Regeling vervallen per 17-06-2010

Uitvoeringsbesluit Individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2006

Geldend van 18-12-2008 t/m 16-06-2010

Intitulé

Uitvoeringsbesluit Individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2006

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gelet op artikel 4 tweede lid,artikel 15, artikel 19 en artikel 23 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

gelet op de Verordening individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2006;

gelet op de algemene maatregel van bestuur Besluit Maatschappelijke Ondersteuning ingaande 1 januari 2007,

Besluit:

vast te stellen het volgende Uitvoeringsbesluit Individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2006:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 - Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 2:1 - Regels rond verstrekking en verantwoording.

  • 1.

    Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met en een verantwoorde besteding van een persoonsgebonden budget;

  • 2.

    Voor losse roerende woonvoorzieningen wordt een PGB verstrekt ter hoogte van de kosten van een herverstrekking, tenzij het om een voorziening gaat waarvan de nieuwwaarde € 500,00 of minder bedraagt, dan omvat het PGB de nieuwwaarde.

  • 3.

    De budgethouder dient in alle gevallen de besteding van het Persoonsgebonden budget te kunnen verantwoorden aan het college.

  • 4.

    Het college stelt een protocol op waarin de wijze van controle op de besteding van het persoonsgebonden budget wordt vastgelegd.

Artikel 2:2 Budgetbeheer door derden

Indien de budgethouder het beheer over het aan hem toegekende persoonsgebonden budget overlaat aan een derde, komen de kosten van dit beheer voor rekening van de budgethouder, tenzij dit beheer plaatsvindt door de SVB.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel bij hulp in het huishouden.

Artikel 3:1. Omvang van de eigen bijdragen en het eigen aandeel.

  • 1.

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt maximaal € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.137,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.137,00.

  • 2.

    Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.162,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.162,00.

  • 3.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.810,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.810,00.

  • 4.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19.837,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.837,00.

Artikel 3:2. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

  • 1.

    De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor de overgangscliënten PGB AWBZ vindt ten aanzien van hulp bij het huishouden als volgt plaats:

  • Er

    wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per klasse per jaar bedraagt:

    • Klasse

      1: € 884,00

    • Klasse

      2: € 2.654,00

    • Klasse

      3: € 4.866,00

    • Klasse

      4: € 7.520,00

    • Klasse

      5: € 10.175,00

    • Klasse

      6: € 12.828,00

  • terwijl

    bij additionele uren die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend een uurbedrag van € 884,00 wordt gehanteerd.

  • 2.

    Voor het vaststellen van een persoonsgeboden budget voor aanvragen vanaf 1-1-2007 voor hulp bij het huishouden geldt het volgende:

    • a.

      De omvang van het PGB wordt met de volgende formule berekend:

    • uurtarief

      x gemiddelde aantal uren van de klasse x 52 weken x 86%

    • b.

      Voor de berekening van het persoonsgebonden budget wordt uitgegaan van het gemiddelde aantal uren per klasse. Deze gemiddelden zijn:

    • Klasse

      1 = 1

    • Klasse

      2 = 3

    • Klasse

      3 = 5,5

    • Klasse

      4 = 8,5

    • Klasse

      5 = 11,5

    • Klasse

      6 = 14,5

Artikel 3:3 Geen eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt niet opgelegd voor zover:

  • a.

    Binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden;

  • b.

    binnen een jaar nadat de aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning de naam, het adres en de woonplaats als mede de omvang van de maatschappelijke ondersteuning heeft aangeleverd bij de op grond van artikel 16 van de wet aangewezen rechtspersoon, deze rechtspersoon de naam, het adres en de woonplaats niet heeft teruggevonden in de gemeentelijke basisadministratie.

Artikel 3:4 AWBZ-protocol

Bij het vaststellen van de omvang en de inhoud van de hulp bij het huishouden wordt gebruik gemaakt van het AWBZ protocol huishoudelijke verzorging en gebruikelijke zorg.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 4:1 Hoogte PGB

  • 1.

    De hoogte van de door het college te verlenen PGB voor een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 4:2 onder b van de verordening bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    Tot de woningaanpassingen zoals bedoeld in artikel 4:2 onder b van de verordening, worden de volgende kosten gerekend:

    • a.

      de aanneemsom voor het treffen van de voorziening, waarin begrepen de loon- en materiaalkosten;

    • b.

      de risicoverzekering van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom, met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is om een architect voor de woningaanpassing in te schakelen, worden deze kosten geacht voor vergoeding in aanmerking te komen;

    • d.

      de kosten van het toezicht op de uitvoering, voor zover toezicht noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk omdat niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

    • g.

      de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet te voorzien hadden kunnen worden;

    • h.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • i.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • j.

      de administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met een beperking.

  • 3.

    De vergoeding als bedoeld in het tweede lid onder d inzake de kosten van toezicht wordt slechts toegekend indien de aanneemsom meer bedraagt dan € 260,00. De vergoeding bedraagt maximaal 2% van de aanneemsom.

  • 4.

    De vergoeding als bedoeld in het tweede lid onder j inzake administratiekosten wordt slechts verleend voor zover de kosten in het tweede lid onder a t/m i meer bedragen dan € 1.020,00. De vergoeding bedraagt 10% van die kosten tot een maximum van € 385,00.

Artikel 4:2 – Hoogte verhuis- en (her)inrichtingskosten

De hoogte van het door het college te verlenen PGB in de verhuis- en (her)inrichtingskosten bedraagt:

  • a.

    voor een persoon met beperkingen als bedoeld in artikel 4:8 eerste lid van de verordening € 2.250,00;

  • b.

    voor een persoon als bedoeld in artikel 4:8 tweede lid van de verordening € 3.000,00.

Artikel 4:3 Maximale aanpassingskosten woonwagens

Indien de technische duur van de woonwagen als bedoeld in artikel 4:12 van de verordening minder dan 5 jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedragen de maximale aanpassingskosten € 1.000,00

Artikel 4:4 – Hoogte vergoeding voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie

De hoogte van een door het college te verlenen PGB voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4:2 onder e van de verordening, zal het bedrag als bedoeld in Bijlage I van dit besluit niet te boven gaan. Alleen de werkelijke kosten van keuring, onderhoud en reparatie komen in aanmerking voor vergoeding.

Artikel 4:5 – Hoogte vergoeding tijdelijke huisvesting

De hoogte van een door het college te verstrekken PGB voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4:2 onder f van de verordening bedraagt:

  • a.

    de werkelijke kosten met een maximum van het bedrag per maand dat als maximale huurgrens geldt om nog in aanmerking te komen voor huurtoeslag ingevolge de Wet op de huurtoeslag als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer aanhouden van de te verlaten zelfstandige woonruimte;

  • b.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 250,00 ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet- zelfstandige woonruimte.

Artikel 4:6 – Hoogte vergoeding huurderving

  • 1.

    De hoogte van een door het college te verstrekken PGB voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4:2 onder g van de verordening is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte en kan worden verstrekt indien de waarde van de aanpassing meer dan € 5.500,00 bedraagt.

  • 2.

    Ingeval de huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 5.500,00 is aangepast kan het college een PGB verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurpenningen voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor vergoeding in aanmerking komt.

  • 3.

    De hoogte van een PGB zoals bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum per maand dat gelijk is aan de maximale huurgrens, waarbij de Wet op de huurtoeslag nog van toepassing is.

Artikel 4:7 – Woningsanering

  • 1.

    De hoogte van een PGB voor woningsanering, als bedoeld in artikel 4:2 onder c van de verordening bedraagt, wanneer het gaat om het vervangen van zachte door harde vloerbedekking, maximaal € 50,00 per strekkende meter.

  • 2.

    Voor woningsanering gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

    • a.

      is een artikel nieuwer dan 2 jaar: 100% vergoeding;

    • b.

      is een artikel 2-4 jaar oud: 75% vergoeding;

    • c.

      is een artikel 4-6 jaar oud: 50% vergoeding;

    • d.

      is een artikel 6-8 jaar oud: 25% van de werkelijk gemaakte kosten;

    • e.

      is een artikel 8 jaar of ouder: geen vergoeding.

Artikel 4:8 – Maximumbedrag bezoekbaar maken

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken zoals genoemd in artikel 4:7 tweede tot en met het zesde lid van de verordening bedraagt € 4.000,00.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5:1 PGB voor de kosten van vervoersvoorzieningen

  • 1.

    De hoogte van een door het college te verlenen PGB als bedoeld in artikel 5:3 onder a en e bedraagt de huurprijs per maand van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud, keuring en reparatie volgens prijsopgaaf van de leverancier.

  • 2.

    De hoogte van een door het college te verlenen PGB als bedoeld in artikel 5:3 onder b tot en met d van de verordening wordt bepaald door de vervoersbehoefte zoals vastgesteld in het indicatieadvies en de hoogte van het inkomen zoals omschreven in dit uitvoeringsbesluit.

  • 3.

    De PGB’s voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5:3 onder b tot en met d van de verordening worden:

    • a.

      gehalveerd, indien belanghebbende de beschikking heeft over een scootmobiel of elektrische rolstoel voor buitengebruik;

    • b.

      verlaagd, indien er sprake is van een beperkte vervoersbehoefte. Criteria voor de verlaging worden in nader vast te stellen uitvoeringsbeleidsregels neergelegd.

Artikel 5:2 – Hoogte PGB voor de kosten van vervoersvoorzieningen

  • 1.

    De door het college te verlenen PGB voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 5:3 onder b tot en met e van de verordening, wordt forfaitair verstrekt.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de hoogte van de PGB’s wordt uitgegaan van de volgende maximumbedragen:

    • a.

      voor een PGB in de kosten van het gebruik van een eigen auto geldt een maximumbedrag € 1.000,00 per jaar;

    • b.

      voor een PGB in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een maximumbedrag van

    • € 1.000,00

      per jaar;

    • c.

      voor een PGB in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een maximumbedrag van € 1.000,00 per jaar;

    • d.

      voor een PGB in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een maximumbedrag van € 900,00 per jaar.

  • 3.

    De maximumbedragen genoemd in lid 2, sub b en c kunnen met maximaal € 500,00 worden verhoogd indien die maximumbedragen aantoonbaar ontoereikend zijn.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6:1 - PGB voor de kosten van rolstoelvoorzieningen

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel bedraagt de huurprijs per maand van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud, keuring en reparatie volgens prijsopgaaf van de leverancier.

Artikel 6:2 – PGB voor de kosten van sportrolstoelen

De door het college te verlenen PGB voor een sportrolstoel als bedoeld in artikel 6:3 tweede lid van de verordening wordt forfaitair verstrekt en bedraagt maximaal € 2.200,00 voor een periode van drie jaar.

Artikel 6:3 – Eigen bijdrage

Voor rolstoelvoorzieningen als bedoeld in artikel 6:2 van de verordening, als mede voor sportrolstoelen, zijn geen eigen bijdragen verschuldigd door de persoon met beperkingen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7:1 – Inwerkingtreding en intrekking

Dit Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2006 treedt in werking met ingang van 1 januari 2007, onder gelijktijdige intrekking van het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten gemeente Pijnacker - Nootdorp 2005.

Artikel 7:2 Geen eigen bijdrage

Tot 1 januari 2008 is de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend geen eigen bijdrage ingevolge de wet verschuldigd, indien deze persoon of zijn echtgenoot een bijdrage als bedoeld in artikel 4 of artikel 14 van het Bijdrage besluit zorg verschuldigd is.

Artikel 7:3 – Citeertitel

Dit uitvoeringsbesluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2006.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van 12 december 2006,
De secretaris, De burgemeester,

Bijlage I Maximale vergoeding onderhoud, keuring en reparatie van liften en elektrische deurdrangers in het kader van de WMO

Maximale vergoeding van kosten onderhoud, keuring en reparatie van liften en elektrische deurdrangers zoals bedoeld in artikel 4:4 van het Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2006.

Onder een traplift wordt verstaan: een stoeltraplift, een rolstoeltraplift en/of een staplateauplatlift.

Tabel 1: onderhoud

Soort lift

Frequentie periodiek onderhoud

Kosten periodiek onderhoud

Traplift

1x per jaar

€ 200,-

Woonhuislift

2x per jaar

€ 250,-

Hefplateaulift

2x per jaar

€ 250,-

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

50 % voor installaties geplaatst buiten de woning

50 % voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen

50 % voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch weg te klappen raildelen.

De kosten voor eventuele bijkomende reparaties kunnen separaat van de onderhoudskosten worden vergoed. Genoemde bedragen zijn per onderhoudsbeurt.

De maximale vergoeding voor onderhoud aan een deurdranger bedraagt € 120,00 per jaar. In dit bedrag is niet begrepen eventuele kosten voor reparaties. Deze kunnen separaat van de onderhoudskosten worden vergoed. Reparatiekosten als gevolg van vandalisme worden maximaal eenmaal per jaar vergoed.

Genoemde bedragen zijn exclusief BTW

Algemene toelichting op het uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van de maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker – Nootdorp 2006

Algemene informatie

De gemeente Pijnacker – Nootdorp heeft in de Verordening individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning 2006 haar gemeentelijke beleid vastgelegd ten aanzien van de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Deze Verordening verwijst naar het Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van maatschappelijke ondersteuning, waarin specifiek aandacht is voor de financiële aspecten van het gemeentelijke verstrekkingenbeleid.

De financiële aspecten vallen in twee delen uiteen, te weten

  • (a)

    de wijze van verstrekken

  • (b)

    een inkomenstoets

  • a.

    De wijze van verstrekken De wijze van toekennen binnen het gemeentelijke verstrekkingenbeleid geschiedt op twee manieren. Naast het in natura verstrekken van voorzieningen, al of niet in bruikleen, worden er persoonsgebonden budgetten verstrekt. Met in natura verstrekking wordt bedoeld: Een voorziening welke aan de persoon met beperkingen in eigendom of bruikleen wordt verstrekt. De kosten die de gemeente heeft bij een voorziening in natura betreffen de aanschafprijs van het middel inclusief onderhoud en reparatie, derhalve 100%. Met persoonsgebonden budget wordt bedoeld: Een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening. Een dergelijk budget is niet per definitie volledig kostendekkend, maar kan ook de omvang hebben van een forfaitaire vergoeding. Bij een forfaitaire vergoeding gaat het om een tegemoetkoming in de kosten, veelal in het gebruik van bijvoorbeeld een vervoersvoorziening. De hoogte van het bedrag hoeft niet toereikend en niet kostendekkend te zijn.

  • b.

    Inkomenstoets gemeente Pijnacker – Nootdorp Gemeenten zijn vrij in de keuze om bepaalde WMO voorzieningen inkomensafhankelijk te maken. Dit geldt echter niet voor de voorzieningen welke vallen onder de categorie “rolstoelen”. Rolstoelen zijn nooit inkomensafhankelijk. De gemeente Pijnacker – Nootdorp hanteert het onderstaande uitgangspunt: Indien het inkomen hoger is dan 1,5 maal het WMO norminkomen, worden de betreffende voorzieningen NIET verstrekt. De achterliggende gedachte hierbij is dat, indien het inkomen hoger is, de persoon met beperkingen geacht wordt financieel zelf de gevraagde voorziening te kunnen bekostigen (artikel 5:4 lid 4 van de verordening). Voordat wordt ingegaan op de wijze van verstrekken en de daarbij behorende bepalingen per type voorziening, wordt in de volgende paragraaf de bepaling van het inkomen beschreven.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 begripsbepalingen

Onder a

Deze begripsbepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Onder b

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt in artikel 4.2 het inkomen gedefinieerd zoals dat relevant is voor de maximale bijdrage die een ongehuwde persoon of gehuwde personen gezamenlijk in een kalenderjaar verschuldigd zijn. Het gaat om hetzelfde inkomensbegrip als geldt voor de extramurale bijdrage AWBZ. Het gaat om het inkomen over het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de maatschappelijke ondersteuning, het persoonsgebonden budget of de verstrekking in natura is verleend.

Onder inkomen wordt verstaan het verzamelinkomen, of indien dit niet bekend is, het belastbare loon.

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning sluit aan op de eigen bijdrageregeling voor de AWBZ, in die zin dat

  • er geen eigen bijdrage kan worden gevraagd van een persoon jonger dan 18 jaar;

  • er geen aparte vermogenstoets wordt ingevoerd omdat de eigen bijdrage wordt afgeleid van het zogenoemde verzamelinkomen of belastbaar inkomen. Op die manier wordt voldoende rekening gehouden met het vermogen van de Wmo cliënten;

  • ook voor de AWBZ de bestaande maximering van de extramurale eigen bijdrage voor hogere inkomens wordt afgeschaft.

Zie ook de Memorie van Toelichting bij voornoemd artikel.

Het bestaande anti cumulatiebeding voor de Wvg blijft voor de Wmo gehandhaafd.

Onder c

Op grond van bovenstaande overwegingen op het gebied van inkomenspolitiek wordt gekozen om de grens van het norminkomen te bepalen op 1,5 maal de voor de persoon met een beperking geldende landelijke bijstandsnorm.

Onder d

Deze bepaling op het gebied van de term ruimte in het inkomen verwijst naar de in artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning vastgelegde rekensystematiek.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Algemeen

In de Wmo is vastgelegd dat de gemeente cliënten de keus moet bieden tussen verstrekkingen in natura en in PGB. Het is ook mogelijk om in geval van meerdere afzonderlijke verstrekkingen een combinatie van in natura en PGB te kiezen. Potentiële PGB-houders zullen goed moeten worden voorgelicht over de bijkomstige administratieve en financiële consequenties van het budget. Daarnaast biedt de gemeente analoog aan de AWBZ de PGB-houders de mogelijkheid om gebruik te maken van de dienstverlening van de SVB (Sociale verzekeringsbank), zie de toelichting bij artikel 2:2.

Artikel 2:1 – Regels rond verstrekking en verantwoording

Eerste lid

In het eerste lid is neergelegd dat een persoonsgebonden budget niet wordt verstrekt indien het vermoeden bestaat dat de aanvrager ernstige problemen zal hebben bij het omgaan met en de besteding van een persoonsgebonden budget. Van een dergelijke situatie kan sprake zijn indien, tijdens het proces van de aanvraag, de aanvrager er blijk van geeft, onvoldoende in staat te zijn om bijvoorbeeld een adequate boekhouding er op na te houden. Ook kan de belemmering in de persoon zelf zijn gelegen. Aan de hand van een checklist zal de gemeente onderzoeken of er gegronde redenen zijn om het PGB niet te verstrekken.

Tweede lid

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht

Derde lid

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd. Er is voor gekozen om in principe elke budgethouder te kunnen controleren. In overleg met de accountant wordt in een intern controleplan vastgelegd welk percentage van de budgethouders gecontroleerd dient te worden om te kunnen vaststellen of de gemeente rechtmatig heeft gehandeld.

Vierde lid

Ter bevordering van een uniforme controlesystematiek wordt een intern protocol opgesteld waarin de wijze van controle op de besteding van het persoonsgebonden budget wordt vastgelegd.

Artikel 2:2 Budgetbeheer door derden

De SVB (Sociale Verzekeringsbank) verleent al jaren in opdracht van CVZ (College voor Zorgverzekeringen) diensten aan PGB- houders binnen de AWBZ. Voor 17 tot 18 % van alle PGB-houders voert de SVB de werkgeverstaak uit. Het aantal budgethouders dat wordt bediend in de zin van informatie en advies wordt niet gemeten.

Voor de PGB-overgangscliënten is landelijk afgesproken dat de SVB in 2007 de dienstverlening voortzet. De SVB heeft daarnaast aan alle gemeenten een aanbod gedaan voor de nieuwe PGB-houders onder de Wmo in 2007 ev., waarbij het alleen gaat om de inkoop van persoonlijke diensten, boven een drempelbedrag (klasse 1 PGB AWBZ). De dienstverlening betreft

  • 1.

    vergoeding van bij ziekte doorbetaald loon, het beheer van collectieve verzekeringen en het beheer van collectieve voorzieningen;

  • 2.

    het op verzoek van de budgethouder verzorgen van de salarisadministratie indien sprake is van een arbeidsrelatie waarbij de budgethouder verplicht is tot inhouding en afdracht van sociale premies en/of loonheffing op het loon van de zorgverlener;

  • 3.

    het beschikbaar stellen van modelovereenkomsten aan alle budgethouders en het bijhouden van deze modelovereenkomsten naar aanleiding van wettelijke ontwikkelingen;

  • 4.

    het geven van informatie en advies op arbeidsrechtelijk terrein aan alle budgethouders.

Er zijn een aantal redenen waarom de gemeente Pijnacker-Nootdorp de dienstverlening van de SVB aanbiedt aan nieuwe PGB-houders onder de Wmo. De individuele budgethouder kan niet zelf particulier bij de SVB inkopen aangezien het een publieksrechtelijke dienstverlenende instelling betreft. Indien er sprake is van zowel een AWBZ- als een Wmo-budget krijgt de budgethouder anders met twee verschillende werkwijzen te maken: voor de AWBZ kan wel gebruik worden gemaakt van de SVB, voor de Wmo niet. De SVB heeft de ervaring dat PGB-houders vaak niet goed weten wat op hen afkomt in de zin van werkgeversschap; verzekering voor loondoorbetaling bij ziekte, wet poortwachter etc.

De keuzevrijheid van de PGB-houder staat echter voorop, er hoeft geen gebruik te worden gemaakt van de diensten van de SVB, het kan.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel bij hulp in het huishouden

Artikel 3:1 Omvang van de eigen bijdrage

Eerste tot en met het vierde lid

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (Besluit maatschappelijke ondersteuning Stb 2006, 450) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij voorzieningen in natura en persoonsgebonden budgetten. In artikel 4.1 van deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt onder a,b,c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. In het tweede lid van artikel 4.1 wordt aangegeven dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. In de verordening van de gemeente Pijnacker Nootdorp heeft de raad er voor gekozen om het Uitvoeringsbesluit waar deze bedragen in zijn vermeld vast te laten stellen door het college.

Het college kiest ervoor om de regeling in het Besluit maatschappelijke ondersteuning ongewijzigd over te nemen. Daarmee wordt aangesloten bij de landelijke AWBZ-regeling.

Artikel 16 van de Wmo bepaalt dat een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon. De rechtspersoon die door de minister is aangewezen is het CAK (Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten). Het CAK geeft uitvoering aan dit Uitvoeringsbesluit en gaat in alle gevallen over tot vaststelling van de eigen bijdrage. Voor de vaststelling van de eigen bijdrage wordt gebruik gemaakt van het verzamelinkomen zoals dit door het CAK zal worden opgevraagd bij de Belastingdienst. Voor de verstrekking van voorzieningen in natura zoals hulp bij het huishouden zal het CAK de eigen bijdrage ook innen. In geval van een PGB kan de gemeente ervoor kiezen zelf de eigen bijdrage te innen door een netto PGB uit te keren, dus met aftrek van de eigen bijdrage.

Artikel 3:2 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget bij hulp in het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. De gemeente dient het persoonsgebonden budget vast te stellen naar gelang tot welke doelgroep men behoort.

Eerste lid

Voor de overgangscliënten die op dit moment al een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging ontvangen onder de AWBZ, is de gemeente gehouden de regeling persoonsgebonden budget AWBZ 2006 toe te passen.

Tweede lid

Voor nieuwe budgethouders vanaf 01-01-2007 gaat de gemeente het budget als volgt berekenen:

uurtarief van de aanbieder x gemiddeld aantal uren in geïndiceerde klasse x 52 weken x 86%

Op de omvang wordt 14% gekort aangezien de budgethouder geen overheadkosten heeft. Dit percentage wordt momenteel gehanteerd bij de berekening van de PGB-budgetten onder de AWBZ. Aanvankelijk (2002) werd uitgegaan van een percentage van 75% van zorg in natura. De indexering door het ministerie van VWS en stijging van de tarieven van het CTG (College tarieven gezondheidszorg) hebben gemaakt dat de korting nu nog 14% bedraagt. Bij de berekening van het PGB voor nieuwe budgethouders onder de Wmo wordt derhalve een korting van 14% doorberekend op het budget voor de verstrekking in natura.

De inhoud van de hulp bij het huishouden voor personen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem bestaat uit hulp bij huishoudelijke werkzaamheden dan wel huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met hulp bij de organisatie van het huishouden. Binnen de hulp bij het huishouden beperkt het begeleiden van cliënten zich tot het leren organiseren van het huishouden en het leren uitvoeren van huishoudelijke taken. Andere begeleiding in verband met een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem vindt het college tot het taakgebied van de AWBZ behoren.

Artikel 3:3 Geen eigen bijdrage

Dit artikel komt overeen met artikel 16a, vierde lid, van het Bijdragebesluit zorg. Artikel 16a is met het Koninklijk besluit van 20 september 2005 tot wijziging van het bijdragebesluit zorg houdende invoering van een termijn waarbinnen de beschikking tot vaststelling van de eigen bijdrage voor zorg zonder verblijf wordt genomen, als mede enkele technische wijzigingen (Stb 471) in het Bijdragebesluit zorg opgenomen. De reden voor invoering van artikel 16 was dat het CAK de eigen bijdrage niet kon opleggen omdat de verzekerde niet in de gemeentelijke basisadministratie te vinden was of omdat er nog een gerechtelijke procedure liep tegen de hoogte van de vaststelling van het verzamelinkomen.

Artikel 3:4 AWBZ protocol

De AWBZ protollen Huishoudelijke verzorging en Gebruikelijke Zorg vormen de kaders voor het vaststellen van de aanspraak, inhoud en omvang van de verstrekking van hulp bij het huishouden. Door gebruik te maken van deze protocollen sluit het college aan bij het beleid zoals dat momenteel in de AWBZ geldt.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4:1 Hoogte persoonsgebonden budget

Eerste lid

In de gemeente Pijnacker Nootdorp is ervoor gekozen om het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen vast te stellen op 100% van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte

Tweede lid

In dit artikellid gaat het om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen kosten van toezicht bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels t.w. het Verstrekkingenboek.

Derde lid

In het derde lid worden de kosten die kunnen worden vergoed voor toezicht vastgesteld op maximaal 2% van de aanneemsom. Als ondergrens voor vergoeding wordt een bedrag van € 260,00 gehanteerd.

Vierde lid

In het vierde lid worden administratiekosten slechts vergoed indien de kosten meer bedragen dan € 1.020,00. De te vergoeden kosten bedragen 10% van de kosten tot een maximum van € 385,00

Artikel 4:2 Hoogte verhuis- en herinrichtingskosten

Artikel 4:2 legt vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verhuizing van een persoon met beperkingen van een niet-adequate naar een adequate woning, en een persoon die op verzoek van de gemeente zijn woning ontruimt ten behoeve van een persoon met beperkingen.

Artikel 4:3 Maximale aanpassingskosten woonwagens

Woonvoorzieningen kunnen ook worden aangebracht in een daartoe geschikte woonwagen. Voorwaarde daarbij is wel dat de technische staat van de woonwagen dusdanig moet zijn dat deze nog minimaal vijf jaar kan worden bewoond. Hetzelfde gaat op voor de standplaats waar de woonwagen zich op bevind. Wordt deze binnen vijf jaar na de datum van de aanvraag opgeheven, dan kunnen de maximale aanpassingskosten die voor vergoeding in aanmerking komen nooit meer dan € 1.000,00 bedragen.

Artikel 4:4 Hoogte vergoeding voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie

De kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening die door middel van een persoonsgebonden budget voor vergoeding in aanmerking komen zijn nader gespecificeerd in Bijlage I bij dit Uitvoeringsbesluit.

Artikel 4:5 Hoogte vergoeding tijdelijke huisvesting

Gedurende de periode waarin de woning van de persoon met een beperking wordt aangepast, kan een vergoeding worden verstrekt indien gebruik moet worden gemaakt van tijdelijke huisvesting. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte of een niet-zelfstandige woonruimte. In het geval van het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte komen de werkelijke kosten voor vergoeding in aanmerking met dien verstande dat deze gekoppeld is aan het maximale bedrag per maand dat als huurgrens geldt om nog in aanmerking te komen voor huurtoeslag ingevolge de Wet op de huurtoeslag.

In het geval van het betrekken van een niet-zelfstandige tijdelijke woonruimte komen de werkelijke kosten voor vergoeding in aanmerking, echter met een maximum van € 250,00.

Artikel 4:6 Hoogte vergoeding huurderving

Eerste lid

In het eerste lid wordt een grens aangegeven waar onder er geen vergoeding voor de derving van huurpenningen plaats vindt. Deze grens is gesteld op € 5.500,00. Vergoeding van gederfde huurinkomsten kan dus alleen plaats vinden indien de woonaanpassing een hogere waarde vertegenwoordigd dan voornoemd bedrag.

Tweede lid

Indien een aangepaste woonruimte die voor meer dan € 5.500,00 is aangepast, tussentijds door de persoon met een beperking wordt verlaten, kan aan de eigenaar van de woning voor maximaal zes maanden een PGB worden verleend in verband met de derving van huurinkomsten. Enige beperking hierbij is dat de eerste maand huurderving niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Derde lid

Een vergoeding op basis van het eerste lid, wordt op grond van het derde lid, afhankelijk gesteld van de kale huur van de woonruimte. Het maximum is daarbij gelijk aan de maximale huurgrens waarbij de Wet op de huurtoeslag nog van toepassing is.

Artikel 4:7 Woningsanering

Eerste en tweede lid

Dit artikel gaat over het persoonsgebonden budget in de kosten van woningsanering. Woningsanering vormt een onderdeel van de woningaanpassingen en heeft betrekking op het saneren van een gebruiksruimte in een woning als gevolg van COPD (=Chronic Obstructive Pulmonary Diseases= verzamelnaam voor de longaandoeningen bronchitis en longemfyseem). Veelal gaat het om de vervanging van vloerbedekking in een glad afneembaar vloeroppervlak.

De kosten van sanering hebben dan ook betrekking op:

  • Verwijderen en afvoeren liggende vloerbedekking;

  • Aanschafkosten glad afneembare vloerbedekking;

  • Aanbrengen vloerbedekking.

Artikel 4:7 van het uitvoeringsbesluit stelt dat de vergoeding maximaal € 50,00 per strekkende meter mag bedragen. Deze kosten hebben betrekking op de totale kosten, zoals hierboven genoemd, per strekkende meter.

Verder is de leeftijd van de in de woning aanwezige vloerbedekking van belang. Hoe ouder de vloerbedekking, hoe minder de Wmo bijdrage zal zijn. Achterliggende gedachte hierbij is dat een ieder op enig moment de vloerbedekking moet vervangen. Deze gedeelde verantwoordelijkheid komt tot uitdrukking in het overzicht zoals genoemd in het tweede lid.

Voor de bepaling van de kosten dient een gespecificeerde offerte opgevraagd te worden, waaruit de kosten per strekkende meter blijkt.

De vergoeding is afhankelijk van:

  • Leeftijd van de in de woning aanwezige vloerbedekking;

  • Offerte prijs per strekkende meter in relatie tot het afschrijvingspercentage;

  • Rekening houdend met een maximum van € 50,00 per strekkende meter.

Artikel 4:8 Maximumbedrag bezoekbaar maken

De hoogte van dit bedrag is vastgesteld op € 4.000,00. Dit heeft te maken met de voorzieningen die voor dit bedrag gerealiseerd kunnen worden. Voor € 4.000,00 is het mogelijk om toilet en woonkamer toegankelijk te maken. Indien een woning alleen bezoekbaar gemaakt kan worden voor een hoger bedrag geldt het primaat verhuizen.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5:1 PGB voor de kosten van vervoersvoorzieningen

Eerste lid

Dit artikel geeft aan dat de hoogte van het PGB zoals bedoeld in artikel 5:3 onder a en e van de verordening wordt bepaald door de huurprijs van de goedkoopst adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie op grond van prijsopgave van de leverancier, waarbij rekening wordt gehouden met een afschrijvingstermijn van 5 jaar.

Tweede lid

Dit lid valt uiteen in drie belangrijke onderwerpen te weten:

  • 1.

    het type voorziening waarvoor een vergoeding kan worden verstrekt;

  • 2.

    de bepaling van de vervoersbehoefte;

  • 3.

    de hoogte van het inkomen.

Ad 1

Genoemd wordt het PGB in artikel 5:3 onder b tot en met d van de verordening. Dit artikel stelt het volgende:

Een persoonsgebonden budget voor de kosten van een vervoersvoorziening kan worden toegekend voor de kosten van:

  • 1.

    aanpassing van een eigen auto;

  • 2.

    gebruik van een bruikleen auto;

  • 3.

    gebruik van een taxi of eigen auto;

  • 4.

    gebruik van een rolstoeltaxi

  • 5.

    aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

  • 6.

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer.

Direct daaraan gelieerd is de uitwerking van artikel 5:4 van de verordening, waarin staat dat iemand voor een dergelijke vergoeding in aanmerking kan komen wanneer aantoonbare beperkingen het gebruik van openbaar vervoer, of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken en een ander algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel in onvoldoende mate een oplossing biedt.

Er kan dus worden gesteld dat de basis voor een afweging of iemand wel of niet in aanmerking kan komen voor een vervoersvoorziening ligt bij de beoordeling:

  • of iemand gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, en;

  • een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening geen oplossing kan bieden voor de aangegeven vervoersproblematiek.

Ad 2

De vervoersbehoefte is, naast de beoordeling of iemand wel of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, van essentieel belang voor het verstrekken van een vervoersvoorziening. In het verstrekkingenboek zijn de algemene bepalingen opgenomen die van belang zijn bij de toekenning van een vervoersvoorziening zoals de vervoersbehoefte, verplaatsingsgedrag, het leven van alledag etc. Het indicatieadvies van de externe adviseur dient inzichtelijk te maken wat het karakter is van de vervoersbehoefte van de aanvrager, in relatie tot de gevraagde vervoersvoorziening.

Ad 3

De hoogte van het inkomen is mede bepalend voor de hoogte van het uiteindelijke PGB. Indien het inkomen, zoals gedefinieerd in artikel 1:1 van het uitvoeringsbesluit, hoger is dan 1,5 maal het norminkomen Wmo, dan kan men niet in aanmerking komen voor een PGB voor de kosten of vergoeding van:

  • 1.

    gebruik van een bruikleenauto

  • 2.

    gebruik van een taxi of eigen auto;

  • 3.

    gebruik van een rolstoeltaxi;

  • 4.

    aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.

Conform artikel 5:4 vierde lid van de verordening.

Derde lid onder a

Indien de persoon met een beperking al de beschikking heeft over een andersoortige vervoersvoorziening in de vorm van een scootermobiel of elektrische rolstoel voor buiten gebruik moet er van worden uitgegaan dat in de vervoersbehoefte gedeeltelijk is voorzien. Dit maakt dat het bedrag voor een PGB voor een voorziening als bedoeld in artikel 5:3 onder b tot en met d van de verordening, kan worden gehalveerd.

Artikel 5:2 Hoogte PGB voor de kosten van vervoersvoorzieningen

Eerste lid

In het eerste lid komt tot uitdrukking dat de vervoersvoorzieningen zoals genoemd in artikel 5:3 onder b tot en met e van de verordening worden verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag. Dit betekent dat de omvang van het persoonsgebonden budget niet is gebaseerd op de werkelijke kosten en als bedrag ineens wordt toegekend.

De andere voorzieningen zoals de aanpassingskosten eigen auto, de aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel en de kosten van begeleiding zijn wel gebaseerd op de werkelijke (offerte)kosten.

Tweede lid

Voor de vijf categorieën voorzieningen zoals genoemd in artikel 5:3 onder b tot en met e van de verordening worden in dit artikellid de maximumbedragen vastgesteld waar een belanghebbende op jaarbasis recht op kan doen gelden.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6:1 PGB voor de kosten van rolstoelvoorzieningen

Om de hoogte van het persoonsgebonden budget te kunnen bepalen wordt uitgegaan van de huurprijs van de goedkoopst adequate rolstoelvoorziening. In deze huurprijs is het onderhoud, de keuring evenals eventuele reparaties inbegrepen. Uiteindelijk is bepalend de prijsopgave van de leverancier waarbij rekening wordt gehouden met een afschrijvingstermijn van 5 jaar.

Artikel 6:2 PGB voor de kosten van een sportrolstoel

Dit artikel behandelt de wijze van verstrekking van de sportrolstoel. Indien een persoon met een beperking geïndiceerd is voor een sportrolstoel, kan hij of zij deze rolstoel zelf aanschaffen. Hiervoor ontvangt de aanvrager een forfaitair persoonsgebonden budget van maximaal € 2.200,00. Dit bedrag dient voor het aanschaffen van de gehele sportrolstoel inclusief de aanpassingen, en voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie. Het budget kan worden toegekend voor een periode van drie jaar.

Op het hoofdprincipe dat het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel wordt toegekend in de vorm van een forfaitair bedrag bestaat een uitzondering. Het gaat dan in het bijzonder om de elektrische besturing van een sportrolstoel. Deze aanpassing valt buiten het forfaitaire bedrag. Elektrische besturing van een sportrolstoel kan met toepassing van de hardheidsclausule worden toegekend. Dit dient individueel te worden bepaald. Hoe de sportrolstoel eruit moet zien, moet blijken uit het programma van eisen dat door de indicatiestellende instantie wordt opgesteld. Het budget wordt toegekend wanneer de gespecificeerde offerte is ingediend, waaruit blijkt dat de voorziening voldoet aan de eisen, met andere woorden, adequaat is.

Artikel 6:3 Eigen bijdrage

Voor (sport-)rolstoelen als bedoeld in artikel 6:2 van de verordening zijn geen eigen bijdragen verschuldigd. Aanvankelijk bood het Besluit maatschappelijke ondersteuning daar wel ruimte voor. Echter, door middel van een motie (Kamerstukken II 29538 nr. 37) heeft de Tweede Kamer aanvaard dat het vragen van een eigen bijdrage voor een rolstoel niet mag leiden tot een inkomensachteruitgang ten opzichte van de bestaande systematiek van een eigen bijdrage voor een rolstoel in de WVG.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7:1 Inwerkingtreding

Dit artikel bepaalt dat dit Uitvoeringsbesluit in werking treedt met ingang van 1 januari 2007. Dit is ook de datum van inwerkingtreding van de Verordening Individuele Verstrekkingen in het kader van Maatschappelijke Ondersteuning 2006.

Artikel 7:2 Geen eigen bijdrage

Anders dan tot nu toe bij de Wvg geldt dat de Wmo-bijdrage voorgaat op de AWBZ-bijdrage. Dit betekent in geval van verblijf in een AWBZ-instelling, dat de eigen bijdrage die voor de Wmo verschuldigd is in mindering wordt gebracht op de bijdrage voor AWBZ-verblijf. Met ingang van 1 januari 2008 is dat geen probleem omdat vanaf die datum het CAK ook deze AWBZ-bijdrage vaststelt en int. Tot die datum doen zorgkantoren dat nog. Om nog de zorgkantoren, noch de burgers daarmee te belasten, is ervoor gekozen de huidige wijze van anticumulatie een jaar te handhaven. Daartoe strekt deze overgangsbepaling.

Artikel 7:3 Citeertitel

Met deze bepaling wordt de citeertitel van het onderhavige Uitvoeringsbesluit vastgesteld, namelijk Uitvoeringsbesluit individuele verstrekkingen in het kader van de maatschappelijke ondersteuning 2006.