Regeling vervallen per 01-01-2015

Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gelet op artikel 1 onder b. van de “Verordening individuele verstrekkingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013”;

besluit:

vast te stellen het volgende Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013.

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      Verordening: de Wmo-Verordening individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013;

    • b.

      Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

    • c.

      Collectief vraagafhankelijk vervoer: het openbaar vervoerssysteem voor de regio Haaglanden dat op verzoek van de passagier het vervoer regelt van deur tot deur, nader te noemen de Regiotaxi;

    • d.

      Budgethouder: de persoon aan wie op grond van de Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording verschuldigd is over de besteding ervan.

    • e.

      woonwagen: een woonwagen als bedoeld in de Huisvestingswet voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

    • f.

      standplaats een standplaats als bedoeld in de Huisvestingswet: een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • 2.

    Alle overige begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet, de Verordening, het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

HOOFDSTUK 2. WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS.

Artikel 2 Financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen

1.

  • a.

    De hoogte van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning van de aanvrager bedraagt 100 % van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte op basis van het programma van eisen.

  • b.

    De hierboven onder a. bedoelde kosten worden vastgesteld op basis van het programma van eisen voor de woonvoorziening en de landelijk gemiddelde standaardprijzen voor woonvoorzieningen in het kader van de Wet, zoals vastgesteld door SCIO consult B.V.

  • c.

    Voor roerende woonvoorzieningen wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op de hoogte van de restwaarde van een gebruikte voorziening dan wel op basis van een offerte, indien de nieuwwaarde € 500,- of minder bedraagt.

  • d.

    Indien het college inschat dat de kosten als bedoeld in het eerste lid minder dan € 5.000,00 bedragen, vindt opdrachtverlening plaats zonder voorafgaande offerte.

2.

  • a.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid bedraagt de financiële tegemoetkoming voor woningsanering, wanneer het gaat om het vervangen van zachte door harde vloerbedekking, maximaal € 54,00 per strekkende meter.

  • b.

    Voor woningsanering gelden, met inachtneming van het maximumbedrag zoals genoemd in het eerste lid, de volgende afschrijvingstermijnen voor de te vervangen vloerbedekking:

    • o

      is een artikel nieuwer dan 2 jaar: 100% van de werkelijk gemaakte kosten;

    • o

      is een artikel 2-4 jaar oud: 75% van de werkelijk gemaakte kosten;

    • o

      is een artikel 4-6 jaar oud: 50% van de werkelijk gemaakte kosten;

    • o

      is een artikel 6-8 jaar oud: 25% van de werkelijk gemaakte kosten;

    • o

      is een artikel 8 jaar of ouder: geen vergoeding.

Artikel 3 Nadere regels terugbetalingsverplichting na woningaanpassing

  • 1.

    De in artikel 9, zevende lid, van de Verordening bedoelde termijn van 5 jaar gaat in op de datum van de verkoop van de woning.

  • 2.

    De in artikel 9, achtste lid van de Verordening genoemde terugbetalingsverplichting wordt aan de hand van onderstaand schema berekend:

    • -

      bij verkoop in het eerste jaar na gereedmelding 100 % van de door de gemeente Pijnacker-Nootdorp vergoede aanpassingskosten;

    • -

      bij verkoop in het tweede jaar na gereedmelding 80 % van de door de gemeente Pijnacker-Nootdorp vergoede aanpassingskosten;

    • -

      bij verkoop in het derde jaar na gereedmelding 60 % van de door de gemeente Pijnacker-Nootdorp vergoede aanpassingskosten;

    • -

      bij verkoop in het vierde jaar na gereedmelding 40 % van de door de gemeente Pijnacker-Nootdorp vergoede aanpassingskosten;

    • -

      bij verkoop in het vijfde jaar na gereedmelding 20 % van de door de gemeente Pijnacker-Nootdorp vergoede aanpassingskosten;

  • in

    alle bovenbedoelde gevallen verminderd met de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel dat voor rekening van de aanvrager is gebleven.

Artikel 4 Toepassing primaat verhuizing

Het bedrag waarboven toepassing van het primaat van de verhuizing, zoals bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Verordening, wordt toegepast als compenserende mogelijkheid, bedraagt € 5.000,00.

Artikel 5 Financiële tegemoetkomingen in verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1.

    De forfaitaire financiële tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten bedraagt maximaal € 2.500,00.

  • 2.

    De forfaitaire financiële tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten voor het op verzoek van het college vrijmaken van een aangepaste woning ten behoeve van verhuur aan een persoon met beperkingen bedraagt maximaal € 3.251,00.

Artikel 6 Financiële tegemoetkoming voor bezoekbaar maken

  • 1.

    Het college kan een financiële woonvoorziening toekennen indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan in uitzonderlijke situaties een financiële tegemoetkoming worden toegekend voor het bezoekbaar maken van één woonruimte waarvan de persoon met beperkingen regelmatig gebruik moet maken, indien deze persoon zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-gefinancierde instelling.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte, zodanig dat de aanvrager (de woonruimte), de woonkamer en één toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming, als bedoeld in het tweede lid, wordt verleend onder de voorwaarde dat de persoon als bedoeld in het tweede lid, verklaart dat voor hem niet eerder een woning bezoekbaar en/of toegankelijk is gemaakt.

  • 6.

    De forfaitaire financiële tegemoetkoming die verstrekt wordt voor het bezoekbaar maken van een woning voor een AWBZ-bewoner, bedraagt maximaal € 4.334,00.

Artikel 7 Aanvang werkzaamheden en bezichtiging van de woonruimte in verband met woonruimteaanpassing

Voor de verstrekking van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    met de werkzaamheden waarop de voorziening betrekking heeft, mag geen aanvang worden gemaakt voordat het college positief heeft beslist op de aanvraag;

  • b.

    door het college aangewezen personen hebben op één of meer door het college te bepalen tijdstippen toegang tot de woning of het gedeelte van de woonruimte waar de aanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    de hierboven onder b. genoemde personen wordt inzage gegeven in de bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woonruimteaanpassing;

  • d.

    de hierboven onder b. genoemde personen wordt de gelegenheid geboden tot het controleren van de woonruimteaanpassing.

Artikel 8. Gereedmelding aanpassing, vaststelling en uitbetaling

  • 1.

    Onmiddellijk na de voltooiing van de aanpassingswerkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het besluit tot toekenning van het de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget, verklaart de belanghebbende dan wel de eigenaar aan wie de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is uitbetaald schriftelijk aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget is toegekend.

  • 3.

    Degene aan wie de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 9 Kosten in verband met woonvoorzieningen

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in de noodzakelijk geachte kosten van tijdelijke huisvesting die door de persoon met beperkingen zoals bedoeld in de wet worden gemaakt in verband met het aanpassen van diens huidige woonruimte of de door deze persoon nog te betrekken woonruimte, kan alleen worden verstrekt voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woonruimteaanpassing niet bewoond kan worden en deze persoon voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget als bedoeld in het tweede lid is vastgesteld

    • a.

      op de hoogte van het bedrag van de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag per maand dat als maximale huurgrens geldt om nog in aanmerking te komen voor huurtoeslag ingevolge de Wet op de huurtoeslag als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer aanhouden van de te verlaten zelfstandige woonruimte;

    • b.

      op de hoogte van het bedrag van de werkelijke kosten met een maximum van € 271,00 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet- zelfstandige woonruimte.

  • 3.

    De termijn waarover een financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het tweede lid wordt verstrekt, bedraagt maximaal zes maanden.

  • 4.
    • a.

      In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 5.000,00 is aangepast, kan het college, indien noodzakelijk, een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

    • b.

      De hoogte van de in het eerste lid bedoelde financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum per maand dat gelijk is aan de maximale huurgrens, waarbij de Wet op de huurtoeslag nog van toepassing is.

  • 5.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van verwijdering van een woonruimteaanpassing als de woonruimte in de aangepaste staat niet opnieuw verhuurbaar is.

Artikel 10 Maximering financiële tegemoetkoming aanpassingskosten woonwagens

  • 1.

    Het college kan op aanvraag een de financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget toekennen voor de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente Pijnacker Nootdorp op de standplaats stond en;

    • d.

      de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet .

  • 2

    Indien de resterende technische levensduur van een woonwagen minder dan 5 jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de forfaitaire financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor aanpassingskosten maximaal € 1.084,00.

HOOFDSTUK 3. KUNNEN BESCHIKKEN OVER EEN SCHOONGEHOUDEN WONING, OVER GOEDEREN VOOR PRIMAIRE LEVENSBEHOEFTEN, OVER SCHONE KLEIDING EN ANDER NOODZAKELIJK TEXTIEL EN HET THUIS KUNNEN ZORGEN VOOR KINDEREN DIE TOT HET GEZIN BEHOREN

Artikel 11 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt op jaarbasis vastgesteld op basis van de formule: uurtarief x aantal geïndiceerde uren per week x 52 x 86 %.

HOOFDSTUK 4. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL.

Artikel 12 Persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de huurprijs van de goedkoopst compenserende voorziening in natura,.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor (aanpassing aan) een individuele vervoersvoorziening wordt vastgesteld op basis van een door het college op te vragen offerte.

Artikel 13 Forfaitaire financiële tegemoetkomingen voor vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 1.084,00.

  • 2.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 1.084,00.

  • 3.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 1.084,00.

  • 4.

    Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt maximaal € 975,00.

  • 5.

    De hiervoor in het tweede en derde lid genoemde bedragen kunnen met maximaal € 500,00 per jaar worden verhoogd, indien deze bedragen aantoonbaar ontoereikend zijn.

  • 6.

    De hiervoor in het eerste tot en met vierde lid genoemde bedragen kunnen aan de hand van de in de beleidsregels genoemde criteria worden verlaagd indien er sprake is van een beperkte vervoersbehoefte.

Artikel 14 Collectief vraagafhankelijk vervoer

  • 1.

    Onder een collectieve vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 1, dertiende lid van de Verordening wordt verstaan het recht op het gebruik tegen gereduceerd tarief binnen de maximale reisafstand van 5 zones per jaar met de Regiotaxi.

  • 2.

    Voor gebruik van het collectief vervoer is de aanvrager per zone een ritbijdrage verschuldigd die gelijk is aan het volledige OV-tarief.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde ritbijdrage is alleen van toepassing op de in het eerste lid genoemde zones. Gebruik van de Regiotaxi buiten deze zones is voor eigen rekening.

HOOFDSTUK 5. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING.

Artikel 15 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming voor rolstoelen

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de huurprijs van de goedkoopst compenserende naturavoorziening

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor (aanpassing aan) een individuele rolstoel wordt vastgesteld op basis van een door het college op te vragen offerte.

HOOFDSTUK 6 MEDEMENSEN ONTMOETEN EN SOCIALE VERBANDEN AANGAAN

Artikel 16 Vaststelling hoogte persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming.

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening voor het medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan wordt vastgesteld aan de hand van de huurprijs van de goedkoopst compenserende naturavoorziening

  • 2.

    Het bedrag van de forfaitaire financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel, zoals bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Verordening is maximaal € 2.384,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE REGELS ROND VERSTREKKING VAN VOORZIENINGEN.

Artikel 17 Regels rond verstrekking, verantwoording en terugvordering van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget met inachtneming van de in de beschikking gestelde voorwaarden beschikbaar gesteld aan de aanvrager

  • 3.

    Van overwegende bezwaren tegen de keuze voor een persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 19 van de Verordening is sprake, indien:

    • a.

      tijdens het onderzoek aanwijzingen zijn gevonden waardoor het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget en een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

  • 4.
    • a.

      De verantwoording van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt op verzoek van het college door de budgethouder plaats door het overleggen van:

      • -

        het contract dat is afgesloten met de dienstverlener;

      • -

        facturen van de ingekochte dienstverlening;

      • -

        betalingsbewijzen.

    • b.

      De verantwoording van het persoonsgebonden budget voor andere voorzieningen dan hulp bij het huishouden vindt op verzoek van het college door de budgethouder plaats door het overleggen van:

      • -

        facturen waaruit blijkt dat een adequate voorziening is gekocht of gehuurd, inclusief eventuele facturen van de kosten van onderhoud en reparatie;

      • -

        facturen van de ingekochte dienstverlening;

      • -

        betalingsbewijzen.

    • c.

      De besteding van de persoonsgebonden budgetten door de budgethouder wordt getoetst aan de hand van een door het college vastgesteld protocol.

  • 5.

    Indien de budgethouder het beheer over de aan hem toegekende persoonsgebonden budget overlaat aan een derde, zijn de kosten daarvan voor zijn eigen rekening, tenzij het beheer plaatsvindt door een organisatie waarmee de gemeente Pijnacker-Nootdorp een overeenkomst heeft gesloten voor het beheer van toegekende persoonsgebonden budgetten.

Artikel 18 Regels rond verstrekking van naturavoorzieningen

  • 1.

    Een naturavoorziening kan worden verleend in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening.

  • 2.

    Indien een naturavoorziening wordt verstrekt in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening zal tussen leverancier en aanvrager een bruikleenovereenkomst dan wel een dienstverleningsovereenkomst worden afgesloten. Levering of dienstverlening vindt eerst plaats nadat de beschikking tot toekenning van de voorziening bekend is gemaakt.

  • 3.

    Leverancier en aanvrager dienen gebruik te maken van de modelovereenkomst voor bruikleen dan wel dienstverlening die door het college ter beschikking wordt gesteld.

  • 4.

    Van de bruikleenovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst wordt direct na ondertekening een afschrift aan het college gezonden.

HOOFDSTUK 8. EIGEN BIJDRAGEN EN EIGEN AANDEEL.

Artikel 19 Omvang van de eigen bijdragen of het eigen aandeel

  • 1.

    De eigen bijdrage en het eigen aandeel bij de verstrekking van alle individuele voorzieningen zijn gelijk aan de maximale bedragen zoals opgenomen in artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, en volgen de jaarlijkse aanpassing door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid zijn belanghebbenden met een inkomen tot maximaal 110 % van de toepasselijke bruto bijstandsnorm geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd.

  • 3.

    In aansluiting op de in het eerste lid genoemde regeling wordt bij de verstrekking van een woningaanpassing aan een woningeigenaar ten behoeve van diens huurder aan die huurder gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht. Voor de berekening van de maximale hoogte van de eigen bijdrage is het gestelde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt geen eigen bijdrage dan wel eigen aandeel gevraagd bij:

    • a.

      verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte voor zover deze betrekking heeft op het toe- en doorgankelijk maken van het woongebouw, waardoor meerdere personen gebruik kunnen maken van deze aanpassing;

    • b.

      verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor huurderving als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van dit Besluit;

    • c.

      verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor verwijdering van voorzieningen;

    • d.

      verstrekking van een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget voor kosten van onderhoud, keuring, reparatie en aanpassing van een woonvoorziening, die niet meteen bij de eerste verstrekking van de betreffende voorziening zijn inbegrepen;

    • e.

      de toekenning van het recht op gebruik van collectief vervoer tegen gereduceerd tarief als bedoeld in artikel 12 van dit Besluit;

    • f.

      voor vervoersvoorzieningen voor zover de voorziening bestaat uit accessoires, aanpassingen van hulpmiddelen (met uitzondering van autoaanpassingen), rijlessen of reparatie-, onderhouds- en keuringskosten die niet bij de eerste verstrekking van de voorziening zijn inbegrepen;

HOOFDSTUK 9. OVERIGE BEPALINGEN.

Artikel 20 Citeertitel, inwerkingtreding en overgangsrecht.

  • 1.

    Dit besluit kan worden aangehaald als "Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013".

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013.

  • 3.

    Het Uitvoeringsbesluit Individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2012 wordt met ingang van de inwerkingtreding van dit Uitvoeringsbesluit ingetrokken, met dien verstande dat de bepalingen van het eerstgenoemde Uitvoeringsbesluit van toepassing blijven op aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van dit Uitvoeringsbesluit zijn ingediend.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 20 december 2012
de secretaris, de burgemeester,
drs. J.P.R. Woudstra drs. F.H. Buddenberg

Bijlage

Maximale vergoeding van kosten onderhoud, keuring en reparatie van liften en elektrische deurdrangers zoals bedoeld in artikel 4:4 van het Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2012.

Onder een traplift wordt verstaan: een stoeltraplift, een rolstoeltraplift en/of een staplateaulift.

Soort lift

Frequentie periodiek onderhoud

Kosten periodiek onderhoud

Traplift

1 x per jaar

€ 215,-

Woonhuislift

2 x per jaar

€ 262,-

Hefplateaulift

2 x per jaar

€ 262,-

Plafondlift

1 x per jaar (incl. weekendservice)

€ 250-

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

50% voor installaties geplaatst buiten de woning

50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen

50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch weg te klappen raildelen.

De kosten voor eventuele bijkomende reparaties kunnen separaat van de onderhoudskosten worden vergoed. Genoemde bedragen zijn per onderhoudsbeurt.

De maximale vergoeding voor onderhoud aan een deurdranger bedraagt € 126,00 per jaar. In dit bedrag is niet begrepen eventuele kosten voor reparaties. Deze kunnen separaat van de onderhoudskosten worden vergoed. Reparatiekosten als gevolg van vandalisme worden maximaal eenmaal per jaar vergoed.

Genoemde bedragen zijn exclusief BTW.

Toelichting Uitvoeringsbesluit Gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013

Concept

Artikel 1

De bepalingen in lid 1 en lid 2 spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 2

Lid 1

Ad a.

In het kader van het compensatiebeginsel wordt 100% van de kosten voor woonvoorzieningen die voor vergoeding in aanmerking komen ook daadwerkelijk vergoed. Dit geldt zowel voor een woonvoorziening in natura als voor een financiële tegemoetkoming en voor een persoonsgebonden budget. Het pakket van eisen vormt de concrete grondslag voor de offerte, die op zijn beurt basis is om de kosten vast te stellen.

De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, worden per aanvraag ingeperkt door het programma van eisen voor de woonvoorziening. Dit zijn de eisen waaraan een woonvoorziening moet voldoen. De consulent stelt dit programma van eisen tijdens de aanvraagprocedure vast.

De kosten die worden vergoed zijn de verbouw- en montagekosten, maar ook zaken als bouwtekeningen (architect), kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Per aanvraag kunnen andere kosten worden vergoed. Zo zullen kosten van diensten van architecten en toezicht bij een kleine verbouwing bijvoorbeeld geen rol spelen, maar bij een grotere verbouwing wel.

Ad. b.

Referentiekader voor het toetsen van de kosten vindt plaats aan de hand van gegevens van SCIO-consult BV.

Ad. c.

Hier wordt geregeld dat indien een voorziening nieuw minder kost dan € 500,- het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op het bedrag van de nieuwwaarde (via een offerte) en niet op de restwaarde van de gebruikte voorziening.

Ad. d.

Dit artikel draagt bij aan versnelling van de realisatie van een woonvoorziening, zonder dat het college groot risico loopt. Woonvoorzieningen die naar verwachting minder dan € 5.000,- kosten, betreffen over het algemeen geen ingrijpende verbouwingen. De grens ligt bij € 5.000,- omdat daar ook het omslagpunt voor toepassing van het primaat van de verhuizing ligt.

Bij kosten hoger dan € 5.000,- overweegt het college immers of verhuizen niet doelmatiger is dan de huidige woning aanpassen. Daarbij wordt een wegingskader toegepast, aangezien het in dit kader niet alleen gaat om een financiële afweging maar ook om afweging van sociale en medische aspecten. Dit wegingskader wordt verder uitgewerkt in de beleidsregels.

Lid 2

Ad a.

Dit artikel gaat over de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget voor de kosten van woningsanering. Het kan ook gaan om het vervangen van voor rolstoelgebruik ongeschikte vloerbedekking. Woningsanering heeft betrekking op het saneren van een of meer gebruiksruimten in een woning. Saneren kan noodzakelijk zijn vanwege COPD (=Chronic Obstructive Pulmonary Diseases, een verzamelnaam voor de longaandoeningen bronchitis en longemfyseem). Veelal gaat het om de vervanging van vloerbedekking door een glad afneembaar vloeroppervlak.

De kosten van sanering hebben betrekking op verwijderen en afvoeren van liggende vloerbedekking, aanschafkosten van gladde, afneembare vloerbedekking en aanbrengen daarvan.

Voor de bepaling van de kosten dient een gespecificeerde offerte opgevraagd te worden, waaruit de kosten per strekkende meter blijken.

Ad. b.

De te verstrekken tegemoetkoming is afhankelijk van leeftijd van de in de woning aanwezige vloerbedekking. Hoe ouder de vloerbedekking, hoe lager de Wmo- tegemoetkoming. Basis voor vaststelling van de tegemoetkoming is de offerteprijs per strekkende meter in relatie tot het afschrijvingspercentage op basis van de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking.

Artikel 3

Indien een aangepaste woning binnen 5 jaar na aanpassing weer wordt verkocht kan de gemeente een deel van de kosten terugvragen. Dit is in de verordening geregeld. De uitwerking is in artikel 3 van het Besluit gegeven. In lid 1 wordt de ingangsdatum gestelde op de datum van verkoop. Op dat moment wordt immers de overeenkomst gesloten en wordt de verkoopprijs duidelijk. Er is niet gekozen voor de overdrachtsdatum, omdat die kan worden verschoven om zo buiten de termijnen, genoemd in het tweede lid, te vallen.

In het tweede lid wordt een afschrijvingsschema gegeven, verdeeld over 5 jaar (na datum van verkoop). Per jaar wordt de terugbetalingsverplichting 20 % lager.

Door de aanvrager betaalde eigen bijdrage c.q. eigen aandeel wordt uiteraard buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van de terugbetalingsverplichting.

Artikel 4

Het primaat van de verhuizing is in feite een specifieke toepassing van de regel dat in beginsel alleen de goedkoopst-compenserende voorziening wordt verstrekt. Concreet houdt dit in dat het college geen tegemoetkoming voor aanpassing van de huidige woning verstrekt, maar wel een tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten, omdat verhuizen goedkoper is dan aanpassen. Bij de keuze tussen verhuizen en aanpassen kunnen allerlei factoren van belang zijn, zoals de medische situatie, de kosten van aanpassing, het type woning, sociale factoren en uiteraard ook de beschikbaarheid van een voor de betrokkene betaalbare andere woning. Van de kant van de gemeente spelen de kosten uiteraard de belangrijkste rol. Omdat het toepassen van het primaat een zwaarwegend besluit is, zal het besluit tot toepassing ervan ook evenredig moeten zijn ten opzichte van de besparing die de gemeente ermee beoogt te bereiken ten opzichte van het alternatief (aanpassen). Om deze reden kan het toepassen van het primaat alleen worden overwogen als daarmee een substantiële besparing van aanpassingskosten kan worden behaald. Het toepassen van het primaat van de verhuizing wordt daarom in de gemeente Pijnacker-Nootdorp alleen overwogen als de kosten het in het Besluit opgenomen bedrag overschrijden.

Artikel 5

Dit artikel 5 legt vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een financiële tegemoetkoming in verhuiskosten- en herinrichtingskosten, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verhuizing van een persoon met beperkingen van een niet-adequate naar een adequate woning, en een persoon die op verzoek van de gemeente zijn woning ontruimt ten behoeve van een persoon met beperkingen.

Artikel 6

Artikel 6 regelt het bezoekbaar maken voor AWBZ-bewoners. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) was het bezoekbaar maken bovenwettelijk, en alleen gebaseerd op de gemeentelijke verordening. Dit had te maken met het feit dat AWBZ-bewoners onder de Wvg geen recht hadden op woonvoorzieningen. Wat de status van bezoekbaar maken onder de Wmo is, staat nog niet geheel vast, maar uit het feit dat de Wmo niet was bedoeld als verbreding ten opzichte van het Wvg-terrein, wordt in dit Uitvoeringsbesluit uitgegaan van voortzetting van de Wvg-praktijk.

Bezoekbaar maken was onder de Wvg – via de verordening- zoals vermeld, de uitzondering op die regel. Bezoekbaar maken is beperkt tot het toegankelijk maken van de te bezoeken woning zelf, de woonkamer en het toilet.

De hoogte van dit bedrag van de tegemoetkoming is vastgesteld op basis van een inschatting van de gemiddelde kosten van de voorzieningen die voor dit bedrag gerealiseerd kunnen worden inzake het bezoekbaar maken. Voor dit bedrag is het mogelijk om toilet en woonkamer toegankelijk te maken. Indien een woning alleen bezoekbaar gemaakt kan worden voor een hoger bedrag geldt het primaat verhuizen.

Artikel 7 en artikel 8

Deze artikelen hangen qua doelstelling nauw met elkaar samen. Artikel 7 geeft regels met het oog op controle van de te verrichten werkzaamheden bij woningaanpassingen. Doel is dat er gemeentelijk toezicht mogelijk is op de te verrichten werkzaamheden, zodat er een adequate woonsituatie ontstaat, waarin de problemen van de aanvrager op het gebied van het normale gebruik van diens woning worden gecompenseerd.

Artikel 8 ziet over de situatie na de aanpassing. Doel is het mogelijk maken van met name financiële controle, aangezien aanpassingen vaak kostbaar zijn.

Artikel 9

Lid 1 en 2.

Gedurende de periode waarin de woning van de persoon met een beperking wordt aangepast, kan een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden verstrekt , indien gebruik moet worden gemaakt van tijdelijke huisvesting. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte (ad. a.) of van een niet-zelfstandige woonruimte (ad. b.). In het geval van het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte komen de werkelijke kosten voor vergoeding in aanmerking tot het maximale huurbedrag per maand dat als grens geldt om nog in aanmerking te komen voor huurtoeslag ingevolge de Wet op de huurtoeslag.

Als een niet-zelfstandige tijdelijke woonruimte wordt betrokken, komen de werkelijke kosten voor vergoeding in aanmerking, echter met een bepaald maximum, dat in dit artikellid wordt vermeld onder b.

Lid 3

De in lid 1 en 2 bedoelde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget wordt voor maximaal een half jaar verstrekt.

Lid 4

Ad a.

Hier wordt een grens aangegeven waaronder er geen tegemoetkoming voor de derving van huurpenningen plaats vindt. Een tegemoetkoming voor gederfde huurinkomsten kan dus alleen verstrekt worden, indien de woonaanpassing een hogere waarde vertegenwoordigt dan het hier genoemde bedrag.

Indien een aangepaste woonruimte die voor meer dan € 5.000,00 is aangepast, tussentijds door de persoon met een beperking wordt verlaten, kan aan de eigenaar van de woning voor maximaal zes maanden een tegemoetkoming worden verstrekt in verband met de derving van huurinkomsten. Enige beperking hierbij is dat de eerste maand huurderving niet voor vergoeding in aanmerking komt. Deze periode is vastgesteld in verband met het gebruikelijke verhuurdersrisico bij wisseling van huurder.

Ad b.

Een tegemoetkoming op basis van lid a., wordt op grond van lid b., afhankelijk gesteld van de kale huur van de woonruimte. Het maximum per maand is daarbij gelijk aan de maximale huurgrens waarbij de Wet op de huurtoeslag nog van toepassing is.

Lid 5

De hier geregelde materie spreekt voor zich. Uiteraard zullen aanpassingen zoveel mogelijk opnieuw worden gebruikt en bij voorkeur ter beschikking worden gesteld aan een huurder die ze nodig heeft.

Artikel 10 Maximale aanpassingskosten woonwagens

Lid 1

Woonvoorzieningen kunnen ook worden aangebracht in een daartoe geschikte woonwagen. Voorwaarde daarbij is onder meer dat de technische staat van de woonwagen dusdanig moet zijn dat deze nog minimaal vijf jaar kan worden bewoond. Hetzelfde gaat op voor de standplaats waar de woonwagen zich op bevindt.

Lid 2

Wordt deze standplaats binnen vijf jaar na de datum van de aanvraag opgeheven, dan kunnen de maximale aanpassingskosten die voor vergoeding in aanmerking komen nooit meer dan het in dit artikel in lid 2. genoemde bedrag bedragen.

Artikel 11

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Voor pgb-budgethouders berekent de gemeente het persoonsgebonden budget op basis van de volgende formule:

uurtarief van de aanbieder x geïndiceerd aantal uren x 52 weken x 86%

Het percentage van 86% werd door het College tarieven gezondheidszorg gehanteerd bij de berekening van de pgb-budgetten onder de AWBZ op het moment van de invoering van de Wmo (1 januari 2007). Bij de berekening van het pgb voor nieuwe budgethouders onder de Wmo wordt de korting van 14% doorberekend op het budget voor de verstrekking in natura. Op de omvang wordt 14% gekort aangezien de budgethouder geen overheadkosten heeft, kosten die wel spelen bij hulp in natura.

De inhoud van de hulp bij het huishouden voor personen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem bestaat uit hulp bij huishoudelijke werkzaamheden dan wel huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met hulp bij de organisatie van het huishouden. Binnen de hulp bij het huishouden beperkt het begeleiden van cliënten zich tot het leren organiseren van het huishouden en het leren uitvoeren van huishoudelijke taken. Andere begeleiding in verband met een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem behoren volgens het college niet tot hulp bij het huishouden.

Artikel 12

Lid 1

Hier is geregeld dat de hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt bepaald door de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie op grond van prijsopgave van de leverancier, waarbij rekening wordt gehouden met een afschrijvingstermijn van 5 jaar.

Lid 2

In afwijking van de regeling in het eerste lid is voor aanpassingen, die vrijwel altijd maatwerk vereisen, een offerte is vereist. Voor aanpassingen kan uiteraard niet worden verwezen naar standaardhuurprijzen.

Artikel 13

Lid 1 tot en met 4

Voor de verschillende soorten vervoerskosten, worden verschillende maximumbedragen per jaar gehanteerd. Deze hangen uiteraard samen met de verschillende kostprijzen.

Lid 5 en 6

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 14

Lid 1

Bewoners van de gemeente Pijnacker-Nootdorp kunnen gebruik maken van een collectief vervoerssysteem, de Regiotaxi. Daarvoor betalen zij een bepaald gebruikstarief. Mensen met een Wmo-indicatie voor collectief vervoer kunnen ook gebruik maken van deze regiotaxi. Zij betalen echter een gereduceerd tarief.

Lid 2

Het gereduceerd tarief, zoals genoemd in lid 1, is het openbaar vervoertarief. Net als voor het openbaar vervoer moet ook voor gebruik van het collectief vervoer betaald worden. Het gaat hierbij om een ritbijdrage, die gelijk is aan de kosten van gebruik van het openbaar vervoer. Deze bijdrage moet niet worden verward met de eigen bijdrage, c.q. het eigen aandeel, zoals dat genoemd wordt in artikel 19 van dit Uitvoeringsbesluit. Beide bijdragen staan (juridisch) los van elkaar.

Lid 3

De in lid 2 genoemde ritbijdrage is een lagere bijdrage (gereduceerd tarief) die alleen geldt voor mensen met een Wmo-indicatie. Mensen zonder indicatie kunnen ook gebruik maken van het collectief vervoer, maar voor hen geldt niet de hier bedoelde ritbijdrage op basis van een gereduceerd tarief. Dat gereduceerde tarief is evenmin van toepassing op mensen met een Wmo-indicatie die buiten het in lid 1 bedoelde zonegebied reizen met het collectief vervoer.

Artikel 15

Om de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel te kunnen bepalen, wordt uitgegaan van de huurprijs van de goedkoopst adequate rolstoelvoorziening. In deze huurprijs is het onderhoud, de keuring evenals eventuele reparaties inbegrepen. Uiteindelijk is bepalend de prijsopgave van de leverancier waarbij rekening wordt gehouden met een afschrijvingstermijn van 5 jaar. Dit geldt ook voor aanpassingen , zie lid 2.

Artikel 16

Lid 1

Om de hoogte van het persoonsgebonden budget voor een participatievoorziening te kunnen bepalen, wordt uitgegaan van de prijs van een naturavoorziening, welke vorm die ook heeft. Dit heeft te maken met het vooralsnog weinig vastomlijnde karakter van dergelijke voorzieningen onder de Wmo.

Lid 2

Dit artikellid behandelt de wijze van verstrekking van de sportrolstoel. Indien een persoon met een beperking geïndiceerd is voor een sportrolstoel, kan hij of zij deze rolstoel zelf aanschaffen. Hiervoor ontvangt de aanvrager een gemaximeerde tegemoetkoming. Dit bedrag dient voor het aanschaffen van de gehele sportrolstoel inclusief de aanpassingen, en voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie. Het budget kan worden toegekend voor een periode van drie jaar.

Op dit hoofdprincipe bestaat een uitzondering. Het gaat dan in het bijzonder om de elektrische besturing van een sportrolstoel. Deze aanpassing valt buiten het maximale bedrag. Elektrische besturing van een sportrolstoel kan met toepassing van de hardheidsclausule worden toegekend. Dit dient individueel te worden bepaald. Hoe de sportrolstoel eruit moet zien, moet blijken uit het programma van eisen dat door de indicatiestellende instantie wordt opgesteld. Het bedrag wordt toegekend wanneer de gespecificeerde offerte is ingediend, waaruit blijkt dat de voorziening voldoet aan de eisen, en dus, met andere woorden, adequaat is

Artikel 17

In artikel 6 lid 1 en 7 lid 2 van de Wmo is vastgelegd dat het college aanvragers de keus moet bieden tussen verstrekkingen in natura of in de vorm van een financiële tegemoetkoming enerzijds en in de vorm van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) anderzijds. In artikel 17 zijn de nadere voorwaarden uitgewerkt voor het verstrekken van het pgb. Het gaat om administratieve en financiële voorwaarden (lid 4) , maar ook om overwegende bezwaren tegen het verstrekken van een pgb (lid 3) en ondersteuning bij het gebruiken van het pgb (lid 5).

In lid 3 is benoemd wanneer sprake is van overwegende bezwaren tegen de verstrekking van een pgb. Van een dergelijke situatie kan sprake zijn als tijdens het afhandelen van de aanvraag blijkt dat de aanvrager onvoldoende in staat is om een adequate boekhouding bij te houden. Ook kunnen er schulden zijn waardoor het risico bestaat dat het pgb niet wordt gebruikt waarvoor het verstrekt wordt. Bij het afhandelen van de aanvraag onderzoekt de gemeente of er gegronde redenen zijn om het pgb niet te verstrekken.

Lid 4 noemt welke documenten de pgb- houder dient te overleggen aan het college, zodat de besteding van het pgb kan worden gecontroleerd. Dit verschilt per soort pgb. Bij een pgb voor hulp bij het huishouden wordt een dienst ingekocht, waarvoor de pgb houder een contract afsluit met een dienstverlener. Bij een pgb voor een andere voorziening wordt een product ingekocht. Elke budgethouder kan in principe worden gecontroleerd.

De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) verleent al jaren diensten aan inwoners van de gemeente Pijnacker-Nootdorp met een persoonsgebonden budget op grond van deWmo. De diensten van de SVB bestaan uit het uitvoeren van de werkgeverstaak die een pgb-houder heeft en betreft:

  • 1.

    vergoeding van bij ziekte doorbetaald loon, het beheer van collectieve verzekeringen en het beheer van collectieve voorzieningen;

  • 2.

    het op verzoek van de budgethouder verzorgen van de salarisadministratie indien sprake is van een arbeidsrelatie waarbij de budgethouder verplicht is tot inhouding en afdracht van sociale premies en/of loonheffing op het loon van de zorgverlener;

  • 3.

    het beschikbaar stellen van modelovereenkomsten aan alle budgethouders en het bijhouden van deze modelovereenkomsten naar aanleiding van wettelijke ontwikkelingen;

  • 4.

    het geven van informatie en advies op arbeidsrechtelijk terrein aan alle budgethouders.

Er is een aantal redenen waarom de gemeente Pijnacker-Nootdorp de dienstverlening van de SVB aanbiedt aan pgb-houders onder de Wmo. De individuele budgethouder kan niet zelf particulier bij de SVB inkopen aangezien het een publieksrechtelijke dienstverlenende instelling betreft. Indien er sprake is van zowel een AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten)- als een Wmo-budget krijgt de budgethouder anders met twee verschillende werkwijzen te maken: voor de AWBZ kan wel gebruik worden gemaakt van de SVB, voor de Wmo niet. De SVB heeft de ervaring dat Pgb-houders vaak niet goed weten wat op hen afkomt in de zin van werkgeverschap; verzekering voor loondoorbetaling bij ziekte, wet poortwachter etc. De keuzevrijheid van de pgb-houder staat echter voorop, er hoeft geen gebruik te worden gemaakt van de diensten van de SVB, het kan. De gemeente koopt de dienstverlening van de SVB in. De pgb-houder hoeft niet te betalen voor de diensten van de SVB. Mocht de pgb-houder geen gebruik maken van de SVB maar van een andere instantie voor deze ondersteuning, dan komen de kosten daarvan voor rekening van de pgb-houder.

Artikel 18

Lid 1

Uitgangspunt in de Wmo is de naturavoorziening. Wat niet in natura kan worden verstrekt, wordt in de vorm van een geldbedrag verstrekt, een financiële tegemoetkoming,of als alternatief voor zowel natura als financiële tegemoetkoming, een persoonsgebonden budget.

Daarvan uitgaande is een naturavoorziening dus een voorziening die niet in de vorm van een geldbedrag wordt verstrekt, maar “kant en klaar”. De drie verstrekkingsvormen van naturavoorzieningen, zoals hier genoemd, zijn verstrekking in eigendom, verstrekking in bruikleen en verstrekking in de vorm van dienstverlening. Verstrekking in eigendom, een vorm van verstrekking in natura, moet niet verward worden met het eigenaar worden van een voorziening die men met een persoonsgebonden budget aanschaft. Vanuit de Wmo geredeneerd is dat een verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Lid 2 tot en met 4

Voor de in lid 1 genoemde verstrekking in bruikleen en verstrekking in de vorm van dienstverlening worden overeenkomsten gesloten. De hier genoemde regels spreken voor zich.

Artikel 19

Lid 1

In dit artikel wordt de hoogte van de eigen bijdrage (bij verstrekking in natura en bij een persoonsgebonden budget) en het eigen aandeel (bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming) vastgesteld op basis van delegatie via de verordening. Het college volgt daarbij de landelijke maxima uit het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2

Hier wordt een uitzondering gemaakt op lid 1. Mensen met een bruto inkomen lager dan 110 % van de in hun situatie geldende bijstandsnorm, betalen geen eigen bijdrage of eigen aandeel.

Lid 3

In het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd dat voor woningaanpassingen en andere voorzieningen die in eigendom verstrekt worden maximaal over 39 perioden van 4 weken een eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd mag worden. Deze beperkende regel wordt via lid 1 van artikel 19 overgenomen door de gemeente Pijnacker-Nootdorp, en in lid 3 ook van toepassing verklaard op huurders, die voorzieningen via toekenning aan de eigenaar in natura krijgen.

De bepalingen over de inkomensgrenzen uit lid 1 en 2 die bij de berekening een rol spelen, blijven daarbij uiteraard van toepassing.

Bij andere voorzieningen is de periode waarover een eigen bijdrage of eigen aandeel mag worden gevraagd, niet beperkt. In principe kan de gemeente daarvoor- in tijd- onbeperkt een eigen bijdrage of eigen aandeel vragen, zijn het dat de kosten van de voorziening daarbij wel een grens vormen. De eigen bijdrage of het eigen aandeel mag nooit hoger worden dan de kosten van de voorziening voor de gemeente bedragen. Met andere woorden, de gemeente mag niet “verdienen” aan het verstrekken van voorzieningen.

Lid 4

Voor een aantal voorzieningen wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd, om uiteenlopende redenen. Bij voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten en bij collectief vervoer is het bijvoorbeeld praktisch gezien lastig c.q. onuitvoerbaar. Bij tegemoetkomingen voor huurderving en verwijderen van voorzieningen is soms geen sprake van een individuele voorziening voor maatschappelijke ondersteuning, maar van schadeloosstelling van derden (verhuurders).

Artikel 20

Dit artikel bevat een aantal slotbepalingen, zoals de citeertitel, datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit en een overgangsbepaling, die gelijk is aan de in de voorafgaande versie van dit uitvoeringsbesluit gehanteerde overgangsregel. Deze regel is van toepassing op de het moment van inwerkingtreding ingediende aanvragen, waarop nog niet is besloten. Deze aanvragen worden volgens het oude uitvoeringsbesluit afgehandeld, met andere woorden, op basis van de regels die golden op het moment van indiening van de aanvraag.