Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening individuele verstrekkingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening individuele verstrekkingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van het college van 13 november 2012;

gelet op de artikelen 5, 15 en 21a van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

besluit:

vast te stellen de “Verordening individuele verstrekkingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013”.

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Besluit: het geldende Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp;

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp;

  • d.

    compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de Wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

  • e.

    melding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij problemen ondervindt als gevolg van beperkingen, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, waarover hij in gesprek wil met het college;

  • f.

    beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • g.

    psychosociaal probleem: psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving;

  • h.

    zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • i.

    maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • j.

    belanghebbende een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, via een gemachtigde of een wettelijk vertegenwoordiger, een aanvraag doet of laat doen;

  • k.

    mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b. van de Wet biedt;

  • l.

    algemene voorziening: een Wmo voorziening die voorliggend kan zijn op collectieve en individuele voorzieningen. Deze voorziening is niet bestemd voor, of te gebruiken door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet. Indien de voorziening wel een adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon biedt, is deze op eenvoudige wijze te verkrijgen, zonder de aanvraagprocedure die geldt voor collectieve en individuele Wmo voorzieningen;

  • m.

    algemeen gebruikelijke voorziening een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

  • n.

    algemeen gebruikelijk naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • o.

    collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, het collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi);

  • p.

    voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;

  • q.

    wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 2 van de Wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;

  • r.

    individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 van de Wet wordt verstrekt;

  • s.

    gebruikelijke zorg: de zorg die huisgenoten worden geacht elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

  • t.

    leefeenheid: alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren;

  • u.

    huisgenoot: iedere persoon die tot de leefeenheid van de aanvrager behoort;

  • v.

    hoofdverblijf: de woning waar een aanvrager zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft en waar hij in de Gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel behoort te staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres, indien het gaat om een aanvrager met een briefadres;

  • w.

    gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de belanghebbende vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • x.

    voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van zaken in (bruik)leen of in eigendom, of in de vorm van persoonlijke dienstverlening;

  • y.

    persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

  • z.

    bruto persoonsgebonden budget: persoonsgebonden budget inclusief het bedrag dat verschuldigd is als eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten;

  • aa.

    netto persoonsgebonden budget: persoonsgebonden budget exclusief het bedrag dat verschuldigd is als eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten;

  • bb.

    financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat;

  • cc.

    eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een in het Besluit vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage), of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn.

HOOFDSTUK 2. RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4, eerste lid, van de Wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    het normaal gebruik kunnen maken van de woning;

  • b.

    een schone en leefbare woning;

  • c..

    het kunnen beschikken over zaken voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    het kunnen beschikken over schone kleding en ander noodzakelijk textiel;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    het zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid hebben om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

HOOFDSTUK 3. HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 3. Scheiding melding en aanvraag

Artikel 4. Melding

Een melding kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 5. Het gesprek

  • 1.

    Naar aanleiding van de melding wordt een gesprek gevoerd met belanghebbende over de ondervonden problemen en het te bereiken resultaat.

  • 2.

    Als belanghebbende een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

Artikel 6. Het verslag

  • 1.

    Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend indien het verslag door belanghebbende is ondertekend kan het dienen als aanvraagformulier, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van deze Verordening.

  • 2.

    Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g sub 6 van de wet.

HOOFDSTUK 4. DE AANVRAAG VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 7. De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk of elektronisch plaatsvinden.

  • 2.

    Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 3.

    Indien een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt wordt die aanvraag bevestigd door een handtekening van de aanvrager.

  • 4.

    Als een gesprek zoals genoemd in artikel 4 van deze verordening heeft geleid tot een aanvraag, kan een ondertekend verslag van dit gesprek als aanvraagformulier beschouwd worden.

HOOFDSTUK 5. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

PARAGRAAF 1. ALGEMENE REGELS

Artikel 8. Het maken van een afweging

  • 1.

    Bij het beoordelen van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, gaat het college uit van de behoeften, persoonskenmerken, mogelijkheden, omstandigheden en eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak van voorzieningen, en de mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 2.

    Alle eigen mogelijkheden, alle mogelijkheden binnen het sociale netwerk van de belanghebbende, alsmede alle voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden eerst beoordeeld op hun mogelijkheid om het resultaat te bereiken, indien deze niet al tot een oplossing hebben geleid in het gesprek na de melding, zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van deze Verordening.

PARAGRAAF 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 9. Wonen in een geschikt huis

  • 1.

    Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waarover men beschikt.

  • 2.

    Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toe- en doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden om het in eerste lid genoemde resultaat te bereiken. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van aanpassing het in het Besluit vastgestelde bedrag te boven gaan.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is, worden geen individuele voorzieningen verstrekt. Een tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten kan dan wel verstrekt worden.

  • 5.

    Een tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten wordt niet verstrekt indien:

    • a.

      de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt, tenzij daarvoor door het college schriftelijk toestemming is verleend;

    • b.

      de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de aanvrager verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de aanvrager verhuist naar een AWBZ-instelling of naar een andere op zorgverlening gerichte instelling;

    • e.

      De kosten voor het opheffen van de in de te verlaten woonruimte ondervonden beperkingen lager zijn dan het bedrag van de tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten;

    • f.

      de aanvrager verhuist naar een woning in de gemeente Pijnacker-Nootdorp van uit een andere gemeente;

    • g.

      de nieuwe woonruimte niet geschikt is en er problemen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning;

    • h.

      het gaat om een verhuizing die niet het gevolg is van plotseling optredende dan wel onvoorzienbare problemen bij het normale gebruik van de woning.

  • 6.

    De belanghebbende, die als eigenaar-bewoner krachtens deze Verordening dan wel de daaraan voorafgaande Verordening een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor de kosten van een woningaanpassing heeft ontvangen, welke aanpassing heeft geleid tot waardestijging van de woning, en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de overdrachtsakte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

  • 7.

    De in het zesde lid bedoelde eigenaar dient bij verkoop van de woning binnen vijf jaar na de aanpassing de kosten van de woonvoorziening, minus de afschrijvingskosten en eigen bijdrage dan wel eigen aandeel in de kosten, terug te betalen aan de gemeente Pijnacker-Nootdorp indien de aanpassing heeft geleid tot waardevermeerdering van de woning.

  • 8.

    Het college stelt in het Besluit nadere regels voor de in het zevende lid bedoelde terugbetaling.

  • 9.

    De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 10.

    Individuele woonvoorzieningen worden niet verstrekt:

    • a.

      indien de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen, psychosociale problemen of chronische psychische problemen geen aanleiding bestond en er geen andere dringende reden voor de verhuizing aanwezig was;

    • b.

      indien de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor van tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

Artikel 10. Een schone en leefbare woning

  • 1.

    Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een schone en leefbare woning.

  • 2.

    Met het oog op het kunnen wonen in een schone en leefbare woning kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3.

    Indien de belanghebbende één of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen in het kader van gebruikelijke zorg, of voor zover belanghebbende gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld op geschiktheid om het in eerste lid genoemde resultaat te bereiken.

  • 4.

    Voor zover de in het derde lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 11. Beschikken over zaken voor primaire levensbehoeften

  • 1.

    Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over zaken voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden dan wel klaarzetten van maaltijden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende één of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen in het kader van gebruikelijke zorg, of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld op geschiktheid om het in het eerste lid genoemde resultaat te bereiken.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 12. Beschikken over schone kleding en ander noodzakelijk textiel

  • 1.

    Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van schone kleding en ander noodzakelijk textiel.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over schone kleding en ander noodzakelijk textiel kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3.

    Indien de belanghebbende één of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen in het kader van gebruikelijke zorg, of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld op hun geschiktheid om het eerste lid genoemde resultaat te bereiken.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1.

    Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2.

    Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder(s), voor zover die geen gebruikelijke zorg kan of kunnen leveren.

  • 3.

    Indien de belanghebbende één of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen in het kader van gebruikelijke zorg, of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld op hun geschiktheid om het in het eerste lid genoemde resultaat te bereiken.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het deelnemen aan activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2.

    Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen, die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze voorzieningen eerst beoordeeld op hun geschiktheid om het in het eerste lid genoemde resultaat te bereiken.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

  • 5.

    Indien een vervoersvoorziening wordt verstrekt, wordt voor wat betreft de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij er zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 6.

    De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van bezoeken en het deelnemen aan activiteiten in de eigen woon- of leefomgeving.

  • 2.

    Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten in de eigen woon- of leefomgeving kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer, indien het in het vorige lid genoemde resultaat niet kan worden bereikt met de voorzieningen, bedoeld in artikel 15.

  • 3.

    Met het oog op de het in het eerste lid genoemde resultaat kan een belanghebbende voor een sportrolstoel in aanmerking komen indien diens beperkingen het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

  • 4.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorzieningen die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden om het in dit artikel bedoelde resultaat te bereiken eerst beoordeeld op hun geschiktheid om het in het eerste lid genoemde resultaat te bereiken.

  • 5.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING. EIGEN BIJDRAGEN EN EIGEN AANDEEL

PARAGRAAF 1. VERSTREKKING VAN VOORZIENINGEN

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen

  • 1.

    De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

  • 2.

    Het college kan in het Besluit nadere regels stellen rond de verstrekking van individuele voorzieningen.

  • 3.

    Het college kan een basistarief of basistarieven voor hulp bij het huishouden, zoals bedoeld in artikel 21 a van de wet, vaststellen in het Besluit.

PARAGRAAF 2. VERSTREKKING IN NATURA

Artikel 18. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur is van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en;

    • d.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin het gebruik van deze verstrekking is geregeld.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

PARAGRAAF 3. VERSTREKKING ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 19. Overwegende bezwaren

Het college legt in het Besluit vast in welke situaties sprake is van dusdanig overwegende bezwaren dat er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Artikel 20. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

    • b.

      wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is;

    • d.

      welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget;

    • e.

      voor zover van toepassing, de gebruiksvoorwaarden voor de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen voorziening.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

PARAGRAAF 4. VERSTREKKING ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

Artikel 21. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld en

    • d.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • e.

      voor zover van toepassing, de gebruiksvoorwaarden voor de voorziening, die met de financiële tegemoetkoming wordt bekostigd.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

PARAGRAAF 5. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 22. Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

    • a.

      het normaal gebruik kunnen maken van de woning;

    • b.

      een schone en leefbare woning;

    • c.

      het kunnen beschikken over zaken voor primaire levensbehoeften;

    • d.

      het kunnen beschikken over schone kleding en ander noodzakelijk textiel;

    • e.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • f.

      het zich kunnen verplaatsen in en om de woning, voor zover het geen rolstoel betreft;

    • g.

      het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

    • h.

      de mogelijkheid hebben om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

  • 2.

    Het college legt in het Besluit de maximale omvang van de eigen bijdrage en van het eigen aandeel vast, met inachtneming van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

HOOFDSTUK 7. BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 23. Begrenzing toekenning van individuele voorzieningen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden kan leiden tot het te bereiken resultaat;

    • b.

      de te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is;

    • c.

      de te verstrekken voorziening in overwegende mate op het individu van de belanghebbende is gericht;

    • d.

      niet op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening algemeen gebruikelijk is voor een persoon als de belanghebbende;

    • b.

      indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Pijnacker-Nootdorp, en niet in de Gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt tenzij:

      • het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven, of;

      • het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • d.

      voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      als de belanghebbende zelf in staat is zijn beperking voldoende te compenseren.

Artikel 24. Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, de belanghebbende of, bij gebruikelijke zorg, diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien het college dat gewenst vindt.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door het college aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 25. Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze Verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 26. Intrekking

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze of de hieraan voorafgaande Verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet volledig meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze Verordening, dan wel de voorafgaande Verordening geldend op het moment waarop de beschikking voor de betreffende voorziening is afgegeven;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2

    Een besluit tot verlening van een naturavoorziening, financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet of niet volledig is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het voorgaande lid kan een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden worden ingetrokken, indien dit persoonsgebonden budget binnen het kalenderjaar waarover het verstrekt is, niet of niet volledig is besteed conform de voorwaarden voor verstrekking.

Artikel 27. Terugvordering

  • 1.

    Indien het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    Ingeval het recht op een in eigendom of een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd of teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3.

    Het college kan teruggevorderde bedragen verrekenen met een lopend recht op een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 28. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze Verordening indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29. Indexering

  • 1.

    Het college kan jaarlijks de in het kader van het Besluit geldende bedragen aanpassen. Dat gebeurt aan de hand van de gemiddelde C(onsumenten)P(rijzen)I(ndex) zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek die iedere maand bekend maakt. De bedragen worden aangepast op basis van het gemiddelde van de 12 CPI-cijfers die het CBS bekend heeft gemaakt in de voorgaande 12 maanden.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in lid 1 kan het college jaarlijks per 1 januari de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel, zoals bedoeld in artikel 22, aan in het Besluit, met inachtneming van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450), aanpassen.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in lid 1 kan het college jaarlijks per 1 januari de hoogte van de rekenprijs voor de berekening van de eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden aanpassen in het Besluit.

Artikel 30. Inwerkingtreding, overgangsrecht, evaluatie en citeertitel

  • 1.

    Deze Verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2006.

  • 2.a.

    Een aanvraag om een eenmalige voorziening die is ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze Verordening, evenals een aanvraag om een periodieke financiële tegemoetkoming waarvan de ingangsdatum is gelegen vóór de inwerkingtreding van deze Verordening, wordt beoordeeld op grond van de bepalingen van de Verordening individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2006’ en de daarop gebaseerde nadere regelgeving en de daarbij behorende beleidsregels.

  • b.

    Een voorziening die is toegekend met ingang van een datum gelegen vóór de inwerkingtreding van deze Verordening kan door het college aan de hand van de bepalingen van deze Verordening worden beoordeeld op al dan niet gewijzigde voortzetting daarvan.

  • 3.a.

    Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt één maal per 4 jaar geëvalueerd, voorafgaand aan het plan, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet.

  • b.

    Het college zendt jaarlijks, voorafgaand aan de publicatie als bedoeld in artikel 9 van de Wet aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van de individuele voorzieningen en de effecten van de Verordening in de praktijk. Indien de evaluatie of het verslag over de doeltreffendheid en effecten daartoe aanleiding geeft, kan de Verordening worden aangepast.

  • 4.

    Deze Verordening wordt aangehaald als “Verordening individuele verstrekkingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013”.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 20 december 2012
de griffier, de voorzitter,
drs. S.G.W.M. Heerdink drs. F.H. Buddenberg

Toelichting

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • a.

    Wet

  • Waar staat “Wet” wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • b.

    Besluit

  • Deze bepaling spreekt voor zich. In het door het college vast te stellen Besluit kunnen nadere regels worden gesteld rond Wmo-verstrekkingen.

  • c.

    College

  • Deze bepaling spreekt voor zich. Waar staat “College” wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.

  • d.

    Compensatieplicht

  • De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008, LJN BG6612. In deze uitspraak geeft de Raad voor het eerst een fundamenteel standpunt over de Wmo-compensatieplicht. Het letterlijke citaat luidt:

  • “4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

  • Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

  • “Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”

  • De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

  • e.

    Melding

  • In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een melding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit gesprek kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening.

  • f.

    Beperkingen

  • De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het amendement-Miltenburg c.s. (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 65) stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

  • g.

    Psychosociaal probleem

  • Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

  • h.

    Zelfredzaamheid

  • Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op het hierboven al genoemde amendement-Miltenburg c.s. (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 65), dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

  • i.

    Maatschappelijke participatie

  • Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

  • j.

    Belanghebbende

  • Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder “belanghebbende(n)” kan dus ook worden verstaan de mantelzorger(s) van betrokkene.

  • k.

    Mantelzorger

  • Dit lid geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals opgenomen in artikel 1 lid 1 onder b van de Wmo.

  • l.

    Algemene voorziening

  • Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden kunnen zijn:

    • -

      dagrecreatievoorzieningen voor ouderen;

    • -

      sociale alarmering;

    • -

      de boodschappenhulpdienst, boodschappenbegeleidingsdienst, de maaltijdservice en de open eettafel

    • -

      klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren

    • -

      hulp bij thuisadministratie, formulierenbrigade;

    • -

      een rolstoel-pool voor incidentele situaties

    • -

      vrijwilligersvervoersdienst.

  • Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

  • m.

    Algemeen gebruikelijke voorziening

  • Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name als het gaat om producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die:

    • -

      niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door mensen zonder beperking wordt gebruikt;

    • -

      die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie- vakhandel of soortgelijke winkels;

    • -

      en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen.

  • De Centrale Raad van Beroep heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

  • n.

    Algemeen gebruikelijk

  • Naast algemeen gebruikelijke voorzieningen kan het ook algemeen gebruikelijk zijn om, bij het zoeken naar mogelijkheden om de hier relevante resultaten te bereiken, bepaalde oplossingen te benutten, zoals het beroep doen op garantiebepalingen, op redelijkerwijze te vergen hulp van huisgenoten of door herschikking binnen de woning.

  • o.

    Collectieve voorziening

  • Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld.

  • CVV (Regiotaxi in Pijnacker-Nootdorp) is in de gemeente Pijnacker-Nootdorp geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, en er een beschikking wordt afgegeven, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.

  • p.

    Voorliggende voorziening

  • Voorliggende voorzieningen kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen zijn. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan, indien geschikt om het resultaat te bereiken, vóór op de verstrekking van individuele voorzieningen.

  • q.

    Wettelijk voorliggende voorziening

  • De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen, in publiekrechtelijke wet- en regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de verstrekking van Wmo-voorzieningen. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

  • r.

    Individuele voorziening

  • In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

  • s.

    Gebruikelijke zorg

  • Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de (her-)verdeling van de huishoudelijke taken. Dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

  • t.

    Leefeenheid

  • Deze definitie is afgeleid van het voormalige protocol Gebruikelijke zorg.

  • u.

    Huisgenoot

  • Deze definitie is, evenals de voorgaande, afgeleid van het voormalige protocol Gebruikelijke zorg.

  • v.

    Hoofdverblijf

  • Het begrip “hoofdverblijf” geeft nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt op een bepaalde plaats. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enzovoort.

  • w.

    Gemeenschappelijke ruimte

  • Deze definitie is overgenomen uit de VNG-modelverordening voor de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), een voorloper van de Wmo.

  • Voorziening in natura

  • Deze definitie spreekt voor zich en wordt ook in de Wmo genoemd, o.a. in artikel 6 en artikel 15. Het gaat om voorzieningen die kant en klaar, dus niet in de vorm van geld, worden verstrekt.

  • y.

    Persoonsgebonden budget

  • Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te realiseren.

  • z.

    Bruto persoonsgebonden budget

  • Deze definitie spreekt voor zich.

  • aa.

    Netto persoonsgebonden budget

  • Deze definitie spreekt, evenals de voorgaande definitie, voor zich.

  • bb.

    Financiële tegemoetkoming

  • Vervolgens wordt omschreven wat een financiële tegemoetkoming is. Daarbij wordt gesproken over een forfaitair bedrag, een vast maximumbedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten. Ook niet-forfaitaire financiële tegemoetkomingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld tegemoetkomingen voor een woningaanpassing of voor aanpassingen aan auto’s of andere vervoermiddelen.

  • cc.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

  • Deze definitie spreekt voor zich. Het onderscheid tussen eigen bijdrage en eigen nadeel is met name een formeel onderscheid, dat voortvloeit uit de wijze van verstrekken van de voorziening (eigen bijdrage bij naturaverstrekking en persoonsgebonden budget, eigen aandeel bij verstrekking van financiële tegemoetkoming). Het onderscheid stamt uit de Wvg en is in respectievelijk artikel 15 en 19 van de Wmo overgenomen.

HOOFDSTUK 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 2, bestaande uit artikel 2, is het hart van de verordening. Het noemt de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 van de Wmo genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Uit artikel 4 zijn 8 te bereiken resultaten afgeleid:

  • a.

    wonen in een geschikt huis;

  • b.

    een schone en leefbare woning;

  • c.

    beschikken over zaken voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone kleding en overig noodzakelijk textiel;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door het nemen van algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de standaarduitspraak van 10 december 2008, LJN BG6612.

Deze resultaten zijn afkomstig uit de eerste bouwsteen die voortkwam uit het VNG-project “De Kanteling” en is als brochure onder de titel “Denken in resultaten, Bouwsteen voor een nieuwe modelverordening Wmo” uitgebracht.

HOOFDSTUK 3. HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 3. Scheiding melding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een melding en een aanvraag. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal tijdens de aanvraagprocedure de inventarisatie, van beschikbare mogelijkheden om het aan de orde zijnde resultaat te bereiken, plaats vinden.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag voor een individuele voorziening pas gedaan kan worden als een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden, vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

Artikel 4. Melding

Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een melding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag waarbij de regels van de Algemene wet bestuursrecht dienen te worden gevolgd. Daarom kan een melding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt. Na ontvangst van een melding wordt vervolgens door de gemeente zo snel mogelijk contact opgenomen met degene die zich heeft gemeld.

Indien mogelijk wordt de melding telefonisch behandeld. Voor diegene die door eerdere Wmo aanvragen en een eerder gesprek al bekend is bij de gemeente kan een kort telefoongesprek wellicht volstaan, tenzij de situatie sinds het eerste contact gewijzigd is. Indien dat wenselijk is gezien de aard van de melding wordt een afspraak voor een gesprek gemaakt.

Het afhandelen van de melding staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Zo kan worden voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, hetgeen strijdig is strijd is met de doelstelling van de Wmo.

Artikel 5. Het gesprek

Lid 1.

Een gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. In het gesprek wordt, geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt, die betrekking heeft op zaken als:

  • -

    de beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie;

  • -

    de mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft;

  • -

    de onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen;

  • -

    de resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen;

  • -

    wat belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen;

  • -

    de mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken;

  • -

    de mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Bij het afhandelen van een melding is kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen (de zogenaamde “sociale kaart”) onmisbaar. Alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, worden bekeken. Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het afhandelen van de melding plaats, en zijn de verordeningsregels rondom advisering van toepassing.

Het gesprek kan bij de belanghebbende thuis worden gevoerd, maar ook op locaties zoals het gemeentekantoor of een zorginstelling. De locatie wordt bepaald in overleg met belanghebbende en andere betrokkenen.

Lid 2 bepaalt dat als de melding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden. Ook mantelzorgers vallen onder de compensatieplicht, zij het dat zij een afgeleid recht hebben. Het recht op ondersteuning is afgeleid van het recht van de persoon aan wie mantelzorg wordt verleend. Dat betekent dat wanneer de mantelzorger ondersteuning nodig heeft, er vanuit de gemeente voorzieningen kunnen worden verleend aan de persoon die door de mantelzorger wordt verzorgd, zodat de mantelzorger (tijdelijk) minder zorg hoeft te verlenen.

Artikel 6. Het verslag

Artikel 6 bepaalt in lid 1 dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. Omdat het van belang is dat na het afhandelen van de melding duidelijk is wat in het contact met de gemeente is besproken, is er voor gekozen in bepaalde situaties dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat voor akkoord wordt getekend. Indien gewenst kan het verslag als aanvraag gebruikt worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken te zijn.Het verslag wordt zo snel mogelijk beschikbaar gesteld.

Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd. Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.

HOOFDSTUK 4. DE AANVRAAG VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 7. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij de elektronische aanvraag een vorm van een schriftelijke aanvraag is, indien de gemeente deze elektronische aanvraagmogelijkheid ter beschikking stelt. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Lid 2 bepaalt – mede op basis van artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de aanvraag moet worden ingediend via een door het college vastgesteld formulier. Functie van het formulier is uiteraard dat de informatie-uitvraag wordt afgestemd op hetgeen er nodig is om te kunnen beslissen op de aanvraag.

Lid 3 bepaalt dat, indien een aanvraag mondeling (telefonisch of anderszins) wordt ingediend, deze indiening schriftelijk wordt bevestigd. Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig is ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek.

Lid 4 regel tot slot dat ook het ondertekende gespreksformulier, indien aanwezig, als aanvraagformulier kan dienen.

HOOFDSTUK 5. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat in de Wmo immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom een besluit hieromtrent toch als maatwerk kan gelden.

In paragraaf 2 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Er is bewust gekozen voor het niet expliciet c.q. beperkt noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe.

Vervolgens is het principe van inventarisatie en afweging door het gesprek met de belanghebbende aan te gaan, en de daaropvolgende aanvraag zodanig, dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

Artikelsgewijs

Artikel 8. Het maken van een afweging

In lid 1 van artikel 8 is vastgelegd dat het college uitgaat van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 lid 2 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met algemeen gebruikelijke middelen.

Lid 2 bepaalt dat alle eigen mogelijkheden, mogelijkheden binnen het eigen netwerk, (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij voorhanden zijnde voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat de betrokkene niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen melding is geweest maar direct een aanvraag is ingediend zal een gesprek plaatsvinden na de aanvraag Dus met of zonder melding: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

PARAGRAAF 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 9. Wonen in een geschikt huis

Lid 1.

Als het gaat om wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager, zie ook de uitspraak CRvB 14-09-2011, LJN BT6172. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de toegang tot de woning, woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten, balkon, tuin en berging. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2.

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijkheden voor compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn te verhuizen naar een andere woning die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden, zoals verhuizen, aanpassen of eventueel het gebruik van een herplaatsbare woonunit. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager, aan de kant van de gemeente spelen de kosten een rol bij de afweging.

Ook kan het nodig zijn losse hulpmiddelen te verstrekken, bijvoorbeeld een tillift. De eventueel te verstrekken hulpmiddelen om het resultaat te bereiken kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het aan de orde zijnde resultaat moet kunnen bereiken.

Lid 3.

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan het zo zijn dat de huidige woning van de betrokkene zich niet leent voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. Deze afweging tussen aanpassing van de huidige woning en (mogelijk) verhuizen naar een andere geschikte of goedkoper geschikt te maken woning vindt in de gemeente Pijnacker-Nootdorp alleen plaats als de voorzienbare aanpassingskosten het in het Besluit vast te leggen bedrag overschrijden.

Lid 4.

Deze bepaling spreekt voor zich. Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

Lid 5.

In dit artikel wordt, evenals in de voorafgaande verordening, een aantal specifieke uitsluitingen genoemd voor het verstrekken van tegemoetkomingen voor verhuizingen.

Lid 6 tot en met 8.

Deze bepalingen hebben als doel het door de woningeigenaar op basis van een afschrijvingsregeling laten terugbetalen van een deel van de kosten van aanpassing (ten behoeve van hemzelf of gezinsleden, niet voor huurders) op grond van de Wmo, indien diens woning binnen een bepaalde termijn na oplevering van de aanpassing met een meerwaarde als gevolg van de aanpassing wordt verkocht. In het Besluit kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld. Het gaat hier bijvoorbeeld om een aanbouw die op grond van de Wmo is verstrekt.

Lid 9.

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Daarom wordt in dit artikel de tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een aantal woonvormen uitgesloten. Daarnaast wordt het verstrekken van (in de praktijk vooral toegankelijkheids-) voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten begrensd. In feite is dit laatste een specifieke uitwerking van het begrip “algemeen gebruikelijk” in de context van de functie van het gebouw. Deze uitwerking is gebaseerd op jurisprudentie onder de Wvg, o.a. de uitspraak CRvB 16-04-2008, LJN BD0268.

Lid 10

Ad a.

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden woonproblemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Ad. b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen de sociale huurwoningen, maar ook woningen in de vrije sector en zo nodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad. c.

Deze afwijzingsgrond wordt niet veelvuldig toegepast. Belangrijk is dat hierbij duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de constructie en het materiaal waarvan een onderdeel van de woning is gemaakt, bijvoorbeeld nikkel of asbest. Op dat materiaal, en niet op de constructie, is de op dit artikel gebaseerde afwijzingsgrond gebaseerd.

Ad. d.

Deze afwijzingsgrond is een specifieke toepassing van de algemene eis dat voorzieningen de goedkoopst-compenserende oplossing moeten zijn, maar ook op het feite dat alleen basisvoorzieningen voor het wonen meetellen voor het resultaat. Zaken als binnenzwembaden en sauna’s in woningen vallen daarbuiten, het gaat immers om het normale gebruik van de woning oftewel de elementaire woonfuncties.

Artikel 10. Een schone en leefbare woning

In lid 1 van artikel 10 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schone en leefbare woning. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden, zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn op papier gezet in de periode dat hulp bij het huishouden onderdeel uitmaakte van de AWBZ, ze zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers en de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit wordt in de beleidsregels nader uitgewerkt.

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten, voor zover die daadwerkelijk in gebruik zijn.

In lid 2 van artikel 10 wordt geregeld dat er individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het hier bedoelde resultaat te bereiken. Dat gaat om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren hulp voor deze activiteit zal bepaald worden via een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van hulp bij het huishouden en in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Overigens zijn ook andere normenschema’s denkbaar, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven ontwikkelde normen. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

Lid 3 van artikel 10 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg en op andere voorliggende voorzieningen. Gebruikelijke zorg betekent dat rekening wordt gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan.

Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Zo nodig zal onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, zal – veelal- compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze (dreigende) overbelasting vastgesteld moeten worden. Daarbij is ook denkbaar dat tijdelijk compensatie wordt geboden.

Hetzelfde geldt ten aanzien allerlei andere denkbare voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn. Die gaan voor op verstrekking van individuele voorzieningen.

Lid 4 bepaalt dat indien de in lid 3 genoemde oplossingen kunnen leiden tot een schone en leefbare woning, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden.

Artikel 11. Beschikken over zaken voor primaire levensbehoeften

Lid 1 van artikel 11 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over zaken voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over zaken voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2 van artikel 11 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal de norm “goedkoopst-compenserend” leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet per se door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3 bepaalt dat alternatieve mogelijkheden, zoals de hierboven al genoemde gebruikelijke zorg, voorgaan op het verstrekken van individuele voorzieningen. Daarnaast zijn bijvoorbeeld een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leiden tot het te bereiken resultaat voorliggend op individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt. Uiteraard zal ook de aanwezigheid van gebruikelijke zorg in de beoordeling worden meegenomen.

Lid 4 bepaalt dat indien gebruikelijke zorg of een voorliggende voorziening, waarmee het resultaat bereikt kan worden, aanwezig is, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Artikel 12. Beschikken over schone kleding en ander noodzakelijk textiel

Lid 1

Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone kleding en ander noodzakelijk textiel. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie. Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet per se via het samen kopen van kleding: het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen. Het moge duidelijk zijn dat het hier gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Lid 2

Schone kleding en ander noodzakelijk textiel betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt, indien mogelijk plaats op de moderne wijze van drogen: met de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Lid 3 en 4.

Als er gebruikelijke zorg voorhanden is, of voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, worden geen individuele voorzieningen ingezet. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse gebruikelijke zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht vallen als een ouder met beperkingen deze zorg zelf niet kan uitvoeren. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2 noemt, in abstracto, de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(-s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt bijvoorbeeld aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enzovoort.

Lid 3 en 4.

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1.

Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de eigen woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij de verplaatsingen die in dit artikel zijn bedoeld, horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting en het onderhoud van de tuin vallen onder de eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel is dat men zich in de genoemde ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De te verstrekken hulpmiddelen om het resultaat te bereiken kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het aan de orde zijnde resultaat moet kunnen bereiken.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

Lid 2.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere (loop)hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje.

Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Lid 3 en 4.

Een rolstoelpool zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van is zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Lid 1.

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan en/of het volgen van regulier onderwijs. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken, zoals de Wet Wia.

Maar het enkele feit dat men met de voorziening die men nodig heeft in het kader van het leven van alledag, ook naar het werk kan, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

Lid 2.

De individuele voorzieningen die verstrekt worden om als resultaat te bereiken dat men zich met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen, betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid of het volgen van regulier onderwijs. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op Wmo- voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer op basis van de Zorgverzekeringswet daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De eventueel te verstrekken hulpmiddelen om het resultaat te bereiken kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het aan de orde zijnde resultaat moet kunnen bereiken.

Lid 3 en 4.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan vervoer met behulp van vrijwilligers, indien voorhanden, een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur of collectief vervoer. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen de verstrekking van individuele voorzieningen voorkomen.

Lid 5

De Wmo is bedoeld voor lokaal vervoer. Uit jurisprudentie blijkt dat in uitzonderlijke gevallen bij dreigende vereenzaming ook compensatieplicht voor bovenlokaal vervoer kan bestaan.

Lid 6

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar, conform vaste Wvg-jurisprudentie, die onder de Wmo ook wordt gevolgd. Het kan echter voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat verplaatsen voor iedere Nederlander kosten met zich meebrengt zal dat ook voor mensen met een beperking gelden. Het is van belang om vast te stellen of de vervoersbehoefte spoort met de financiële situatie van de aanvrager.

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel

te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2.

Als vervoer de belanghebbende voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het vervoersprobleem opgelost worden.

Eventueel te verstrekken andere hulpmiddelen om het resultaat te bereiken kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het aan de orde zijnde resultaat moet kunnen bereiken.

Lid 3 biedt de mogelijkheid tot het verstrekken van een sportrolstoel.

Lid 4 en 5.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor verstrekking van individuele voorzieningen. Een voorbeeld kan zijn vervoer of begeleiding door vrijwilligers.

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

PARAGRAAF 1. VERSTREKKING VAN VOORZIENINGEN

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden om een voorziening in natura of via een persoonsgebonden budget te verstrekken zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite nauwelijks verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

In lid 2 wordt de mogelijkheid geboden om nadere regels te stellen rond de verschillende verstrekkingsvormen. Het kan hier gaan om een variatie aan detailregels of nadere begrenzingen, zoals het vaststellen van bedragen.

Lid 3 biedt een delegatiemogelijkheid voor het stellen van een of meer basistarieven voor hulp bij het huishouden, zoals genoemd in het (per 1 september 2012 geldende) artikel 21 a van de Wet.

PARAGRAAF 2. VERSTREKKING IN NATURA

Artikel 18. Inhoud beschikking

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

PARAGRAAF 3. VERSTREKKING ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 19. Overwegende bezwaren

Artikel 19 bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: “ overwegende bezwaren” door het college opgenomen moeten worden in het Uitvoeringsbesluit. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is maar in de loop der jaren meer situaties zullen ontstaan waarin tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget overwegende bezwaren bestaan.

Dit kan zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren of schulden heeft. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Het collectief vraagafhankelijk vervoer kan als systeem in gevaar komen als keuzevrijheid voor keuze van een persoonsgebonden budget, zou leiden tot leegloop van het CVV. Dit kan een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Keuzevrijheid weigeren moet onderbouwd worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook CRvB 28-10-2009, LJN BK 2500, BK 2502 en BK 2504.

Artikel 20. Inhoud beschikking

Lid 1 van artikel 20 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men (al dan niet periodiek) ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat het heffen van een eigen bijdrage in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

PARAGRAAF 4. VERSTREKKING VAN EEN FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

Artikel 21. Inhoud beschikking

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. Tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Lid 2.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden, maar wordt door het college van Pijnacker-Nootdorp uitbesteed aan het CAK. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.

PARAGRAAF 5. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 22. Eigen bijdrage of eigen aandeel

Lid 1

Hier wordt geregeld bij welke resultaten er, bij verstrekking van individuele voorzieningen, een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel wordt gevraagd.

Lid 2

Het vaststellen van de hoogte van de in lid 1 genoemde eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt gedelegeerd aan het college via deze bepaling. De marge die het college hierbij heeft wordt geregeld in het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo, Staatsblad 2006, nr. 450). Jaarlijks kunnen deze bedragen landelijk worden aangepast. Zie voor wat betreft de gemeentelijke aanpassingen artikel 29 van deze Verordening.

HOOFDSTUK 7. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 23. Begrenzing toekenning van individuele voorzieningen

Lid 1 onder a stelt de eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering voor wat betreft de langdurigheid: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal ziek is wordt gezien als langdurig noodzakelijk. De kern is dat de beperking waarvoor de voorziening compensatie biedt, onomkeerbaar is.

Lid 1 onder b. bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Lid 1 onder c. sluit aan op de individualiseringseis uit artikel 4 lid 1 van de Wet

Lid 1 onder d. sluit aan op artikel 2 van de Wet.

Lid 2 bepaalt onder a. dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de belanghebbende.

Lid 2 onder b. stelt de eis dat men feitelijk woonachtig moet zijn in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Dat houdt in dat men de meeste tijd feitelijk in de gemeente Pijnacker-Nootdorp verblijft. Inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie is daarvoor een belangrijke aanwijzing, maar niet doorslaggevend, dat is de feitelijke toestand.

Lid 2 onder c. gaat er vanuit dat de belanghebbende zijn aanvraag doet vóórdat tot aanschaf van de aangevraagde voorziening wordt overgegaan. Op die manier kan de gemeente, behoudens enkele uitzonderingssituaties, nagaan of de voorziening (langdurig) noodzakelijk is, zie hierboven, en zo ja, goedkoopst-compenserend.

Lid 2 onder d. regelt dat alleen voorzieningen worden verstrekt als de eerder verstrekte voorziening nog niet is afgeschreven. Mocht de eerder verstrekte voorziening voorafgaand aan het verstrijken van de afschrijvingstermijn tenietgaan door toedoen van de belanghebbende, dan zou dat op basis van dit artikellid kunnen leiden tot afwijzing.

Lid 2 onder e.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt, en dat men, zie ook artikel 4 lid 2 van de Wet, in staat blijkt te zijn zelf in maatregelen te voorzien. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld.

Lid 2 onder f. sluit aan op het gestelde in artikel 8 lid 2 en op het idee van het compensatiebeginsel uit artikel 4 van de Wet.

Artikel 24. Advisering

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de belanghebbende op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Lid 2

Advies kan om diverse redenen gewenst zijn, vandaar de ruime omschrijving onder lid 2. Uit zorgvuldigheidsoogpunt is advies meestal nodig bij een afwijzing om medische redenen.

Ook wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de belanghebbende en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen:(m)moa’s.

Lid 3

In principe mag van de belanghebbende verwacht worden mee te werken. Is de belanghebbende niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 4 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Bij het vaststellen van de behoefte aan voorzieningen wordt uiteraard ook gekeken naar de eigen mogelijkheden en allerlei andere alternatieven om de resultaten te bereiken, zie ook hierboven.

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik van de ICF-classificatie afstemming tussen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wmo vergemakkelijken.

Artikel 25. Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via de Gemeentelijke basis administratie (Gba) kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid.

Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar door de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. Het is raadzaam deze bepaling in de toekenningsbeschikking te noemen, hetgeen de kans dat er kennis van genomen wordt, aanzienlijk vergroot.

Artikel 26. Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening of de daaraan voorafgaande verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 27 geregeld.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken, zie lid 2.

Voor hulp bij het huishouden geldt een afwijkende regeling in lid 3.

Artikel 27. Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan vervolgens eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kunnen worden teruggevorderd. Indien niet vrijwillig wordt terugbetaald, zal de gemeente alleen via een privaatrechtelijke procedure tot gedwongen terugvordering kunnen overgaan.

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Lid 3 regelt de mogelijkheid tot verrekening.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 28. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal naar verwachting minder vaak voorkomen dan voorheen. Immers, bij de afwegingen gaat het toch al om een zeer persoonlijke beoordeling in verband met de maatwerkeis in de Wmo. Als ondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid ter zake niet aangepast zou moeten worden. De hardheidsclausule is immers bedoeld voor bijzondere situaties. Toepassing ervan zal dus goed moeten worden gemotiveerd, ook al ter voorkoming van precedentwerking.

Artikel 29. Indexering

Lid 1 regelt dat bedragen van tegemoetkomingen etcetera jaarlijks kunnen worden aangepast aan de hand van de CPI van het CBS.

Lid 2 regelt de mogelijkheid van aanpassing van de hoogte van de eigen bijdragen en het eigen aandeel. Hiervoor geldt een andere maatstaf, namelijk de grenzen die het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning stelt.

Lid 3 regelt tenslotte de mogelijkheid van aanpassing van de rekenprijs voor hulp bij het huishouden, die op zijn beurt weer van invloed is op de eigen bijdrage die men betaalt bij toekenning van hulp bij het huishouden.

Artikel 30. Inwerkingtreding, overgangsrecht, evaluatie en citeertitel

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en intrekking van de daaraan voorafgaande verordening, alsmede enkele overgangsregels, de beleidsevaluatie en tot slot de citeertitel van de deze Verordening.

Het overgangsrecht heeft op zich geen invloed op “lopende” beschikkingen. De invoering van deze verordening heeft dus op zichzelf geen gevolgen voor eerdere toekenningen. Een herbeoordeling van individuele gevallen is echter wel mogelijk.