Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening reïntegratie WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp

Geldend van 01-11-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening reïntegratie WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van het college van 14 augustus 2012;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit:

vast te stellen de volgende 'Verordening reïntegratie WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp’;

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      uitkeringsgerechtigde: de persoon, jonger dan 65 jaar, met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

    • e.

      nabestaande: de persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven is als werkloos werkzoekende;

    • f.

      niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon als bedoeld in artikel 6, onderdeel a. van de wet;

    • g.

      werknemers met gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

    • h.

      voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet;

    • i.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

    • j.

      de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Paragraaf 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, nabestaanden en niet- uitkeringsgerechtigden alsmede aan werknemers met gesubsidieerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen maakt het college een afweging, waarbij beoordeeld wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een klant, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4.

    Het college kan, indien overeengekomen met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

Artikel 3. Beleid

Het college stelt - mede ter nadere uitvoering van deze verordening - eenmaal per drie jaren een beleidsplan vast waarin beleidsprioriteiten op het gebied van participatie worden aangegeven, alsmede de financiering hiervan, en brengt deze ter kennis van de gemeenteraad.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, nabestaanden en niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede werknemers met gesubsidieerde arbeid, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

  • 3.

    Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening die naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 5. Verplichtingen

  • 1.

    Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de ondersteuning en aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de Verordening Afstemming WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Artikel 6. Subsidie- en budgetplafonds

  • 1.

    Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Paragraaf 3. Voorzieningen

Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college stelt voorzieningen beschikbaar, die een traject, gericht op arbeidsinschakeling, ondersteunen.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3.

    Een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling wordt alleen ingezet als zonder die voorziening het vinden van duurzame, algemeen geaccepteerde arbeid naar het oordeel van het college niet mogelijk is.

  • 4.

    Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor die voorziening die beschikbaar, geschikt en toereikend is voor het doel dat met het traject beoogd wordt.

  • 5.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet, IOAW of IOAZ niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt aan de voorziening niet meer behoort tot de doelgroep van de wet, IOAW of IOAZ;

    • c.

      indien de persoon die deelneemt aan de voorziening - niet gesubsidieerde - arbeid aanvaardt en hierdoor uitkeringsonafhankelijk wordt;

    • d.

      indien de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 8. Loonkostensubsidies

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan een werkgever die met een persoon bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel d een arbeidsovereenkomst sluit.

  • 2.

    Het college stelt regels met betrekking tot de duur en de hoogte van de loonkostensubsidie, de voorwaarden waaronder subsidie wordt toegekend en de voorwaarden die aan het ontvangen van de subsidie worden verbonden.

Artikel 9. Het verrichten van onbetaalde activiteiten met behoud van uitkering

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde toestaan met behoud van uitkering activiteiten te verrichten gericht op arbeidsinschakeling, waaronder sociale activering als bedoeld in artikel 6, onderdeel c van de wet.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 10. Scholing

  • 1.

    Het college kan scholing of opleiding aanbieden, indien ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde, niet-uitkeringsgerechtigde of nabestaande de arbeidsinschakeling wordt belemmerd doordat deze niet beschikt over een startkwalificatie dan wel voldoende scholing of opleiding.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a van de wet.

  • 3.

    Het college kan ter uitvoering van het eerste lid regels stellen.

Artikel 11. Premies

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder een eenmalige premie toekennen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de wet, voor zover deze bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

  • 2.

    Het college stelt regels met betrekking tot de hoogte van de premie en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend.

Artikel 12. Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten in het kader van arbeidsmarktgerichte reïntegratie activiteiten.

  • 2.

    Het college stelt regels met betrekking tot de aard van de noodzakelijke kosten en de hoogte van de vergoeding.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 13. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie.

  • 2.

    De Verordening Reintegratie 2008 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze verordening in werking treedt.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als `Verordening reïntegratie WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp’.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 27 september 2012
de griffier, de voorzitter,
drs. S.G.W.M. Heerdink drs. F.H. Buddenberg

Toelichting

Algemene toelichting

De Wet werk en bijstand (WWB) draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd.

De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onderdeel b en artikel 7, 8 en 10 WWB.

In deze verordening is er voor gekozen om de doelgroep van de IOAW en de IOAZ rechtstreeks onder de werking van deze verordening te laten vallen voor wat betreft het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

De verordening is algemeen en globaal van opzet. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht aan de gemeenteraad. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, reïntegratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend reïntegratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de WWB bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de reïntegratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In het eerste artikel zijn de definities opgenomen van begrippen die in de verordening worden gebruikt.

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven; deze is grotendeels analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. De doelgroep omvat zowel personen met een uitkering ingevolge WWB, IOAW of IOAZ (de uitkeringsgerechtigde), personen zonder uitkering (niet-uitkeringsgerechtigden) als personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (nabestaanden). Daarnaast is het de opdracht aan het college om uitstroom uit gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

Arbeidsinschakeling kent hierbij een ruime definitie, dus inclusief sociale activering, maatschappelijke participatie en zorgtrajecten.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen burgers in te zetten. Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het participatiebeleid, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn. Bovendien is diversiteit van voorzieningen van belang om maatwerk te kunnen leveren.

Het vierde lid is een vertaling van artikel 7, derde lid van de WWB, waarin is geregeld dat, ondanks de

verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet SUWI, de gemeente aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen een voorziening kan aanbieden, indien dit is overeengekomen tussen de gemeente en het UWV.

Artikel 3. Beleidsplan

De WWB vraagt de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar vooral gebruik te maken van beleidsplannen en beleidsregels. Als basis dient hierbij het participatiebeleid.

Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning

In het eerste lid komt de in de WWB opgenomen aanspraak op ondersteuning tot uitdrukking. Deze aanspraak betekent niet dat de belanghebbende kan bepalen welke voorziening naar zijn of haar oordeel zou moeten worden geboden. Het is aan het college om - in samenspraak met de belanghebbende - te oordelen welke voorziening noodzakelijk is om arbeidsinschakeling mogelijk te maken.

In het tweede lid is bepaald dat het aanbod dat het college doet niet alleen noodzakelijk moet zijn, maar ook moet passen binnen de kaders van de wet, de verordening, het beleidsplan en de beleidsregels.

In het derde lid is bepaald dat wanneer er bijvoorbeeld bij een voorliggende voorziening zoals het UWV ondersteuning kan worden geboden, de gemeente geen ondersteuning biedt.

Artikel 5. Verplichtingen

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Artikel 6. Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter geen reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om die mogelijkheid toch te hebben kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van de systematiek van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid betekent dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een persoon gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

In het derde lid komt het uitgangspunt tot uitdrukking dat een voorziening slechts wordt ingezet als dit nodig is. Indien de betrokkene zonder de voorziening algemeen geaccepteerde arbeid kan vinden, is het gebruik van een voorziening niet op zijn plaats. Hierbij dient aangetekend te worden dat voorkomen moet worden dat arbeidsinschakeling slechts van korte duur kan zijn. Indien een voorziening ertoe kan bijdragen dat de betrokkene duurzaam aan het werk kan blijven, kan overwogen worden deze in te zetten.

In het vierde lid wordt benadrukt dat een in te zetten voorziening niet alleen nodig moet zijn, maar ook het doel van het traject moet dienen. Dat kan ook een “tussendoel” zijn zoals het behalen van een bepaalde competentie. Het uiteindelijke doel is duurzame arbeidsinschakeling.

Het vijfde lid betreft een niet limitatieve opsomming van gronden voor beëindiging van een voorziening. Het uitgangspunt hierbij is dat een voorziening stopt als deze niet meer nodig is, niet meer past binnen het doel van het trajectplan of als de betrokkene -al dan niet verwijtbaar- geen gebruik meer maakt van de voorziening.

Artikel 8. Loonkostensubsidies

Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen dat deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, het minimale geregeld.

Uitwerking van deze bepaling geschiedt in beleidsregels die het college vaststelt. Het voordeel van deze werkwijze is dat het college slagvaardiger kan optreden indien het gewenst is de voorwaarden waaronder en de hoogte van loonkostensubsidies te wijzigen. Het traject voor het vaststellen en/of wijzigen van beleidsregels kost minder tijd dan het aanpassen van een verordening. De nadere regels worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit.

Artikel 9. Het verrichten van onbetaalde activiteiten met behoud van uitkering

Voor het verrichten van onbetaalde activiteiten en/of werken met behoud van uitkering geldt hetzelfde als voor loonkostensubsidies.

Artikel 10. Scholing

Scholing wordt aangeboden indien dit noodzakelijk is om een reïntegratietraject met succes te voltooien. Het gegeven dat scholing gewenst kan zijn om een betere werkkring te verkrijgen dan noodzakelijk is om zelfstandig in de kosten van het levensonderhoud te voorzien, is op zichzelf geen noodzaak om een voorziening als scholing in te zetten. Wel van belang is te beoordelen of arbeidsinschakeling zonder scholing duurzaam kan zijn.

In de wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) is bepaald dat de gemeenteraad regels stelt met betrekking tot scholing of opleiding. Aan een uitkeringsgerechtigde zonder startkwalificatie die werkzaamheden verricht op een participatieplaats moet de gemeente, nadat deze de werkzaamheden zes maanden heeft verricht, scholing of opleiding aanbieden, tenzij dit naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt. De door het college te stellen regels kunnen onder meer betrekking hebben op het type scholing of opleiding dat wordt ingezet in relatie tot de afstand tot de arbeidsmarkt. Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau 2. Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt registreert jongeren die voortijdig dergelijke opleidingen verlaten. Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen vanaf 1 juli 2012 sowieso geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid onderdeel a WWB). Dit is voor de volledigheid opgenomen in het tweede lid van artikel 10.

Artikel 11. Premies

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid premies toe te kennen. Al enige jaren bestaat de praktijk dat premie wordt toegekend aan de uitkeringsgerechtigde die arbeid aanvaardt en daardoor uitkeringsonafhankelijk wordt, nadat die uitkeringsonafhankelijkheid in de regel minimaal 6 maanden heeft geduurd. Daarnaast is het mogelijk om een premie toe te kennen een uitkeringsgerechtigde die additionele arbeid verricht. Jongeren tot 27 jaar komen niet in aanmerking voor een premie.

De nadere regels worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit reïntegratie.

Artikel 12 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat het college ter stimulering van de arbeidsinschakeling besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:

- reiskosten.

- kosten voor tussenschoolse opvang/overblijfkosten.

- verwervingskosten.

Het college zal op basis van maatwerk en met toepassing van de huidige wet- en regelgeving besluiten deze bepaling toe te passen.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 15. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.