden voor kosten die buiten Nederland zijn opgekomen en kosten die niet aan Nederland zijn verbonden.

Uitsluitingsgronden

Artikel 13 Participatiewet ziet op de uitsluitingsgronden. Zo zijn onder andere mensen in detentie of mensen die een militaire dienstplicht vervullen, uitgesloten van bijstand. Speciale aandacht verdient artikel 13 lid 2 Participatiewet, waarin voor bepaalde groepen is bepaald dat deze geen recht hebben op algemene bijstand, maar wel op bijzondere bijstand.

Noodzakelijke kosten van bestaan

Artikel 14 Participatiewet geeft een opsomming van niet-noodzakelijke kosten van bestaan. Als er sprake is van niet-noodzakelijke kosten kan er geen bijstand verleend worden. In artikel 14 is een vijftal situaties opgesomd waarin niet gesproken kan worden van noodzakelijke kosten van het bestaan. Kosten met betrekking tot de volgende zaken worden niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend:

• Het voldoen aan alimentatieverplichtingen (sub a);

• de betaling van een boete (sub b);

• geleden of toegebrachte schade (sub c);

• vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering (sub d). Een voorbeeld hiervan is een vrijwillige verzekering in het kader van de AOW.

• kosten van medische handelingen en verrichtingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde of wanneer zodanige medische behandelingen en verrichtingen buiten Nederland plaatsvinden (sub e).

Dit betekent niet dat andere kosten ook als niet-noodzakelijk aangemerkt kunnen worden. Zo kan bijvoorbeeld ook geen bijstand verleend worden voor een verhuizing naar het buitenland.

Voorliggende voorziening

In artikel 15 lid 1 Participatiewet is bepaald dat bijstand, en daarmee ook bijzondere bijstand, alleen maar verleend kan worden als er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht toereikend en passend te zijn voor de belanghebbende. Is er dus sprake van een voorliggende voorziening, dan kan er in principe geen bijstand verleend worden.

Maar wanneer is er nu sprake van een voorliggende voorziening? Artikel 5 onderdeel e van de Participatiewet geeft hier antwoord op. Het gaat om elke voorziening buiten de Participatiewet waarop een belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Van belang is dat het niet relevant is dat het een voorziening om niet is. Met andere woorden: ook een lening kan een voorliggende voorziening zijn. Andere voorbeelden zijn een WW-uitkering of een inkomen op grond van de Wsf 2000.

Daarnaast is in datzelfde lid bepaald dat het recht op bijstand, en daarmee dus ook het recht op bijzondere bijstand, zich ook niet uitstrekt tot de kosten die in de voorliggende voorziening niet als noodzakelijk worden aangemerkt. Zo heeft de wetgever bijvoorbeeld bepaalde behandelingen in het basispakket van de zorgverzekering aan een maximum gebonden. De wetgever is van mening dat op deze wijze de kosten adequaat worden vergoed. Het is dan niet mogelijk om hiervoor bijzondere bijstand te verstrekken. Dit is niet van toepassing als de wetgever enkel om budgettaire redenen voor een maximum heeft gekozen. In die gevallen kan wel bijzondere bijstand verleend worden. Ook als binnen de voorliggende voorziening er bewust voor is gekozen dat een bepaalde vergoeding niet noodzakelijk is, dan kan er geen bijzondere bijstand verleend worden.

Als de gemeente een aanvraag afwijst omdat de aanvrager een beroep kan doen op een voorliggende voorziening, dan dient vast te staan dat de aanvrager ook daadwerkelijk een beroep kan doen op deze voorliggende voorziening. Als de aanvrager bijvoorbeeld niet meer kan aanvragen bij de voorliggende voorziening omdat hij te laat is, dan kan de aanvraag niet worden afgewezen met de motivering dat hij een beroep kan doen op een voorliggende voorziening. De gemeente moet dan onderzoeken of de aanvrager verwijtbaar heeft gehandeld. Is dit het geval, dan dient de gemeente de bijzondere bijstand af te stemmen op de mate van verwijtbaar gedrag. Daarnaast kan bezien worden of de bijzondere bijstand dan als lening met terugbetalingsverplichting verstrekt moet worden.

In Grip is het volgende beoordelingsschema opgenomen met betrekking tot de voorliggende voorziening:

Bijstandsverlening is niet mogelijk indien:

1. de kosten kunnen worden vergoed op grond van een voorliggende voorziening;

2. de kosten op grond van een beleidskeuze van niet-budgettaire aard uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van de voorliggende voorziening zijn gelaten;

3. de kosten op grond van de voorliggende voorziening niet worden vergoed nadat een individuele beoordeling heeft plaatsgevonden.

Bijstandsverlening is wel mogelijk indien:

1. er geen daadwerkelijk beroep op de voorliggende voorziening mogelijk is;

2. de betreffende kosten (deels) om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening worden vergoed (denk aan eigen bijdragen);

3. de betreffende kosten niet op grond van de voorliggende voorziening worden vergoed vanwege overwegingen ten aanzien van de vaststelling van de reikwijdte van de voorliggende voorziening;

4. voor de betreffende kosten geen voorliggende voorziening bestaat;

5. er sprake is van zeer dringende redenen. Het moet hier gaan om uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van levensbedreigende situaties of wanneer er wel een voorliggende voorziening is maar het nog enige tijd duurt voordat deze voorziening daadwerkelijk uitkeert.

Let op: is er sprake van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 Participatiewet dan kan geen toepassing meer worden gegeven aan artikel 35 Participatiewet en dus geen bijzondere bijstand worden verleend.

Stap 2: voldaan aan het stappenschema van de Centrale Raad van Beroep?

Bij de beoordeling van de bijzondere bijstand dient een volgorde te worden aangehouden, die door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is afgeleid uit de wet . Hierin worden de diverse aspecten van het recht op bijzondere bijstand beoordeeld aan de hand van de volgende 4 vragen:

1. Doen de kosten zich voor?

Zo ja, beoordeel dan vraag 2. Zo nee, wijs de aanvraag af.

2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

Zo ja, beoordeel dan vraag 3. Zo nee, wijs de aanvraag af.

3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

Zo ja, beoordeel dan vraag 4, zo nee wijs de aanvraag af.

4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm? Zo nee, wijs de aanvraag toe. Zo ja, wijs de aanvraag af.

Een uitgebreide toelichting op dit stappenschema is te vinden in Grip onder bijstand> recht op bijzondere bijstand> beoordeling aanvraag bijzondere bijstand (vraag 1 t/m 4). Daar zijn ook tal van voorbeelden te vinden van bijvoorbeeld kosten die zich niet voordoen (bijvoorbeeld als er sprake is van gederfd inkomen) of kosten die door de Centrale Raad als niet-noodzakelijk zijn aangemerkt (zoals bijvoorbeeld premies voor een aanvullende zorgverzekering of verlenging van het grafrecht). Bij het doorlopen van het stappenschema moet dan ook altijd Grip geraadpleegd worden.

Let op: wordt aan deze eisen voldaan, dan moet bijzondere bijstand verstrekt worden. Ook is het van groot belang om het stappenschema goed te doorlopen en niet alleen vraag 4 (kunnen de kosten worden voldaan) te beantwoorden. Pas als het antwoord op vraag 1, 2 en 3 ja is, kan vraag 4 beantwoord worden.

1.6. Draagkracht

1.6.1 Inleiding

Om de hoogte van de bijzondere bijstand te bepalen, moet de draagkracht van de belanghebbende bepaald worden. Om deze draagkracht (welke middelen door de belanghebbende ingezet kunnen worden om de bijzondere kosten te betalen) te kunnen bepalen, moet eerst vastgesteld worden welke middelen in aanmerking genomen worden. Deze middelen bestaan uit inkomen en vermogen voor zover de belanghebbende er redelijkerwijs over kan beschikken. Zit een belanghebbende in een schuldsaneringstraject op grond van de WSNP, dan kan alleen draagkracht berekend worden over de middelen waarover de belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.

Voorbeeld:

Als iemand een wettelijk of een minnelijk schuldsaneringstraject doorloopt, wordt al het meer inkomen en 5% van de toepasselijke bijstandsnorm aangewend voor de aflossing van schulden. Er blijft dan 95% van de geldende bijstandsnorm over om (vrij) te besteden.

In die gevallen wordt het deel van het inkomen dat wordt gebruikt voor schuldaflossing niet meegerekend bij het vaststellen van de draagkracht.

De regels voor het bepalen van de middelen zijn te vinden in de artikelen 31-34 Participatiewet. Let op: voor bijzondere bijstand gelden enkele afwijkende bepalingen, zo volgt uit artikel 35 Participatiewet. Een nadere toelichting kan worden gevonden in Grip onder bijstand>bijzondere bijstand> hoogte en vorm van de bijstand> in aanmerking te nemen middelen.

Het inkomen bestaat uit alle netto inkomensbestanddelen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken voor zover deze meer bedragen dan de bijstandsnorm (artikel 31 lid 1 Participatiewet). De bijstandsnorm is geen onderdeel van het inkomen (zie artikel 32 Participatiewet en artikel 35 lid 1 Participatiewet). Dus er is pas sprake van inkomen als dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Het vermogen bestaat uit alle netto vermogensbestanddelen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31 lid 1 Participatiewet).

1.6.2. Geen draagkrachtberekening

Voor klanten met een uitkering op grond van de Participatiewet wordt geen draagkrachtberekening gemaakt. In die gevallen wordt er vanuit gegaan dat er geen draagkracht bestaat.

De bijstandsnorm bestaat uit de voor de belanghebbende geldende norm + eventuele verhogingen – eventuele verlagingen en inclusief de vakantietoeslag. Dit is te vinden in artikel 5 onderdeel c van de Participatiewet en artikel 19 lid 3 van de Participatiewet.

1.6.3 Draagkrachtberekening

Voor belanghebbenden die geen uitkering op grond van de Participatiewet hebben wordt een draagkrachtberekening gemaakt. Het college heeft vrijheid om te bepalen welke middelen bij de vaststelling van de draagkracht meegenomen worden.

Hiervoor gelden de volgende regels:

Vermogen:

1. Het in aanmerking te nemen vermogen: als het vermogen van de aanvrager lager is dan het vrij te laten vermogen conform de Participatiewet, dan wordt dit vermogen, in principe, niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de draagkracht. Deze vermogensgrens is te vinden in artikel 34 lid 3 Participatiewet.

2. Voor de vaststelling van het vermogen voor de bijzondere bijstand mogen de middelen als bedoeld in artikel 34 lid 2 Participatiewet wel mee worden gerekend De middelen als bedoeld in artikel 34 lid 2 Participatiewet worden niet tot het draagkrachtvermogen van belanghebbende gerekend met uitzondering van spaargeld gespaard tijdens de uitkeringsperiode. Dit spaargeld wordt voor 100 % meegenomen bij de berekening van de draagkracht.

3. Bij één auto of motor wordt de eerste € 5000 als vermogen vrijgelaten.

Bij de waarde vaststelling van de auto en de motor wordt uitgegaan van de koerslijst van de ANWB/BOVAG. Indien de auto of motor niet is opgenomen in deze lijst wordt uitgegaan van de prijs die gangbaar is voor occasions van hetzelfde type en bouwjaar. Informatie daarover wordt ingewonnen bij dealers en sites op internet met tweedehands auto’s en motors.

4. De waarde van caravans, scooters, brommobielen en elektrische fietsen wordt vastgesteld aan de hand van de prijs die gangbaar is voor occasions van hetzelfde type en hetzelfde bouwjaar. Informatie daarover wordt ingewonnen bij dealers en sites op internet met tweedehands goederen.

5. De waarde van voertuigen ouder dan 25 jaar wordt vastgesteld aan de hand van een taxatierapport of schouwingsrapport. Dit rapport moet door de belanghebbende worden overgelegd. De kosten van dit taxatierapport of schouwingsrapport komen voor rekening van belanghebbende.

Inkomen:

1. Het in aanmerking te nemen inkomen wordt bepaald aan de hand van het inkomen op het moment van de aanvraag.

2. Bij onregelmatige inkomsten is het gemiddelde inkomen in de zes maanden voorafgaande aan de maand van aanvraag bepalend. Achterliggende gedachte is dat bijvoorbeeld als er sprake is van seizoensarbeid een periode van zes maanden een representatief beeld geeft van de inkomsten waarover de belanghebbende kan beschikken. Bij een korte periode kan een vertekend beeld optreden (bijvoorbeeld als in de zomer wordt aangevraagd en de belanghebbende heeft een nul-urencontract bij een camping of bungalowpark).

3. In afwijking van artikel 35 lid 1 Participatiewet worden de middelen als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub h Participatiewet (inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, alsmede door hen ontvangen uitkeringen inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, tenzij het de verlening van bijzondere bijstand betreft voor bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan van die kinderen) en de middelen tot 115% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm niet tot het draagkrachtinkomen gerekend. Alle andere middelen opgesomd in artikel 31 lid 2 Participatiewet worden wel tot het draagkrachtinkomen gerekend.

4. De middelen bedoeld in artikel 33 lid 5 Participatiewet (particuliere oudedagsvoorziening tot een bepaald bedrag) worden niet tot het draagkrachtinkomen van belanghebbende gerekend.

5. Inkomsten uit arbeid van inwonende kinderen (artikel 31 lid 2 onderdeel h van de Participatiewet) worden niet vrijgelaten, indien het bijzondere bijstand betreft voor het minderjarige kind zelf.

6. Toeslagen, waaronder huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag worden niet tot het draagkrachtinkomen gerekend. Tenzij voor de kosten waarvoor de toeslag wordt verstrekt bijzondere bijstand wordt gevraagd.

Wsnp of vergelijkbare minnelijke regeling kredietbank

Als aanvrager in de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) zit of in een vergelijkbare minnelijke regeling van de kredietbank kan een draagkrachtberekening (vermogen zowel als inkomen) achterwege blijven. Het is voldoende als in de rapportage staat dat uit overleg met de curator of de kredietbank blijkt dat sprake is van Wsnp of een vergelijkbare minnelijke regeling. De bijstand wordt om niet verleend.

Beslag

Als er executoriaal beslag ligt op het inkomen wordt dat deel van het inkomen niet tot de middelen gerekend. Voor wat betreft de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van het inkomen dat resteert na het beslag. Als op voorhand bekend is dat het beslag verwijtbaar is, houden we rekening met het inkomen exclusief beslag. Het is ter beoordeling aan de consulent of het beslag verwijtbaar is.

Zelfstandigen:

1. Het jaarinkomen van zelfstandigen wordt achteraf berekend op basis van aangeleverde jaarcijfers. De bijzondere bijstand wordt dan ook verstrekt in de vorm van een geldlening.

2. Het jaarinkomen wordt berekend over een boekjaar.

3. Het vermogen van zelfstandigen wordt aangesloten bij de berekening van het vermogen zoals hierboven is opgenomen.

Inkomenstoeslag en studietoeslag

Een eventueel verstrekte inkomenstoeslag of studietoeslag wordt niet meegenomen bij de vaststelling van de draagkracht.

Let op: is er sprake van gehuwden, dan tellen de middelen van beide echtgenoten mee bij de bepaling van de draagkracht.

1.6.4 De draagkrachtperiode

Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking genomen worden, zo volgt uit artikel 35 lid 1 Participatiewet. De draagkrachtperiode gaat in op de eerste van de maand waarin de bijzondere bijstand wordt aangevraagd. De draagkrachtperiode is gesteld op een jaar. Dit betekent dat de draagkracht wordt bepaald door de middelen (inkomen en vermogen) die meegenomen worden bij de draagkrachtberekening in de maand waarover bijzondere bijstand wordt aangevraagd te vermenigvuldigen met 12.

Dit is alleen anders als er sprake is van wisselende inkomsten. In die gevallen wordt, zoals eerder in deze richtlijnen bepaald, uitgegaan van het gemiddelde van de inkomsten over zes maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag van de bijzondere bijstand.

Op deze regel is een uitzondering. Als met terugwerkende kracht bijzondere bijstand wordt aangevraagd, gaat de draagkracht in op de eerste van de maand waarin de kosten zijn gemaakt.

Is er sprake van periodieke bijzondere kosten, zoals bijzondere bijstand voor een maaltijdvoorziening, dan wordt de draagkracht naar evenredigheid toegerekend aan de maanden van het jaar waarop deze kosten betrekking hebben. Op deze manier wordt voorkomen dat de belanghebbende tijdens de draagkrachtperiode kosten moet voorschieten omdat de draagkracht over een jaar wordt berekend en niet per maand of per kwartaal. Wordt de bijzondere bijstand beëindigd in de loop van de draagkrachtperiode, bijvoorbeeld omdat de belanghebbende verhuist naar een andere gemeente, dan wordt het teveel aan bijzondere bijstand niet teruggevorderd.

Let op: een nieuw draagkrachtjaar hoeft niet aan te sluiten op een vorig draagkrachtjaar. Bij de vaststelling van een nieuw draagkrachtjaar wordt het inkomen en vermogen opnieuw vastgesteld. Een voorbeeld kan dit misschien verduidelijken.

Als mevrouw X. op 1 januari 2014 een aanvraag voor bijzondere bijstand heeft gedaan, dan loopt de draagkrachtperiode af in op 31 december 2014.

Als zij vervolgens op 3 februari 2015 opnieuw een aanvraag voor bijzondere bijstand indient, dan wordt de draagkrachtperiode gebaseerd op de middelen die mevrouw X. heeft in februari 2015 (tenzij er sprake is van wisselende inkomsten) en niet op de middelen die mevrouw X. op 1 januari 2015 (de dag nadat de vorige draagkrachtperiode afliep) tot haar beschikking had.

1.6.5 Het draagkrachtpercentage

De draagkracht wordt uitgedrukt in een draagkrachtpercentage van 25%.

Een rekenvoorbeeld kan dit misschien verduidelijken. Meneer X heeft € 5.000 aan inkomen dat meetelt voor de draagkrachtberekening voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd. Dit is zijn draagkracht. Omdat het draagkrachtpercentage op 25% is gesteld, betekent dit dat meneer X € 1.250 zelf moet betalen.

1.6.6. 100% van de draagkracht

Wordt bijzondere bijstand aangevraagd voor woonkosten, verhuis- en inrichtingskosten, bewindvoeringskosten en kosten voor de babyuitzet en babykamer, dan wordt geen draagkrachtberekening gemaakt. Dit betekent dat alle middelen boven de bijstandsnorm ingezet moeten worden om in deze kosten te voorzien. Zijn deze middelen onvoldoende, dan kan voor het overige bedrag bijzondere bijstand worden verstrekt volgens de regels in deze richtlijn.

1.7 Drempelbedrag

Het college kan een drempelbedrag hanteren bij de verlening van bijzondere bijstand. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 35 lid 2 Participatiewet. Hier is gekozen om geen drempelbedrag te hanteren bij de verlening van bijzondere bijstand.

1.8 Normbedrag

Als er in deze richtlijnen ‘normbedragen/bijstandsnormen’ worden genoemd dan is dit inclusief vakantietoeslag. Andere toeslagen vallen niet onder de normbedragen en bijstandsnormen.

1.9 Termijn van aanvragen

Een aanvraag om bijzondere bijstand dient bij voorkeur ingediend te worden voordat de kosten zijn gemaakt. Bijzondere bijstand kan namelijk niet met terugwerkende kracht verleend worden. Dit volgt uit artikel 44 lid 1 Participatiewet.

Omdat het echter gaat om bijzondere bijstand -en dus om bijzondere omstandigheden- moet niet al te strikt met dit verbod worden omgegaan. Dit betekent dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend mits deze is aangevraagd binnen drie maanden na de datum waarop de kosten zijn gemaakt. Let op: het kan voorkomen dat de kosten eerder zijn opgekomen dan dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

Uitzonderingen op deze beleidslijn is de verlening van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten (inclusief kosten van duurzame gebruiksgoederen). Hiervoor moet de belanghebbende wel vooraf een aanvraag indienen. De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is achteraf de noodzaak van de kosten vast te stellen.

1.10 Vorm van bijstandsverlening

Bijzondere bijstand wordt in principe om niet verleend. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 48 lid 1 Participatiewet. In sommige gevallen wordt bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht. Is dit het geval, dan is dit expliciet vermeld in de richtlijn. Is niets vermeld, dan gaat het om bijstandsverlening om niet. Dit is alleen anders als het gaat om bijstandsverlening aan zelfstandigen. In principe wordt aan zelfstandigen alleen bijstand in de vorm van een lening verleend. Blijkt dat na vaststelling van het jaarinkomen en het vermogen dat de belanghebbende een inkomen onder bijstandsniveau heeft gezet, dan wordt de lening omgezet in een verlening om niet.

Daarnaast wordt een bestedingsverplichting aan bijzondere bijstand gekoppeld. De grondslag hiervoor is te vinden in artikel 55 Participatiewet.

1.11 Advies

Soms is het noodzakelijk om advies te vragen. Het gaat om die gevallen waarin binnen de gemeente onvoldoende specialistische kennis aanwezig is, bijvoorbeeld als het gaat om medische zaken. Moet een advies gevraagd worden, dan is dit vermeld in de richtlijn.

Is het advies eenmaal afgegeven, dan kan dit niet blindelings gevolgd worden. Het is namelijk het college van B&W en niet de adviserende instantie die verantwoordelijk is

voor het besluit om bijzondere bijstand te verlenen. Dit betekent dat het advies gecontroleerd moet worden, voordat het gebruikt kan worden. Inhoudelijk is het advies niet altijd te controleren; daarom is immers advies gevraagd. Maar er moet wel op de volgende punten gelet worden:

- Is het advies volledig? Met andere woorden: beantwoordt de adviseur alle vragen die door het college van B&W zijn gesteld?

- Is het advies begrijpelijk?

- Zijn de juiste selectiecriteria gevolgd?

Blijkt bij controle dat het advies onvolledig is, bijvoorbeeld omdat het advies niet begrijpelijk is, dan moet de adviseur gevraagd worden het advies aan te vullen. Gebeurt dit niet, dan is het besluit om bijzondere bijstand te verlenen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, vastgelegd in artikel 3:2 Awb.

Voor medische keuringen gelden, naast de extra eisen die al gelden voor medische keuringen (zie voor een toelichting in Grip onder bijstand>bijzondere bijstand>medische kosten> algemeen> medisch advies) een aantal extra eisen:

Een medische keuring wordt aangevraagd om de noodzakelijkheid van bepaalde kosten vast te stellen. Er kan van deze regel afgeweken worden indien betrokkene bekend is bij de gemeente. In dat geval wordt eerst onderzoek gedaan in het dossier of al een medisch advies aanwezig is. Is een dergelijk dossier aanwezig dan kan deze worden gebruikt mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1. De belanghebbende heeft toestemming verleend voor het gebruik van het medische dossier bij de vaststelling van de noodzakelijkheid van de kosten;

2. Het medische dossier is relevant voor de beantwoording voor de vraag of de kosten noodzakelijk zijn. Dit betekent dat het medisch onderzoek dat al eerder is uitgevoerd wel die vragen moet beantwoorden die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of de kosten noodzakelijk zijn. Dus een medisch onderzoek in het kader van de verlening van een gehandicaptenparkeervergunning is niet relevant als bijzondere bijstand wordt gevraagd voor tandartskosten.

3. Het medisch dossier moet voldoende actueel zijn. Wanneer een dossier voldoende actueel is, hangt af van de situatie. Soms kan een medische conditie erg aan veranderingen onderhevig zijn, soms is daar geen sprake van.

1.12 Gebruik van richtprijzen

Bij de toekenning van bijzondere bijstand wordt soms gebruik gemaakt van de Nibud richtprijzen om te bepalen wat de omvang van de kosten is. Moet gebruik gemaakt worden van richtprijzen, dan is dit opgenomen in de richtlijn. Hierbij moet wel een belangrijke kanttekening gemaakt worden. Het hanteren van richtprijzen is toegestaan maar als bij de beoordeling van de aanvraag blijkt dat de kosten niet voldaan kunnen worden uit de Nibud richtprijzen terwijl de belanghebbende wel de noodzaak van de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen heeft aangetoond, dan moet afgeweken worden van deze richtprijzen. Let op: deze situatie verschilt van de situatie waarin het college van B&W in deze richtlijnen de bewuste keuze heeft gemaakt om slechts een deel van de kosten te vergoeden. In die gevallen hoeft niet het gehele bedrag vergoed te worden.

1.13 Meerkosten

Bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Dit betekent dat alleen meerkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Kosten die gebruikelijk zijn worden niet vergoed.

1.14 Hoogte bijzondere bijstand reiskosten

Uitgangspunt zijn de daadwerkelijk gemaakte kosten. De belanghebbende kan de kosten aantonen door het overleggen van een abonnement of specificatie van de vervoerder. De goedkoopst adequate voorziening wordt vergoed. Veelal is dit met het openbaar vervoer. Bij het reizen met eigen vervoer wordt aangesloten bij de onbelaste vergoeding van de Belastingdienst ad € 0,19 per kilometer.

Bij de bepaling van de goedkoopst adequate voorziening moet rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden (artikel 18 lid 1 Participatiewet).

Eventueel gemaakte parkeerkosten komen niet in aanmerking voor een vergoeding.

De reiskosten binnen een straal van 10 kilometer tussen het BRP adres en de bestemming komen niet voor vergoeding in aanmerking. Als de enkele reis meer dan 10 kilometer is, komen de reiskosten vanaf de 1e kilometer in aanmerking voor vergoeding.

1.15 Bijstand op grond van zeer dringende redenen

Artikel 16 Participatiewet biedt de mogelijkheid om bijstand te verlenen aan iemand die geen recht heeft op bijstand. Het moet dan gaan om zeer dringende redenen. Dit geldt ook voor bijzondere bijstand. Aan dit vereiste van ‘zeer dringende redenen’ worden zware eisen gesteld. Er moet sprake zijn van een acute noodsituatie en de situatie van de belanghebbende is op geen enkele andere manier te verhelpen. Zo kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bijstand voor medische kosten in een levensbedreigende situatie of blijvend letsel of invaliditeit. Het is niet mogelijk om vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven (artikel 11 lid 2 en 3 Participatiewet) bijzondere bijstand te verlenen.

1.16 Beslag

Bijzondere bijstand is niet vatbaar voor beslag. Dit geldt ook voor toeslagen die via de bijzondere bijstand worden verstrekt, zoals een woonkostentoeslag.

1.17 Bijzondere bijstand en schulden

In sommige gevallen kan bijzondere bijstand worden verleend voor schulden. Het gaat om een zeer beperkt aantal situaties waarin bijzondere bijstand verleend kan worden. Hieronder staat beschreven in welke vorm de gemeente bijzondere bijstand verleend voor schulden.

A. Borgtocht

Artikel 49 onderdeel a Participatiewet biedt de mogelijkheid voor het college om bijzondere bijstand te verlenen voor schulden. Dit wijkt af van de hoofdregel dat voor schulden geen bijstand wordt verleend. De bijzondere bijstand wordt alleen verleend in de vorm van borgtocht. Daarnaast gelden de volgende voorwaarden:

1. het verzoek van belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen wegens diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en

2. de borgtocht is noodzakelijk om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door de Volkskredietbank (VKB).

De schuldsanering dient noodzakelijk en urgent te zijn en de belanghebbende dient in zijn bestaan bedreigt te worden. In deze situatie dient altijd eerst beoordeeld te worden of de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) tot de mogelijkheden behoort.

Is dit het geval, dan is er sprake van een voorliggende voorziening en kan geen beroep op bijzondere bijstand worden gedaan.

B. Zeer dringende redenen

Op grond van artikel 49 onderdeel b Participatiewet kan het college bijzondere bijstand verlenen voor schulden als er zeer dringende redenen bestaan en borgtocht geen oplossing is. Het gaat dan om een geldlening of verstrekking om niet. Te denken valt aan een situatie waarin onverwacht het inkomen sterk is gedaald terwijl een lening is afgesloten zonder dat belanghebbende hier schuld aan heeft. Let op: een zeer grote schuldenlast is geen dringende reden.

Artikel 16 lid 1 Participatiewet biedt ook de mogelijkheid om op grond van zeer dringende redenen bijstand te verlenen. Dit artikel kent een striktere norm. Voor bijzondere bijstandsverlening bij schulden moet daarom ook artikel 49 onderdeel b als grondslag genomen worden.

Rapportage

Omdat het verlenen van bijzondere bijstand bij schulden een uitzondering is, moet in de rapportage duidelijk zijn weergegeven waarom toch tot bijstandsverlening is overgegaan. Er moet in ieder geval aandacht worden besteed aan:

- de omvang van het totale schuldenpakket;

- de reden en wijze waarop de schulden zijn ontstaan;

- de middelen die belanghebbende bij het ontstaan van de schulden en daarna tot zijn beschikking heeft gehad;

- de pogingen die belanghebbende zelf heeft ondernomen om uit zijn schuldensituatie te komen;

- op welke wijze wordt voorkomen dat de bestaande schulden verder oplopen en nieuwe schulden ontstaan;

- of er al eerder bijstand voor schulden is verleend;

- hoe de bijstand wordt terugbetaald (als geldlening)

2. Bijzondere bijstand voor medische kosten

2.1 Inleiding

Voor medische kosten kan bijzondere bijstand gevraagd worden. In veel gevallen is sprake van een voorliggende voorziening op basis van de Zorgverzekeringswet of de WMO. De rechter geeft in jurisprudentie consequent aan dat de Zorgverzekeringswet toereikende en passende voorziening is. Dit betekent dat er geen recht bestaat op bijzondere bijstand voor medische kosten. Alleen als er sprake is van zeer dringende redenen op grond van artikel 16 lid 1 van de Participatiewet, kan bijzondere bijstand verleend worden (zie paragraaf 2.5).

2.2 Eigen bijdrage

Soms wordt ook een eigen bijdrage gevraagd voor medische kosten. Hiervoor kan geen bijzondere bijstand verleend worden omdat de Zorgverzekeringswet of de WMO passend en toereikend worden geacht.

2.3 Collectieve zorgverzekering

Inwoners van de gemeente die een inkomen hebben tot 130% van het wettelijk minimumloon kunnen een collectieve zorgverzekering Menzis (CZM) afsluiten bij Menzis.

Om deel te nemen moeten inwoners, naast een inkomen beneden de 130% van het wettelijk minimumloon, ook tenminste een GarantVerzorgd (GV)1 en een Tandverzekering 1 verzekering afsluiten bij Menzis.

Op deze wijze wordt een adequate manier geboden om medische kosten te bestrijden.

Het gaat hier om categoriale bijzondere bijstand, gebaseerd op artikel 35 lid 6 van de Participatiewet. Dit betekent dat belanghebbenden die geen gebruik willen maken van de collectieve verzekering geen aanspraak kunnen maken op bijzondere bijstand voor de kosten die in het pakket van de CZM zijn opgenomen, met uitzondering van de categorie belanghebbenden genoemd in paragraaf 2.4 (niet kunnen deelnemen aan CZM).

2.4 Niet kunnen of willen deelnemen aan de collectieve zorgverzekering

Soms kan iemand niet deelnemen aan de collectieve zorgverzekering, bijvoorbeeld omdat het moment van instappen verstreken is. In deze gevallen moet eerst onderzocht worden waarom een belanghebbende niet heeft kunnen deelnemen. Is hier een rechtvaardiging voor, dan wordt bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten die onder de aanvullende verzekering van de CZM vallen tot uiterlijk de datum dat men kan instappen c.q. overstappen. (Dit zal in de meeste situaties 1 januari zijn).

In sommige gevallen hebben belanghebbenden schulden. Is er sprake van een achterstand van de premiebetaling bij de zorgverzekeraar, dan kunnen belanghebbenden niet deelnemen aan de CZM. Doet een dergelijke situatie zich voor, maar stelt de belanghebbende wel alles in het werk om de schulden af te lossen, bijvoorbeeld via de WSNP of budgetbeheer en ontvangt de belanghebbende hierbij hulp van een officiële instantie op het gebied van de schuldhulpverlening, dan valt de belanghebbende buiten zijn schuld niet onder de CZM.

Deze bijzondere bijstand wordt voor de duur van maximaal een jaar verstrekt. Neemt belanghebbende na een jaar nog geen deel aan de collectieve zorgverzekering, dan wordt er geen bijzondere bijstand meer verstrekt. De belanghebbende heeft dan immers de kans gehad om in te stappen. In sommige situaties is het mogelijk om deze termijn van een jaar te verlengen. Dit kan ook ambtshalve gebeuren.

Belanghebbenden die niet willen deelnemen aan de CZM komen niet in aanmerking voor een vergoeding van de kosten die in het pakket van de CZM zijn opgenomen.

2.5 Zeer dringende redenen (artikel 16 Participatiewet)

In een zeer beperkt aantal gevallen is het mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen voor medische kosten. Er moet dan sprake zijn van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 15 lid 1 Participatiewet. De eisen die hieraan gesteld worden, zijn zeer hoog. Hierbij moet worden gedacht aan levensbedreigende situaties. Is er mogelijk sprake van een dergelijke situatie, dan dient met de kwaliteitsmedewerkers overlegd te worden.

2.6 Reiskosten in verband met medische behandeling

In principe worden reiskosten gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waar een betrokkene in beginsel zelf in dient te voorzien.

Voor zover het gaat om reiskosten in verband met een medische behandeling wordt de Zvw of WMO de voorliggende, passende en toereikende voorziening. De wetgever heeft soms de keuze gemaakt om zittend ziekenvervoer niet of gedeeltelijk (door middel van een eigen bijdrage) te vergoeden. In die gevallen waarin de reiskosten in verband met een medische behandeling niet of gedeeltelijk worden vergoed, kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Hiervoor is een medische verklaring noodzakelijk, tenzij evident is dat er sprake is van reiskosten in verband met een medische behandeling. Er vindt alleen een vergoeding plaats van reiskosten die binnen Nederland worden gemaakt.

2.7 Reiskosten gezinsleden naar ziekenhuis of inrichting

Er kan aan gezinsleden (partner, kinderen en ouders), die op hetzelfde adres woonachtig zijn, bijzondere bijstand worden verleend voor reiskosten die gemaakt worden in verband met bezoek aan een partner, kinderen of ouders die in een ziekenhuis of inrichting verblijven. Wordt een vergoeding verstrekt door de CZM, dan moet deze meegenomen worden bij de bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand.

Er wordt een vergoeding verstrekt voor een bezoek van eenmaal per dag en met een maximum van drie keer per week. Een toekenning van bijzondere bijstand voor een hogere frequentie moet deugdelijk gemotiveerd worden. Blijkt dat verblijf in een hotel of een Ronald McDonald huis een betere oplossing is dan heen en weer reizen en zijn de kosten hiervoor lager dan de reiskosten, dan komen die kosten voor vergoeding in aanmerking.

Bij bezoek aan gezinsleden die in zeer ernstige (levensbedreigende) situatie verkeren, kunnen andere bezoekfrequenties worden gehanteerd. Hier wordt maatwerk verwacht.

2.8 Bril of contactlenzen

In principe worden een bril of contactlenzen, mits aangemeten door een vakbekwaam opticien of oogarts, aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan. De CZM voorziet in een vergoeding voor bril of contactlenzen. Deze kosten komen dan ook niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Belanghebbenden die niet onder de CZM vallen, worden geacht een aanvullende verzekering voor deze kosten te hebben afgesloten.

Er kan wel bijzondere bijstand worden verleend als de aanvrager om medische redenen is aangewezen op zeer speciale glazen of lenzen die duurder zijn dan gebruikelijk. In die gevallen is een verklaring van de behandelende specialist noodzakelijk.

Ook kan bijzondere bijstand verleend worden als om medische redenen de bril of contactlenzen binnen drie jaar moeten worden vervangen, bijvoorbeeld bij sterk afwijkend gezichtsvermogen. Er wordt alleen bijzondere bijstand verleend wanneer de (aanvullende) zorgverzekering geen vergoeding verstrekt.

3. Ouderen-, zieken- en gehandicaptenzorg

3.1 Kosten van maaltijdvoorziening

De maaltijdvoorziening is een voorziening die bedoeld is voor personen die door ziekte en/of andere omstandigheden niet meer voor zich zelf kunnen koken noch één van de eventuele overige gezinsleden of andere medebewoners in staat is om te koken. Uiteraard gaat het ook hier om de goedkoopste toereikende voorziening.

Door gebruik te maken van deze maaltijdvoorziening, zoals Tafeltje Dekje, Maaltijdservice Oosterlengte kunnen deze mensen veelal langer zelfstandig blijven wonen.

Indicatiestelling

Op basis van de maaltijdvoorziening afgegeven medische of sociale indicatie door een ter zake deskundige instantie, zoals Thuiszorg of een onafhankelijke keuringsarts, kan bijzondere bijstand worden verleend voor de extra kosten van warme maaltijdvoorziening. Bij mensen van 65 jaar of ouder kan de noodzaak door de consulent worden vastgesteld.

Hoogte bijstand

Voor de vaststelling van de bijstand kan worden uitgegaan van de tabellen voor de kosten van voeding zoals genoemd in de prijzengids van het Nibud. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald door het verschil in de feitelijke kosten van de maaltijdvoorziening en de kosten van voeding zoals gehanteerd in de prijzengids van Nibud.

3.2 Extra stookkosten

De kosten van extra energieverbruik behoren tot de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan, indien de medische noodzaak van deze kosten is aangetoond. De medische noodzaak van de meerkosten worden via een medisch advies vastgesteld.

Hoogte bijstand

Alleen de meerkosten worden betaald. Om de gemiddelde stookkosten te bepalen, moet gebruik gemaakt worden van tabel 25 onder Hoofdstuk “Stookkosten” van het NIBUD.

Definitieve vaststelling

Er vindt een voorlopige toekenning plaats. De definitieve vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand geschiedt aan de hand van de eindafrekening. Bij aanzienlijk structureel meerverbruik is periodieke bijstandsverlening in de kosten van de voorschotnota’s mogelijk. Deze periodieke bijstandsverlening wordt tot de eerst volgende jaarafrekening van de energieleverancier verstrekt. Na ontvangst van deze jaarrekening dient opnieuw de situatie te worden beoordeeld.

3.3 Kleding, schoeisel en beddengoed

Kosten van de aanschaf, vervanging, reiniging en onderhoud van kleding, beddengoed en schoeisel behoren in principe tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Er zijn echter situaties denkbaar dat hiervoor extra kosten moeten worden gemaakt en dus deze kosten voor de betrokkene bijzonder maken, bijvoorbeeld omdat iemand gehandicapt is.

Voorliggende voorziening

Via de (aanvullende) zorgverzekering is vaak een vergoeding mogelijk. Tevens kan men gebruik maken van de Kledingbank Maxima en/of de Kringloopwinkel.

Indicatie

Voor het vaststellen van de extra kosten wordt een medisch advies gevraagd.

Vervanging garderobe

De normale aanschaf/vervanging van kleding behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van bijstand. Dit geldt voor zowel confectie- als maatkleding. Een afwijkende lichaamsbouw (bijv. dwerggroei) is op zich geen aanleiding voor bijzondere bijstandsverlening.

Bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot plotselinge vervanging van een garderobe kunnen dat wel zijn, bijvoorbeeld wanneer betrokkene vanwege ziekte of gebrek een andere garderobe aan moet schaffen vanwege een plotseling sterk gewijzigde lichaamsomvang.

Wanneer het gewichtsverlies deel uitmaakt van een al dan niet op medisch advies gevolgd dieet/operatie gericht op gewichtsverlies, is er geen sprake van bijzondere omstandigheden. Dit geldt ook voor transseksualiteit. De wijziging van de garderobe vindt in deze gevallen geleidelijk plaats.

Kledingslijtage en bewassingskosten

In verband met ziekte of een handicap kan er sprake zijn van overmatige kledingslijtage en/of extra kosten voor het wassen van kleding. Er wordt bijzondere bijstand voor deze kosten verleend indien de kosten medisch noodzakelijk zijn. Er is sprake van medische noodzaak als er een indicatiestelling aanwezig is.

Orthopedisch schoeisel

De aanschaffingskosten van orthopedisch schoeisel worden vergoed vanuit de basisverzekering. Wel wordt een eigen bijdrage gevraagd. Deze eigen bijdrage komt niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking omdat enerzijds de wetgever de vergoeding als toereikend heeft aangemerkt. Anderzijds vergoeden de aanvullende verzekeringen GV1 en 2 de eigen bijdrage tot € 75 en de GV3 zelfs tot 100%. Dit is een voorliggende voorziening.

3.4 Kosten voor verzorging en hulp

Voor verblijf in een WLZ-instelling wordt geen bijzondere bijstand verleend. Achterliggende reden is dat mensen met een minimum inkomen bij het CAK bezwaar kunnen maken tegen de eigen bijdrage die door het CAK wordt vastgesteld. Het CAK zet deze bijdrage dan op nihil waardoor zich geen kosten voordoen.

Soms valt het eerste jaar in een instelling niet onder de WLZ. In die gevallen is de Zvw de voorliggende voorziening. Voorbeelden hiervan zijn opname in een ziekenhuis, opname in een revalidatie-instelling of opname in een instelling voor de geestelijke gezondheidszorg.

Huishoudelijke hulp

Als iemand GV verzekerd is bij Menzis wordt na 1-1-2020 de eigen bijdrage Huishoudelijke Verzorging (HV) tot € 19,- per maand volledig vergoed. De kosten van huishoudelijke verzorging komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand omdat het een algemene voorziening is.

4. Jongeren van 18 tot 21 jaar en kinderen onder de 18 jaar

4.1 Jongeren tussen de 18 en 21 jaar die niet in een inrichting verblijven

Personen tussen de 18 en 21 jaar hebben recht op algemene bijstand. Omdat de wetgever van oordeel is dat deze jongeren eerst een beroep moeten doen op hun ouders (zie artikel 1:395a BW) zijn de normen voor deze groep afgeleid van de kinderbijslagbedragen die voor deze leeftijdscategorie gelden. Ook voor de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan dient de jongere tot 21 jaar eerste een beroep te doen op hun ouders.

Soms kunnen jongeren niet altijd een beroep of niet een volledig beroep op hun ouders doen. In die gevallen kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de hogere kosten van het bestaan die zich voordoen, in vergelijking met leeftijdsgenoten. De grondslag hiervan is te vinden in artikel 12 Participatiewet.

4.1.1 Doelgroep artikel 12 Participatiewet

Artikel 12 Participatiewet is van toepassing op de volgende groepen jongeren:

- alleenstaanden van 18 tot en met 20 jaar oud;

- gehuwden van wie een of beide partners 18 tot en met 20 jaar oud zijn.

4.1.2 Voorwaarden artikel 12 Participatiewet

In artikel 12 Participatiewet zijn voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan voordat overgegaan kan worden tot de verstrekking van bijzondere bijstand. Het gaat om de volgende voorwaarden:

De noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere gaat uit boven de bijstandsnorm en hij kan voor deze kosten geen beroep doen op zijn ouders omdat:

a. de middelen van de ouders daartoe ontoereikend zijn; of

b. hij redelijkerwijs zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet ten gelde kan maken, bijvoorbeeld omdat de ouders onvindbaar zijn, zijn overleden of er sprake is van een ernstig verstoorde relatie. In dat laatste geval dient zorgvuldig onderzoek verricht te worden.

Het college heeft een onderzoeksplicht om de noodzakelijke kosten van het bestaan in kaart te brengen. Zo moet bijvoorbeeld onderzocht worden of zelfstandige huisvesting noodzakelijk is. Over deze zelfstandige huisvesting mogen geen beleidsregels opgesteld worden maar moet in elk geval individueel beoordeeld worden. Situaties waaraan gedacht kan worden zijn bijvoorbeeld het overlijden van de ouders of indien zij woonachtig zijn in het buitenland, indien het onverantwoord is om langer bij de ouders te wonen, de belanghebbende heeft de zorg voor een of meer kinderen of de belanghebbende woont op de datum van de bijstandsaanvraag al meer dan 12 maanden niet meer op het adres van de ouders.

4.1.3 Hoogte van de bijzondere bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand is afhankelijk van de individuele omstandigheden. Van belang is om de hoogte van de noodzakelijke kosten te bepalen. Wel bedraagt de bijzondere bijstand maximaal het verschil tussen de norm voor een 21-jarige (exclusief vakantietoeslag) en de voor de jongere van toepassing zijnde norm.

Eventuele inkomsten van de jongere zelf dienen op zijn basisnorm in mindering gebracht te worden. Inkomsten die het karakter hebben van alimentatie/onderhoudsplicht dienen verrekend te worden.

4.1.4 Verhaalsmogelijkheid

Het college van B&W kan de kosten voor bijzondere bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in artikel 1:395a BW op de ouders verhalen. In die gevallen waarin dit opportuun is, wordt een verhaalsactie ingesteld.

4.1.5 Procedure

Nadat is vastgesteld dat er sprake is van hogere bestaanskosten, bepaalt de consulent of het onderhoudsrecht ten opzichte van de ouders volledig te gelde gemaakt kan worden. Het is hierbij van groot belang dat zorgvuldig gehandeld wordt. Dit betekent dat in het geval van een ernstig verstoorde relatie eerst contact wordt opgenomen met de kwaliteitsmedewerkers om te bepalen welke informatie wel en welke informatie niet gedeeld wordt met de ouders. Blijkt dat de ouder of ouders alle kosten willen dragen, dan wordt geen bijzondere bijstand verleend.

4.2 Jongeren van 18 tot 21 jaar in een inrichting verblijven

Jongeren van 18 tot 21 jaar hebben geen recht op algemene bijstand voor verblijf in een inrichting. De noodzakelijke kosten van hun bestaan worden voornamelijk voorzien door de inrichting waarin ze verblijven. Voor de overige kosten, bijvoorbeeld de ouderbijdrage, zak- en kleedgeld en overige kosten die door de inrichting niet worden vergoed, moet eerst een beroep op de ouders gedaan worden. Is geen beroep mogelijk op de ouders, of slechts gedeeltelijk, dan kan bijzondere bijstand worden verleend op grond van artikel 12 Participatiewet. Voor de vereisten waaraan voldaan moet worden, wordt verwezen naar paragraaf 4.1. van deze richtlijnen. Indien mogelijk moet verhaal worden gezocht bij de ouders. Er kan bijzondere bijstand verstrekt worden voor twee typen kosten: kosten van het levensonderhoud waarin de inrichting niet in voorziet en andere kosten waarin in normale situaties ook bijzondere bijstand voor verstrekt kan worden.

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de eventueel te verstrekken norm voor kleed- en zakgeld van een 18 tot 21 jarigen is dezelfde als voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijft.

4.3 Kinderen tot 18 jaar/ LBIO-bijdrage

Ouders van kinderen die uit huis zijn geplaatst op grond van artikel 69 tot en met 76 van de Wet op de Jeugdzorg zijn nog steeds onderhoudsplichtig. In dat kader moeten ouders een bijdrage voor de verzorging betalen. Deze bijdrage wordt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) geïnd. Het LBIO schrijft in principe de ouder of ouders aan die kinderbijslag of alimentatie ontvangen.

De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van het kind en de duur van het verblijf per etmaal. In sommige gevallen wordt de LBIO-bijdrage buiten invordering gesteld. Het gaat om situaties waarin de aflossingscapaciteit ontbreekt om de ouderbijdrage te voldoen. Daar is in ieder geval sprake van als op grond van artikel 20 Participatiewet, artikel 21 Participatiewet, artikel 23 Participatiewet of de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) een uitkering wordt ontvangen. Ook als op grond van een andere zak- of kleedgeldvergoeding een uitkering wordt ontvangen, wordt de LBIO-vergoeding buiten invordering gesteld.

Voor kinderen waarvoor geen kinderbijslag wordt ontvangen, wordt geen bijzondere bijstand verleend voor de LBIO-bijdrage. De kosten van de LBIO-bijdrage zijn dan ter voldoening van alimentatieverplichtingen.

5. Bewindvoering, griffierechten en rechtsbijstand

5.1 Bewindvoering (100%)

Algemeen

Bij de eerste aanvraag van de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering dient in ieder geval de toekenningsbeschikking ‘Onderbewindstelling’ te worden aangeleverd met daarbij een factuur voor de bewindvoeringskosten die van toepassing zijn. Dit laatste hangt samen met de gezinssamenstelling en of er wel of geen schuldentarief wordt gehanteerd. Vervolgens gelden de volgende bepalingen:

• Na de eerste toetsing en toekenning is er in het algemeen sprake van een doorlopende toekenning van de bijzondere bijstand tot maximaal 5 jaar. Daarna of zoveel eerder (is afhankelijk van de datum wanneer onderbewindstelling is toegewezen) dient er nieuwe aanvraag te worden ingediend.

• Op de bewindvoerder rust de plicht en verantwoording om de gemeente tijdig te informeren bij wijzigingen in de financiële situatie van de cliënt die de hoogte en toekenning van de bijzondere bijstand mogelijk beïnvloeden. Maandelijks worden eventuele mutaties doorgegeven.

• Bij de aanvraag van de bijzondere bijstand voor de jaarkosten geldt een opdeling voor in de groepen wel/geen bijstandsuitkering:

A. Bijstandsuitkering

Dit betreft de helft van de cliënten beschermingsbewind. De bewindvoerder levert jaarlijks een lijst aan met cliënten die onder beschermingsbewind staan en die een bijstandsuitkering ontvangen. Voor deze groep wordt de bijzondere bijstand zonder nader onderzoek toegekend omdat de rechtmatigheid van de bijstand voor de bijstandsuitkering al is vastgesteld.

B. Geen bijstandsuitkering

Dit betreft de andere helft van het cliëntenbestand. Deze groep kan globaal in 2 groepen worden opgedeeld:

1. Een inkomen op bijstandsniveau. Hierbij wordt het recht op bijzondere bijstand bij de eerste aanvraag vastgesteld en doorlopend toegekend. Via SUWI vindt er een administratieve controle plaats op het inkomen (en vermogen).

2. Een inkomen waarbij sprake is van enige draagkracht. Voor deze groep moet wel jaarlijks met een aanvraagformulier een aanvraag worden ingediend.

Voor groep A volstaat bij de eerste aanvraag de aanlevering van de factuur voor de bewindvoeringskosten en de toekenningsbeschikking van de rechtbank.

Voor groep B wordt een eenvoudig uniform aanvraagformulier bijzondere bijstand opgesteld met daarbij de benodigde aan te leveren bescheiden.

5.1.1Bewindvoering en mentorschap (100%)

Uitgangspunt bij bewindvoering en mentorschap is dat als de rechter eenmaal een bewindvoerder/mentor heeft aangewezen, de kosten daarvan als noodzakelijk beschouwd moeten worden. Hiervoor is een beschikking van de kantonrechter vereist. Dit betekent dat, voor zover de kosten niet uit de eigen middelen kunnen worden betaald, bijzondere bijstand verstrekt moet worden.

5.1.2. Tarieven

Per 1 januari 2015 gelden de LOVCK normen niet meer, maar de forfaitaire tarieven die zijn vastgesteld in een nieuwe Ministeriele regeling: de “Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. In de Toelichting bij de regeling worden de werkzaamheden beschreven.

Vanaf 1 oktober 2016 zijn de tarieven uitgebreid met tarieven voor jongeren van 18 tot 23 jaar in jeugdhulp. De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd en geldt alleen ingeval van mentorschap.

De forfaitaire jaarbeloning is inclusief onkostenvergoeding en exclusief BTW. Met onkosten wordt bedoeld de kosten die de vertegenwoordiger in het belang van de goede uitoefening van zijn taken maakt. Het betreft eventuele reiskosten, telefoonkosten, kosten van het opmaken van de rekening en verantwoording, kosten van het uitbesteden van taken voor zover de betrokkene deze voorheen zelf verrichtte.[…] De onkosten zien ook op de kosten die verbonden zijn aan het voldoen aan de kwaliteitseisen en het overleggen van de eigen verklaring, het verslag aan de accountant dan wel, in geval van mentorschap, een door de kantonrechter aangewezen deskundige, en de verklaring van de accountant.

Voor deze onkosten kan geen aparte vergoeding worden verzocht. De onkostenvergoeding is verdisconteerd in het uurtarief ten behoeve van de administratieve eenvoud en omdat sommige kosten kunnen toenemen bij elk uur extra dat werkzaamheden worden verricht.”

Kosten WSNP-aanvraag

Er wordt geen bijzondere bijstand verleend voor de kosten van de WSNP-aanvraag. Deze kosten worden door de Wet op de rechtsbijstand (de voorliggende voorziening) niet als noodzakelijk beschouwd.

Voorbereidingskosten WSNP

Voor de voorbereiding van een WSNP-traject kan de schuldenaar naar de VKB verwezen worden. Voor de voorbereidingskosten wordt geen bijzondere bijstand verleend, omdat de VKB al een vergoeding ontvangt voor deze werkzaamheden en daardoor voor de inwoners van de gemeente geen vergoeding vragen.

5.2 Budgetbegeleiding/budgetbeheer

De VKB is een voorliggende voorziening inzake budgetbegeleiding en budgetbeheer. Voor de burgers van deze gemeente worden voor het beheer en begeleiding geen kosten in rekening gebracht (tenzij het een vrijwillig budgetbeheer is, maar dan is er geen noodzaak).

5.3 Rechtsbijstand en griffierechten

Personen met een laag inkomen kunnen rechtsbijstand ontvangen op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Het gaat hier om rechtsbijstand tijdens het spreekuur (eerste keer gratis) en eventueel een toevoeging van een advocaat. Indien de Raad voor de Rechtsbijstand positief heeft besloten op een aanvraag voor gefinancierde rechtskundige bijstand, kan voor de verschuldigde eigen bijdrage bijstand worden verleend.

Bijzondere bijstand is mogelijk als:

- de procedure gericht is op het verkrijgen of behouden van inkomen en/of vermogen. Dit geldt ook voor procedures tegen de gemeente;

- de procedure gericht is tegen een ander besluit van de gemeente dat het sociaal domein betreft (Wmo en Jeugdwet).

Voor alle overige zaken wordt geen bijstand verstrekt, tenzij blijkt dat in dit individuele geval de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Bij een afwijzing dient goed gemotiveerd te worden waarom de kosten niet noodzakelijk zijn in de zin van de Participatiewet.

Voorbeelden van in principe niet noodzakelijke kosten zijn: een geschil met de buurman over de schutting, een afgewezen bouwvergunning, de aanvraag voor een verblijfsvergunning, kosten in verband met uitoefening van een zelfstandig bedrijf.

Belanghebbenden komen in aanmerking voor bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage voor rechtshulp als de aanvrager zich eerst tot het Juridisch Loket heeft gewend voordat een rechtsbijstandverlener wordt ingeschakeld. Heeft belanghebbende geen hulp aan het Juridisch Loket gevraagd, dan volgt een korting op de bijzondere bijstand. De korting is hetzelfde bedrag als de korting op de eigen bijdrage door de Raad voor de Rechtsbijstand indien wel hulp bij het Juridisch Loket was gevraagd.

6. Woonkosten en kosten voor de verhuizing

6.1 Woonkostentoeslag

Voorliggende voorziening

Er zijn een aantal voorliggende voorzieningen met betrekking tot de woonkostentoeslag (bijzondere bijstand voor woonkosten). Het gaat om de Wet op de huurtoeslag, de Wet studiefinanciering 2000, en de maandelijkse belastingteruggave (als het gaat om woonkostentoeslag voor koopwoningen).

Draagkracht woonkostentoeslag

Voor de toepassing van aanvragen om woonkostentoeslag wordt de in aanmerking te nemen draagkracht van belanghebbende bepaald door:

a. 100% van het vermogen, dat uitstijgt boven de vermogensgrens op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Wet werk en bijstand.

b. het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm.

De draagkracht wordt berekend per maand.

Woonkostentoeslag voor woonkosten beneden de huurtoeslaggrens

1. Indien een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan het van toepassing zijnde bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 van de Wet op de huurtoeslag, en nog geen aanspraak op huurtoeslag bestaat, wordt een toeslag verleend.

2. De toeslag bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag, die in de laagste inkomenscategorie voor de woonkosten per maand zou worden ontvangen.

3. Het college kan nadere regels vaststellen voor de vaststelling van de woonkostentoeslag ingeval er sprake is van inwonende verdienende medebewoners dan wel onderhuur.

Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de huurtoeslaggrens

1. Indien een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten hoger zijn dan het bedrag genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, wordt een toeslag verleend.

2. De toeslag bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het bedrag van de woonkosten, verminderd met het bedrag dat maximaal voor eigen rekening van de belanghebbende zou blijven indien zijn woonkosten de maximale huurgrens in het kader van de Wet op de huurtoeslag zouden bedragen.

3. Aan de verlening van de toeslag als bedoeld in dit artikel wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende actief omziet naar huisvesting waarvan de woonkosten niet meer bedragen dan de maximale huurgrens volgens de Wet op de huurtoeslag.

4. De toeslag op grond van dit artikel wordt verstrekt voor de duur van maximaal één jaar.

5. In bijzondere individuele omstandigheden kan worden afgezien van de voorwaarde als bedoeld in het derde lid, dan wel de termijn genoemd in het vierde lid worden verlengd.

Woonkostentoeslag gebroken maand

De woonkostentoeslag kan, bij een noodzakelijke verhuizing, voor de woonkosten van een eerste gebroken maand niet worden aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Hiervoor kan daarom bijzondere bijstand worden verstrekt.

6.2 Verhuiskosten

Bij het beoordelen of bijzondere bijstand verstrekt kan worden voor verhuiskosten, moet een aantal vragen beantwoord worden. De eerste vraag is of de verhuizing sociaal of medisch noodzakelijk is. Daarnaast moet duidelijk zijn dat de verhuizing niet te voorzien was. Het enkele feit dat iemand geen geld heeft (niet gereserveerd heeft) is onvoldoende om tot toekenning van verhuiskosten over te gaan.

Als er sprake is van medische of sociale noodzaak kan er bijstand worden verstrekt wanneer er aantoonbaar geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Vaak zal het gaan om een plotseling noodzakelijk geworden verhuizing die niet te voorzien was. Voorbeelden van voorzienbare verhuizingen zijn verhuizingen die voortvloeien uit een wens om van woning of buurt te veranderen, of groter te gaan wonen. In deze gevallen is er geen sprake van een noodzakelijke verhuizing en wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

Noodzakelijke verhuizing

Als aan de volgende voorwaarden voldaan, kan er sprake zijn van bijzondere bijstand

1. Er is sprake van een noodzakelijke, niet-voorzienbare verhuizing

2. Betrokkene heeft buiten zijn schuld niet kunnen reserveren

3. Een lening bij de VKB is niet mogelijk.

Voorliggende voorzieningen

Met betrekking tot medisch geïndiceerde verhuizingen geldt de WMO als voorliggende voorziening. Ook bij twijfel dient beoordeeld te worden of de WMO van toepassing is.

Ook de mogelijkheid van kredietverstrekking door de VKB wordt als voorliggende voorziening aangemerkt. Dit betekent dat eerst bekeken moet worden of een lening of lening onder borgtocht door de VKB verstrekt kan worden.

Jongeren

Een verhuizing vanuit het ouderlijk huis naar een zelfstandige woning is geen aanleiding om bijzondere bijstand te verstrekken. Het gaat hier om een voorzienbare verhuizing. Daarnaast zijn de ouders onderhoudsplichtig. Jongeren (studenten) die voor het eerst zelfstandig gaan wonen moeten hun woonsituatie afstemmen op hun financiële middelen. In principe wordt dan ook geen bijzondere bijstand verleend tenzij deze jongeren vanuit een crisissituatie zelfstandig gaan wonen.

Verhuizing naar andere gemeente

De bijzondere bijstand moet aangevraagd worden in de gemeente waaruit men vertrekt.

Te vergoeden kosten

Tot de verhuiskosten worden onder andere gerekend: transportkosten, kosten van tijdelijke opslag (voor zolang als nodig), administratiekosten en dubbele huur voor een maand. De kosten dienen aangetoond te worden door middel van nota’s.

6.3 Kosten van woninginrichting

In de volgende situaties kan er eventueel (aanvullende) bijzondere bijstand verleend worden voor de kosten van de woninginrichting:

a. personen die uit de crisisopvang komen en opnieuw moeten beginnen.

b. personen die na langdurig verblijf in een verzorgings- of verplegingshuis weer zelfstandig gaan wonen en onvoldoende middelen hebben.

c. personen die na een langdurige detentieperiode een zelfstandige woning betrekken.

d. personen die om medische redenen moeten verhuizen en niet door eigen toedoen buiten de werking van de voorliggende voorzieningen vallen.

e. personen die vanwege sociale redenen met spoed moeten verhuizen, zonder dat er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.

Voorliggende voorziening

In het algemeen geldt voor deze kosten dat zoveel mogelijk gebruik dient te worden gemaakt van de Kringloopwinkel.

Verwijzing Volkskredietbank

Wanneer bijstand wordt gevraagd voor woninginrichting zal eerst een doorverwijzing naar de VKB moeten plaatsvinden voor het aanvragen van een lening.

Voor wat betreft de vaststelling van de vorm van de te verstrekken bijzondere bijstand gelden de volgende algemene regels:

1. Borgtocht bij een geldlening via de kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt.

2. Bijstand in de vorm van een geldlening.

3. Bijstand om niet.

Hoogte bijstand en aflossing lening

Uitgegaan moet worden van de noodzakelijk te achten woninginrichting. Bij de bepaling van de hoogte van de bijstand moet het bedrag dat men redelijkerwijs had kunnen reserveren (voorzienbaarheid van de verhuizing) in mindering worden gebracht.

Wanneer er sprake is van een echtscheiding dan wordt de maximaal te verlenen bijzondere bijstand gehalveerd, omdat aangenomen wordt dat de aanvrager aanspraak kan maken op de helft van de boedel.

In het algemeen bedraagt de hoogte van de te verlenen bijstand maximaal 50% van de NIBUD-normen, als genoemd in de tabellen 1a en 1b onder 0 in de Prijzengids.

Een deel van de te verlenen bijstand wordt als lening verstrekt. De hoogte van deze lening wordt bepaald door de aflossingsruimte in het inkomen. Voor personen met een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm (ongeacht de samenstelling van dit inkomen) bedraagt de aflossingsruimte 6% van de som van de van toepassing zijnde theoretische bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag (aflossingsnorm NVVK).

Het ander deel van de te verlenen bijstand tot maximaal de Nibud-normen wordt als een bedrag ‘om niet’ verstrekt. Achteraf dient dit bedrag te worden verantwoord, omdat het altijd moet gaan om noodzakelijke inrichtingskosten.

Ingeval van kinderen kan per kind € 350 als een forfaitair bedrag aan bijstand worden verstrekt. Deze vergoeding hoeft niet te worden verantwoord.

Redelijke onkostenvergoedingen worden niet als inkomen meegerekend en tellen daarom niet mee. De aflossingsruimte en de te verlenen bijstand is hoger als een inkomen boven deze norm wordt ontvangen. Het totaal door belanghebbende te betalen bedragen worden zo vastgesteld dat hij tenminste blijft beschikken over de beslagvrije voet.

Op grond van artikel 51, 2e lid Participatiewet kunnen de aflossingsbedragen en/of de duur van de aflossing gewijzigd worden afhankelijk van de omstandigheden van persoon en gezin.

Personen die vanuit een AZC komen en net hun verblijfstatus hebben.

Als algemene voorwaarde voor het verstrekken van bijstand voor inrichtingskosten wordt gesteld dat deze personen gedurende minimaal 6 maanden gebudgetteerd worden door de VKB, tenzij uit (deskundig) advies blijkt dat andere vormen van begeleiding en ondersteuning voldoende zijn, zoals inhouding op loon en/of uitkering.

Dit houdt in dat minimaal de vaste lasten worden overgemaakt naar betrokken instanties en het restant van de uitkering naar de cliënt.

Eerste woninginrichting van jonggehuwden en alleenstaanden

Jonggehuwden en alleenstaanden worden geacht de kosten van eerste woninginrichting zelf te dragen. Hier wordt geen bijzondere bijstand voor verstrekt.

Gezinshereniging

Bij gezinshereniging zal er eerst gekeken worden of de aanvrager reeds een lening ontvangt van de VKB. Is dit inderdaad het geval dan zal voor de overige kosten bijstand om niet verstrekt kunnen worden. De overige noodzakelijke kosten (die niet vallen onder de eerste inrichtingskosten) worden vergoed tot maximaal 50 % % van de artikelprijzen genoemd in de Prijzengids. Mocht er sprake zijn van een andere woning als gevolg van de gezinshereniging dan komen de kosten van eventuele noodzakelijke stoffering opnieuw in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Alleenstaande ouders tussen de 18 en 21 jaar

Alleenstaande ouders tussen 18 en 21 jaar kunnen voor de kosten van de verhuizing en de woninginrichting een lening afsluiten bij de VKB wanneer hun norm na de geboorte van het kind wordt aangevuld tot het niveau van een alleenstaande ouder van 21 jaar.

6.4 Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

De kosten van duurzame gebruiksgoederen worden tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Dit betekent dat de kosten in principe uit de eigen middelen betaald moeten worden of een lening afgesloten moet worden voor de betaling van de deze kosten.

Mogelijke bijstand

Omdat de duurzame gebruiksgoederen tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, waarvoor belanghebbende behoort te reserveren, wordt bij de bepaling van de hoogte van de te verlenen bijstand de liquide (te maken) geldmiddelen in de beoordeling betrokken. De mogelijkheid van een lening van de VKB zo nodig met behulp van een borgstelling in het kader van de Participatiewet zal eveneens onderzocht moeten worden. Als dit niet tot de mogelijkheden behoort, komt pas een lening van de gemeente en eventueel bijstandsverlening om niet in aanmerking.

Voorliggende voorziening

In het algemeen geldt voor deze kosten dat zoveel mogelijk gebruik dient te worden gemaakt van de Kringloopwinkel.

Verwijzing Volkskredietbank (VKB)

Wanneer bijstand wordt gevraagd voor duurzame gebruiksgoederen zal eerst een doorverwijzing naar de VKB moeten plaatsvinden voor het aanvragen van een lening of lening onder borgstelling.

Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen

Bijstand in de vorm van een renteloze geldlening voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen is mogelijk als de VKB niet in een lening kan voorzien. Dit moet blijken uit een reactie in de vorm van een telefoongesprek, brief of mail van de VKB, waarin de reden van afwijzing wordt vermeld c.q. omschreven.

Onderzoek gemeente bij geldlening

Bij verzoeken om een geldlening moet worden onderzocht:

- of de kosten van het duurzame gebruiksgoed behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

- of de aanschaf van het goed noodzakelijk is;

- de hoogte van het benodigde bedrag;

- de voorzienbaarheid van de uitgave en daarmee samenhangend de reserveringsmogelijkheden;

- de betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening.

De volgende duurzame gebruiksgoederen gelden in ieder geval gezien als noodzakelijke kosten:

- een tafelmodel koelkast voor huishoudens tot en met vier personen;

- een koel/vriescombinatie voor grotere gezinnen;

- een 4-pits gasstel;

- een wasmachine;

- een eenvoudige televisie;

- een stofzuiger

Geldlening gemeente

Van de geldlening dient een akte van schuldbekentenis te worden opgemaakt waarin de bestemming van de lening, de hoogte van het geleende bedrag en de maandelijkse aflossingstermijnen zijn aangegeven. Met de akte verleent de belanghebbende machtiging om de termijnen op de uitkering in te houden.

Aflossing

De hoogte van de aflossingsbedragen wordt voor personen met een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm (ongeacht de samenstelling van dit inkomen) vastgesteld op tenminste 6 % van de som van de van toepassing zijnde theoretische bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag.

Redelijke onkostenvergoedingen worden niet als inkomen meegerekend en tellen daarom niet mee. De aflossingsbedragen worden hoger vastgesteld als een inkomen boven de norm wordt ontvangen. Het totaal door belanghebbende te betalen bedragen worden zo vastgesteld dat hij tenminste blijft beschikken over beslagvrije voet.

Op grond van artikel 51, 2e lid Participatiewet kunnen de aflossingsbedragen en/of de duur van de aflossing gewijzigd worden afhankelijk van de omstandigheden van persoon en gezin.

Matiging

Indien er sprake is van noodzakelijk te achten extra financiële lasten kan de hoogte van het aflossingsbedrag worden gematigd.

6.5 Babyuitzet / babykamer

In beginsel is geen bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten van een babyuitzet en een babykamer omdat deze kosten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend.

Bijzondere omstandigheden (artikel 35 Participatiewet)

Op grond van bijzondere omstandigheden kan van bovengenoemde hoofdregel worden afgeweken, waardoor de te verstrekken bijstand bijzonder wordt. Er moet sprake zijn van een situatie waarin de aanvrager niet heeft kunnen reserveren en niet in aanmerking komt voor een lening bij een bank en/of VKB.

De kosten van babyuitzet en babykamer worden tot de duurzame gebruiksgoederen gerekend. Daarom wordt de bijstand voor deze kosten in beginsel in de vorm van borgstelling of geldlening verstrekt. Wanneer de individuele omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt de bijstand om niet verstrekt.

Hoogte

Richtprijzen van babyartikelen zijn te vinden in het NIBUD. Bij de bepaling van de hoogte dient er tevens vanuit te worden gegaan dat de aanvrager vanaf de vierde maand van de zwangerschap dient te reserveren voor de babyuitzet en de babykamer.

6.6 Doorbetaling vaste lasten verblijf in inrichting of detentie

Gedurende de opname in een inrichting kan het noodzakelijk zijn dat belanghebbende de woonruimte aanhoudt. Bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de vaste lasten van de woning is hier mogelijk. Voorwaarde is dat de opname in de inrichting van tijdelijke aard is en dat de belanghebbende na de opname terugkeert naar de woning, waarvoor bijzondere bijstand wordt verleend. Dit gelet op de huidige domiciliebepalingen onder de Participatiewet.

Wijziging bijstandsnorm bij opname in inrichting

Indien de belanghebbende op het moment van opname in de inrichting een bijstandsuitkering ontvangt, wordt in het algemeen de oorspronkelijk vastgestelde bijstandsnorm gehandhaafd tot en met de laatste dag van de 2e maand volgend op die waarin de opname in de inrichting plaatsvond. Daarna wordt de bijstand als volgt vastgesteld:

• de van toepassing zijnde zak- en kleedgeldnorm op grond van artikel 23 Participatiewet wordt uitbetaald in de vorm van algemene bijstand.

Indien de belanghebbende naast de bijzondere bijstand in de vaste lasten tevens een uitkering krijgt voor bijvoorbeeld een weekendverblijf, dan dient bij de aanvulling rekening te worden gehouden met een vermindering van de norm met de woonkostencomponent.

Duur van de bijstandsverlening

Bijstandsverlening is in beginsel mogelijk indien de opnameduur niet langer is dan 6 maanden. Staat vooraf vast dat de opname langer dan 6 maanden gaat duren, dan kan eventueel bijstand worden verleend in de periode van huuropzegging.

Vaste lasten tijdens detentie

Gedetineerden zijn uitgesloten van bijstand (artikel 13, lid 1 Participatiewet). Alleen in noodsituaties waarin het voor de gedetineerde niet mogelijk is om zelf een afdoende regeling te treffen, kan mogelijk op grond van zeer dringende redenen bijzondere bijstand worden verstrekt voor woonkosten op grond van artikel 16 lid 1 Participatiewet.

Het betreft echter slechts heel uitzonderlijke situaties waarbij steeds een strikt individuele afweging van de omstandigheden noodzakelijk is.

Als er bijzondere bijstand wordt verstrekt, dan zal dit uitsluitend voor een periode van 6 maanden zijn. Als er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld door niet te reserveren of geen andere maatregelen te treffen in de periode tussen veroordeling en tenuitvoerlegging, dan wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening.

Mocht zich een dergelijke situatie voordoen, dan moet met de kwaliteitsmedewerkers overlegd worden.

Kosten

De volgende kosten komen voor vergoeding in aanmerking:

a. de verschuldigde huur minus een eventuele huurtoeslag;

b. de verschuldigde rente minus voorlopige teruggave Belastingdienst;

c. energiekosten. De maandelijkse voorschotten voor gas- en elektra dienen zo snel mogelijk verlaagd te worden. Na inzage in de definitieve afrekening van gas- en elektra wordt de bijzondere bijstand definitief vastgesteld.

Uitzonderingen

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt indien:

a. er sprake is van medebewoning van de woning, waarbij de huurverplichting redelijkerwijs overgenomen kan worden;

b. er nog middelen zijn uit inkomen en vermogen;

c. De doorbetaling geen zin heeft omdat de belanghebbende de woning dreigt te verliezen, bijvoorbeeld omdat hij flinke betalingsachterstanden heeft;

d. er sprake is van detentie in het buitenland.

7. Reiskosten

7.1 Reiskosten bezoek gedetineerden

Voor deze kosten gemaakt door gezinsleden kan bijzondere bijstand worden verleend voor de tot het gezin behorende familieleden (partner, kind en ouders) woonachtig op hetzelfde adres.

Frequentie

Er wordt uitgegaan van twee bezoeken per maand van naaste familieleden (partner, ten laste komend kind en ouders).

7.2 Reiskosten kinderen onder de 18 jaar

De reiskosten van schoolgaande kinderen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit het reguliere inkomen bekostigd moeten worden. Daarnaast is er een voorliggende voorziening; de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) en het Provinciaal Groninger Studiefonds. Per 1-1-2017 geldt voor MBO-scholieren

< 18 jaar dat zij een studentenkaart kunnen aanvragen voor gratis reizen met het openbaar vervoer.

In principe worden kinderen geacht naar de dichtstbijzijnde school te gaan die het onderwijs aanbiedt dat het kind moet of wil volgen. Er is sprake van bijzondere reiskosten als de school verder weg is gelegen dan 10 kilometer van de eigen woonplaats.

Wordt gebruik gemaakt van speciaal onderwijs, niet zijnde Leerweg ondersteunend onderwijs (LWOO) en praktijkonderwijs, dan is het leerlingenvervoer de voorliggende voorziening en wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Is hier geen sprake van dan wordt bijzondere bijstand verstrekt, mits het noodzakelijk is (onderwijs dat het kind moet volgen) dat het onderwijs verder dan 10 kilometer van de woonplaats gevolgd wordt.

7.3 Reiskosten in verband met een omgangsregeling

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor reiskosten in het kader van een omgangsregeling. Deze kosten worden gezien als kosten die in het familieverkeer normaliter voorkomen en daarom niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

7.4 Reiskosten afhalen verblijfsvergunning

Reiskosten voor het afhalen van een verblijfsvergunning, mits deze in een andere gemeente moet worden afgehaald, komen in aanmerking voor bijzondere bijstand. De hoogte van de bijstand wordt vastgesteld op basis van de kosten van het openbaar vervoer. De belanghebbende dient een kopie van het vervoersbewijs en een kopie van de verblijfsvergunning in te leveren.

7.5 Reiskosten woon-werkverkeer

Bijzondere bijstand voor de reiskosten van het woon-werkverkeer wordt alleen verstrekt bij een afstand tussen de woning en werkplek van 10 kilometer of meer en als er geen vergoeding door de werkgever wordt verstrekt.

De vergoeding wordt in beginsel verstrekt voor een jaar. Voor de berekening wordt uitgegaan van 214 werkdagen in een jaar (Hierbij is rekening gehouden met kortstondige afwezigheid wegens vakantie, ziekte en verlof).

Voor berekening van de hoogte van de reiskosten wordt verwezen naar punt 1.14.

Is de afstand tussen de woning en het werk meer dan 3 uur reizen per dag, dan mag verwacht worden dat men na een jaar is verhuisd. Heeft de aanvrager zich wel voldoende ingespannen om een woning in de buurt van zijn werkplaats te vinden, maar is deze daarin niet geslaagd, dan kan opnieuw bijzondere bijstand worden verstrekt.

Bedraagt de afstand tussen de woning en het werk minder dan 3 uur reizen per dag dan kan jaarlijks een nieuwe aanvraag ingediend worden.

8. Bijzondere bijstand voor andere kosten

8.1Begrafenis- of crematiekosten

Indien iemand overlijdt, zal iemand opdracht moeten geven tot lijkbezorging. De opdrachtgever – in de meeste gevallen partner, kinderen of andere verwanten- moet ook de kosten betalen. Is de opdrachtgever niet dezelfde als de erfgenamen van de overledene, dan kan de opdrachtgever de kosten verhalen op de erfgenamen. De kosten van de lijkbezorging worden namelijk als schulden van de nalatenschap aangemerkt. Geeft niemand opdracht tot lijkbezorging, dan is de gemeente verantwoordelijk voor begrafenis of crematie.

Erfgenamen

Alle erfgenamen kunnen ieder voor hun deel en op persoonlijke titel bijzondere bijstand aanvragen. Dit betekent dat nooit meer bijstand verstrekt kan worden dan het verplichte aandeel van de aanvrager in de totale kosten.

In de situatie dat de overledene gehuwd was dan voorziet het huidige erfrecht er in dat de nalatenschap overgaat op de langstlevende echtgenoot. Mocht er tevens sprake zijn van kinderen dan maken deze aanspraak op een kindsdeel, maar kunnen daar in beginsel pas over beschikken als de langstlevende echtgenoot is overleden.

De kinderen hebben in dat geval dus een vordering op de langstlevende ouder. In principe dient uit de nalatenschap de langstlevende echtgenoot de schulden, waaronder de kosten van de begrafenis, te voldoen.

Wanneer dit niet lukt, zullen de kinderen op moeten komen voor de begrafeniskosten. In dat geval zullen de kinderen naar rato van hun aansprakelijkheid in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand indien men aan de overige voorwaarden voldoet.

Kosten voldaan door niet-erfgenaam of indien erfenis verworpen

Is de erfenis verworpen maar zijn de kosten voor de begrafenis of crematie wel voldaan, dan kan geen beroep meer worden gedaan op bijzondere bijstand. Hetzelfde geldt als een niet-erfgenaam de kosten van de begrafenis of crematie (deels) heeft voldaan.

Wet op de lijkbezorging

Wanneer er geen nabestaanden zijn of wanneer deze weigeren de begrafenis of crematie te verzorgen, dan is op grond van de Wet op de lijkbezorging de gemeente verplicht te zorgen voor de lijkbezorging.

Als de Wet op de lijkbezorging al is toegepast, dan is bijstand voor deze kosten niet meer mogelijk. Er is dan in de kosten voorzien. De Wet op de lijkbezorging kent zelf de mogelijkheid om het bedrag op de nabestaanden te verhalen.

Standaardkosten lijkbezorging

Een standaardbegrafenis of crematie dient sober te zijn. Voor een indicatie kan worden aangesloten bij de prijzengids van het Nibud, echter met aan maximum van € 3.000. Ook komen alleen de strikt noodzakelijke kosten in aanmerking.

Kosten praktische begeleiding bij (terminaal) zieken en rouwverwerking

Voor deze bijzondere kosten van het bestaan is bijstandsverlening mogelijk zover er geen voorliggende voorziening is, zoals een begrafenis –of crematieverzekering.

In de regel kan voor deze vorm van begeleiding en verwerking ook het algemeen maatschappelijke werk worden ingeschakeld, echter er zijn voldoende situaties denkbaar dat ander professionele vorm van hulp nodig is.

Het gaat hier om ernstig zieken, die niet lang meer te leven hebben, met hun eventuele partners, kinderen e.d. Ter voorkoming van maatschappelijke – en/of sociale problematiek, schulden etc., kan voor deze kosten in de periode voor en na het overlijden van de zieke tot een bedrag van maximaal € 500 bijstand worden verleend.

8.2 Kinderopvang

8.2.1 Kosten kinderopvang in het geval van het volgen van een re-ïntegratietraject

Belanghebbenden die een re-ïntegratietraject volgen, hebben soms kinderopvang nodig. In die gevallen is de Wet op de kinderopvang de voorliggende voorziening. Eventueel kunnen middelen uit het participatiebudget of de bijzondere bijstand als een tegemoetkoming ingezet worden.

Aanvraag

a. De tegemoetkoming dient schriftelijk te worden aangevraagd door middel van een daarvoor bestemd aanvraagformulier.

b. Een aanvraag voor een tegemoetkoming bevat tenminste een afschrift van het contract met de kinderopvanginstelling en het toekenningsbewijs van de kinderopvangtoeslag.

c. Een aanvraag van een ouder jonger dan 27 jaar bevat tevens een afschrift van het inschrijfbewijs bij de onderwijsinstelling.

d. De aanvraag om een tegemoetkoming kan ambtshalve plaatsvinden voor de ouder met een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

Hoogte tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal de volledige eigen bijdrage. Bij de berekening van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van de maximale uurprijs door het rijk vastgesteld.

Wijze van betaling

a. De tegemoetkoming wordt aan de hand van inlevering van maandelijkse facturen uit het re-integratiebudget van de Participatiewet gefinancierd bij een ouder die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

b. De tegemoetkoming wordt in de vorm van bijzondere bijstand verstrekt bij een ouder jonger dan 27 jaar die geen recht heeft op een uitkering op grond van de Participatiewet en terug naar school wordt/is geleid in het kader van de scholingsplicht (art. 13 lid 2 sub c Participatiewet).

c. De (voorlopige) tegemoetkoming wordt per kalenderjaar in maandelijkse termijnen betaalbaar gesteld.

d. Elk kalenderjaar vindt achteraf altijd de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming plaats aan de hand van definitieve beschikking van de belastingdienst.

8.2.2 Kosten kinderopvang op sociale/medische gronden

Kosten van kinderopvang die noodzakelijk worden geacht op medische- en/of sociale gronden kunnen zover er geen voorliggende voorziening is in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand in het kader van maatschappelijke participatie deelneemt aan sociale activiteiten en hiervoor gebruik moet maken van kinderopvang. Bij medische indicatie dient altijd een extern advies te worden opgevraagd.

Ondertekening