Regeling vervallen per 01-11-2012

Verordening maatregelen 2004

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-10-2012

Intitulé

Verordening maatregelen 2004

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van het college van 11 mei 2004;

gelet op artikel 8, eerste lid onder b van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand moet worden vastgesteld voor welke categorieën van gedragingen de bijstandsnorm wordt verlaagd;

besluit:

vast te stellen de volgende 'Verordening maatregelen 2004’:

Artikel 1 - Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 2 - Algemeen

Het college neemt bij de toepassing van artikel 18 van de wet de bepalingen van deze verordening in acht.

Artikel 3 - Categorieën gedragingen

De gedragingen bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie;

    • a.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij de Centrale organisatie werk en inkomen, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

    • b.

      het niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan;

    • c.

      Het niet tijdig verstrekken van alle gevraagde gegevens en bewijsstukken die nodig zijn voor de beslissing op zijn aanvraag door het collge aan de Centrale organisatie werk en inkomen.

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • c.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

    • d.

      het niet voldoen aan een verplichting om, op advies van een arts, zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • e.

      het niet voldoen aan de verplichting tot het instellen van een verzoek tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor kinderen verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, indien die verplichting is opgelegd;

    • f.

      het niet voldoen aan de verplichting tot meewerken aan budgetbeheer

    • g.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet.

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen;

    • c.

      het onverantwoord besteden van vermogen;

    • d.

      het geen gebruik maken van een voorliggende voorziening.

  • 4.

    vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

    • c.

      Het niet verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting of het verstrekken van onjuiste of onvolledige mededelingen;

    • d.

      het bij de aanvraag verstrekken van onjuiste gegevens of het verzwijgen van informatie die van belang is voor de beoordeling van het recht op bijstand aan de Centrale organisatie werk en inkomen;

    • e.

      het zich ernstig misdragen, zoals het uiten van dreigementen of het plegen van geweld ten aanzien van aan personeelsleden van de gemeente.

Artikel 4 - Hoogte verlaging

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie onder sub a en b;

    • d.

      twintig procent van de bijstand bij gedragingen van de derde categorie onder sub c en d gedurende de termijn waarmee de bijstandsverlening is vervroegd als gevolg van de gedraging;

    • e.

      honderd procent van de bijstand gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2.

    De periode van verlaging van de bijstand, genoemd in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

Artikel 5 - Afwijken van de standaardverlaging

De hoogte en de periode van verlaging van de bijstand, genoemd in artikel 4, eerste lid, kan worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 6 - Afwijkende periode van verlaging

De periode van verlaging van de bijstand, genoemd in artikel 4, eerste lid, kan voor een langere termijn worden vastgesteld, indien de ernst van de gedraging daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7 – Cumulatie

Indien de belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan meer gedragingen zoals genoemd in artikel 3, wordt het percentage van de hoogste categorie gehanteerd.

Artikel 8 – Waarschuwing

Indien het niet tijdig verstrekken van inlichtingen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, kan het college afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet nakomen van de verplichting, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Artikel 9 - Dringende redenen

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten af te zien van een verlaging van de bijstand als bedoeld in deze verordening.

Artikel 10 - Ingangsdatum verlaging

De ingangsdatum van de verlaging is:

  • a.

    bij lopende uitkeringen met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de dag waarop aan de belanghebbende schriftelijk bij beschikking is meegedeeld dat een verlaging wordt opgelegd;

  • b.

    bij nieuwe uitkeringen met ingang van de ingangsdatum van de uitkering.

Artikel 11 - Overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening is, met uitzondering van artikel 3, vierde lid, sub e, ook van toepassing op gedragingen die voor inwerkingtreding van deze verordening hebben plaats gevonden, voor zover aan belanghebbende, met toepassing van de artikelen 14 tot en met 14f van de Algemene bijstandswet, een maatregel of boete opgelegd had kunnen worden, als deze bepalingen van kracht zouden zijn gebleven.

  • 2.

    Voor zover besluiten tot bijstandsverlening, met toepassing van artikel 4, derde lid, Invoeringswet Wet Werk en Bijstand in overeenstemming met de wet gebracht moeten worden, wordt tot dat moment voor de toepassing van artikel 3 van deze verordening in plaats van “algemeen geaccepteerde arbeid” steeds gelezen: passende arbeid.

Artikel 12 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening maatregelen 2004”.

Artikel 13 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin zes weken na de bekendmaking is verstreken.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 24 juni 2004
De griffier, De voorzitter,

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Deze onderhavige verordening bevat een normering met betrekking tot op te leggen maatregelen in het kader van de Wet werk en bijstand. Het betreft hier een normering van de hoogte van de maatregelen en de ernst van het feit met betrekking tot het niet of niet tijdig nakomen van verplichtingen in het kader van de bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening, het voldoen aan de informatieplicht en in verband met het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Op grond van de Wet werk en bijstand is het ook mogelijk om de langdurigheidstoeslag in de maatregel te betrekken. Daarvoor is in deze verordening niet gekozen om reden van eenvoud. Een belanghebbende die in staat is om te werken heeft op grond van de daarvoor geldende regels toch al geen recht op de langdurigheidstoeslag.

De verordening heeft dezelfde opbouw als het nu nog geldende landelijk vastgestelde Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ.

Met het oog op de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is uitgegaan van het maatregelenbesluit zoals dat tot heden geldt ingevolge de Abw. De verordening is aangevuld met de bepalingen die voorheen tot het gemeentelijke beleid behoorden.

Maatwerk

Inmiddels heeft de uitvoering van de bijstandspraktijk in 2004 uitgewezen dat een aanvullend artikel gewenst is. In een aantal situaties is het opleggen van een standaardmaatregel niet het juiste instrument gebleken en is er behoefte aan individualisering. Daarnaast is vanuit de uitvoering bezwaarschriften geconstateerd dat de verordening maatregelen 2004 onvoldoende handvaten bood om af te wijken van standmaatregelen. Om te voorzien in de wens tot maatwerk is gekozen om de verordening te actualiseren middels het toevoegen van artikel 5 Afwijken van de standaardverlaging. Dit artikel biedt de mogelijkheid om de bijstand te verlagen middels toepassing van een hogere of lagere maatregel dan gebruikelijk is, of voor een kortere of langere termijn te verlagen dan gebruikelijk is. De gronden om de maatregel af te stemmen zijn de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Deze werkwijze versterkt het handhavingsbeleid waarin maatwerk en lik op stuk van groot belang zijn.

Normering

De normering van de op te leggen maatregelen bestaat uit een categorisering van gedragingen die betrekking hebben op het niet nakomen van de aan de uitkering verbonden verplichtingen. Naar gelang de ernst van het verwijtbaar handelen worden verschillende gestandaardiseerde maatregelen voorgeschreven. De categorisering van de gedragingen corresponderend met de aan de uitkering verbonden verplichtingen, brengt in samenhang met de genormeerde maatregelen tot uitdrukking welk gewicht aan het niet voldoen van een bepaalde verplichting wordt toegekend. In die zin zijn de verscheidene gedragingen geobjectiveerd en vatbaar voor een maatregel (standaard of geïndividualiseerd).

Aan de indeling in categorieën ligt het criterium ten grondslag dat de ernst van het feit toeneemt, naarmate het niet nakomen van een verplichting concretere gevolgen heeft voor het verkrijgen van betaalde arbeid of voor de rechtmatigheid en hoogte van de uitkering. Als voorbeeld kan worden genoemd een negatieve opstelling tijdens de sollicitatie. Een dergelijke gedraging geeft aanleiding voor een lichtere maatregel dan wanneer sprake is van het weigeren van aangeboden passende arbeid. In dat laatste geval wordt, evenals ingeval men door eigen toedoen zijn arbeid niet behoudt, een zeer concrete mogelijkheid om zelfstandig in het bestaan te voorzien niet benut en is een zwaardere maatregel op zijn plaats. Dat is bijvoorbeeld ook het geval indien een vermogen te snel is ingeteerd, waardoor meer bijstand moet worden verleend dan nodig zou zijn geweest. De toevoeging van artikel 5 biedt bovendien de mogelijkheid om de maatregel af te stemmen op de aard van de gedraging en de omstandigheden.

De mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van belanghebbende

Het geobjectiveerde belang van een bepaalde verplichting kan niet in alle gevallen onverkort de indicatie voor de maatregel zijn. Toevoeging van artikel 5 biedt uitvoerders voldoende mogelijkheid om in individuele situaties de maatregel te verzachten of te verzwaren. Er kan ook worden volstaan met een waarschuwing, indien het niet tijdig verstrekken van inlichtingen niet heeft geleid tot het teveel verstrekken van bijstand. Bij recidive binnen 2 jaar geldt wel een maatregel.

Van belang is dat de belanghebbende goed op de hoogte is van zijn verplichtingen. Dat wordt onder andere gewaarborgd door de gemaakte afspraken in het kader van een activerings- of trajectplan. Behalve de arbeidsverplichtingen dient de gemeente de belanghebbende ook goed op de hoogte te stellen van de overige verplichtingen, zoals de informatieplicht.

Handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid

De maatregelen worden toegepast op de bijstandsnorm (algemene norm en toeslag). Indien het college besluit tot het opleggen van een maatregel dan wordt deze op de in artikel 5 en 6 aangegeven bedragen en periodes vastgesteld. Het spreekt vanzelf dat een goede registratie van de maatregelbesluiten in de gemeentelijke administratie dient plaats te hebben.

Financiële consequenties

Het toepassen van de aangepaste gemeentelijke verordening zal naar verwachting niet leiden tot een vermindering van de bijstandsuitgaven.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Deze verordening heeft uitsluitend betrekking op de Wet werk en bijstand. Voor de IOAW, IOAZ en Bbz geldt nog het maatregelenbesluit, het boetebesluit en de artikelen in de wetten zelf.

Artikel 2

Zoals blijkt uit artikel 18, van de WWB stemt het college de maatregelen af op de individuele omstandig-heden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3

Er worden vier categorieën onderscheiden waarmee de gedragingen van de uitkeringsgerechtigde worden gerangschikt naar de ernst van het feit.

Bij de indeling in categorieën is ervan uitgegaan dat de ernst van het feit toeneemt naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid, de kosten van bijstandsverlening of de rechtmatigheid.

De eerste categorie onder a betreft:

  • De formele verplichting zich als werkzoekende bij het CWI te doen inschrijven en ingeschreven te doen blijven. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven kan arbeidsbemiddeling niet of niet optimaal plaatsvinden, waardoor de kans op deelname aan arbeidsbevorderende activiteiten dan wel op een betaalde baan wordt verkleind.

  • Het niet juist of niet tijdig verstrekken van de noodzakelijke informatie aan het college of het CWI. Hieronder valt ook het niet tijdig opgeven van een vakantie in het buitenland. Indien de bijstandsgerechtigde zijn arbeidsmogelijkheden heeft belemmerd door overschrijding van de vakantieduur geldt eveneens categorie drie.

De tweede categorie betreft:

  • De verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt in ruime zin. Naast het voldoen aan oproepen om op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen, gaat het hierbij om activiteiten van de uitkeringsgerechtigde zelf, gericht op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces, zoals voldoende sollicitaties op eigen initiatief naar algemeen aanvaarde arbeid. De verplichting om te verschijnen op een afspraak voor een medische keuring valt hier ook onder.

  • Het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

  • Het niet voldoen aan een verplichting om, op advies van een arts, zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard. Dit betreft ook een behandeling voor psychosociale problematiek. Dit dient wel met een medisch advies van een arts onderbouwd te zijn. Uitgangspunt van de nieuwe wet is dat ook bij medische belemmeringen gezocht wordt naar mogelijkheden. Daarbij mag ook van de uitkeringsgerechtigde worden verlangd dat hij zich medisch laat behandelen. (artikel 55 WWB).

  • Het niet voldoen aan de verplichting tot het instellen van een verzoek tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor kinderen verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, indien die verplichting is opgelegd; (artikel 56 WWB)

  • Bij het niet meewerken aan budgetbeheer (art. 57 WWB).

De derde categorie betreft:

  • Gedragingen die direct aanleiding vormen tot een beroep op uitkering of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hierbij zowel om niet verantwoorde beperkingen, die de belanghebbende stelt ten aanzien van de voor hem of haar aanvaardbare arbeid, als om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakelingen verminderen. Negatieve gedragingen kunnen onder meer tot uitdrukking komen in de wijze waarop de belanghebbende zich bij een sollicitatie opstelt. Ook is het niet of onvoldoende meewerken aan de uitvoering van het concrete plan gericht op een vergroting van de arbeidsmarktkansen van de betrokkene in deze categorie opgenomen.

  • Het

    niet of onvoldoende meewerken aan een verplicht gesteld of inburgeringprogramma valt eveneens onder de gedragingen uit de derde categorie. Het inburgeringprogramma is aan te merken als een aangewezen activiteit die de zelfstandige bestaansvoorziening kan bevorderen.

  • Het te snel interen van vermogen en het niet gebruik maken van een voorliggende voorziening. Hiervoor gelden afwijkende termijnen die gerelateerd zijn aan de periode waarover vervroegd bijstand verleend moet worden.

De vierde categorie betreft:

  • De situatie dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om algemeen geaccepteerde arbeid, al dan niet in deeltijd, te aanvaarden teneinde de uitkeringsafhankelijkheid geheel of gedeeltelijk te beëindigen. Tot deze categorie wordt tevens gerekend de situatie waarin op verwijtbare wijze door eigen toedoen voorafgaand aan de bijstandsaanvraag dan wel tijdens de bijstand – als het gaat om deeltijdwerk – betaalde arbeid niet behouden wordt.

  • Geen of onjuiste informatie verstrekken. Hieronder valt onder andere het niet of niet juist opgeven van de vakantie in het buitenland.

  • Misdragingen door belanghebbende jegens het college. Daarbij dient gedacht te worden aan het uiten van geweld, grove beledigingen en bedreigingen ten aanzien van personeel, die namens het college de wetgeving uitvoert. Uitgangspunt is dat de misdragingen zo ernstig zijn dat dit reden is om aangifte te doen. Ook moeten de misdragingen of bedreigingen bewezen kunnen worden. Naast de maatregel kan uiteraard ook ontzegging van de toegang van het gebouw plaatsvinden. Dit staat echter los van de uitkeringsrechten.

Artikel 4

Lid 1

De hoogte van de maatregel wordt vastgesteld over de toegekende bijstandsnorm. Onder bijstandsnorm wordt ingevolge de WWB verstaan de norm inclusief de gemeentelijke toeslag of verlaging. Hierdoor worden de consequenties van verwijtbaar gedrag over de hele toegekende bijstand geëffectueerd.

Lid 2

Indien het college besluit tot het opleggen van een maatregel dan wordt deze op de in het eerste lid van dit artikel aangegeven percentages en periodes vastgesteld. Indien er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Onder «eerste gedraging» wordt in dit verband verstaan de eerste verwijtbare gedraging die voor het college aanleiding is geweest een maatregel toe te passen. Tot eerste gedraging wordt echter ook gerekend een verwijtbare gedraging ten aanzien waarvan op grond van omstandigheden van belanghebbende of wegens dringende redenen geen maatregel is opgelegd. Een goede registratie van de opgelegde maatregelen in de gemeentelijke administratie is dus vereist.

Het kan zich voordoen dat belanghebbende afkomstig is uit een andere gemeente en op het moment van het verwijtbaar gedrag nog geen 12 maanden in de huidige gemeente woonachtig is. Voor een goede uitvoering van deze verordening dient na te worden nagegaan of mogelijk sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag waarbij de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking moet worden gebracht in een verdubbeling van de periode van weigering. Bij het college van de gemeente van afkomst zal dan moeten worden opgevraagd of binnen een periode van 12 maanden gerekend vanaf de huidige gedraging eerder verwijtbaar gedrag heeft plaatsgevonden en welke maatregel zij toen hebben getroffen.

In het geval dat ten aanzien van de vorige maatregel individualisering is toegepast dient, afhankelijk van de categorie, bij een herhaald verwijtbaar gedrag eerst de bij die categorie voorgeschreven maatregel te worden gehanteerd en wordt de standaardperiode van een maand verdubbeld. Vervolgens is op die maatregel individualisering van toepassing. Er vindt dus geen verdubbeling plaats van de geïndividualiseerde periode van de vorige maatregel.

Tevens dient er aandacht te zijn voor de uitvoering van artikel 18, derde lid, van de wet. Daarin wordt voorgeschreven dat het besluit tot verlaging uiterlijk binnen drie maanden wordt heroverwogen.

Artikel 5

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de maatregel af te stemmen indien de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Dit betekent dat de maatregel qua hoogte (hoger of lager) en duur (langer of korter) kan afwijken van de standaardmaatregel. Aan het besluit hiertoe dient een deugdelijke motivering ten grondslag te liggen. Derhalve dient in zowel de rapportage als de beschikking nader worden aangegeven welke redenen ten grondslag liggen aan het afwijken van de standaardmaatregel. Het opleggen van een maatregel onder toepassing van deze bepaling vindt eerst plaats na overleg met de medewerker kwaliteitsbeheer, de senior beleidsmedewerker en het hoofd van de afdeling sociale zaken. Dit om een gedegen belangenafweging te garanderen.

Artikel 7

Het is mogelijk dat een belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan meer gedragingen. Bijvoorbeeld: het niet tijdig verstrekken van informatie en het niet meewerken aan een reïntegratietraject. In die situatie wordt het percentages van de hoogste categorie genomen. Indien er echter sprake is van zeer verwijtbaar gedrag (bijvoorbeeld het onverantwoord besteden van een aanzienlijk vermogen en het niet behouden van arbeid) dan dient de maatregel uiteraard individueel te worden bepaald. In een dergelijke situatie zou bijvoorbeeld de maatregel die betrekking heeft op het onverantwoord besteden van het vermogen voortgezet worden na de maatregel met betrekking tot het niet behouden van arbeid.

Artikel 8

Net zo als in de Abw, is de mogelijkheid van de waarschuwing opgenomen, indien het niet tijdig verstrekken van inlichtingen niet heeft geleid tot het teveel verstrekken van bijstand. Bij recidive binnen 2 jaar geldt wel een maatregel.

Artikel 9

Op basis van dit artikel kan zonodig worden afgezien van een maatregel indien daar dringende redenen voor zijn. Deze mogelijkheid bestond ook binnen de Algemene bijstandswet. Er wordt geen nadere omschrijving gegeven wat onder dringende redenen kan worden verstaan. De uitvoerder wordt hiermee de mogelijkheid gegeven om maatwerk te leveren.

Artikel 10

In dit artikel wordt de ingangsdatum van de maatregel geregeld. Er is, om de uitvoering van de regeling eenvoudig te houden, voor gekozen om geen maatregelen met terugwerkende kracht op te leggen.

Artikel 11

Op basis van dit artikel zijn maatregelwaardige en boetewaardige gedragingen voor inwerkingtreding van de verordening sanctioneerbaar. De uitzondering hierop vormen de ernstige misdragingen aangezien dit een nieuw onderdeel is en derhalve slechts van toepassing is met ingang van de verordening.