Beleidsregels individuele gehandicaptenparkeerplaatsen gemeente Pijnacker-Nootdorp

Geldend van 27-03-2014 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels individuele gehandicaptenparkeerplaatsen gemeente Pijnacker-Nootdorp

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,

gezien het advies van de afdeling BOR;

gelet op artikel 15 Wegenverkeerswet 1994, artikel 18 lid 1 onder d van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 12 en artikel 29 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), de artikelen 85, 86 en 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en de Regeling gehandicaptenparkeerkaart,

besluit:

vast te stellen de beleidsregels met betrekking tot het toekennen van individuele gehandicaptenparkeerplaatsen nabij woning en/of werk.

Artikel 1 Definities

  • a.

    Parkeergelegenheid op eigen terrein: parkeergelegenheid zoals omschreven in artikel 6.1;

  • b.

    RVV: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • c.

    Stoppen in tweede linie: het stil laten staan van een voertuig op de rijbaan naast geparkeerde voertuigen, teneinde de gehandicapte persoon kort te begeleiden bij het in- of uitstappen (dubbel parkeren);

  • d.

    Individuele gehandicaptenparkeerplaats: een parkeerplaats voorzien van het bord E6 van bijlage I van het RVV’90 voorzien van een onderbord waarop het kenteken van het motorvoertuig van de aanvrager is vermeld;

  • e.

    Bestuurder: hij die het motorvoertuig bestuurt of voor zover het betreft een motorvoertuig voor het besturen waarvan een rijbewijs AM,B,C,D,E is vereist en dat is voorzien van een dubbele bediening, hij die rijonderricht geeft of toezicht houdt in het kader van een vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de rijvaardigheid, niet zijnde een onderzoek als bedoeld in artikel 131, eerste lid van de wet;

  • f.

    Passagier: Iemand die meereist in of op een voertuig;

  • g.

    ASVV: aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het CROW.

Artikel 2 Aanvraag

2.1 De aanvrager wordt vermoed degene te zijn ten behoeve van wie de gehandicaptenparkeervoorziening wordt getroffen.

2.2 De aanvrager van een individuele gehandicaptenparkeerplaats dient ingeschreven te staan in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

2.3 Onverminderd het bepaalde in artikel 3.4 kan van hetgeen is vermeld in artikel 2.2 worden afgeweken indien de aanvrager in aanmerking wenst te komen voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats nabij het werkadres.

2.4 Een individuele gehandicaptenparkeerplaats wordt aangevraagd door middel van een door de aanvrager volledig in te vullen aanvraagformulier.

Voor de beoordeling van de aanvraag dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a.

    naam en correspondentieadres van de aanvrager;

  • b.

    indien een gemachtigde is aangewezen: diens naam en adres en een door de aanvrager ondertekende machtiging;

  • c.

    het kenteken en de omschrijving van het voertuig;

  • d.

    de motivering van de noodzaak van de aanvraag;

  • e.

    de locatie waar de parkeerplaats is gewenst;

  • f.

    een kopie van de Europese gehandicaptenparkeerkaart.

2.5 Indien de aanvraag een parkeerplaats betreft bij het werkadres, dienen tevens de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a.

    een werkgeversverklaring dan wel stukken waaruit blijkt dat de aanvrager op dat adres een zelfstandige onderneming drijft;

  • b.

    gegevens over de werktijden van de aanvrager. De gehandicaptenparkeerplaats is gekoppeld aan de werktijden van de aanvrager.

2.6 Indien een aanvrager in Pijnacker-Nootdorp is komen te wonen en een gehandicaptenparkeerplaats aanvraagt, dient de aanvrager een geldige invalidenparkeerkaart te kunnen overleggen.

2.7 Het college neemt binnen acht weken na de ontvangst op de aanvraag om een individuele gehandicaptenparkeerplaats een besluit. De individuele gehandicaptenparkeerplaats wordt binnen twee weken na een positief besluit op de aanvraag, aangelegd.

2.8 Het college kan deze beslissing, met redenen omkleed, eenmaal verdagen. Voor afloop van de beslistermijn als bedoeld in 2.7 wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld, waarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien wordt gegeven.

Artikel 3 Criteria individuele gehandicaptenparkeerplaats ten behoeve van bestuurders nabij woning/werk

3.1 Voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats ten behoeve van bestuurders kunnen in aanmerking komen: bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die beschikken over een rechtsgeldige Europese gehandicaptenparkeerkaart, die nog minimaal een ½ jaar geldig is.

3.2 De aanvrager kan niet beschikken over parkeergelegenheid op eigen terrein zoals bedoeld in artikel 6.

3.3 De aanvrager kan blijkens de uitkomst van het verkeerstechnisch onderzoek zoals omschreven in artikel 5 van deze beleidsregels, niet beschikken over voldoende beschikbare parkeergelegenheid binnen de maximaal in het indicatiebesluit vastgestelde loopafstand.

3.4 De werkgever is verantwoordelijk voor een parkeerplaats voor gehandicapten op het terrein van de werkgever. Alleen indien de werkgever geen ruimte op eigen terrein heeft, kan worden uitgeweken naar de openbare ruimte. Indien wordt uitgeweken naar de openbare ruimte geldt dat er een tijdsbeperking op de plek kan worden gelegd.

3.5 Voor toewijzing van een individuele gehandicaptenparkeerplaats ten behoeve van bestuurders dient de aanvrager eigenaar te zijn van het motorvoertuig. Indien hij geen eigenaar is van het motorvoertuig waarvoor hij de aanvraag doet, dient hij een verklaring te overleggen waaruit blijkt dat het motorvoertuig voor langere tijd wordt gehuurd of geleased.

3.6 Voor individuele gehandicaptenparkeerplaatsen ten behoeve van bestuurders die aangelegd worden op een particulier terrein heeft de gemeente vooraf toestemming nodig van de eigenaar van het terrein waarop de gehandicaptenparkeerplaats gerealiseerd dient te worden.

Artikel 4 Criteria individuele gehandicaptenparkeerplaats ten behoeve van passagiers nabij woning/werk

4.1 Voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats ten behoeve van passagiers kunnen in aanmerking komen: personen die beschikken over een rechtsgeldige Europese Gehandicaptenparkeerkaart, die nog minimaal een ½ jaar geldig is.

4.2 De aanvrager van een individuele gehandicaptenparkeerplaats ten behoeve van passagiers beschikt niet dan wel kan niet beschikken over een rolstoel/duwwagen, waarmee de afstand tussen het woonhuis en het voertuig kan worden overbrugd.

4.3 De aanvrager kan niet beschikken over parkeergelegenheid op eigen terrein zoals bedoeld in artikel 6.

4.4 Het is niet mogelijk zijn om in tweede linie (dubbel parkeren) verkeersveilig te stoppen om de passagier te begeleiden bij het in- of uitstappen.

4.5 De aanvrager kan blijkens de uitkomst van het verkeersonderzoek, zoals omschreven in artikel 5 van deze beleidsregels, niet beschikken over voldoende beschikbare parkeergelegenheid.

4.6 Voor toewijzing van een individuele gehandicaptenparkeerplaats ten behoeve van passagiers dient de aanvrager of een huisgenoot van de aanvrager, eigenaar te zijn van een motorvoertuig. Indien hij of zijn huisgenoot geen eigenaar zijn van het motorvoertuig is, dient een verklaring te worden overlegd waaruit blijkt dat het motorvoertuig wordt gehuurd of geleased.

Artikel 5 Verkeerstechnisch onderzoek

5.1 Alvorens een besluit genomen wordt op de aanvraag voor een individuele gehandicaptenparkeerplaats, wordt bepaald of de aanvrager beschikt of kan beschikken over parkeergelegenheid op eigen terrein. Indien de aanvrager daarover niet beschikt of kan beschikken wordt een verkeerstechnisch onderzoek gedaan. In het geval dat het realiseren van een parkeerplaats op eigen terrein leidt tot het opheffen van parkeerplaatsen in de openbare ruimte wordt parkeren op eigen terrein niet mogelijk geacht.

5.2 Het verkeerstechnisch onderzoek, zoals bedoeld in artikel 5.1, is beperkt tot de maximaal de vastgestelde loopafstand en wordt verricht op het tijdstip waarop door de aanvrager de meeste parkeerdruk wordt ervaren. Uit dit onderzoek moet blijken dat er binnen de maximale loopafstand, niet voldoende vrije parkeerruimte beschikbaar is. Als niet voldoende vrije parkeerruimte wordt beschouwd minder dan 3 vrije parkeerplaatsen.

5.3 In geval een gehandicaptenparkeerplaats ten behoeve van een passagier wordt aangevraagd, wordt aanvullend bezien of het mogelijk is om tijdelijk te stoppen teneinde de passagier te begeleiden bij het in- of uitstappen (dubbel parkeren).

Wanneer dit mogelijk blijkt te zijn, wordt de aanvraag afgewezen. De afstand van het voertuig tot de voordeur mag niet groter zijn dan de maximale loopafstand

5.4 In overleg met de aanvrager wordt de voorkeursplaats en de maatvoering van de gehandicaptenparkeerplaats bepaald. Indien het noodzakelijk is dat de maatvoering van een parkeervak moet worden aangepast, wordt zoveel mogelijk de maatvoering van het ASVV gebruikt.

Artikel 6 Parkeergelegenheid op eigen terrein

6.1 Onder een parkeerplaats op eigen terrein wordt verstaan:

een parkeerplaats op eigen terrein of een gemeenschappelijke/eigen garage welke is gelegen binnen de maximale loopafstand.:

  • a)

    waarover de aanvrager kan beschikken op grond van eigendom, erfpacht, huur, ingebruikgeving en dergelijke, of;

  • b)

    welke de aanvrager kan huren in een garage of op een open perceel grond welk bestemd is voor de woning van de aanvrager.

6.2 Een parkeerplaats als bedoeld in artikel 6.1 wordt als parkeerplaats op eigen terrein beschouwd indien deze minimaal voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • a)

    de parkeerplaats kan worden bereikt via een doorgang of toegang die minimaal 1.50 meter breed is;

  • b)

    de parkeerplaats, niet zijnde een garage, dient ten minste 2.50 meter breed en 6.00 meter lang te zijn;

  • c)

    een parkeerplaats in een parkeergarage dient ten minste 2.65 meter breed en 6.00 meter lang te zijn.

  • d)

    een garage bij of aan de woning wordt als parkeerplaats gezien ook al wordt deze voor andere doeleinden gebruikt, behalve als de garage een breedte heeft die minder is dan 3,50 meter.

6.3 Als parkeerplaats op eigen terrein wordt niet beschouwd een parkeerplaats welke niet geschikt is voor LPG, indien de aanvrager eigenaar of houder is van een voertuig dat op LPG rijdt.

6.4 Indien een aanvrager over een parkeerplaats op eigen terrein beschikt welke hij aan een derde ter beschikking heeft gesteld, wordt deze parkeerplaats voor de toepassing van deze beleidsregels als een parkeerplaats op eigen terrein voor de aanvrager beschouwd.

Artikel 7 Uitvoering

7.1 Het college bepaalt de definitieve locatie van de individuele gehandicaptenparkeerplaats. Uitgangspunt is zoveel mogelijk rekening houden met de voorkeur van de aanvrager en de gestelde eisen aan de parkeerplaats genoemd in deze beleidsregels.

7.2 Een individuele gehandicaptenparkeerplaats wordt gerealiseerd door plaatsing van bord E6 van bijlage 1 van het RVV 1990 met een onderbord waarop maximaal één kenteken staat vermeld van het motorvoertuig van de aanvrager. De parkeerplaats wordt tevens voorzien van een wit kruis en een tegel waarop het logo met de afbeelding van een rolstoel. Tevens kan er een onderbord geplaatst worden waarop de dagen en tijden zijn vermeld waarop de parkeerplaats is aangewezen als individuele gehandicaptenparkeerplaats.

7.3 Op grond van artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994 neemt het college van burgemeester en wethouders een verkeersbesluit voor plaatsing van het bord E6 van bijlage 1 van het RVV 1990.

Artikel 8 Kosten

8.1 De kosten voor de aanvraag en aanleg van een individuele gehandicaptenparkeerplaats en de kosten voor het wijzigen of vervangen van het onderbord komen voor rekening van de aanvrager en zijn opgenomen in de legesverordening.

8.2 Indien een aanvraag om een gehandicaptenparkeerplaats wordt afgewezen worden daarvoor kosten in rekening gebracht bij de aanvrager. Deze kosten zijn opgenomen in de legesverordening.

Artikel 9 Overige bepalingen

9.1 In gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels tot een bijzondere hardheid leidt, kan ten gunste van de aanvrager van deze beleidsregels worden afgeweken.

9.2 Een gehandicaptenparkeerplaats verliest zijn geldigheid:

  • a)

    door het verloop van de geldigheidstermijn van een rechtsgeldige (Europese) gehandicaptenparkeerkaart;

  • b)

    door het overlijden van de aanvrager aan wie de gehandicaptenparkeerplaats is toegekend;

  • c)

    indien de houder van een rechtsgeldige (Europese) gehandicaptenparkeerkaart niet langer voldoet aan de criteria van afgifte, dit ter beoordeling aan het college;

  • d)

    indien de houder van een rechtsgeldige (Europese) gehandicaptenparkeerkaart de aan het gebruik van de gehandicaptenparkeerplaats verbonden voorschriften niet naleeft, dit ter beoordeling aan het college;

  • e)

    indien de aanvrager niet meer is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het betreffende adres waarvoor de gehandicaptenparkeerplaats was aangelegd;

  • f)

    indien blijkt dat de aanvrager niet meer werkzaam is op het werkadres ten behoeve waarvan de gehandicaptenparkeerplaats is aangelegd.

9.3 De aangevraagde individuele gehandicaptenparkeerplaats kan alleen worden aangelegd ten behoeve van een natuurlijk persoon.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking.

Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als:

Beleidsregels individuele gehandicaptenparkeerplaatsen gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 4 maart 2014
de secretaris, de burgemeester,
drs. J.P.R. Woudstra drs. F.H. Buddenberg