Regeling vervallen per 23-12-2017

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015

Geldend van 24-09-2015 t/m 22-12-2017

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het advies van de afdeling Beleid d.d. 9 december 2014;

gezien het advies van de Adviesraad Werk & Inkomen d.d. 21 november 2014;

gelet op artikel 35 van de Participatiewet;

besluit:

vast te stellen de volgende ‘Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015’:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Artikel 2. Vorm van de bijstand

  • 1.

    Tenzij deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

  • 3.

    Het gebruikelijke maandelijkse aflossingsbedrag is 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 3. Tijdstip van de aanvraag

  • 1.

    In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Daarbij geldt, dat niet de datum waarop een rekening gepresenteerd wordt, maar de datum waarop de kosten zijn opgekomen, bepalend is voor het tijdstip waarop de kosten zijn gemaakt.

  • 2.

    Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het eerste lid is sprake in het geval van één of meerdere kleine aanschaffingen die naar hun aard gerekend dienen te worden tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan en die wat de hoogte van de kosten betreft het bedrag genoemd in artikel 35, tweede lid, van de wet, zowel incidenteel als tezamen in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag om bijzondere bijstand niet te boven gaan.

  • 3.

    Een aanvraag om bijzondere bijstand voor begrafenis- of crematiekosten moet worden ingediend binnen één maand na de dag van de uitvaart.

  • 4.

    Een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand moet worden ingediend binnen één maand na afgifte van de toevoeging of de factuur van de advocaat.

  • 5.

    Een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering moet worden ingediend binnen twee maanden na de rechterlijke uitspraak waarbij het bewind is ingesteld.

  • 6.

    Als er feiten of omstandigheden zijn, waardoor een aanvraag voor kosten als bedoeld in het derde tot en met vijfde lid van dit artikel niet binnen de gestelde termijn kan worden ingediend, kan er worden afgeweken van die termijn.

Artikel 4. Nibud normen

Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud.

Artikel 5. Algemeen gebruikelijke kosten

Op de verstrekking van de bijzondere bijstand worden kosten die voor een ieder algemeen gebruikelijk zijn, in mindering gebracht.

Artikel 6. Studenten

Studerenden die een inkomen ontvangen uit WSF of WTOS komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 2. Draagkracht, vermogen en inkomen

Artikel 7. Uitgangspunt draagkracht

Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening te worden gehouden met de aanwezige draagkracht in het inkomen of het vermogen. Bij de vaststelling van aanwezige draagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen en het inkomen.

Artikel 8. Vaststelling van het vermogen

Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand. Aangesloten wordt bij de vermogensgrens genoemd in de wet (artikel 34). Het vermogen boven die grens wordt volledig tot de draagkracht gerekend (100%).

Artikel 9. Vaststelling van het inkomen

  • 1.

    Inkomen: het inkomen zoals genoemd in artikel 32 van de wet inclusief toeslagen (zoals vakantietoeslag, overwerktoeslag en 13e maand) alsmede inkomen uit vermogen.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de draagkrachtinkomen wordt uitgegaan van het inkomen van de belanghebbende gedurende het jaar, beginnend in de maand waarin de kosten zijn gemaakt waarop de aanvraag om bijstand betrekking heeft.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt bij wisselende inkomsten uitgegaan van het gemiddelde inkomen van de 3 voorafgaande maanden.

  • 4.

    Indien een aanvraag nog te maken kosten betreft, wordt uitgegaan van het inkomen van de belanghebbende in de maand van aanvraag.

Artikel 10. Niet in aanmerking te nemen middelen bij vaststelling draagkracht

Als draagkracht wordt in aanmerking genomen: het netto inkomen over een periode van 12 maanden verlaagd met de volgende aftrekposten:

  • a.

    het deel van een particuliere oudedagsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 33, vijfde lid van de wet;

  • b.

    de premiebetaling van de aanvullende ziektekostenpremie;

  • c.

    buitengewone kosten in verband met wonen en zorg als gevolg van het niet of niet volledig ontvangen van huurtoeslag en zorgtoeslag wegens een te hoog inkomen;

  • d.

    de voor eigen rekening blijvende kosten van kinderopvang wanneer een tegemoetkoming wordt ontvangen voor de kosten van kinderopvang bij een sociaal-medische indicatie voor ouder of kind.

Artikel 11. Vaststelling van de draagkracht

  • 1.

    In het inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm is geen draagkracht aanwezig.

  • 2.

    Van het inkomen dat hoger is dan 110% maar lager of gelijk aan 140% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt 35% als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3.

    Van het inkomen dat hoger is dan 140% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt 50% als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 4.

    In geval van bijzondere bijstand voor woonkosten en kosten voor bewindvoering: indien het inkomen na de aftrekposten genoemd in artikel 10, hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt 100% van het inkomen voor zover dat meer is dan de toepasselijke bijstandsnorm als draagkracht in aanmerking genomen.

Artikel 12. Vaststelling van de draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht wordt telkens voor de periode van 12 maanden vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 2.

    De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd betrekking hebben, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 13. Draagkrachtverrekening

  • 1.

    De draagkrachtruimte wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

  • 2.

    In afwijking van het bovenstaande kan ingeval van periodieke bijzondere bijstand, de draagkracht verrekend worden naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

Hoofdstuk 3. Bijzondere bijstand en specifieke kosten

Artikel 14. Voorliggende voorzieningen bij medische kosten

De vergoedingen vanuit de ZVW, de AWBZ en de Wlz zijn voorliggende voorzieningen die passend en toereikend worden geacht.

Artikel 15. Begrafenis- of crematiekosten

  • 1.

    De belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloedverwanten te voldoen, heeft voor zover het zijn aandeel in de kosten betreft recht op bijzondere bijstand.

  • 2.

    De kosten die in aanmerking komen voor een bijdrage betreffen de kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene in Nederland, gerekend naar de kosten van de goedkoopst adequate mogelijkheid voor de verzorging van de teraardebestelling tot maximaal € 5.500.

  • 3.

    Op de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid worden uitkeringen uit verzekeringen, slottermijnen en dergelijke volledig in mindering gebracht.

Artikel 16. Kosten van deelname aan het maatschappelijke verkeer

  • 1.

    Voor personen met een inkomen tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komen in aanmerking voor een bijdrage in de volgende bijzondere kosten:

    • a.

      kosten van deelname aan sportieve, culturele of educatieve voorzieningen en eventuele directe aanverwante kosten;

    • b.

      de kosten van lidmaatschap bibliotheek;

    • c.

      de kosten van een abonnement van een dagblad of tijdschrift.

  • 2.

    De aanvraag moet individueel worden beoordeeld en de kosten moeten zich daadwerkelijk voordoen en dus aantoonbaar worden gemaakt. De bijdrage in deze kosten geldt voor het kalenderjaar waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De bijdrage is € 150 per persoon. Per huishouden bedraagt de bijdrage maximaal € 300 per jaar.

  • 3.

    Personen met een inkomen tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm met een hem of haar ten laste komend kind tussen de 4 en 18 jaar, dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, komen in aanmerking voor een bijdrage in natura in de kosten van deelname aan sportieve- of culturele voorzieningen als door het verstrekken daarvan een (dreigend) isolement wordt voorkomen.

  • 4.

    De aanvraag van de in het derde lid bedoelde bijdrage wordt door een intermediair gedaan bij Sportservice Zuid-Holland en bij toekenning rechtstreeks aan de aangewezen sportvereniging, culturele instelling of leverancier voldaan uit het daartoe opgerichte Jeugdsport- en cultuurfonds Pijnacker-Nootdorp.

  • 5.

    De te verstrekken bijdrage bedraagt maximaal € 225,- per kind per 12 maanden voor contributie en de aanschaf van sportattributen, de bijdrage voor culturele activiteiten bedraagt maximaal € 450,- per kind per 12 maanden voor contributie en de aanschaf van attributen.

  • 6.

    Onder intermediair als bedoeld onder d. wordt verstaan een persoon of instantie die als professional betrokken is bij de opvoeding, begeleiding en scholing van het betrokken kind, zoals een leerkracht, een school(arts), een (jeugd)hulpverlener, een maatschappelijk werker, de gemeente, etcetera.

  • 7.

    Een aanvraag kan uitsluitend digitaal worden ingediend via de website van het nationaal Jeugdsportfonds dan wel het Jeugdcultuurfonds.

Artikel 16-a Bijkomende noodzakelijke kosten van basis- en voortgezet onderwijs

  • 1.

    Personen met een inkomen tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm met een hem of haar ten laste komend kind tussen de 4 en 18 jaar, dat basis- of voortgezet onderwijs volgt, komen in aanmerking voor een tegemoetkoming in de noodzakelijke schoolkosten voor:

    • a.

      de benodigde schoolspullen en materialen zoals een schooltas, schriften, pennen, een rekenmachine, agenda en dergelijke;

    • b.

      school-gerelateerde sport en/of gymkleding voor zover door de school specifieke kleding en/of kleuren worden voorgeschreven en de sport- en/of gymkleding via de school dient te worden aangeschaft;

    • c.

      de aanschaf van een computer, laptop of tablet voor zover een digitale leeromgeving door de school wordt geëist.

  • 2.

    De tegemoetkoming bedraagt ten hoogste:

    • a.

      € 50,-- voor leerlingen in het basisonderwijs per kind per schooljaar;

    • b.

      € 150,--voor leerlingen in het voortgezet onderwijs per kind per schooljaar en:

    • c.

      € 250,-- voor brugklassers per kind voor het eerste schooljaar in het voortgezet onderwijs.

  • 3.

    Voor de vrijwillige ouderbijdrage, schoolreisjes, excursies of schoolkampen wordt geen tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 17. Zelfstandig functioneren van chronisch zieken en gehandicapten

Chronisch zieken en gehandicapten komen in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de volgende kosten:

  • a.

    de kosten van warme maaltijden, na indicering van noodzaak door de Stichting Welzijn & Ondersteuning Pijnacker-Nootdorp, voor zover de werkelijke kosten van de warme maaltijd uitstijgen boven de kosten van een warme maaltijd volgens de prijzengids van het Nibud;

  • b.

    de kosten van thuisadministratie, na indicering van noodzaak door de Stichting Welzijn & Ondersteuning Pijnacker-Nootdorp;

  • c.

    de meerkosten van energie en bewassing en slijtage van kleding en beddengoed als gevolg van een chronische ziekte of handicap;

  • d.

    bezorgkosten van dagelijkse boodschappen;

  • e.

    reiskosten voor zover die niet of niet volledig vergoed worden op grond van een andere (wettelijke) regeling;

  • f.

    de zorgkosten voor zover die niet of niet volledig vergoed worden op grond van een andere (wettelijke) regeling.

Artikel 18. Kosten van kinderopvang bij sociaal medische indicatie

Personen met een inkomen tot maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komen in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de voor eigen rekening blijvende kosten van kinderopvang wanneer een tegemoetkoming wordt ontvangen op grond van de Beleidsregels tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2012.

Hoofdstuk 4. Bijzondere bijstand voor woonkosten

Artikel 19. Definitie woonkosten

  • 1.

    Bij bewoning van een huurwoning of gehuurde woonwagen, zijn de woonkosten de op de aanvangsdatum geldende huurprijs per maand als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    Bij bewoning van een eigen woning of woonwagen, zijn de woonkosten de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde netto (hypotheek)rente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning of woonwagen verschuldigde zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.

Artikel 20. Voorliggende voorzieningen woonkosten

  • 1.

    De tegemoetkoming van de belastingdienst in de vorm van huurtoeslag geldt als een voorliggende voorziening in relatie tot bijstandsverlening voor woonkosten die passend en toereikend wordt geacht.

  • 2.

    Bijzondere bijstand voor woonkosten kan niet worden verleend aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een illegale huisgenoot kan niet op de bijstand worden afgewenteld.

  • 3.

    Jongeren van 18 tot en met 22 jaar die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur hebben geen recht op woonkostentoeslag. Een afwijkend toewijzingsbeleid van woningen en/of verlating van de (oudere) partner kan niet op de bijstand worden afgewenteld.

Artikel 21. Woonkosten lager dan de maximale huurgrens

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor woonkosten kan worden verstrekt indien een woning of een woonwagen wordt bewoond in eigendom, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximumhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen.

  • 2.

    De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld aan de hand van de Wet op de huurtoeslag systematiek.

  • 3.

    Aan de verstrekking van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen 12 maanden na aanvang van deze bijstand verhuist naar passende woonruimte, waarvoor aanspraak op huurtoeslag bestaat of woonkosten die uit het inkomen kunnen worden bestreden.

Artikel 22. Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens

  • 1.

    Wanneer belanghebbende een huurwoning of koopwoning bewoont waarvan de woonkosten hoger zijn dan het grensbedrag van de individuele huurtoeslag als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan er bijzondere bijstand in de woonkosten worden verstrekt indien er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de dure woning te bewonen.

  • 2.

    De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld aan de hand van de Wet op de huurtoeslag-systematiek. Het meerdere boven de grensbedrag zoals genoemd in het eerste lid wordt volledig in aanmerking genomen bij de bepaling van de hoogte van de bijstandsverlening.

  • 3.

    Aan de verstrekking van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen 12 maanden na aanvang van deze bijstand verhuist naar passende woonruimte, waarvoor aanspraak op huurtoeslag bestaat en/of woonkosten die uit het inkomen kunnen worden bestreden.

  • 4.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in dit artikel wordt gedurende maximaal 12 maanden verstrekt.

Hoofdstuk 5. Bijzondere bijstand voor de vervanging of aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting

Artikel 23. Kosten voor de aanschaf van een PC

  • 1.

    Aan personen met een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm met schoolgaande kinderen vanaf groep 6 van de basisschool of het voortgezet onderwijs tot 18 jaar kan om de vijf jaar bijzondere bijstand worden verstrekt voor de aanschaf van een PC. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij de meest actuele prijzengids van het Nibud. De verstrekking is in de vorm van een geldlening.

  • 2.

    Per huishouden kan bijzondere bijstand voor maximaal één computer verstrekt worden.

  • 3.

    Geen bijzondere bijstand voor een PC wordt verstrekt indien:

    • -

      er een werkende computer in het huishouden aanwezig is;

    • -

      er binnen vijf jaar een nieuwe aanvraag wordt gedaan;

    • -

      een aanvraag voor randapparatuur, software en de kosten van reparatie en onderhoud wordt gedaan.

Artikel 24. Kosten voor de vervanging of aanschaf van duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    De aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen worden geacht bestreden te kunnen worden uit het normaal ter beschikking staande inkomen. De bijstandsuitkering dan wel een inkomen dat ter hoogte is van de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt in elk geval toereikend geacht te zijn. In het inkomen wordt voldoende ruimte geacht te zijn om voor deze kosten te reserveren dan wel deze achteraf gespreid te betalen.

  • 2.

    Voor de voorziening in de behoefte van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt zoveel mogelijk verwezen naar kredietverlenende instellingen.

  • 3.

    Indien als gevolg van bijzondere omstandigheden van persoon of gezin bijstandsverlening toch noodzakelijk is, kan het college besluiten een renteloze lening te verstrekken in de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.

  • 4.

    Indien de geldlening is verstrekt ten behoeve van een volledige woninginrichting en door de aanvrager gedurende 36 maanden de vastgestelde aflossingsbedragen zijn voldaan, wordt de resterende geldlening omgezet in bijstand om niet.

  • 5.

    De bedragen die maximaal als renteloze lening worden verstrekt voor volledige woninginrichting zijn afhankelijk van de samenstelling en omvang van het gezin en zijn ten hoogste 2/3 van de meest actuele prijzengids van het Nibud.

Hoofdstuk 6. Bijzondere bijstand aan jongeren van 18, 19 of 20 jaar

Artikel 25. Aanvulling levensonderhoud jongeren

  • 1.

    Bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de wet wordt slechts dan verleend indien de jongere beschikt over zelfstandige huisvesting èn zelfstandige huisvesting noodzakelijk is.

  • 2.

    De hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand voor de alleenstaande resp. alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar bedraagt het verschil tussen 50% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 van de wet en de norm als bedoeld in artikel 20, eerste lid, sub a resp. artikel 20, tweede lid, sub a van de wet. In geval van gehuwden die beiden jonger zijn dan 21 jaar wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gerelateerd aan de norm voor gehuwden waarvan 1 persoon jonger is dan 21 jaar.

  • 3.

    Er kan bijzondere bijstand worden verleend met toepassing van artikel 16 van de wet ten behoeve van het kind van een alleenstaande ouder die minderjarig is. De bijstand bedraagt het verschil tussen de norm van een alleenstaande van 21 jaar en die van een alleenstaande ouder van 21 jaar per maand. De bijstand wordt beëindigd op het moment dat de minderjarige alleenstaande ouder 18 jaar wordt. De aanvraag dient ingediend te worden door de grootouders van het kind of ambtshalve te worden toegekend.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 26. Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen van deze richtlijnen, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Artikel 27. Misbruik

Indien de bijstand niet besteed wordt aan het doel waarvoor deze is verstrekt kan de gemeente besluiten de bijstand terug te vorderen.

Artikel 28. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015. Hiermee vervallen de Richtlijnen bijzondere bijstand 2011.

Artikel 29. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als eerste wijziging van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 9 december 2014
de secretaris, de burgemeester,
drs. J.P.R. Woudstra mw. F. Ravestein

Toelichting op de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015

ALGEMENE TOELICHTING

In deze beleidsregels bijzondere bijstand zijn de regels vastgelegd die betrekking hebben op de individuele bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet.

Individuele bijzondere bijstand is bedoeld voor mensen met een laag inkomen, die weinig of geen eigen vermogen hebben en die door bijzondere omstandigheden bepaalde kosten hebben gemaakt die ze niet kunnen voldoen.

Belanghebbende moet bij individuele bijzondere bijstand altijd kunnen aantonen dat de kosten noodzakelijk zijn en daadwerkelijk zijn gemaakt. Het recht en de hoogte van de individuele bijzondere bijstand stemt de gemeente af op de individuele omstandigheden van de cliënt.

De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand vraagt om richtlijnen die de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bevorderen en leiden tot uniforme afhandeling van aanvragen bij gelijke situaties en gemiddelde belanghebbenden.

In deze beleidsregels zijn verschillende bijzondere kosten opgenomen die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Dit betreft geen limitatieve opsomming. Er is voor meerdere bijzondere kosten bijzondere bijstand mogelijk. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld de kosten van rechtsbijstand en bewindvoeringskosten.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikelen die geen nadere toelichting behoeven zijn in dit onderdeel niet opgenomen

Artikel 2. Vorm van de bijstand

Als de leenbijstand wordt teruggevorderd omdat deze bijstand bijvoorbeeld niet is besteed aan de kosten waarvoor de lening is verstrekt of niet wordt voldaan aan de aflossingsverplichtingen, vervalt de maximale aflossingsduur van 36 maanden en dient de bijstand in z’n geheel te worden terugbetaald, een en ander onverminderd het betaalde in de Beleidsregels terugvordering, verhaal, invordering en krediethypotheek.

Artikel 3. Tijdstip van de aanvraag

Ingevolge vaste jurisprudentie wordt geen bijzondere bijstand verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Daarbij geldt, dat niet de datum waarop een rekening gepresenteerd wordt, maar de datum waarop de kosten zijn opgekomen, bepalend is voor het tijdstip waarop de kosten zijn gemaakt (zie bijv. de uitspraken van de CRvB van 15-05-2007, nr. 06/1913 WWB, LJN: BA6875 en van 20-11-2012, nrs. 11/1669 WWB e.a., LJN: BY3781).

De achterliggende gedachte is daarbij, dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van een belanghebbende behoort om tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen of zich te wenden tot het college om nadere informatie.

Dit uitgangspunt is in het eerste lid neergelegd.

Het Handboek Grip Op WWB van Kluwer/Schulinck maakt daarbij de volgende kanttekening:

‘Met het verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht moet het college ten aanzien van de bijzondere bijstand niet te rigide omgaan. In de aard van de bijzondere omstandigheden, waardoor het recht op bijzondere bijstand is ontstaan, kan immers besloten liggen dat een aanvraag indienen voordat de kosten opkomen niet (goed) mogelijk is. Vasthouden aan het verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht, zou in die gevallen betekenen dat de functie van de bijzondere bijstand danig wordt uitgehold.’

Daarom zijn in de leden 2 t/m 5 enige uitzonderingen vastgelegd.

Artikel 7 t/m 13. Draagkracht, vermogen en inkomen

Draagkracht is dat deel van het vermogen en inkomen dat de aanvrager zelf dient aan te wenden om de bijzondere kosten te voldoen. Uitgangspunt is dat het vermogen en inkomen boven een vastgestelde grens als draagkracht dient te worden aangemerkt; met andere woorden middelen die beschikbaar zijn om de bijzondere kosten te voldoen.

De wetgever heeft het college de vrijheid gegeven om te beoordelen in hoeverre belanghebbende op grond van artikel 31, tweede lid van de wet en artikel 34, tweede lid van de wet vrijgelaten inkomen of vermogen kan aanwenden om de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd te voldoen. Tevens kan het college rekening houden met buitengewone lasten of persoonlijke omstandigheden van belanghebbende. Op een indirecte manier kan de gemeente de bijzondere bijstand toegankelijker maken door de draagkracht te versoepelen. Er is nu gekozen voor een draagkrachtpercentage van 35% of 50% binnen het netto inkomen als dat hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Ook is de premiebetaling van de zorgverzekering vrijgelaten in de draagkrachtberekening om indirect te stimuleren dat belanghebbenden zich adequaat gaan verzekeren tegen medische kosten.

Tenslotte is ervoor gekozen om bij de beoordeling van de draagkracht de kostendelersnorm niet toe te passen (zie de definitie van bijstandsnorm in artikel 1).

Artikel 16. Kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer

De leden c en g zijn een uitwerking van wat in artikel 4 van de Verordening maatschappelijke participatie WWB 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp was bepaald. Hierdoor is het mogelijk aan kinderen van 4 tot 18 jaar van wie de ouders een inkomen hebben van maximaal 110% van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm via het opgerichte Jeugdsport- en cultuurfonds Pijnacker-Nootdorp een bijdrage in de kosten van deelname aan sportieve- of culturele activiteiten te verstrekken. Een en ander ter voorkoming van een (dreigend) maatschappelijk isolement van deze kinderen.

Het beheer van het Jeugdsport en cultuurfonds Pijnacker-Nootdorp is in handen gegeven van Sportservice Zuid-Holland. Deze organisatie is onderdeel van het nationaal Jeugdsportfonds en verricht tevens werkzaamheden voor het nationaal Jeugdcultuurfonds. De aanvraag moet (digitaal) worden ingediend bij Sportservice Zuid-Holland. Deze organisatie toetst het inkomen van de aanvrager, onderzoekt of aan de overige voorwaarden wordt voldaan en beslist namens de gemeente over de aanvraag. Een aanvraag kan uitsluitend worden ingediend door een intermediair, dat wil zeggen een professional, betrokken bij de opvoeding, begeleiding en scholing van het desbetreffende kind. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een leerkracht, een (school)arts, een (jeugd)hulpverlener, een maatschappelijk werker, de gemeente, etc.

De bijdrage wordt direct aan de sportvereniging, cultuurinstelling over leverancier overgemaakt. Voornaamste reden voor het oprichten van het Jeugdsport- en cultuurfonds is het bevorderen van de maatschappelijke participatie van kinderen tussen de 4 en 18 jaar van wie de ouders financieel niet in staat zijn daarvoor zorg te dragen. Doel is te voorkomen, dat deze kinderen in een sociaal isolement raken. Er is daarom bewust gekozen voor activiteiten in teamverband en niet voor individuele sport- of cultuuractiviteiten. Het gaat om kinderen uit Pijnacker-Nootdorp. Criterium is dus, dat een vereniging zich bezig houdt met activiteiten in teamverband, gericht op kinderen uit Pijnacker-Nootdorp. Een vereniging of organisatie buiten Pijnacker-Nootdorp gelegen richt zich niet (in hoofdzaak) op de inwoners van Pijnacker-Nootdorp. Gaat het echter om sportieve- of culturele activiteiten die niet binnen de eigen gemeente aanwezig zijn, dan wordt aan de hand van een aanvraag individueel en in samenspraak met de gemeente en Sportservice Zuid-Holland bekeken of al dan niet een beroep op het Jeugdsport- cultuurfonds kan worden gedaan.

Artikel 17. Zelfstandig functioneren van chronisch zieken en gehandicapten

Het moet gaan om noodzakelijke, aantoonbare meerkosten die het gevolg zijn van een chronische ziekte of handicap, uitgaande van de goedkoopst adequate oplossing. Hierbij wordt de in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gehanteerde methodiek van de kanteling gehanteerd.

Voor wat betreft de vergoeding van reiskosten en zorgkosten geldt dat het gaat om meerkosten die niet of niet volledig op grond van een andere (wettelijke) regeling kunnen worden vergoed, zoals de Wmo, de Zorgverzekeringswet of de reiskostenvergoeding door de werkgever.

Als voorliggende voorziening geldt hierbij niet de zorgverzekering/polis die de aanvrager heeft afgesloten, maar de maximale dekking van zorgverzekeraars op grond van de Zorgverzekeringswet (inclusief aanvullende zorgverzekering).

Artikel 18. Kosten van kinderopvang bij sociaal medische indicatie

In de oorspronkelijke Richtlijnen bijzondere bijstand 2011 was een artikel opgenomen dat de volledige kosten van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie regelde bij een minimum inkomen. De Beleidsregels tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2012 voorzien echter inmiddels door een inkomensafhankelijke berekeningswijze in een hogere tegemoetkoming bij lage inkomens. Er resteert echter nog steeds een eigen bijdrage die voor bijzondere bijstand in aanmerking dient te komen

omdat er sprake is van kosten die voortkomen uit bijzondere omstandigheden.

Artikel 19 t/m 22. Bijzondere bijstand voor woonkosten

Door de economische crisis en de stagnerende huizenmarkt zijn er belanghebbenden die een substantiële inkomensdaling hebben en hun hypotheeklasten niet kunnen betalen. Dat is de achtergrond van deze bijzondere bijstand. De reden van het opleggen van een verhuisplicht (in artikel 21 en 22) en een maximale verstrekkingsduur (in artikel 22) is gelegen in het feit, dat er op langere termijn geen rekening kan worden gehouden met de stagnerende huizenmarkt.

Voor wat betreft de draagkracht is in artikel 11, vierde lid, bepaald dat als het inkomen na de aftrekposten genoemd in artikel 10, hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm 100% van het inkomen voor zover dat meer is dan de toepasselijke bijstandsnorm als draagkracht in aanmerking wordt genomen.