Regeling vervallen per 06-03-2014

Welstandsnota 2004

Geldend van 01-10-2010 t/m 05-03-2014

Intitulé

Welstandsnota 2004

Historisch overzicht Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp

  • -

    Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp

  • vastgesteld door de gemeenteraad op 24 juni 2004

  • gepubliceerd in de Telstar op 30 juni 2004

  • in werking treding op 1 juli 2004

  • -

    1e wijziging

  • vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 2007

  • gepubliceerd in de Telstar op 4 januari 2008

  • in werking treding op 5 januari 2008

  • -

    2e wijziging

  • vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2009

  • gepubliceerd in de Telstar 22 juli 2009

  • in werking treding op 23 juli 2009

  • -

    3e wijziging

  • vastgesteld door de gemeenteraad op 24 juni 2010

  • gepubliceerd in de Telstar 11 augustus 2010

  • in werking treding op 1 oktober 2010

Voorwoord 2004

In de nieuwe Woningwet die in werking is getreden op 1 januari 2003 is onderkend dat welstandszorg noodzakelijk is als middel voor sturing van de ruimtelijke kwaliteit.

Tegelijkertijd is onderkend dat het oordeel van de welstandscommissie vaak stuit op onbegrip bij de planindiener. Het is met name de onbekendheid met de beoordelingscriteria vooraf en de motivering van het oordeel achteraf, wat nog al eens kan knagen aan het gevoel van rechtvaardigheid. De Rijksoverheid heeft daarom in de nieuwe Woningwet voorstellen opgenomen om het welstandsbeleid voor eenieder inzichtelijk te maken. De gemeenten hebben de taak om de criteria voor welstandsbeoordeling vast te stellen. Het doet mij genoegen om u onze welstandsnota te kunnen voorleggen.

Wie in onze gemeente rondkijkt zal een eigen oordeel hebben over wat mooi en wat lelijk is. Dat blijft een kwestie van smaak. Maar smaken verschillen en iedereen heeft andere belangen. Het gemeentebestuur is zich bewust van dit spanningsveld. Het nieuwe welstandsbeleid moet daarom een goede balans vinden tussen individuele vrijheid en het algemene belang van een goede en prettige leefomgeving. Daar zijn alle inwoners van onze gemeente bij gebaat.

Hoe maak je nu de beoordeling van bouwplannen inzichtelijk voor iedereen? Door de toetsingscriteria vooraf vast te laten stellen. Het gemeentebestuur wil met het vaststellen van de criteria een einde maken aan de onduidelijkheid over het oordeel van de welstandscommissie. Het nieuwe welstandsbeleid is bedoeld om irritaties weg te nemen. Het is dan ook de gemeenteraad die voor het grondgebied van Pijnacker- Nootdorp de criteria uiteindelijk vaststelt. Hiermee wordt welstand ook een zaak van publieke en democratische discussie. En, tegelijkertijd ook een zaak van lokale politieke verantwoordelijkheid.

Niet alle gebieden in onze gemeente zijn hetzelfde. Sommige delen van de gemeente hebben meer aandacht nodig dan andere. De gemeente Pijnacker-Nootdorp is een unieke gemeente met een verscheidenheid aan gebiedstypes. Deze verscheidenheid komt in de welstandsnota tot uitdrukking. Iedereen zal begrijpen dat in de historische dorpskernen en het landelijk gebied anders naar bouwplannen wordt gekeken dan in een naoorlogse uitbreidingswijk. Daarom wordt er per gebiedstype een lijst van criteria voorgesteld.

Ik ben ervan overtuigd dat met de welstandsnota de helderheid en de openheid bij de beoordeling van bouwplannen wordt vergroot. De nota zal een positieve bijdrage leveren aan de bevordering van het begrip tussen planindiener en de welstandscommissie en daarmee aan de versoepeling van de beoordeling van bouwplannen in onze gemeente. Als voorzitter van de werkgroep die de welstandsnota heeft opgesteld, zie ik de welstandsbeoordeling in de toekomst met vertrouwen tegemoet.

Ton van der Stoep

wethouder

Eerste wijziging 2007

De wijziging van 2007 is een actualisatie van de welstandsnota, waarin zowel enkele wijzigingen in de beschrijvingen en criteria zijn doorgevoerd als enkele nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen. Daarnaast zijn er tekstuele correcties doorgevoerd. De opzet en werkwijze van de welstandsnota blijven met deze wijzigingen onveranderd.

De inhoudelijke wijzigingen komen op het volgende neer:

  • de nieuwe gebieden zijn ingetekend op de kaarten (pagina 20 tot en met 27)

  • in het kassengebied (gebied 17 op pagina 62 en 63) wordt voor nieuwbouw in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling aangegeven, dat deze wordt beoordeeld als buitenlintbebouwing (gebied 2)

  • voor de woningbouw in het zuidelijk gedeelte van Tolhek en in 's-Gravenhout is een nieuw gebied beschreven met de bijbehorende criteria (pagina 70 en 71)

  • voor de zone van de A12 wordt een met andere gemeenten en de rijksoverheid opgestelde welstandsparagraaf genoemd als onderdeel van deze nota en het beeldregieplan van nieuwbouwgebied Keijzershof wordt op dezelfde manier vastgesteld als welstandstoetsingskader voor bouwplannen (pagina 72)

  • de criteria voor reclame-uitingen zijn nader uitgewerkt (pagina 84 tot en met 86)

  • de criteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen zijn enigszins vereenvoudigd om de bruikbaarheid van de nota te vergroten (pagina 87 en verder)

  • het straatnamenregister is geactualiseerd (pagina 135 en verder).

Met deze wijzigingen is de welstandsnota geactualiseerd en kunnen ook voor de nieuwe gebieden en nieuwe ontwikkelingen de bouwplannen op passende wijze worden beoordeeld.

Tweede wijziging 2009

Bij de wijziging van de welstandsnota in 2009 is de mogelijkheid opgenomen om dakkapellen hoog in het dakvlak toe te staan, boven een reeds bestaande dakkapel.

Deze hoog te plaatsen dakkapellen zijn alleen toegestaan in het achterdakvlak en moeten voldoen aan nader beschreven criteria.

Derde wijziging 2010

De derde wijziging is bedoeld om de welstandsnota aan te passen aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet introduceert de omgevingsvergunning voor tal van activiteiten, waaronder de activiteit “bouwen”, waarvoor voordien in de Woningwet het vereiste van een bouwvergunning was opgenomen.

De wijzigingen in de nota zijn redactioneel van aard; beleidswijzigingen zijn niet doorgevoerd.

Het op de Wabo gebaseerde Besluit omgevingsrecht (Bor) bevat een bijlage die aangeeft voor welke activiteiten het vereiste van een omgevingsvergunning niet geldt. In die bijlage wordt een nieuwe term “bijbehorend bouwwerk” geïntroduceerd, een verzamelbegrip waar uitbreidingen van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en bijgebouwen onder vallen.

Door heel de welstandsnota heen worden de begrippen “aanbouwen”, “uitbouwen” en “bijgebouwen” nog wel genoemd. Het ontmoet geen bezwaar die begrippen voorlopig gewoon te handhaven, temeer ook omdat de bestaande bestemmingsplannen dergelijke bouwwerken kennen en definiëren.

Vóór inwerkingtreding van de Wabo maakte de Woningwet onderscheid in de welstandstoets voor aanvragen om reguliere en lichte bouwvergunningen. Het voorleggen van aanvragen om lichte vergunning aan de welstandscommissie was facultatief.

Indien het bouwplan voldeed aan de ambtelijke sneltoetscriteria in hoofdstuk 6 van deze nota, dan werd het plan niet voorgelegd aan de commissie.

Het Bor verplicht het bevoegd gezag echter om elke aanvraag om omgevingsvergunning ten aanzien van de activiteit “bouwen” om advies voor te leggen aan de welstandscommissie, tenzij er voor het desbetreffende bouwwerk geen redelijke eisen van welstand gelden. De raad kan op grond van artikel 12 van de Woningwet categorieën van bestaande en te bouwen bouwwerken aanwijzen waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.

Teneinde te voorkomen dat elke aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit om advies moet worden voorgelegd aan de welstandscommissie, is aansluiting gezocht bij de werkwijze die was gebaseerd op de “oude” regelgeving uit de Woningwet. Daarom is in deze nota bepaald dat voor plannen die voldoen aan de in hoofdstuk 6 opgenomen criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken en de daar aangegeven beoordelingsaspecten, geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn. Aldus wordt gehandeld binnen de wettelijke mogelijkheden.

Artikel A Beleidsregels

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp gezien het voorstel van het college d.d. 4 mei 2004, gelet op artikel 12a eerste lid van de Woningwet,

besluit:

een welstandsnota vast te stellen, inhoudende de volgende beleidsregels die het college toepast:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Redelijke eisen van welstand

Welstandstoezicht werd ooit ingesteld om te voorkomen dat bouwwerken de openbare ruimte zouden ontsieren. Nog steeds wordt bij bouwactiviteiten beoordeeld of voldaan wordt aan ‘redelijke eisen van welstand’.

De welstandsbeoordeling is volgens artikel 12a van de Woningwet gericht op het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk. Het bouwwerk moet zowel op zichzelf als ook in zijn omgeving worden beoordeeld, waarbij ook verwachte veranderingen van die omgeving een rol kunnen spelen. Het artikel maakt duidelijk dat de welstandsbeoordeling een complex gebeuren is, waarbij deskundigheid en kennis van de omgeving vereist is. Door de oneindige hoeveelheid combinaties van bouwwerk en omgeving valt de welstandsbeoordeling onmogelijk te standaardiseren of te objectiveren.

Toch vraagt de samenleving om meer zekerheid en meer openheid rondom de welstandsbeoordeling.

De meeste mensen willen best meewerken aan het instandhouden en bevorderen van de schoonheid van hun leefomgeving, mits vroegtijdig duidelijk wordt gemaakt wat dat betekent als zij bouwplannen hebben. Veel irritaties over het welstandstoezicht worden weggenomen als vooraf wordt aangegeven welke zaken een rol spelen bij de welstandsbeoordeling en binnen welke kaders die beoordeling zich afspeelt. Dat zijn politieke keuzes, die moeten worden gebaseerd op inhoudelijk onderzoek en een maatschappelijke discussie.

Modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht is dan ook een belangrijke doelstelling van de wijziging van de Woningwet, die in 2003 van kracht is geworden, waarbij in artikel 12a is bepaald dat de welstandsbeoordeling alleen nog maar kan worden gebaseerd op door de gemeenteraad in een welstandsnota vastgestelde welstandscriteria.

Voor u ligt de zo bedoelde welstandsnota van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van de wetswijziging is ook de bouwverordening van Pijnacker-Nootdorp aangepast, waarbij verwezen is naar deze nota als uitwerking van de bepalingen volgens artikel 8 lid 6 van de gewijzigde Woningwet.

Doel en uitgangspunten voor het welstandsbeleid

Het welstandsbeleid van Pijnacker-Nootdorp is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in de gemeente. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat.

Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van Pijnacker-Nootdorp.

Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een effectief, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten. Burgers, ondernemers en ontwerpers kunnen in de toekomst in een vroeg stadium worden geïnformeerd over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen. Voor veranderingen aan bestaande bouwwerken kunnen de criteria concreet en duidelijk zijn, voor nieuwe bouwwerken of ontwikkelingen is wat meer ruimte voor overleg en interpretatie van de criteria, waarbij de karakteristieken van de gebieden kunnen worden gebruikt voor een eigentijdse invulling.

Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het ruimtelijk beleid. Het omvat een beschrijving van het belangrijkste ruimtelijke kwaliteitsbeleid als basis voor het gewenste welstandstoezicht.

Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene welstandscriteria, die gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. Ze beschrijven het goede vakmanschap, dat de basis moet zijn van elk ontwerp.

In hoofdstuk 4 en 5 wordt voor de gebieden en objecten in de gemeente aangegeven op welke wijze dit vakmanschap zou moeten worden ingevuld. De beschrijvingen en criteria geven aan welke eigenschappen wenselijk zijn en dienen als leidraad voor de beoordeling door de welstandscommissie.

Hoofdstuk 6 bevat toetsingscriteria voor veel voorkomende bouwwerken als dakkapellen en bijgebouwen. De welstandscriteria voor deze kleine plannen zijn concreet.

In hoofdstuk 7 volgt een omschrijving van de te volgen procedure voor grotere projecten, waarvoor bijvoorbeeld het bestemmingsplan moet worden aangepast naar aanleiding van een stedenbouwkundig plan. Voor dergelijke projecten worden welstandscriteria opgesteld, die door de gemeenteraad dienen te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 8 tenslotte bestaat uit welstandscriteria voor vergunningvrije bouwwerken.

Deze zijn niet per definitie welstandsvrij, zodat er sprake kan zijn van excessen als zij in hun uiterlijk te sterk afwijken van de gewenste kwaliteit. Met behulp van deze criteria kan de gemeente achteraf optreden.

De nota wordt afgesloten met een aantal bijlagen: een begrippenlijst, een overzicht van monumenten en een register van straatnamen met een verwijzing naar de betreffende gebiedsbeschrijving(en).

Gebruik van de welstandsnota en hardheidsclausule

Na vaststelling van de welstandsnota zijn de welstandscriteria voor iedereen beschikbaar.

Zowel de welstandscommissie als burgemeester en wethouders zullen in het vervolg jaarlijks aan de gemeenteraad rapporteren hoe zij met de uitvoering van het welstandsbeleid zijn omgegaan. Hiermee is het welstandstoezicht van de gemeente Pijnacker-Nootdorp op een nieuwe leest geschoeid. Het gemeentebestuur hoopt dat het nieuwe welstandstoezicht breed wordt gedragen en dat het uiteindelijk de gemeente nog aantrekkelijker zal maken.

In de praktijk zal de welstandsnota niet als ‘leesboek’ worden gebruikt. De planindiener die wil weten wat de welstandscriteria voor zijn of haar bouwplan zijn, zal eerst kijken of het bouwplan valt onder de ‘veel voorkomende kleine bouwplannen’. Voor een dakkapel bijvoorbeeld volstaat het om kennis te nemen van de betreffende welstandscriteria, bij Bouw- en Woningtoezicht na te vragen of er in de straat een trendsetter is aangewezen en na te gaan of er bij het betreffende gebied nog iets bijzonders over dakkapellen wordt gezegd. Het gebied is gemakkelijk te vinden in het register van straatnamen. Met deze informatie heeft de planindiener voldoende gegevens om een dakkapel te realiseren die voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Wil de planindiener een andere dakkapel dan kan hij (liefst via de ontwerper) daarover in overleg treden met Bouw- en Woningtoezicht.

Als er voor een bepaald type bouwplan geen toetsingscriteria zijn opgenomen zal het bouwplan door de welstandscommissie getoetst worden aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie zal het bouwplan dan beoordelen op basis van de gebiedsgerichte en/of de algemene welstandscriteria, opgenomen in de welstandsnota.

Het kan voorkomen dat een bouwwerk in strijd is met de criteria maar wel een waardevolle en/of kwalitatieve toevoeging vormt voor het hoofdgebouw of de omgeving.

Daarnaast kan het voorkomen dat juist het hoofdgebouw of de omgeving zich niet leent voor het voorgestelde bouwwerk. Om dit soort situaties te voorkomen is een vangnet ingebouwd door voorafgaand aan de concrete weergave van de toetsingscriteria van de diverse kleine plannen te vermelden dat, indien een bouwplan niet voldoet aan de daar vermelde criteria of er sprake is van een bijzondere situatie dan wel gerede twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van die criteria, het bouwplan voor advies aan de welstandscommissie wordt voorgelegd.

Bij het gebruik van dit vangnet dient deugdelijk gemotiveerd te worden waarom er een uitzondering wordt gemaakt op de opgestelde criteria. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

De welstandscriteria in deze nota vormen in de eerste plaats een zeef en dienen om bouwplannen die het aanzien niet waard zijn, uit Pijnacker-Nootdorp te weren. Dat is primair de bedoeling van het welstandstoezicht. Maar veel liever zien we in Pijnacker- Nootdorp bouwplannen waarbij de welstandscriteria worden gebruikt als opstapje, als middel om na te denken over de schoonheid van het bouwwerk in zijn omgeving. In zo’n geval kan het zelfs voorkomen dat de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn.

Daarom kunnen burgemeester en wethouders, na schriftelijk en gemotiveerd advies van de welstandscommissie, afwijken van deze welstandscriteria en het betreffende plan alleen positief op grond van de algemene welstandscriteria beoordelen. Daarbij geldt de stelregel: het is redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijke kwaliteitsbeleid

In het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van een gemeente is het welstandstoezicht het vangnet, waarmee de ondergrens van de visuele kwaliteit van gebouwen wordt bewaakt.

Het niveau waarop dit net komt te hangen, is mede afhankelijk van het beleid van de gemeente. Voor de gemeente Pijnacker-Nootdorp is hiervoor het beeldkwaliteitskader opgesteld. Voor het vaststellen van de welstandsregimes en de beoordelingscriteria is het ruimtelijk kwaliteitsbeleid op gemeenteniveau geïnventariseerd en een analyse gemaakt van de consequenties voor het welstandsbeleid. Het ruimtelijk beleid wordt op hoofdpunten beschouwd. Verder wordt een aantal plannen samengevat en worden de mogelijke consequenties voor het welstandsbeleid belicht.

DE HUIDIGE WELSTANDSZORG

Welstandscommissie

Burgemeesters en wethouders laten zich bij de afgifte van omgevingsvergunningen voor de activiteit "bouwen" adviseren door een adviescommissie die bestaat uit onafhankelijke deskundigen van DSL (Stichting Dorp, Stad en Land). Wekelijks houdt de commissie zitting in de gemeente. Planindieners en ontwerpers kunnen desgewenst een toelichting geven op het plan.

De uitvoering van het welstandstoezicht geschiedt onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders door het gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht. De beleidsmedewerker van dit taakveld licht de plannen toe bij de welstandscommissie en zorgt voor alle relevante informatie. Burgemeester en wethouders volgen in het algemeen de adviezen van de commissie.

Welstandsbeleid

De gemeente voert sinds lange tijd welstandstoezicht uit. Sinds 1966 zijn hiervoor algemene welstandscriteria opgenomen in de bouwverordening: de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in relatie tot de karakteristiek van de reeds aanwezige bebouwing, de openbare ruimte en de stedenbouwkundige context, de massa, materiaal, schaal, detaillering en kleurstelling mede in verband met de samenhang in het bouwwerk zelf.

Daarnaast voert de gemeente een specifiek beleid met betrekking tot de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving. Van deze mogelijkheid wordt vooral de laatste jaren gebruikt gemaakt, in de vorm van beeldkwaliteitsplannen. Specifiek welstandsbeleid is ook ontwikkeld voor onder andere dakkapellen, erfafscheidingen, en reclame-uitingen.

Ruimtelijk kwaliteitsbeleid

De basis voor het ruimtelijk beleid van de gemeente is vooral vastgelegd in bestemmingsplannen

aangevuld met visies en enkele beeldkwaliteitsplannen.

Ruimtelijk beleid

De belangrijkste documenten waarin de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente is vastgelegd zijn:

  • ontwerp AmvB Ruimte.

  • ontwerp Provinciale Structuurvisie.

  • regionaal Structuurplan Haaglanden.

  • Pit! Structuurvisie anno 2008.

  • Recreatievisie.

  • Beleidsplan Glastuinbouw.

  • Mobilitietsplan.

  • Woonvisie Pijnacker-Nootdorp.

Daarnaast zijn er voor sommige gebieden beeldkwaliteitsplannen, gebiedsvisies en masterplannen, welke meestal ook verwerkt zijn in de toelichting van de daarbij behorende bestemmingsplannen.

Bestemmingsplannen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp bestaat in haar huidige vorm sinds 2002 en is samengesteld uit de voormalige gemeenten Pijnacker en Nootdorp. Aanvankelijk vigeerden er in de gemeente ongeveer negentig bestemmingsplannen, inclusief de uitwerkingen en herzieningen. Ongeveer drie vijfde deel daarvan is ouder dan tien jaar. De gemeente is sedertdien bezig met een actualiseringsprogramma voor de oudere bestemmingsplannen. Momenteel vigeren er in de gemeente ca. 55 bestemmingsplannen, zonder uitwerkingsplannen.

In de meeste bestemmingsplannen wordt in de toelichting of in de beschrijving van de hoofdlijnen aandacht besteed aan de stedenbouwkundige kwaliteit van een bestaand of een nog te ontwikkelen gebied. Binnen de gemeente zijn bouwplannen regelmatig met toepassing van een vrijstelling (onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening) of ontheffing (onder de per 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening) van het bestemmingsplan gerealiseerd. Bij de inwerkingtreding van de Wabo is voor afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning vereist.

Stedenbouw

Stedenbouwkundige plannen in de gemeente worden opgesteld ten behoeve van de uitwerking van woongebieden, veelal onder supervisie van de stedenbouwkundige afdeling van de gemeente of door externe stedenbouwkundige bureaus. De stedenbouwkundige plannen zijn gericht op studie, visie en de uitvoering van het beleid. Ze geven het kader waarbinnen het ruimtelijk kwaliteitsbeleid zich moet begeven. Bij grootschalige nieuwbouw zijn tot nu toe externe stedenbouwkundigen als supervisor aangesteld en worden beeldkwaliteitsplannen opgesteld. De stedenbouwkundige structuren zijn sturend voor het welstandsbeleid.

Monumenten en cultuurhistorie

Monumentale gebouwen en structuren in de gemeente zijn geïnventariseerd en de gemeente telt in totaal 17 Rijksmonumenten en 87 gemeentelijke monumenten. Deze inventarisatie heeft plaatsgevonden in het kader van de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Door middel van het monumentenbeleid stelt de gemeente zich tot doel het bestaande bestand te behouden.

Pijnacker-Nootdorp heeft geen door het Rijk aangewezen beschermde stads- of dorpsgezichten. Wel heeft zij panden aangewezen als beeldbepalende panden.

Veranderingen aan deze panden zijn gebonden aan een omgevingsvergunning.

Voor het welstandsbeleid betekent het monumentenbeleid extra aandacht voor de omgeving van het monument en dat de aangewezen monumenten een aparte status hebben en bouwplannen ook beoordeeld worden door de monumentencommissie.

Openbare ruimte, landschap en beeldende kunst

De gemeente voert een expliciet kwaliteitsbeleid ten aanzien van de openbare ruimte.

Dit beleid is geregeld in het LIOR (Leidraad Inrichting Openbare Ruimte) en bij nieuwe plannen in de Beeldkwaliteitsplannen. In bestaande gebieden is de kwaliteit van de openbare ruimte, anders als in bestemmingsplannen niet nader vastgelegd. Het ontwerp en de openbare inrichting binnen de gemeente wordt verzorgd door stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten. Plannen voor de openbare ruimte worden niet aan de welstandscommissie voorgelegd, uitgezonderd de plannen voor beeldende kunst.

Het beleid voor het buitengebied is o.a. vastgelegd in de Recreatievisie Groenzone, Ruimte voor Ruimte (concept), Groenblauwe Slinger en in het landschapsbeleidsplan.

Hierbij is het hele buitengebied een bijzonder aandachtsgebied.

De gemeente heeft haar beleid ten aanzien van beeldende kunst in de openbare ruimte vastgesteld in de notitie Beeldende Kunst.

Gevolgen voor welstandsbeleid

Basis welstandsbeleid

De basis voor het welstandsbeleid is vastgelegd in het beeldkwaliteitskader Pijnacker- Nootdorp. Daarnaast is met name voor de recente ontwikkelingen beeldkwaliteitsbeleid vastgelegd in de vorm van beeldkwaliteitsplannen, masterplannen en programma’s van eisen.

Aansluiting tussen de verschillende beleidsdocumenten

Voor een effectief en praktisch hanteerbaar kwaliteitsbeleid is het zaak zorg te dragen voor een goede aansluiting tussen de verschillende instrumenten. Van elk instrument moet duidelijk zijn wat de reikwijdte is en hoe het is verweven met andere beleidsinstrumenten.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang.

Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld.

Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit, het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo’n geval de welstandsnota daartoe argumentatie leveren.

In de welstandsnota kan worden verwezen naar welstandscriteria die zijn opgenomen in andere beleidsdocumenten, zoals beeldkwaliteitsplannen. Hierbij zijn de geformuleerde criteria in de welstandsnota leidend, en de criteria in het beeldkwaliteitsplan ondersteunend van karakter. Uiteraard gelden voor deze documenten dezelfde eisen als voor de welstandsnota: vaststelling in de vorm van beleidsregels door de gemeenteraad, inspraak conform de gemeentelijke inspraakverordening en welstandscriteria die ‘zo veel mogelijk’ zijn toegespitst op het individuele bouwwerk en die specifieke aspecten van het bouwwerk normeren. De aanwezige beeldkwaliteitsplannen zullen daarmee onderdeel gaan vormen van het welstandsbeleid in de gemeente en worden gebruikt in het kader van de welstandstoets. In de praktijk zullen beeldkwaliteitsplannen na realisatie in de welstandsnota worden verwerkt om dienst te doen bij het beheer.

Hoofdstuk 3 Algemene welstandscriteria

Toelichting

De algemene welstandscriteria zijn gebaseerd op de notitie ‘Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid’ die prof. ir Tj. Dijkstra schreef als Rijksbouwmeester in 1985 en die in 2001 werd uitgegeven door 010 Uitgevers.De algemene welstandscriteria die in deze paragraaf worden genoemd richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes.

De algemene welstandscriteria liggen (haast onzichtbaar) ten grondslag aan elke planbeoordeling omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In de praktijk zullen die uitwerkingen meestal voldoende houvast bieden voor de planbeoordeling.

In bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene welstandscriteria.

Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan is aangepast aan de gebiedsgerichte welstandscriteria, maar het bouwwerk zelf zo onder de maat blijft dat het op den duur zijn omgeving negatief zal beïnvloeden.

Hogere eisen als een bouwwerk zich sterk van zijn omgeving onderscheidt

Ook wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet, kan worden teruggegrepen op de algemene welstandscriteria. De welstandscommissie kan burgemeester en wethouders in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren van de hardheidsclausule gebruik te maken en af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In de praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene welstandscriteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt dan uiteraard hoog. Het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.

Relatie tussen vorm, gebruik en constructie

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.

Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken.

Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm.

Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong.

Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.

Relatie tussen bouwwerk en omgeving

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.

Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context. Het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen, maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent.

Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan.

Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.

Betekenissen van vormen in sociaal-culturele context

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.

Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd.

Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.

In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd wordt geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.

Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.

Evenwicht tussen helderheid en complexiteit

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.

Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw.

Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.

Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.

Schaal en maatverhoudingen

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.

Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken.

De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen.

Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben.

De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.

Materiaal, textuur, kleur en licht

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.

Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.

Hoofdstuk 4 Gebiedsgerichte welstandscriteria

Toelichting

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid.

De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Pijnacker-Nootdorp. Deze criteria zijn gebaseerd op de architectonische en de ruimtelijke kwaliteiten zoals die in de bestaande situatie binnen de gemeente worden aangetroffen.

Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving te passen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Gebiedsindeling

In de gemeente Pijnacker-Nootdorp kunnen op basis van overeenkomsten in functionele, stedenbouwkundige en/of architectonische kenmerken eenentwintig deelgebieden worden onderscheiden. Per welstandsgebied is een samenhangend beoordelingskader opgesteld, waarin de volgende onderdelen aan de orde komen:

  • Een korte beschrijving van het gebied, waarbij aandacht wordt besteed aan de ontstaansgeschiedenis, de stedenbouwkundige of landschappelijke omgeving, een typering van de bouwwerken en het materiaal- en kleurgebruik en de detaillering.

  • Een samenvatting van het beleid, de te verwachten en/of gewenste ontwikkelingen en de waardering voor het gebied op grond van de belevingswaarde en eventuele bijzondere cultuurhistorische, stedenbouwkundige of architectonische werken.

  • De aanvullende beleidsinstrumenten die de gemeente inzet in het gebied.

  • Het voor het gebied geldende welstandsregime.

  • De welstandscriteria, steeds onderverdeeld in criteria betreffende de relatie met de omgeving van het bouwwerk, de massa, de opbouw en de detaillering.

In gevallen waar twijfel bestaat over de toepasbaarheid van de criteria kan de welstandscommissie op basis van de gebiedsbeschrijving en het welstandsregime afwijken van de indeling op de kaart.

Welstandsregimes

Vaststellen van het welstandsregime is cruciaal voor het opstellen van de welstandscriteria.

Het welstandsregime moet aansluiten bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. Er zijn vier welstandsregimes mogelijk:

  • het door het Rijk aangewezen beschermde stads- of dorpsgezicht,

  • het bijzondere welstandsgebied waar extra inspanning ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit gewenst is,

  • het reguliere welstandsgebied waar de basiskwaliteit moet worden gehandhaafd,

  • het welstandsvrije gebied.

Voor zeven gebieden in Pijnacker-Nootdorp en de zone A12 is het bijzondere welstandsregime van kracht. Het gaat om gebieden waar extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk wordt geacht en de gemeente ook aanvullende beleidsinstrumenten kan inzetten. Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit.

Voor veertien gebieden is een regulier welstandsregime van kracht. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De gemeente stelt hier geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van de gebieden.

In Pijnacker-Nootdorp wordt geen welstandsvrij gebied aangewezen en is geen van rijkswege beschermd stads- of dorpsgezicht aangewezen.

Welstandsregimes Pijnacker-Nootdorp

Gebiedsindeling Pijnacker-Nootdorp

Welstandsregimes Pijnacker

Gebiedsindeling Pijnacker

Welstandsregimes Nootdorp

Gebiedsindeling Nootdorp

Welstandsregimes Delfgauw

Gebiedsindeling Delfgauw

Welstandsregimes Oude Leede

Gebiedsindeling Oude Leede

[Zie voor de plattegronden van de hierboven opgesomde welstandsregimes en gebiedsindelingen: Bijlage Gebiedsgerichte welstandscriteria.]

Dorpslinten

Gebied 1

Beschrijving

Dorpslinten komen in Pijnacker-Nootdorp voor langs de historische verbindingswegen, vaarten en dijken. Het betreft gemengde bebouwing bestaand uit pandsgewijze dorpsachtige bebouwing. Binnen een dorpslint komen woningen, bedrijven en winkels voor die als korte rijtjes geschakelde panden of als vrijstaande volumes zijn gebouwd. Het beeld van het dorpslint is afwisselend, en bestaat zowel uit oudere traditionele bebouwing als uit nieuwe of vernieuwde bebouwing.

De bebouwing is afwisselend in maat, schaal, detaillering en materiaalgebruik. Het straatbeeld wordt gekenmerkt door de individuele en aaneengesloten bebouwing elk met eigen karakteristieken. Seriebouw en herhaling komen in beperkte mate voor bij de oudere arbeiderswoningen.

De bebouwing staat vaak vooraan op de kavel, soms met voortuin of kleine zijerven. De rooilijnen van de panden verspringen in kleine mate van elkaar, bij de grotere eenheden liggen deze eerder in een lijn.

De bebouwing langs het dorpslint heeft een eenvoudige hoofdvorm met een onderbouw van een tot twee lagen met kap.

De gevels zijn representatief en kennen een traditionele opbouw met een hoge begane grond laag, een verticale geleding en in een enkel geval een topgevel. De raam- en gevelopeningen zijn vaak staand. Er komen verschillende kapvormen voor zoals bijvoorbeeld (samengestelde) zadel- of schilddaken en mansardekappen.

De detaillering is over het algemeen eenvoudig maar zorgvuldig van oorsprong. Houtwerk zoals kozijnen, ramen, deuren, dakgoten gevellijsten en windveren hebben vaak een fijnere detaillering Het materiaal- en kleurgebruik is overwegend traditioneel. De gevels zijn voornamelijk van metselwerk of pleisterwerk en soms voorzien van siermetselwerk. Bedrijven en winkels hebben een afwijkende gevelinvulling en entreepartij voorzien van reclameborden, luifels en panelen of uitgevoerd in van de rest van de gevel afwijkende materialen. Daken zijn afgedekt met donkere of rode pannen.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De dorpslinten vormen van oudsher waardevolle structuurdragers en bepalen in grote mate de kwaliteit en herkenbaarheid van de gebouwde omgeving. De dorpslinten staan onder druk van nieuwe bouwinitiatieven en uitbreidingen. De dynamiek is gemiddeld tot hoog. Veel voorkomende veranderingen betreffen het wijzigen, uitbreiden en verdichten van de bebouwing, alsmede sloop en nieuwbouw.

De kwaliteit van de dorpslinten ligt in de individuele opbouw van bebouwing, de afwisseling en in mindere mate de functiemenging.

Schaalvergroting, afwijkende oriëntatie, versobering van de architectuur en teveel herhaling van bijvoorbeeld rooilijnen langs de dorpslinten leidt over het algemeen tot afbreuk van het karakteristieke beeld van het dorpslint.

Beleidsinzet

Voor de dorpslinten geldt als beeldbepalende structuurdragers een bijzonder welstandsregime. Behoud en versterking van het dorpse karakter is uitgangspunt bij de welstandsbeoordeling. Kleinschaligheid, individualiteit en afwisseling zijn hierbij de belangrijkste aspecten.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in dorpslinten zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • het dorpse karakter van de lintbebouwing behouden en versterken

  • schaalvergroting door bijvoorbeeld samenvoeging of grote aanbouwen is ongewenst

  • bijgebouwen bij voorkeur plaatsen op het achterterrein

  • gebouwen met de voorgevel of representatieve zijde gericht op de weg of het water

  • de rooilijnen zijn per blok in samenhang en verspringen enigszins ten opzichte van elkaar

  • doorzichten behouden en indien mogelijk versterken

  • indien er sprake is van een sloot tussen kavel en rijbaan wordt de bebouwing door kleinschalige bruggetjes ontsloten

Massa

  • de bouwmassa en gevelopbouw harmoniëren met het dorpse karakter

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • herhaling van gelijke massa’s of bouweenheden vermijden

  • per kavel is er één duidelijke hoofdmassa

  • gebouwen bestaan uit een opbouw van één tot twee lagen met hellende kap

  • de begane grondlaag van het gebouw is afgestemd op de geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de hoofdmassa is duidelijk geleed, passend in het lintkarakter

  • zorgvuldige en gevarieerde detaillering wordt benadrukt in kleine elementen als bijvoorbeeld gootklossen en siermetselwerk

  • traditioneel Hollandse houten kozijnen en profileringen vormen het uitgangspunt

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl en afwerking afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel

  • gevels zijn van metselwerk of vergelijkbare steenachtige materialen en een enkele keer in een lichte kleur gepleisterd

  • hellende daken zijn gedekt met keramische pannen

  • kleuren zijn terughoudend en contrasteren niet met de omliggende omgeving

Buitenlinten

Gebied 2

Beschrijving

Linten in het landschap komen voor langs historische wegen en waterlopen en bestaan vaak uit vrijstaande arbeiderswoningen, al dan niet omgevormd tot kleinere bungalows, moderne tuinderswoningen of bedrijven. Ondanks de individuele inrichting en de hoge mate van afwisseling van de bebouwing en groen leveren linten in het landschap een samenhangend beeld op. Panden zijn kleinschalig en georiënteerd op het water of op de weg. Bij situering aan het water vindt de ontsluiting vaak plaats via bruggen. Kenmerkend zijn de doorzichten naar het achterliggende landschap, de structuur van het lint is vaak relatief open.

De panden hebben voornamelijk een traditionele opbouw, een onderbouw van een tot twee lagen met verschillende soorten kapvormen. Het materiaal- en kleurgebruik is voornamelijk traditioneel. Gevels zijn van baksteen, al dan niet geverfd of gestuct. Daken zijn hoofdzakelijk afgedekt met gebakken pannen; kozijnen, deuren en ramen zijn van hout.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

Wonen langs de linten in het buitengebied is aantrekkelijk vanwege de combinatie van het landelijk karakter met de individualiteit van de gebouwen. De waarde van deze gebouwen ligt vooral in de karakteristieke vormen en kleinschalige opzet van bescheiden huizen met hier en daar een flinke boerderij.

De wens tot verdichting heeft ook deze linten bereikt, maar het uitgangspunt is dit zoveel mogelijk te voorkomen. Vervangende nieuwbouw mag dan ook niet ontaarden in grootschalige herbouw, die in de verhouding met de oorspronkelijke lintbebouwing te massaal is. Bescheidenheid is noodzakelijk.

De dynamiek van de linten is relatief groot, waarbij gedacht moet worden aan zowel nieuwbouw van bijvoorbeeld agrarische hallen als woningwijzigingen en de plaatsing van bijgebouwen. Het uitgangspunt is dat deze wijzigingen bescheiden dienen te blijven en in ieder geval de transparantie naar het achterliggende landschap niet mogen verstoren.

Beleidsinzet

Voor de linten in het buitengebied geldt een bijzonder welstandsregime, gezien de bepalende plaats die zij innemen in de structuur van de gemeente en de wens het bijzondere karakter van het landelijk gebied te behouden. Er zal worden beoordeeld op het behoud van de doorzichten, de individualiteit van de bebouwing en zorgvuldig materiaal- en kleurgebruik.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen langs de linten in het buitengebied

zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • één hoofdmassa bepaalt het beeld van het erf of de kavel

  • gebouwen met de voorgevel of representatieve zijde gericht op de weg of het water

  • rooilijnen parallel aan de verkavelingsrichting en landschappelijke hoofdlijnen leggen, waarbij bij diepe kavels in ieder geval de smalle gevel naar de weg is gericht

  • de rooilijnen van hoofdmassa’s terugleggen en ten opzichte van elkaar laten verspringen

  • de nokrichting evenwijdig aan of haaks op de weg plaatsen

  • doorzichten behouden en indien mogelijk versterken

Massa

  • panden en ensembles zijn afwisselend en individueel

  • de hoofdvorm van gebouwen eenvoudig houden

  • diep en smal bouwen

  • gebouwen bestaan uit een onderbouw van één tot twee lagen met een kap met een minimale dakhelling van 40 graden

  • schaalvergroting door bijvoorbeeld samenvoeging of grote aanbouwen is ongewenst

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • zorgvuldig detailleren

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl, maat en schaal zorgvuldig afstemmen op het hoofdvolume

  • raamopeningen staand uitvoeren

  • traditionele Hollandse houten profileringen vormen het uitgangspunt voor kozijnen

  • bebouwing in de tweede lijn eenvoudiger maar net zo zorgvuldig detailleren als het hoofdgebouw

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl en afwerking afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • gevels uitvoeren in donkere baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen of in hout

  • hellende daken voorzien van donkere pannen en in bijzondere gevallen ook (natuurlijk) riet

  • een terughoudend kleurgebruik dat niet sterk afwijkt van belendende panden

Pijnacker: Centrum Oud

Gebied 3

Beschrijving

In Pijnacker komt in het oude centrumgebied bebouwing voor met afwisselende gevelwanden en vrijstaande grotere bebouwing. Het gebied is versnipperd in kleinere delen door nieuwbouw in en rond het centrum.

De bebouwing in dit gebied ligt aan de noordzijde van de West- en Oostlaan en aan de Stationsstraat, Emmastraat, van Brachtstraat en de Sophiastraat. Over het algemeen heeft het centrum veel oudere en karakteristieke bebouwing. Kenmerkend is de functiemenging met winkels en de mix van oude en nieuwe panden.

De bebouwing bestaat uit gevarieerde oudere bebouwing, vaak pandsgewijs, van ongeveer twee lagen met kap en wordt afgewisseld met enkele nieuwere panden van drie tot soms vier lagen hoog. Enkele panden bezitten voortuinen en zorgen voor een verbreding van het profiel. Gevels zijn in het algemeen representatief. De meeste gevels zijn klassiek opgebouwd en hebben een verticale geleding. Bij winkels en bedrijven zorgen luifels, zonwering en etalageruimte veelal voor een horizontale scheiding tussen de begane grond en bovenbouw.

Nieuwere gebouwen zijn minder individueel en hierbij komt herhaling in opbouw en gevel voor. De gevelgeleding is in het algemeen horizontaal.

Detaillering van de oudere panden is zorgvuldig en veelal rijk.

Siermetselwerk, fijn gedetailleerde gootklossen, daklijsten en houten kozijnen komen voor. Bij nieuwere panden is de detaillering veelal sober, maar met een opvallender kleurgebruik. Gevels zijn van baksteen, soms geverfd of gepleisterd. Plaatmateriaal komt ook voor. Gevels in meerdere kleuren baksteen komen met name bij nieuwbouw voor. Hellende daken zijn meestal gedekt met keramische pannen. Kozijnen zijn van hout of kunststof. Gevelreclame maakt in het algemeen een opvallend onderdeel uit van het straatbeeld in het centrum.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

Het centrum heeft een compacte en afwisselende bebouwing, deels monument of karakteristiek, deels nieuw. De samenhang met de historische structuur is belangrijk. Een bedreiging voor de beeldkwaliteit vormen de gevelwijzigingen van bedrijven en met name winkels. Ook de verstening van de voorkomende voortuinen dient vermeden te worden.

De dynamiek is er in het algemeen gemiddeld tot hoog. Dit geldt met name voor gevelwijzigingen.

Beleidsinzet

Om de aanwezige dorpsachtige kenmerken te behouden en te versterken geldt voor Pijnacker centrum oud een bijzonder welstandsregime.

Kleinschaligheid, afwisseling en individualiteit vormen het uitgangspunt bij toetsing van nieuwe plannen. Nieuwe gevelwijzigingen moeten de samenhang in de gevel terugbrengen, zodat de individualiteit van de panden weer zichtbaar wordt. Ook zal er aandacht besteed worden aan een zorgvuldige materialisatie en detaillering.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in Pijnacker centrum oud zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • het dorpse karakter (kleinschalig en individueel) van het gebied behouden en versterken

  • rooilijnen liggen over het algemeen in een lijn, beperkte verspringingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld bij bijgebouwen of garages

  • de bebouwing is georiënteerd op de openbare ruimte

  • schaalvergroting is ongewenst

Massa

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • de bouwmassa en gevelopbouw harmoniëren met het dorpse karakter van het gebied

  • de massaopbouw van de bebouwing is gevarieerd en bestaat uit een onderbouw van één tot twee lagen met kap of plat dak

  • wijzigingen of toevoegingen in stijl afstemmen op het hoofdgebouw

  • oorspronkelijke erfafscheidingen en tuinmuurtjes zoveel mogelijk behouden of herstellen

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig

  • ramen hebben voornamelijk staande afmetingen

  • traditioneel Hollandse houten kozijnenprofileringen vormen het uitgangspunt

  • eventuele reclamevoering in afmetingen en positie afstemmen op de gevelindeling en functie

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl en afwerking afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel en terughoudend

  • gevels zijn van baksteen of andere steenachtige materialen met een vergelijkbare uitstraling

  • hellende daken zijn afgedekt met donkere keramische pannen

Pijnacker: Kerkweg en Koningshof

Gebied 4

Beschrijving

De Kerkweg en Koningshof vallen binnen de gemeente Pijnacker- Nootdorp samen met het oudste historische lint. Langs deze weg is de kern van Pijnacker ontstaan. Hier is ook een aantal monumenten en de Nederlands Hervormde kerk te vinden. Het betreft gemengde bebouwing bestaand uit pandsgewijze en dorpsachtige bebouwing. Langs de Kerkweg en Koningshof komen woningen en in mindere mate bedrijven en winkels voor die als korte rijtjes geschakelde panden of als vrijstaande volumes voorkomen.

Het beeld van het dorpslint is afwisselend, en bestaat hoofdzakelijk uit oudere traditionele bebouwing met enkele nieuwe of vernieuwde panden.

De bebouwing kent een verscheidenheid in maat, schaal, detaillering en materiaalgebruik. Het straatbeeld wordt gekenmerkt door de individuele bebouwing elk met eigen karakteristieken. De bebouwing staat over het algemeen vrij op de kavel of in korte rijen, waarbij het woonhuis vaak vooraan op de kavel ligt, soms met voortuin of kleine zijerven. De rooilijnen van de verschillende panden verspringen in kleine mate van elkaar.

De bebouwing langs het lint heeft over het algemeen een eenvoudige hoofdvorm met een onderbouw van een tot twee lagen met kap of plat afgedekt. De gevels zijn representatief en kennen een traditionele opbouw met een hoge begane grond laag, een verticale geleding en in een enkel geval een topgevel. De raam- en gevelopeningen zijn vaak staand. Er komen verschillende kapvormen voor zoals bijvoorbeeld (samengestelde) zadel- of schilddaken. De nokrichtingen staan zowel haaks als parallel op de straatrichting.

De detaillering van de panden is rijk van versiering en zorgvuldig.

Kozijnen, ramen, deuren, dakgoten, gevellijsten en windveren hebben vaak een fijnere detaillering.

Het materiaal- en kleurgebruik is overwegend traditioneel, maar ook in een enkel geval modern. De gevels zijn voornamelijk van metselwerk of pleisterwerk en soms voorzien van siermetselwerk. Entreepartijen en erkers zijn vaak als accenten vormgegeven. Bedrijven en winkels hebben een afwijkende gevelinvulling en entreepartij voorzien van reclameborden, luifels en panelen of uitgevoerd in van de rest van de gevel afwijkende materialen. Daken zijn afgedekt met donkere keramische pannen of in een enkel geval met riet.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De bebouwing langs de Kerkweg en Koningshof vormt een cultuurhistorisch waardevolle structuur en bepaalt in grote mate de kwaliteit en herkenbaarheid van de gebouwde omgeving. De dynamiek is gemiddeld.

Het wijzigen en uitbreiden van de bebouwing zijn de meest voorkomende ingrepen.

De kwaliteit van dit oude lint ligt in de individuele opbouw van bebouwing, de afwisseling en in mindere mate in de functiemenging.

Schaalvergroting, afwijkende oriëntatie, versobering van de architectuur en teveel herhaling van bijvoorbeeld rooilijnen langs de dorpslinten leidt over het algemeen tot afbreuk van het bestaande straat- en gevelbeeld.

Beleidsinzet

Voor dit gebied geldt als beeldbepalende structuurdrager en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing een bijzonder welstandsregime.

Behoud en versterking van het dorpse karakter is uitgangspunt bij de welstandsbeoordeling. Kleinschaligheid, individualiteit en afwisseling zijn hierbij de belangrijkste aspecten. Eventuele nieuwbouw dient hier met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden vormgegeven.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in Pijnacker: Kerkweg en Koningshof zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • het dorpse karakter van de bebouwing behouden en versterken

  • schaalvergroting door bijvoorbeeld samenvoeging of grote aanbouwen is ongewenst

  • gebouwen zijn gericht op de openbare ruimte

  • de rooilijnen liggen afwisselend in één lijn of verspringen enigszins ten opzichte van elkaar

Massa

  • de bouwmassa en gevelopbouw harmoniëren met het dorpse karakter

  • gebouwen zijn in het algemeen individueel en afwisselend

  • herhaling van gelijke massa’s of bouweenheden vermijden

  • per kavel is er één duidelijke hoofdmassa

  • gebouwen bestaan uit één tot twee lagen met hellende kap of zijn plat afgedekt

  • de begane grondlaag van het gebouw is afgestemd op de geleding, ritmiek en stijl van de hele gevel

  • aantasting van de dakvlakken door grote dakkapellen, dakramen en dakopbouwen voorkomen

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de hoofdmassa is duidelijk geleed

  • zorgvuldige en gevarieerde detaillering wordt benadrukt in kleine elementen als bijvoorbeeld gootklossen en siermetselwerk

  • traditioneel Hollandse houten kozijnenprofileringen vormen het uitgangspunt

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl en afwerking afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel en terughoudend en contrasteert niet met de omliggende omgeving

  • gevels zijn van metselwerk of vergelijkbare steenachtige materialen en een enkele keer in een lichte kleur gepleisterd

  • hellende daken zijn gedekt met donkere keramische pannen

Pijnacker: Emmapark

Gebied 5

Beschrijving

Deze vooroorlogse uitbreiding van de kern wordt gekarakteriseerd door rijen woningen waarvan de architectuur gebaseerd is op de herhaling van een basiseenheid. Stedenbouwkundige verbijzonderingen worden in de architectuur van de woningen vertaald door accenten in de massa en in de vormgeving van hoeken en kappen. Deze woongebieden hebben veelal een groen karakter. Naast de voortuinen zijn in de stedenbouwkundige structuur vaak groenelementen als parkjes opgenomen. De overgang van de openbare ruimte naar het privégebied is vaak zorgvuldig vormgegeven. In Pijnacker is deze bebouwing weinig voorkomend maar wel karakteristiek, en is te vinden langs het oostelijke deel van het Emmapark.

De bebouwing in dit woongebied bestaat uit vrijstaande, twee-onderéén- kap woningen of woningen in een korte rij. Samen vormen ze gedifferentiëerde composities. De bebouwing is gericht op de belangrijkste openbare ruimte. Accenten zoals rooilijnverspringingen en hoogteverschillen komen bij stedenbouwkundige aanleidingen voor.

De woningen zijn één tot twee lagen hoog met een nadrukkelijk vormgegeven kap. Met name grotere woningen hebben een gedifferentieerde opbouw met mee-ontworpen erkers, balkons en serre’s. De gevels hebben veelal een sterke horizontale geleding met verticale accenten.

Tuinmuurtjes, portieken en luifels geven de overgang van privé naar de openbare ruimte vorm.

De detaillering van de bebouwing is zorgvuldig. Het kleur- en materiaalgebruik is traditioneel, waarbij donkere kleuren en baksteengevels het beeld bepalen. De hellende daken zijn over het algemeen gedekt met rode of donkere keramische pannen. Kozijnen zijn van hout en veelal in lichte kleuren geschilderd.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De dynamiek van deze vooroorlogse woningbouw is gemiddeld.

Aangezien kleine wijzigingen een grote invloed kunnen hebben op de samenhang, is de vaak subtiele samenhang tussen de beperkte herhaling

en een behoorlijke variatie gemakkelijk te verstoren.

Beleidsinzet

Voor de bebouwing in dit woongebied geldt een regulier welstandsregime.

De beoordeling is gericht op het behoud van het subtiele samenhangende beeld, de accentuering van de woningen bij een stedenbouwkundige samenhang, de gedifferentieerde opbouw met de nadrukkelijke kap, de zorgvuldige detaillering en het traditionele kleuren materiaalgebruik.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in Pijnacker : Emmapark zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundige eenheid

  • gebouwen zijn gericht op de openbare ruimte

  • de nokrichting ligt parallel aan het stratenpatroon

  • verspringingen in de rooilijn hebben een stedenbouwkundige aanleiding

  • de individuele woning maakt deel uit van de compositie van een grotere bouwkundige eenheid

  • de overgang tussen privé en openbaar gebied is zorgvuldig vormgegeven

Massa

  • bouwmassa’s zijn gedifferentieerd en gevarieerd

  • gebouwen hebben representatieve voor- en zijgevels

  • woningen hebben per ensemble een sterke onderlinge samenhang

  • woningen bestaan uit één tot twee bouwlagen met een nadrukkelijke kap

  • woningen hebben een zadel- of schilddak

  • accenten in vormgeving hebben een stedenbouwkundige aanleiding

  • op- en aanbouwen komen in stijl, materiaal en detaillering overeen met het hoofdgebouw

  • aantasting van de dakvlakken door grote dakkapellen, dakramen en dakopbouwen voorkomen

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • detaillering is zorgvuldig en in samenhang met het ensemble vormgegeven

  • gevels hebben een horizontale geleding met verticale accenten

  • traditioneel Hollandse houten kozijnenprofileringen vormen het uitgangspunt

  • oorspronkelijke erfafscheidingen en tuinmuurtjes behouden

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl en afwerking afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is per cluster in samenhang toegepast

  • gevels zijn van donker metselwerk met hier en daar stuc- en siermetselwerkaccenten

  • hellende daken voorzien van donkere keramische dakpannen

  • deuren uitvoeren in hout en kozijnen uitvoeren in hout of staal

  • het kleurgebruik is traditioneel en afgestemd op de kleuren van het ensemble of hoofdvolume

Pijnacker: Noord

Gebied 6

Beschrijving

Het woongebied Pijnacker-Noord stamt uit de jaren ‘50 en ‘60 en wordt gekenmerkt door een planmatige en heldere ruimtelijke structuur. Dit deelgebied komt voor als na-oorlogse woonuitbreiding ten noorden van het centrum van Pijnacker.

De woningbouw in dit gebied wordt gekenmerkt door herhaling, zowel van woningtype, rijen en appartementenblokken. Deze vormen een samenhangende compositie. Dit gebied is duidelijk herkenbaar als zelfstandige stedenbouwkundige eenheid en wordt gekenmerkt door een ruim en groen karakter. Dit wordt versterkt door de voor- en achtertuinen van de woningen. De voorgevels van de woningen zijn georiënteerd op de straat. De rechte rooi- en noklijnen zorgen per rij voor een samenhangend beeld en lopen evenwijdig aan de straat.

De woningen hebben een eenvoudige opbouw van twee lagen met een zadeldak.

De hoogbouw in Pijnacker-Noord bestaat uit maximaal zes bouwlagen en vormt door haar massa een stedenbouwkundige verbijzondering in de wijk . De hoogbouw en de lage appartementenblokjes kennen een horizontale geleding en zijn plat afgedekt. In de plint zijn vaak de bergingen en garages ondergebracht. De weinige accenten in deze massa’s worden bepaald door de entrees, trappenhuizen en balkonpartijen.

Binnen de rijen zijn er weinig verbijzonderingen aangebracht.

Schoorstenen geven, in combinatie met de herhaling van gevelelementen en accenten ter plaatse van de entrees, ritme aan het straatbeeld.

De hoekwoningen zijn op een extra raam of deur na, hetzelfde ontworpen als de tussenwoningen. Hier en daar zijn de dakvlakken voorzien van dakkapellen of -ramen, ook komen woningen voor met balkons.

De materialisering en detaillering is meestal eenvoudig en seriematig van aard. De gemetselde gevels zijn meestal voorzien van houten of kunststof puien eventueel met een invulling van panelen, die een groot deel van de gevel beslaan. Meestal eindigen ze op de verdieping net onder de daklijst. De daken zijn meestal voorzien van rode of donkere keramische pannen. Het kleurgebruik is meestal per rij of blok in samenhang en terughoudend.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De dynamiek van dit woongebied is gemiddeld en betreft veelal kleine wijzigingen als dakkapellen, uitbouwen en dakopbouwen , hoewel voor hoekwoningen meer plannen worden ingediend en dus de dynamiek hoger is. Bij de plaatsing van dakkapellen is een afstemming van de hoogte en positie ten opzichte van andere dakkapellen gewenst. Naar verwachting zal het aantal aanvragen om omgevingsvergunning voor dit gebied de komende jaren stijgen door grootschalige renovaties.

Beleidsinzet

Voor dit woongebied geldt een regulier welstandsregime, waarbij de beoordeling is gericht op het evenwichtige, op herhaling gebaseerde, gevelbeeld. Het beleid is gericht op opwaardering van de huidige woningvoorraad en beheer. De strakke rooilijnen, zorgvuldige detaillering en de samenhang in kleur- en materiaalgebruik zullen een rol spelen bij de toetsing van plannen.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in Pijnacker Noord zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte en groenelementen maken deel uit van een stedenbouwkundige eenheid

  • gebouwen zijn gericht op de openbare ruimte

  • de individuele woning binnen een rij maakt deel uit van een groter geheel

  • rooilijnen aan de voorzijde van rijen behouden

  • overgangen van privé naar openbaar gebied zorgvuldig vormgeven

Massa

  • clusters en rijen woningen kennen een sterke onderlinge samenhang

  • woonhuizen bestaan hoofdzakelijk uit twee lagen met zadeldak

  • op- en aanbouwen ondergeschikt vormgeven als toegevoegd element of als opgenomen element in de hoofdmassa

  • op- en aanbouwen per woningtype of cluster van hetzelfde model

  • bijzondere functies zoals bijvoorbeeld scholen, voorzieningen, garages of externe liftkokers bij de hoogbouw mogen afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • aandacht voor alle beeldbepalende details

  • wijzigingen en toevoegingen afstemmen in stijl en afwerking op het hoofdvolume of cluster

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is per cluster in samenhang

  • hellende daken voorzien van donkere dakpannen

  • terughoudend en samenhangend kleurgebruik met eventueel kleuraccenten

Pijnacker: Centrum Nieuw

Gebied 7

Beschrijving

Het nieuwe centrumgebied van Pijnacker grenst direct aan de oude historische kern aan de zuidzijde van de Oostlaan. Dit nieuwe centrumgebied wordt gekenmerkt door geclusterde of in een enkel geval vrijstaande bebouwing van winkels, kantoren en woningen rondom het Raadhuisplein. Het betreft vooral nieuwe bebouwing waaronder het station alsook enige oudere panden zoals bijvoorbeeld het witte huis.

Door haar voornamelijk afwijkende en grootschaliger massaopbouw is dit gebied duidelijk herkenbaar als zelfstandige stedenbouwkundige structuur. De panden worden ontsloten door overzichtelijke en soms overdekte winkelroutes. In de vormgeving van de openbare ruimte en de winkelpanden is geprobeerd een samenhangend beeld te scheppen.

Dit wordt versterkt door architectonische accenten op bijzondere plekken in de route, als ingangen en kruispunten.

De bebouwing van deze complexen bestaat uit een aantal grotere gebouwen. Intern zijn deze gebouwen onderverdeeld in afzonderlijke winkelruimten of kantoren. Het grootschalige karakter wordt versterkt door de strakke rooilijnen, hoewel de bijzondere plekken ook hier aanleiding zijn dit te doorbreken.

De opbouw van de gevels is eenvoudig en bestaat meestal uit drie tot soms vijf bouwlagen, hoewel accenten in de massa hoger kunnen zijn. De eerste laag bevat veelal winkels, in de volgende lagen zijn de woningen en kantoorruimten ondergebracht.

De detaillering van de bebouwing is eenvoudig en seriematig van aard.

Het recente karakter van de bebouwing komt tot uiting in het materiaal- en kleurgebruik. De gevels zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit baksteen, hoewel ook materialen als staal, glas of kunststof worden toegepast.

Het kleurgebruik is over het algemeen terughoudend, maar architectonische accenten komen ook in fellere kleuren tot uiting. Dit geldt ook voor reclame-uitingen of luifelpartijen aan de gevels van de winkelpanden.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De dynamiek van deze recent gebouwde centra is gemiddeld tot hoog.

Veranderingen vinden pandsgewijs plaats, maar uitbreiding gebeurt veelal door het toevoegen van een geheel nieuw cluster en kan dus vrij ingrijpend zijn in het bestaande beeld. Ontwikkelingen moeten passen in de karakteristiek van het gebied.

Beleidsinzet

Voor dit gebied geldt een bijzonder welstandsregime. Beoordeeld zal worden op het behoud van samenhang tussen de geclusterde bebouwing en de openbare ruimte. Verder zal worden gekeken naar de zorgvuldige detaillering, het moderne materiaalgebruik en terughoudende kleurgebruik. Dit laatste geldt ook voor reclame-uitingen aan de gevels van de winkelpanden.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in Pijnacker : Centrum Nieuw zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen zijn gericht op de openbare ruimte

  • rooilijnen van de hoofdmassa’s volgen de weg en verspringen ten opzichte van elkaar

  • nieuwbouw afstemmen op centrumfunctie van het gebied

  • opslag of expeditieruimten niet aan de belangrijkste openbare ruimte plaatsen

Massa

  • gebouwen zijn overwegend vrijstaand, individueel en afwisselend

  • de bouwmassa’s zijn gevarieerd van opbouw

  • gebouwen bestaan uit een onderbouw tot vijf bouwlagen met een plat of hellend dak

  • hogere bouwhoogtes zijn als accent mogelijk

  • alleen representatieve en open gevels aan het openbaar gebied

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig

  • de hoofdmassa is duidelijk geleed

  • entreepartijen hebben bijzondere aandacht en vormgeving

  • accenten en geledingen ten behoeve van het onderscheiden van functies zijn wenselijk

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl en afwerking afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is modern maar terughoudend en in samenhang met de directe omgeving gekozen

  • gevels zijn van baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen met een zelfde uitstraling en in een enkel geval van glas

Nootdorp: Dorpsstraat

Gebied 8

Beschrijving

In Nootdorp ligt het oude deel van het centrumgebied rondom de Dorpsstraat. De Dorpsstraat is het oude historische lint van waaruit de kern van Nootdorp is gegroeid. Centraal in dit gebied ligt de Nederlands Hervormde kerk.

De oudere bebouwing in dit gebied kenmerkt zich voornamelijk door oudere individuele panden bestaande uit één tot twee lagen met kap, welke los danwel aaneengesloten zijn gebouwd. De opbouw is hoofdzakelijk klassiek van oorsprong met representatieve gevels en verticale geleding van massa’s. De kappen zijn afwisselend langs- of dwarskappen, maar ook schilddaken en mansardekappen komen voor.

De rooilijnen van de bebouwing verspringen en vormen hiermee voor een groot deel de beleving van de openbare ruimte en inrichting.

De detaillering en afwerking van de panden is rijk geornamenteerd en zorgvuldig. De gevels zijn veelal versierd met siermetselwerk, gevellijsten en geprofileerde houten goten, gootklossen en kozijnen. Met name de entreepartijen zijn als extra accent vormgegeven.

Op de begane grond komen winkels en horecagelegenheden voor waardoor de gevels in beeld meer bepaald worden door etalages, luifelpartijen, zonwering en reclames. Deze elementen zorgen voor een scheiding tussen de gevelindeling van de begane grond en de verdiepingen van deze panden.

Tussen deze oudere bebouwing heeft een aantal interventies plaatsgevonden in de vorm van nieuwbouw die over het algemeen is opgebouwd uit één tot twee lagen met kap of drie lagen met een plat dak. De nieuwbouw is sterk afwijkend in massaopbouw, stijl en afwerking ten opzichte van de oudere bebouwing, en kent een meer horizontale geleding. Ook de materialisatie en het kleurgebruik zijn hier moderner van aard.

De gevels zijn over het algemeen opgebouwd uit baksteen in een rode of gele kleur of zijn uitgevoerd in pleisterwerk. Daken zijn gedekt met rode of antraciete keramische pannen. Gevelreclame maakt een opvallend onderdeel uit van het straatbeeld.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

In de directe toekomst zal er een verschuiving gaan plaatsvinden in functies, waarbij er steeds meer horeca en commerciële dienstverlening zal komen. Hierdoor zal het gebied rond de Dorpsstraat een ander karakter krijgen. De verwachting is dat de dynamiek voor dit gebied zal toenemen. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat de oudere gevels aan veranderingen onderhevig zullen zijn, waarbij etalages, terrassen en reclames het straatbeeld meer gaan bepalen.

Beleidsinzet

Voor de Dorpsstraat geldt als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing een bijzonder welstandsregime. Behoud van het dorpse karakter is uitgangspunt bij de welstandsbeoordeling. Kleinschaligheid, individualiteit en afwisseling zijn hierbij de belangrijkste aspecten. Eventuele nieuwbouw dient hier met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden vormgegeven. Bij de toetsing en beoordeling van plannen zal er ook met name worden gelet op wijzigingen aan de puien en reclameuitingen.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in de Dorpsstraat zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • het dorpse karakter van het gebied behouden en versterken

  • verspringingen in de rooilijn hebben over het algemeen een stedenbouwkundige aanleiding

  • de bebouwing is georiënteerd op de openbare ruimte

Massa

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • de bouwmassa en gevelopbouw harmonieert met het dorpse karakter van het gebied

  • de massaopbouw van de bebouwing is gevarieerd en bestaat in principe uit een onderbouw van één tot twee lagen met kap of in een enkel geval met een plat dak

  • wijzigingen of toevoegingen in stijl afstemmen op het hoofdgebouw

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig en rijk vormgegeven

  • gevelopeningen hebben voornamelijk staande afmetingen

  • traditioneel Hollandse houten kozijnen en profileringen vormen het uitgangspunt

  • eventuele reclamevoering in afmetingen en positie afstemmen op de gevelindeling

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl en afwerking afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel en terughoudend

  • gevels zijn van baksteen of andere steenachtige materialen met een vergelijkbare uitstraling

  • hellende daken zijn gedekt met donkere keramische pannen

Nootdorp: Oranjewijk

Gebied 9

Beschrijving

Naast het historisch hart van Nootdorp is in de jaren vijftig van de vorige eeuw een woongebied aangelegd, dat wordt begrensd door de Koningin Julianastraat, Koningin Wilhelminastraat, de Maria van Oosterwijkstraat en de Prins Bernhardstraat.

Het wijkje heeft een planmatige en heldere ruimtelijke structuur met rijen woningen, die anders dan gebruikelijk bij woningen uit deze periode niet alleen worden gekenmerkt door herhaling maar eveneens door subtiele afwisseling. De voorgevels van de woningen zijn georiënteerd op de straat en hebben hier en daar een klein accent. Samen met kleine rooilijnwisselingen vormen deze een compositie met subtiele variaties, die slechts op enkele punten aansluit op het oude dorpslint. De voortuinen van de woningen zijn niet al te ruim, maar geven samen met de inrichting van de openbare ruimte de wijk een groene uitstraling.

De woningen hebben een eenvoudige opbouw van anderhalf tot twee lagen met een zadeldak. De schoorstenen geven in combinatie met de herhaling van gevelelementen en de afwisseling van langs- met dwarskappen ritme aan het straatbeeld. De hoekwoningen zijn nagenoeg van hetzelfde ontwerp als de tussenwoningen. De door de gootlijn gestoken dakkapellen vormen net als de klokgevels een bijzonder element in de vormgeving.

De materialisering en detaillering is meestal eenvoudig en seriematig van aard. De gemetselde gevels zijn voorzien van houten kozijnen, die deels zijn vervangen door kunststof puien. De rand van de kap wordt veelal benadrukt door een uitkragende dakgoot. De daken van de woningen zijn voorzien van rode keramische pannen. Het kleurgebruik is meestal per rij of blok in samenhang. Een enkele woning is voorzien van ornamenten als versierde deur- en raamlijsten.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De Oranjewijk is een zorgvuldig vormgegeven woonwijk uit de jaren vijftig, die geen bijzondere cultuurhistorische waarde heeft.

De ligging tussen het recente winkelcentrum Parade en de Dorpsstraat maakt dat de architectuur van de woningen en de inrichting van de openbare ruimte van een wijk-overstijgend belang zijn geworden.

De dynamiek is gemiddeld en betreft veelal kleine wijzigingen als dakkapellen, uitbouwen, kleine gevelrenovaties en dakopbouwen.

Beleidsinzet

Voor dit woongebied geldt een bijzonder welstandsregime, waarbij de beoordeling is gericht op het evenwichtige, op herhaling met accenten gebaseerde gevelbeeld aan de voorzijde en op de hoeken. De beoordeling is tevens gericht op het behoud van het subtiele samenhangende beeld, de accentuering van de woningen bij een stedenbouwkundige samenhang, de gedifferentieerde opbouw en een zorgvuldige detaillering en een traditioneel kleur- en materiaalgebruik.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in de Oranjewijk zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • de individuele woning maakt deel uit van een collectief ontworpen compositie

  • hoofdgebouwen zijn georiënteerd op de belangrijkste openbare ruimte

  • verspringingen in de rooilijn hebben een stedenbouwkundige aanleiding

  • de nokrichting is in hoofdzaak evenwijdig aan de voorgevelrooilijn, een haakse richting komt alleen voor als accent

Massa

  • bouwmassa's zijn gedifferentieerd en gevarieerd

  • woningen hebben per cluster een sterke onderlinge samenhang

  • aandacht voor symmetrie in het pand

  • aandacht voor de overgang tussen privé en openbaar

  • woningen bestaan uit anderhalf tot twee bouwlagen met nadrukkelijke, steile kap

  • gevels zijn gedifferentieerd en representatief

  • aan-, op- en uitbouwen zijn meeontworpen

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig en gevarieerd

  • gevels hebben een horizontale geleding met verticale accenten

  • bakstenen gevels zijn voorzien van siermetselwerk

  • traditioneel Hollandse houten kozijnen en profileringen vormen het uitgangspunt

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl en afwerking afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • materiaalgebruik is traditioneel en terughoudend

  • gevels van baksteen

  • hellende daken zijn gedekt met rode keramische pannen

  • kozijnen en deuren zijn uitgevoerd in hout

  • het kleurgebruik is traditioneel en afgestemd op de omringende bebouwing

  • kozijnen en raamhout zijn wit geschilderd

Nootdorp: Parade

Gebied 10

Beschrijving

Vlak ten noorden van de oude kern van Nootdorp ligt het winkelcentrum Parade, een groot opgezet complex van winkels gecombineerd met woningen. Dit centrum is goed te herkennen als aparte stedenbouwkundige structuur binnen de bestaande stedelijke structuur. De openbare ruimte is zorgvuldig vormgegeven en vormt samen met de gevelopbouw en ontsluitingen van de winkels een samenhangend en verzorgd geheel. Het hart van het carrévormige winkelcentrum wordt omringd door woningen met een pandsgewijze opzet, waardoor er een gedifferentieerd beeld ontstaat. Deze op de eerste en tweede laag gelegen woningen hebben op maaiveld niveau eveneens winkels welke aan het binnengebied grenzen. Hierdoor ontstaat een besloten binnengebied, uitmondend in een binnenplein, ten behoeve van de winkels. In het centrale deel bevindt zich een grote parkeergarage.

De opbouw van de gevels is eenvoudig maar afwisselend en bestaat uit twee bouwlagen met kap tot vijf bouwlagen. De bebouwing is plat afgedekt of bestaat uit afwisselend langs- en dwarskappen. Enkele woningen hebben samengestelde kapvormen. De begane grond laag in het centrale deel bestaat vrijwel geheel uit winkels. Op de bovenste lagen en langs de buitenrand zijn de woningen ondergebracht.

De detaillering van de bebouwing is eenvoudig maar zorgvuldig. De gevels zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit baksteen, en een enkele keer met gevelbeschietingen, en de daken uit dakpannen, zink en koper. Het kleurgebruik is opvallend, en met name de deuren, kozijnen, winkelentrees en reclame-uitingen spelen hierbij een grote rol.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De dynamiek van dit gebied is gemiddeld. De waarde van het winkelcentrum en de woningen ligt in het collectief ontworpen geheel, dat ondanks de individualiteit van de panden zich als eenheid presenteert.

Veranderingen zullen zich beperken tot kleinschalige ingrepen, maar mogen deze eenheid niet ondermijnen.

Beleidsinzet

Voor het winkelcentrum en de woningen geldt een regulier welstandsregime.

Er zal beoordeeld worden op het behoud van samenhang tussen de geclusterde bebouwing en de openbare ruimte. Verder zal er worden gekeken naar de detaillering, het moderne materiaalgebruik en een passend kleurgebruik. Dit laatste geldt ook voor reclame-uitingen aan de gevels van de winkelpanden.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in Parade zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundig geheel

  • de individuele woning binnen een cluster, rij of blok is een deel van het geheel en voegt zich hier naar

  • de bebouwing is gericht op de openbare ruimte, zoals de openbare weg of het binnenplein

  • bestaande rooilijnen aan de voorzijde van rijen behouden

Massa

  • bouwmassa’s zijn gedifferentieerd en gevarieerd

  • clusters, rijen en gestapelde woningen kennen een sterke onderlinge samenhang of thematische uitwerking

  • op-, aan- en uitbouwen zijn per rij, cluster of thema van hetzelfde model

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig

  • herhaling in de rij of het cluster is de leidraad voor het ontwerp

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl, thema en afwerking afgestemd op de architectuur van het hoofdvolume

  • reclamevoering in afmetingen en positie afstemmen op de gevelindeling

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is per rij, cluster, blok of thema in samenhang

  • gevels bestaan uit baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal, eventueel in combinatie met puien, houten beschot of panelen

  • het kleurgebruik is samenhangend maar mag opvallend zijn

  • op-, aan- en uitbouwen zijn in kleur en materiaal aangepast aan het hoofdgebouw

Nootdorp: Craeyenburgh-Ipse

Gebied 11

Beschrijving

Ten noord-westen van de oude kern van Nootdorp ligt de Stichting IPSE, beter bekend als Craeyenburgh. Het complex gaat verscholen achter een dichte begroeiing van bomen en struiken. Door haar ligging en opzet heeft dit gebied een sterk recreatieve sfeer. Het stratenpatroon is zeer afwisselend aangelegd, en ontsluit de verschillende gebouwen. De inrichting van de openbare ruimte is eenvoudig, waarbij de straten over het algemeen zonder trottoirs zijn aangelegd. Ter plaatse van de entrees van de gebouwen komt een enkele keer een plein voor, eventueel voorzien van parkeergelegenheid. Het betreft hier voornamelijk losse en kleinschalige bebouwing, in de vorm van kleine appartementencomplexen, bungalows, paviljoens, maar soms ook kassen. De bebouwing is gevarieerd van opzet en bouwmassa. Het aantal bouwlagen is voornamelijk twee en horizontaal geleed. Bij de appartementencomplexen is de bebouwing hoger, soms tot drie lagen. Het materiaalgebruik bestaat hoofzakelijk uit donkerkleurig metselwerk, met gedeeltelijk houten gevelbekledingen of plaatmateriaal. Een enkele keer wordt de entreepartij benadrukt door luifels of verbijzonderingen in de architectuur of het kleurgebruik.

De detaillering is eenvoudig en functioneel. Het kleurgebruik is terughoudend en betreft hoofdzakelijk gedekte kleuren.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

Komende jaren wordt een groot deel van dit gebied herontwikkeld en verbouwd ten behoeve van woningbouw. De dynamiek is derhalve hoog. De waarde van het huidige complex is gelegen in de groene en ruime opzet van het gebied met de daarbij behorende losse en kleinschalige bebouwing.

Beleidsinzet

Voor dit gebied wordt uitgegaan van een regulier welstandsregime. Beoordeeld zal worden op het behoud en beheer van de bestaande bebouwing. Verder zal worden gekeken naar de detaillering en het terughoudende kleurgebruik.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in Crayenburgh IPSE zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen staan vrij op het terrein of kavel

  • gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte en groenelementen maken deel uit van een stedenbouwkundige eenheid

  • bebouwing heeft wisselende rooilijnen

  • gebouwen zijn met de representatieve zijde gericht op de belangrijkste weg

Massa

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • op- en aanbouwen komen in stijl, materiaal en detaillering overeen met het hoofdgebouw

  • gebouwen hebben een onderbouw van maximaal twee lagen met kap of zijn plat afgedekt

  • gebouwen bestaan uit een ongedeelde hoofdmassa

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • aandacht voor alle beeldbepalende details

  • entreepartijen vormgeven als architectonisch accent

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume of cluster

  • gevels hebben een horizontale geleding

Materiaal- en kleurgebruik

  • gevels zijn van baksteen of hout, een enkele keer gepleisterd of van plaatmateriaal

  • het kleurgebruik is terughoudend

  • materiaal- en kleurgebruik is in onderlinge samenhang toegepast

  • hellende daken zijn voorzien van dakpannen of in een enkel geval van glas

Woongebied Jaren ‘50-’60

Gebied 12

Beschrijving

De woongebieden uit de jaren ‘50 en ‘60 worden gekenmerkt door een planmatige en heldere ruimtelijke structuur. Deze deelgebieden komen veelal voor als na-oorlogse woonuitbreiding van het centrum van de kernen van Pijnacker, Nootdorp en Delfgauw.

De woningbouw in deze gebieden wordt gekenmerkt door herhaling, zowel van woningtype als van de rijen en blokken. Deze vormen een samenhangende compositie. Woongebieden uit deze periode vormen over het algemeen zelfstandige eenheden binnen de stad of het dorp en hebben een ruim en groen karakter. Dit karakter wordt versterkt door de ruime voor- en achtertuinen van de woningen. De voorgevels van de woningen zijn georiënteerd op de straat. De rechte rooi- en noklijnen zorgen per rij voor een samenhangend beeld en lopen evenwijdig aan de straat.

De woningen hebben een eenvoudige opbouw van twee lagen met een kap, meestal een zadeldak. Eventueel gestapelde woningen bestaan uit vier lagen en een flauw hellend zadeldak en staan veelal ruim op de kavel gepositioneerd.

Binnen de rijen zijn er weinig accenten aangebracht, schoorstenen geven, in combinatie met de herhaling van gevelelementen en accenten ter plaatse van de entrees, ritme aan het straatbeeld. De hoekwoningen zijn op een extra raam of deur na, hetzelfde ontworpen als de tussenwoningen. Hier en daar zijn de dakvlakken voorzien van dakkapellen of -ramen, ook komen woningen voor met balkons. Enkele oudere woningen hebben op de begane grond een erker die in dezelfde stijl is ontworpen als het hoofdgebouw.

De materialisering en detaillering is meestal eenvoudig en seriematig van aard. De gemetselde gevels zijn meestal voorzien van houten of kunststof puien eventueel met een invulling van panelen, die een groot deel van de gevel beslaan. Meestal eindigen ze op de verdieping net onder de daklijst. De rand van de kap wordt veelal benadrukt door een uitkragende dakgoot. De daken zijn meestal voorzien van rode of donkere keramische pannen. Het kleurgebruik is meestal per rij of blok in samenhang en terughoudend. Oudere woningen zijn soms voorzien van ornamenten als versierde dak-, deur- en raamlijsten, en hebben in een enkel geval stalen kozijnen.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

Deze woongebieden zijn zorgvuldig vormgegeven en hebben een seriematig karakter, maar bezitten geen bijzondere cultuurhistorische waarden. De dynamiek van deze woongebieden is gemiddeld en betreft veelal kleine wijzigingen als dakkapellen, uitbouwen en dakopbouwen, maar ook onderhoudswerkzaamheden of renovaties bij grotere bouwkundige eenheden. Bij de plaatsing van dakkapellen is een afstemming van de hoogte en positie ten opzichte van andere dakkapellen gewenst.

Beleidsinzet

Voor deze woongebieden geldt een regulier welstandsregime, waarbij de beoordeling is gericht op het evenwichtige, op herhaling gebaseerde, gevelbeeld. Het beleid is terughoudend en gericht op beheer met behoud van de strakke rooilijnen, eenvoudige detaillering en de samenhang in kleur- en materiaalgebruik.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in woongebieden jaren ‘50- ’60 zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte en groenelementen maken deel uit van een stedenbouwkundige eenheid

  • gebouwen zijn gericht op de openbare ruimte

  • de individuele woning binnen een rij maakt deel uit van een groter geheel

  • rooilijnen aan de voorzijde van rijen behouden

  • overgangen van privé naar openbaar gebied zorgvuldig vormgeven

Massa

  • clusters en rijen woningen kennen een sterke onderlinge samenhang

  • woonhuizen bestaan hoofdzakelijk uit twee lagen met zadeldak

  • op- en aanbouwen ondergeschikt vormgeven als toegevoegd element of als opgenomen element in de hoofdmassa

  • op- en aanbouwen per woningtype of cluster van hetzelfde model

  • bijzondere functies zoals bijvoorbeeld garages mogen afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • aandacht voor alle beeldbepalende details

  • wijzigingen en toevoegingen afstemmen in stijl en afwerking op het hoofdvolume of cluster

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is per cluster in samenhang

  • gevels zijn van metselwerk, geschilderd of gestuct

  • hellende daken voorzien van donkere dakpannen

  • terughoudend en samenhangend kleurgebruik met eventueel kleuraccenten

Woongebied Jaren ‘70-’80

Gebied 13

Beschrijving

In deze planmatig opgezette woongebieden zijn de woningen gegroepeerd in clusters of rijen, waarbinnen hetzelfde woningtype telkens herhaald wordt. Deze gebieden komen in hoofdzaak voor in de wijk Koningshof en Nootdorp-zuid. Een verzameling van clusters en rijen vormt een woonerf, dat ontsloten wordt door een meanderend stratenpatroon dat gedeeltelijk autovrij kan zijn. Door de aanwezigheid van veel kleine groenelementen heeft een woonwijk uit deze periode een groen uiterlijk. Binnen de kern vormen de woongebieden vaak een besloten eenheid.

Rond een woonerf komt over het algemeen één woningtype voor. Door een wisselende oriëntatie van de geschakelde woningen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte ontstaat er een gedifferentieerd beeld, hoewel de hoofdoriëntatie van de meeste woningen gericht is op het centrale deel van het woonerf. Binnen dit gedifferentieerde beeld verspringen de rooi- en noklijnen.

De opbouw van de woningen wisselt van simpel tot gevarieerd, maar in het algemeen bestaat ze uit een of twee lagen met een kap. De dakvlakken zijn afwisselend en vaak voorzien van dakkapellen en dakramen.

Verlengde daken, op- en aanbouwen komen vaak voor. De woningen zijn meestal opgebouwd uit metselwerk, waarbij een groot gedeelte van de gevel in beslag wordt genomen door houten of kunststof puien.

In een aantal gevallen zijn de gevels gedeeltelijk voorzien van vlakke plaatmaterialen of houten rabatdelen ter accentuering.

De detaillering van de woningen is meestal sober en eenvoudig, met weinig accenten en seriematig van aard. De houten kozijnen, deuren en daklijsten zijn in overwegend terughoudende kleuren geschilderd, hoewel per cluster of rij de samenhang wel eens verloren is gegaan.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De dynamiek van deze woongebieden is gemiddeld en betreft veelal kleine wijzigingen als dakkapellen en uitbouwen, hoewel voor hoekwoningen meer plannen worden ingediend en dus de dynamiek hoger is.

Beleidsinzet

Voor deze woongebieden geldt een regulier welstandsregime, waarbij de beoordeling is gericht op de herhaling van woningtypen, de gedifferentieerde gevelopbouw en het samenhangend kleur- en materiaalgebruik.

Het beleid is terughoudend en gericht op beheer met behoud van de rooilijnen en de eenvoudige detaillering.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in woongebieden jaren ‘70- ’80 zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundige eenheid

  • de individuele woning binnen een cluster of rij of blok is een deel van het geheel en voegt zich hier naar

  • overige gebouwen kunnen vrij op de kavel staan

  • hoofdmassa’s zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte

  • rooilijnen zijn per cluster in samenhang en liggen in één lijn of verspringen

Massa

  • clusters, rijen en gestapelde woningen kennen een sterke onderlinge samenhang

  • alleen vrijstaande woningen hebben een individuele uitstraling

  • woningen bestaan uit een onderbouw van één tot twee lagen met zadeldak

  • bijzondere functies zoals bijvoorbeeld garages mogen afwijken van gebruikelijke massa, opbouw en vorm

  • plaatsing van bijgebouwen en op-, aan- en uitbouwen zijn per rij of cluster in samenhang of van hetzelfde model

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • er is aandacht voor alle details

  • herhaling in de rij of het cluster is de leidraad voor het woningontwerp

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking zijn afgestemd op de architectuur van het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is per rij, cluster of blok in samenhang

  • gevels bestaan uit baksteen, eventueel met puien, houten beschot of panelen

  • hellende daken zijn voorzien van dakpannen

  • het kleurgebruik is samenhangend en terughoudend

  • op-, aan- en uitbouwen zijn in kleur en materiaal aangepast aan het hoofdgebouw

Woongebied Jaren ‘90-'00

Gebied 14

Beschrijving

Deze woongebieden zijn recent opgeleverd of nog in aanbouw. Het karakter van de wijken wordt bepaald door planmatige en hiërarchische stedenbouwkundige opzet. De architectuur van de woningen is vaak gebaseerd op herhaling van woningtypen binnen een cluster of een rij. Vaak heeft een aantal rijen of clusters een thema meegekregen. Dit zorgt voor een gevarieerd beeld. Binnen de stedenbouwkundige opzet zorgen appartementengebouwen voor accenten.

De woningen zijn meestal met hun voorgevel gericht naar de belangrijkste openbare ruimte. De gevelopbouw is veelal gedifferentieerd. De opbouw van de gevels bestaat vaak uit een onderbouw van twee lagen met een kap, waarbij de tweede laag of de kap juist kan uitkragen of terugvallen. Per cluster of rij komen ook verschillende soorten kapvormen voor als een zadeldak, een lessenaars dak of een plat dak. Het gevelbeeld is gevarieerd, waarbij er een duidelijke horizontale of verticale geleding is aangebracht. Hoeken van rijen zijn vaak verbijzonderd met hoogteaccenten en uitbouwen.

De appartementengebouwen staan in principe vrij op de kavel en bestaan over het algemeen uit een torenachtig volume. De hoogte van deze gebouwen varieert sterk en vaak functioneren deze gebouwen als oriëntatiepunten in de wijk.

De detaillering van de woningen is zorgvuldig maar eenvoudig. Het kleur- en materiaal gebruik is per cluster of rij in samenhang, vaak worden ze gebruikt om accenten in de gevel aan te brengen. De gevels zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit metselwerk, soms zijn ook houten rabatdelen of plaatmaterialen in de gevel verwerkt. De hellende daken zijn gedekt met rode of donkere keramische pannen. De kozijnen zijn van hout, aluminium of kunststof.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De dynamiek van deze woongebieden is gemiddeld. Veelal betreft het kleine wijzigingen als dakkapellen en uitbouwen, hoewel voor hoekwoningen meer plannen worden ingediend en dus de dynamiek hoger is.

Beleidsinzet

Voor deze woongebieden geldt een regulier welstandsregime, waarbij de beoordeling is gericht op herhaling van woningtypen binnen het samenhangende beeld van de cluster of rij en de gedifferentieerde gevelopbouw en op beheer van de architectuur in de openbare ruimte.

Verder is het beleid terughoudend met behoud van de strakke rooilijnen, het samenhangende kleur- en materiaalgebruik en eenvoudige detaillering.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in woongebieden jaren ‘90- '00 zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundige eenheid

  • de individuele woning binnen een cluster, rij of blok is een deel van het geheel en voegt zich hier naar

  • de woningen zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte

  • bestaande rooilijnen aan de voorzijde van rijen behouden

  • bijgebouwen staan bij voorkeur achter het hoofdgebouw

Massa

  • bouwmassa’s zijn gedifferentieerd

  • clusters, rijen en gestapelde woningen kennen een sterke onderlinge samenhang of thematische uitwerking

  • alleen vrijstaande woningen hebben een individuele uitstraling

  • woningen hebben een onderbouw van twee tot drie lagen met hellende kap of plat dak

  • accenten in hoogte en vormgeving, bijvoorbeeld bij grotere woongebouwen of appartementen hebben een stedenbouwkundige aanleiding

  • op-, aan- en uitbouwen zijn per rij, cluster of thema van hetzelfde model

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig

  • herhaling in de rij of het cluster is de leidraad voor het woningontwerp

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl, thema en afwerking afgestemd op de architectuur van het hoofdvolume

  • de overgang tussen privé en openbaar is zorgvuldig vormgegeven

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is per rij, cluster, blok of thema in samenhang

  • gevels bestaan uit baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal, eventueel in combinatie met puien, houten beschot of panelen

  • het kleurgebruik is samenhangend en terughoudend

  • op-, aan- en uitbouwen zijn in kleur en materiaal aangepast aan het hoofdgebouw

Traditioneel bedrijventerrein

Gebied 15

Beschrijving

Traditionele bedrijventerreinen zijn monofunctionele gebieden met (kleinschalige) bedrijfshallen met daartussen kantoorachtige bebouwing. De terreinen hebben veelal een eenvoudige hoofdstructuur, waarin de gebouwen de functie van het terrein weerspiegelen. De inrichting van het gebied is doelmatig, eenvoudig en sober, groenelementen komen hierin nauwelijks voor. Opslag van goederen vindt deels in het zicht plaats; dit levert vaak een onverzorgd beeld op.

Bedrijfshallen, kantoren en eventuele bedrijfswoningen zijn over het algemeen individueel. De panden zijn vrijstaand of als zelfstandige panden aaneengebouwd. De bebouwing is georiënteerd op de weg en heeft soms een showroom of een kleinschalige verkoopfunctie achter de voorgevel. De rooi- en noklijnen verspringen per pand.

De gebouwen zijn eenvoudig van opzet. De opbouw van de gevel is tot drie lagen hoog met een plat dak of een flauw hellend zadeldak. De gevels zijn veelal gesloten, waarbij de entreepartijen en de kantoorgedeeltes soms zijn vormgegeven als accenten.

De detaillering van de bedrijfsgebouwen is over het algemeen sober.

Het materiaalgebruik is overwegend traditioneel, waarbij de gevels zijn gemaakt van baksteen, prefab elementen, stucwerk of plaatmateriaal.

Het kleurgebruik varieert van terughoudende tot felle kleuren. Het laatste geldt vooral voor reclame-uitingen.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

Traditionele bedrijventerreinen hebben een heldere opzet en eenvoudige bebouwing. Het zijn monofunctionele terreinen waarbij de bebouwing de functie weergeeft. Afhankelijk van de ouderdom van de bestaande bebouwing en de behoefte van de daarin gevestigde bedrijven zullen er veranderingen gewenst zijn. Daarbij zal het voornamelijk gaan om het plaatsen van bijgebouwen en de vervanging van oudere hallen door gebouwen die aan de huidige eisen voldoen. Ook het opnieuw bekleden van gedateerde gevels zal voorkomen. Het goed functioneren van de bedrijventerreinen is van belang. Het beleid is erop gericht dat het terrein er goed uit blijft zien en dat hinder en overlast in de hand worden gehouden.

Beleidsinzet

Voor deze traditionele bedrijventerreinen geldt een regulier welstandsregime.

Het beleid is terughoudend en vooral gericht op beheer. De welstandsbeoordeling zal ingaan op de individualiteit van de panden, de rooilijn, een basiskwaliteit in de detaillering en samenhang in kleuren materiaalgebruik. Ook aan reclame-uitingen wordt extra aandacht besteed.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen op een traditioneel bedrijventerrein zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen zijn georiënteerd op de weg

  • representatieve, openbare en woonfuncties zijn naar de straat gericht

  • de rooilijnen kunnen verspringen ten opzichte van elkaar

  • opslag vindt uit het zicht plaats

Massa

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • gebouwen zijn eenvoudig van opbouw

  • gebouwen bestaan uit een ongedeelde hoofdmassa

  • gebouwen hebben een onderbouw van maximaal drie lagen met een plat of flauw hellend dak

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig en mag sober zijn

  • accenten en geledingen ten behoeve van het onderscheiden van functies

  • wijzigingen in stijl, maat en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • gevels zijn van baksteen of andere steenachtige materialen, een enkele keer gepleisterd of van plaatmateriaal

  • het kleurgebruik is terughoudend en in onderlinge samenhang

Modern bedrijventerrein

Gebied 16

Beschrijving

Moderne bedrijventerreinen worden gekarakteriseerd door een afwisselend beeld van representatieve bedrijfsbebouwing. In deze monofunctionele gebieden gaat het meestal om aan productie, verkoop of diensten gerelateerde bedrijven. De terreinen zijn over het algemeen duidelijk als een eenheid in de stedelijke structuur te herkennen en hebben vaak een heldere stedenbouwkundige opzet. De inrichting van de openbare ruimte en het gebruik van groenelementen versterken de representativiteit van het bedrijventerrein.

De panden zijn individueel en afwisselend, waarbij er een grote variatie bestaat in maat en schaal. Ook het verspringen van rooi- en noklijnen duidt de individualiteit van de panden. De hoofdmassa van de panden is over het algemeen gericht op de openbare weg.

De opbouw van de gevels is eenvoudig, meestal tot drie lagen hoog met een plat dak. Bij gesloten gevels zijn de entrees, verkoopruimten en kantoren vormgegeven als accenten. De detaillering van deze gevels is over het algemeen eenvoudig en seriematig van aard. Het materiaalgebruik is modern, de gevels zijn veelal gemaakt van moderne plaatmaterialen of gevouwen staalplaat. Het kleurgebruik is samenhangend.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De dynamiek van deze bedrijventerreinen is gemiddeld en betreft zowel kleine aanpassingen als vervanging en een enkele keer nieuwbouw.

Voor moderne bedrijventerreinen zijn de openbare ruimte en de verschijningsvorm van de bebouwing, die onder meer dienst doet als blikvanger, van belang.

Eventuele aanpassingen dienen ingepast te worden in de bestaande stijl en uitwerking van de architectuur.

Beleidsinzet

Voor deze moderne bedrijventerreinen geldt een regulier welstandsregime.

Het beleid is terughoudend en vooral gericht op beheer. De welstandsbeoordeling zal ingaan op de individualiteit van de panden, de verspringende rooilijn, een zorgvuldige detaillering en samenhang in kleur- en materiaalgebruik. Ook aan reclame-uitingen en luifels wordt extra aandacht besteed.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen op een modern bedrijventerrein zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • rooilijnen van de hoofdmassa’s zijn teruggelegen en volgen de weg

  • per terrein is er één hoofdmassa

  • gebouwen zijn gericht op de openbare weg

  • gebouwen zijn vrijstaand, individueel en representatief

  • expeditieruimte zoveel mogelijk aan de achterzijde van het gebouw situeren

  • opslag vindt uit het zicht plaats of is opgenomen in het hoofdvolume

  • vermijden van losse kleine bijgebouwen of stallingen

Massa

  • gebouwen zijn overwegend vrijstaand, individueel en representatief

  • bedrijven hebben een eenvoudige vorm

  • gebouwen hebben een onderbouw van maximaal twee lagen met plat dak

  • entreepartijen en kantoorgedeelten zijn vormgegeven als accenten of als zelfstandige volumes

  • bedrijven zijn herkenbaar als zelfstandige eenheden

  • dichte gevels aan de straat vermijden

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig

  • accenten en geledingen ten behoeve van het onderscheiden van functies zijn wenselijk

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • grote vlakken bestaan uit materialen met een structuur zoals baksteen, houten betimmering of gevouwen staalplaat

  • materiaal- en kleurgebruik van aanbouwen is afgestemd op het hoofdvolume

  • het kleurgebruik is terughoudend en in onderlinge samenhang

Kassengebied

Gebied 17

Beschrijving

Het oude kassengebied is ontstaan op de oorspronkelijke tuinbouwgronden.

De oude schaal en maatvoering van de kavels is nog in het landschap terug te vinden. Kenmerkend zijn de smalle en soms onverharde ontsluitingsweggetjes, sloten en vaarten, de kleinschalige structuur en de vaak geclusterde woon- en bedrijfsbebouwing. De kassen zijn van een per teelt of op grond van historische ontwikkelingen verschillend type. Dit geldt echter niet voor de nieuwe glastuingebieden. Hier is de oorspronkelijke structuur van het gebied niet meer zichtbaar door haar grootschaligheid.

Ook restanten uit de tuinbouwcultuur, waaronder ketelhuizen, schoorstenen en dergelijke, horen bij het traditionele kassengebied. De bebouwing bestaat hier voor het overgrote deel uit kassen afgewisseld met bedrijfshallen en schuren. Langs de weg staan woningen die bij de bedrijven horen.

De tuinderswoningen liggen in het algemeen iets terug van de weg of aan doodlopende laantjes. De woningen staan aan de straatzijde en zijn op de weg georiënteerd. De bedrijfsgebouwen liggen veelal naast en/ of achter de woningen. Daarachter liggen de kassen. Op overhoeken en veelal in het zicht liggen de waterbassins en opslagtanks. De kavel voor de bedrijfsgebouwen is grotendeels verhard ten behoeve van inritten.

De kassencomplexen staan dicht op elkaar, slechts gescheiden door een sloot of een weg. Overige bebouwing staat in het algemeen vrij of tegen de kassen.

De woningen zijn individueel en afwisselend. Gebouwen bestaan uit een eenvoudige opbouw van één laag met een flauw hellend zadeldak of plat dak. Woningen hebben een eenvoudige tot gedifferentieerde opbouw bestaande uit een onderbouw van één tot twee lagen met kap.

Op-, aan- en uitbouwen komen veel voor en deze zijn in het algemeen ondergeschikt en opgenomen in de hoofdmassa. Gevels van de woningen zijn veelal representatief. Met name de oudere tuinderswoningen zijn verticaal geleed met staande ramen.

De detaillering is zorgvuldig en gevarieerd, eenvoudig tot rijk.

Bedrijfsgebouwen zijn eenvoudiger gedetailleerd dan de woningen.

Gevels van de oudere tuinderswoningen zijn voorzien van siermetselwerk en fijn gedetailleerde gootklossen, gevellijsten en dergelijke.

De gevels van de woningen zijn van baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal. De daken van de woningen zijn gedekt met pannen.

Bedrijfsgebouwen hebben veelal gevels en daken van plaatmateriaal.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en dynamiek

De oorspronkelijke structuurelementen zoals wegen, watergangen en dergelijke zijn waardevolle landschappelijke elementen. Ook komen er in het gebied enkele cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en kassen voor, zoals bijvoorbeeld oorspronkelijke tuinderswoningen, ketelhuizen en schoorstenen.

De kassengebieden zijn aan verandering onderhevig door onder andere veranderende technieken in de tuinbouw. Deze hebben niet alleen invloed op de kas maar ook op de bijbehorende bedrijfsgebouwen en technische voorzieningen.

Beleidsinzet

De kassengebieden zijn reguliere welstandsgebieden. De kassen zelf zijn welstandsvrije objecten. Behoud van de oorspronkelijke structuurelementen en cultuurhistorische bebouwing is beleidsinzet, evenals het behouden van het karakteristieke profiel van de ontsluitingswegen. De beoordeling van de overige gebouwen als bijbehorende woningen en bedrijfsgebouwen is gericht op afwisseling en individualiteit, zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik.

Aanvullend beleid

Projecten binnen de ruimte-voor-ruimte-regeling vallen onder gebied 2.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in kassengebieden zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • hoofdbebouwing staat aan de straatzijde, bijgebouwen behorende bij de woning of het bedrijf hebben een ondergeschikte positie

  • de rooilijnen van de hoofdmassa’s verspringen ten opzichte van elkaar

  • de bebouwing is met de voorgevel georiënteerd op de weg

  • publieke of representatieve functies zijn gericht op de straat

Massa

  • gebouwen zijn individueel en afwisselend

  • woningen bestaan uit een onderbouw van één tot twee lagen met een kap

  • de nokrichting is evenwijdig aan of haaks op de weg

  • zijgevels van vrijstaande woningen zijn niet als blinde gevel uitgevoerd

  • op-, aan- en uitbouwen zijn eenvoudig vormgegeven als toegevoegd element of opgenomen in de hoofdmassa

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig en afwisselend

  • zeer grote lengtes zijn door middel van geleding van de wand (in materiaal of vorm) doorbroken

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • de kleuren zijn traditioneel en terughoudend

  • grote vlakken zijn geleed vormgegeven of hebben een duidelijke textuur

  • gevels van de woningen zijn van baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal

  • hellende daken van woningen zijn gedekt met pannen

  • kleuren contrasteren niet met de omliggende bebouwing

  • op-, aan- en bijgebouwen zijn in materiaal- en kleurgebruik afgestemd op de hoofdmassa

Kassen

Voor kassen gelden onderstaande criteria

  • kassen uitgevoerd in helder glas zijn welstandsvrij

  • voor kassen die deels in andere materialen zijn uitgevoerd geldt:

    • -

      kleurgebruik terughoudend

    • -

      materialen zijn duurzaam

    • -

      uitwerking en detaillering zijn eenvoudig maar zorgvuldig

Parkeerterrein Ruyven

Gebied 18

Beschrijving

Langs de snelweg A 13 en iets ten noorden van de Ackerdijkseweg ligt het parkeerterrein Ruyven. Dit terrein is volledig gericht op de snelweg, en bevat een benzinestation, een gebouw waarin een eetgelegenheid is opgenomen, enkele kleinere gebouwtjes ten behoeve van ondersteunende (nuts)voorzieningen alsmede een groot parkeerterrein. Deze gebouwen zijn allen vrijstaand op het terrein gepositioneerd en hebben elk een eigen massaopbouw, architectuur en afwerkingsniveau.

De inrichting van de openbare ruimte is eenvoudig en doelmatig. De materialisatie en het kleurgebruik zijn modern, afwisselend en opvallend.

De detaillering van de verschillende volumes is eenvoudig en doelmatig van aard. Reclame-uitingen en de zichtbaarheid daarvan spelen bij de gebouwen een grote rol.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

De dynamiek van parkeerterrein Ruyven is gemiddeld en betreft vooral kleine aanpassingen. Voor deze locatie is de inrichting van de openbare ruimte en de verschijningsvorm van de bebouwing van belang.

Beleidsinzet

Voor parkeerterrein Ruyven geldt een regulier welstandsregime. Het beleid is terughoudend en vooral gericht op beheer. Vanaf de snelweg wordt het terrein ervaren als zichtlocatie. De welstandsbeoordeling zal ingaan op de individualiteit van de panden, een zorgvuldige detaillering en samenhang in het kleur- en materiaalgebruik. Ook zal er met name worden gelet op reclame-uitingen en luifels.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen op parkeerterrein Ruyven zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen staan vrij op het kavel

  • gebouwen zijn met de representatieve gevel gericht op de snelweg en de achterliggende parallelweg

  • rooilijnen van de hoofdmassa’s verspringen ten opzichte van elkaar

  • expeditieruimte zoveel mogelijk aan de achterzijde van het gebouw situeren

  • opslag vindt uit het zicht plaats of is opgenomen in het hoofdvolume

  • vermijden van losse kleine bijgebouwen of stallingen

Massa

  • gebouwen zijn overwegend vrijstaand, individueel en representatief

  • entreepartijen zijn vormgegeven als accenten of als zelfstandige volumes

  • gebouwen zijn herkenbaar als zelfstandige eenheden

  • dichte gevels aan de straat vermijden

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is eenvoudig maar zorgvuldig

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is terughoudend

  • materiaal- en kleurgebruik van aanbouwen is afgestemd op het hoofdvolume

Sport- en recreatiegebied

Gebied 19

Beschrijving

Zowel in Pijnacker-Noord als Nootdorp bevinden zich sport- en recreatieterreinen.

De bebouwing van de sport- en recreatieterreinen is veelal geclusterd en is verschillend van grootte. In het algemeen bestaat de bebouwing uit een hoofdgebouw en meerdere bijgebouwen, die meestal vrij op het veld staan.

De voor- of representatieve zijde van de hoofdmassa is gericht naar de belangrijkste openbare ruimte. De bijgebouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totale compositie van het gebouw of complex.

Bijgebouwen staan niet op de voorgrond. Gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm. Sporthallen zijn veelal ruim 10.00 meter hoog terwijl de overige bebouwing vaak één bouwlaag telt.

Hoewel de gebouwen vaak verschillen van uiterlijk zijn de hoofdvormen vaak helder en is de architectuur eenvoudig. De gevels van hallen zijn veelal gesloten. De massa is in het algemeen geleed. De entree krijgt nadruk in de compositie, vaak in de vorm van een luifel. De detaillering is gevarieerd. Detaillering van kozijnen, daklijsten, regenpijpen en dergelijke is eenvoudig en zorgvuldig. Bijgebouwen zijn eenvoudiger maar net zo zorgvuldig gedetailleerd als de hoofdmassa. Het materiaalgebruik is terughoudend. Grote vlakken bestaan uit materiaal met een structuur als baksteen, houten betimmering of gevouwen staalplaat.

Het kleurgebruik is terughoudend.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

Sport- en recreatieterreinen hebben naast de terreinen één of meerdere clusters bebouwing die wisselend van grootte en functie zijn.

Doordat deze terreinen meestal aan de rand van de kern of zelfs op enige afstand daarvan zijn gebouwd, is de landschappelijke inpassing van de bebouwing van groot belang. De zichtbaarheid in het landschap kan een bedreiging vormen. Ook de inrichting van grootschalige verhardingsoppervlakten voor bijvoorbeeld parkeerplaatsen dient te worden vermeden. Reclame komt steeds meer voor, veelal in de vorm van sponsoring. Met name de reclame die niet op het terrein gericht is maar naar buiten toe vormt een bedreiging voor de beeldkwaliteit. De dynamiek van deze terreinen is over het algemeen laag.

Beleidsinzet

Voor sport- en recreatieterreinen met de veelal heldere indeling geldt een regulier welstandsregime. Bij beoordeling zal worden gelet op een terughoudende architectuur, zorgvuldige materialisatie en landschappelijke inpassing.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in sport- en recreatiegebieden zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen zijn vrijstaand en individueel

  • het individuele gebouw op het terrein is deel van het geheel en voegt zich hier naar

  • het gebouw is gericht op de openbare ruimte

Massa

  • gebouwen bestaan uit een onderbouw van één tot twee lagen met hellende kap of dak

  • gebouwen hebben per cluster samenhang

  • dichte gevels aan de straat vermijden

  • aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt en maken deel uit van de totale compositie van het gebouw

  • bouwmassa’s hebben een geleding

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • er is aandacht voor alle details

  • accenten en geledingen ten behoeve van het onderscheiden van functies zijn wenselijk

  • entreepartijen zijn vormgegeven als accent of als zelfstandig volume

  • bijgebouwen mogen eenvoudiger zijn uitgevoerd maar worden net zo zorgvuldig gedetailleerd als de hoofdmassa

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume

Materiaal- en kleurgebruik

  • gevels zijn in hoofdzaak van baksteen, steenachtige materialen met een vergelijkbare uitstraling of in een enkel geval van een duurzaam plaatmateriaal of glas

  • grote vlakken bestaan uit materialen met een structuur zoals baksteen, houten betimmering of gevouwen staalplaat, of zijn geleed vormgegeven

  • het kleurgebruik is terughoudend en in onderlinge samenhang bij clusters

Buitengebied

Gebied 20

Beschrijving

Het veenweidegebied is ontstaan uit ontgonnen veengrond met veenriviertjes als de Schie en de Leede. Door de ontwatering te verbeteren en nieuwe sloten te graven, werd de veengrond bewoonbaar gemaakt.

Het vertoont alle kenmerken van een karakteristiek slagenlandschap:

smalle polderwegen omzoomd door knotwilgen, oude boerderijen verscholen in een dichte erfbeplanting en kaarsrechte vaarten.

Het buitengebied vormt een open decor voor de bebouwing die overwegend in of tussen linten is gegroepeerd. De bebouwing is vrijstaand en gericht op de weg of vaart. De bebouwing, bestaande uit woonhuizen, boerderijen en bedrijven, wordt via de weg en soms oprijlanen ontsloten, en is aan de vaarten gedeeltelijk via bruggetjes te bereiken.

Ook komen enkele kassen voor. De rooilijn volgt de weg of vaart en verspringt. Kenmerkend bij de boerderijen zijn de vele bijgebouwen die achter het hoofdgebouw liggen.

De bebouwing is individueel en afwisselend. Ze hebben een simpele opbouw van één en soms twee lagen met hellende kap. Bij de boerderijen heeft het voorste deel vaak van oorsprong een woonfunctie en is meer representatief.

De gebouwen hebben een zorgvuldige detaillering. Grote gevelopeningen zijn staand, waarbij de vensters veelal zijn onderverdeeld. In het gevelvlak komen voornamelijk bij oudere panden baksteendetailleringen voor in de vorm van gemetselde lateien, vlechtwerk en andere patronen.

De materialisering is traditioneel. Gevels zijn gemetseld in gele danwel rode baksteen of in lichte tint gepleisterd. De meeste daken zijn gedekt met rode of gesmoorde pannen danwel met riet. De gebruikte kleuren zijn terughoudend en in het algemeen traditioneel.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

Het buitengebied met de onregelmatige verkaveling is waardevol.

Ook de structuur van vaarten en wegen met daarlangs gevarieerde en verzorgde vrijstaande bebouwing met de verfijnde details, evenals de doorzichten naar het achterliggende landschap maken deel uit van de landschappelijke kenmerken. Er ligt druk op het gebied door ondermeer uitbreiding van woonwijken, kassengebieden en infrastructurele werken.

Beleidsinzet

Voor het buitengebied, met de kleinschalige, zorgvuldig ingepaste bebouwing, geldt een regulier welstandsregime. Bij de beoordeling van plannen zal met name worden gelet op een zorgvuldige detaillering en een overwegend traditioneel kleur- en materiaalgebruik. Ook de doorzichten en de transparantie naar het achterliggende landschap dienen behouden te blijven.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in buitengebieden zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • per erf of kavel is er één hoofdmassa

  • het hoofdgebouw is met de voor- of representatieve gevel gericht naar de openbare weg

  • rooilijnen van bouwmassa’s liggen evenwijdig aan de weg of parallel aan de sloten

  • doorzichten behouden en waar mogelijk versterken

Massa

  • gebouwen zijn vrijstaand, individueel en afwisselend

  • de gebouwen bezitten een eenvoudige hoofdvorm

  • gebouwen smal en diep

  • gebouwen bestaan uit een onderbouw van een tot twee lagen met kap

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering van kozijnen, dakgoten, daklijsten en dergelijke is zorgvuldig en verzorgd

  • bijgebouwen zijn eenvoudiger uitgevoerd dan de hoofdgebouwen maar eveneens zorgvuldig gedetailleerd

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl, maat en schaal afstemmen op het hoofdvolume

  • gevelopeningen hebben staande afmetingen

Materiaal- en kleurgebruik

  • gevels zijn van donkere baksteen of andersoortige steenachtige materialen met een vergelijkbare uitstraling

  • hellende daken gedekt met keramische pannen of in een enkel geval met (natuurlijk) riet

  • het kleur- en materiaalgebruik is traditioneel en terughoudend

Woongebied 's-Gravenhout / Tolhek Zuid

Gebied 21

Beschrijving

Aan de noordoostrand van Nootdorp is de ontwikkeling van het woongebied 's-Gravenhout in een gevorderd stadium. De wijk bestaat uit een aantal deelgebieden met de combinatie van groen, water en baksteenarchitectuur als rode draad. Er zijn vier deelgebieden met ieder hun eigen karakter: Lint met verschillende soorten woningen in zogenaamde groene kamers, Brink met geschakelde woningen, Rieteiland met appartementengebouwen gelegen in het water en Bos met vrijstaande en geschakelde woningen langs lanen die doorlopen tot in het nog te realiseren groengebied Balijbos.

Het zuidelijk deel van de wijk Tolhek kent een vergelijkbare opzet qua type bebouwing. Ook hier is sprake van baksteenarchitectuur met veel afwisseling en een nadrukkelijke rol voor groen en water. Opvallend is hier de keuze voor woningbouw die expliciet refereert aan de volkswoningbouw uit de jaren twintig.

De woningen in de laagbouw zijn vrijstaande, twee-onder-één-kap woningen of woningen in een korte rij. Samen vormen ze gedifferentieerde composities van architectonische ensembles, woningen van hetzelfde of een vergelijkbaar architectonisch type die groepsgewijs zijn geplaatst. De bebouwing is gericht op de belangrijkste openbare ruimte, waarbij de rooilijnen het stratenverloop volgen. De woningen zijn één tot twee lagen hoog met een nadrukkelijk vormgegeven kap.

Met name grotere woningen hebben een gedifferentieerde opbouw met mee-ontworpen erkers, balkons en serre’s. De gevels hebben veelal een sterke horizontale geleding, die herinnert aan onder meer de architectuur van de jaren twintig en dertig.

De appartementengebouwen en waterwoningen van het Rieteiland liggen vrij in een waterpartij en hebben geen kap, maar zijn plat afgedekt.

Er is net als bij de laagbouw sprake van nadrukkelijke baksteenarchitectuur, waarbij hier gekozen is om een compositie te maken van grotere volumes van verschillende hoogte waarin het individuele appartement en de individuele woning een ondergeschikte rol toebedeeld hebben gekregen.

De detaillering van de woningen is zorgvuldig. Het kleur- en materiaalgebruik is per cluster of rij in samenhang. Vaak zijn er accenten in de gevel. De gevels zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit metselwerk met vaak enkele accenten. De hellende daken zijn gedekt met pannen.

Waardebepaling, ontwikkeling en dynamiek

Het gebied is opgezet als een groene wijk met woningen die binnen de afwisseling in type en uitwerking samenhang vertonen. De dynamiek van zowel 's-Gravenhout als Tolhek Zuid is naar verwachting gemiddeld.

Wijzigingen zullen veelal kleine ingrepen als dakkapellen en uitbouwen betreffen.

Beleidsinzet

Voor deze woongebieden geldt een regulier welstandsregime, waarbij de beoordeling is gericht op afwisseling en herhaling in de architectuur van woningtypen binnen het beeld van de wijk. Verder richt het beleid zich op het behoud van de rooilijnen, het samenhangende kleur- en materiaalgebruik en zorgvuldige detaillering.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen in woongebied 's-Gravenhout en Tolhek Zuid zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundige eenheid

  • de individuele woning binnen een cluster, rij of blok is een deel van het geheel en voegt zich hier naar

  • de woningen zijn gericht op de belangrijkste openbare ruimte

  • bestaande rooilijnen aan de voorzijde van rijen behouden

  • bijgebouwen staan bij voorkeur ten minste 3.00 meter achter de voorgevelrooilijn

Massa

  • bouwmassa’s zijn gedifferentieerd

  • de ensembles van vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen hebben onderlinge samenhang; rijenwoningen en de in het water gelegen blokken van Rieteiland hebben een sterke onderlinge samenhang

  • woningen hebben een onderbouw tot twee lagen met nadrukkelijke kap, de woonblokken van Rieteiland een onnadrukkelijk plat dak

  • accenten in hoogte en vormgeving voegen zich in het straatbeeld

  • op-, aan- en uitbouwen zijn per rij of ensemble van een vergelijkbaar model

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig

  • variatie binnen herhaling is de leidraad voor het woningontwerp

  • in de laagbouw van 's-Gravenhout is sprake van bewust gekozen ornamentiek met kleur- en materiaalcontrasten

  • wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl, thema en afwerking afgestemd op de architectuur van het hoofdvolume

  • de overgang tussen privé en openbaar is zorgvuldig vormgegeven

Materiaal- en kleurgebruik

  • het materiaal- en kleurgebruik is terughoudend en per rij of ensemble in samenhang

  • gevels bestaan in hoofdzaak uit baksteen, eventueel afgewisseld met houten beschot of puien

  • hellende daken zijn voorzien van pannen danwel leien en in een enkel geval van riet

  • op-, aan- en uitbouwen zijn in kleur en materiaal aangepast aan het hoofdgebouw

Zone A12 en Keijzershof

Beschrijving en beleid A12

De A12 is één van de hoofdverkeersaders van Nederland. Voor deze route is in een samenwerking tussen negenendertig gemeenten, drie welstandsorganisaties, de Federatie Welstand en Rijkswaterstaat een welstandsparagraaf opgesteld, genaamd 'Welstandsbeleid Regenboogroute A12, Gemeente Pijnacker-Nootdorp' van mei 2006.

Die welstandsparagraaf maakt deel uit van deze welstandsnota.

Voor deze zone geldt een bijzonder welstandsregime, waarbij de beoordeling is gericht op de samenhang in het beeld van de route als krachtige en herkenbare lijn op een landschappelijke schaal in combinatie met een zorgvuldige architectonische uitwerking en materialisering.

Beschrijving en beleid Keijzershof

Keijzershof is een woonwijk in ontwikkeling, waarvoor een beeldregieplan is opgesteld met daarin eisen aan de stedenbouwkundige en architectonische verschijningsvorm van het gebied.

Voor dit woongebied geldt een bijzonder welstandsregime, waarbij de beoordeling is gericht op afwisseling en herhaling in de architectuur van woningtypen binnen het beeld van de wijk. Verder richt het beleid zich op het behoud van de rooilijnen, het samenhangende kleur- en materiaalgebruik en zorgvuldige detaillering.

Hoofdstuk 5 Objectgerichte welstandscriteria

Toelichting

In dit hoofdstuk worden de objectgerichte welstandscriteria genoemd voor de bouwwerken die bijzonder specifiek en beeldbepalend zijn voor Pijnacker-Nootdorp. De criteria zijn gebaseerd op de historische karakteristieken om te bereiken dat nieuwe bouwwerken of ingrepen aan bestaande bouwwerken harmoniëren met de bestaande gebouwde omgeving. Dat wil overigens niet zeggen dat om imitatie van historische elementen wordt gevraagd. Juist een eigentijdse vormgeving kan de karakteristieken benadrukken (zie hiervoor ook de algemene welstandscriteria).

Beleid ten aanzien van specifieke bouwwerken

In Pijnacker-Nootdorp zijn verschillende gebouwtypen benoemd als bouwwerken waarvoor een beoordelingskader met ‘eigen’ welstandscriteria kan worden opgesteld.

De opzet van deze objectgerichte beoordelingskaders is vergelijkbaar met de gebiedsgerichte beoordelingskaders. Het betreft hier de volgende objecten:

  • Boerderijen

  • Agrarische bedrijfshallen

  • Water- en warmte-opslagtanks en silo’s

  • Dakopbouwen

  • Reclame-uitingen

Ook voor de specifieke bouwwerken is het vaststellen van het welstandsregime van belang. Het moet aansluiten bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. In theorie zijn voor de specifieke bouwwerken vier welstandsregimes mogelijk:

  • Door het Rijk, de provincie of de gemeente aangewezen monumenten. Aangewezen monumenten zijn erkend als bouwwerken van groot algemeen belang en genieten een wettelijke bescherming. Voor inwerkingtreding van de Wabo moest voor het wijzigen van een rijksmonument of een gemeentelijk monument een monumentenvergunning worden afgegeven. Daarnaast was voor een dergelijke ingreep ook een bouwvergunning vereist. De Wabo bundelt die vergunningen. Onder de werkingssfeer van de Wabo behoeft voor een dergelijke wijziging nog maar een aanvraag te worden ingediend, die resulteert in een besluit. De Wabo brengt geen wijziging in het niveau van bescherming van de betrokken belangen.

  • De welstandsbeoordeling is gericht op het op hoog kwaliteitsniveau handhaven, her stellen en versterken van de historische karakteristieken van de gevel en de samenhang van het monument met zijn omgeving. Het is niet noodzakelijk gebleken om voor alle monumenten expliciete welstandscriteria op te stellen omdat de algemene, gebiedsgerichte- en objectgerichte welstandscriteria kunnen worden gebruikt.

  • Bijzondere welstandsobjecten waarbij extra inspanning ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit gewenst is. Het welstandstoezicht wordt gericht op het voorkomen van aantasting van de karakteristieken en het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Het kwaliteitsniveau van ingrepen aan deze bouwwerken moet hoog zijn.

  • Reguliere welstandsobjecten waarbij de basiskwaliteit moet worden gehandhaafd.

  • De gemeente stelt geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit maar heeft wel toegesneden welstandscriteria opgesteld omdat de gebiedsgerichte welstandscriteria niet altijd bruikbaar zijn. Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van deze bouwwerken.

  • Vanaf de totstandkoming van de welstandsnota zijn de kassen (warenhuizen in glas) tot welstandsvrije objecten benoemd.

Boerderijen

Object 1

Objectbeschrijving

De traditionele boerderijen staan langs de linten en zijn ook in het buitengebied te vinden. In het buitengebied vormen de boerderijen met de bijbehorende bijgebouwen duidelijke door veel groen omgeven clusters in het open landschap.

De boerderijen liggen meestal niet direct aan de weg, maar dieper op de kavel, veelal omgeven met beplanting. Ter plaatse van de uitrit staat veelal een poort. Bij de boerderijen maakt de erfindeling en de erfbeplanting van oorsprong deel uit van de compositie van het geheel. De beplanting dient hierbij als zonwering en windkering. Deze is echter bij een deel van de boerderijen verloren gegaan. De rooilijnen van de hoofdgebouwen verspringen en lopen evenwijdig aan de weg of aan het slotenpatroon. De bebouwing bestaat vaak uit een hoofdgebouw en iets teruggelegen bijgebouwen als stallen, schuren en hooibergen.

Het hoofdgebouw staat vaak met de kop- of langsgevel gericht naar de hoofdweg.

Het hoofdgebouw is soms onderverdeeld in een woon- en een bedrijfsdeel en meestal voorzien van een plint, een begane grond en een laag met een kap, die meestal de vorm van een zadeldak heeft eventueel met wolfseind. In de dakvlakken zitten tegenwoordig vaak dakramen.

De veelal representatieve kop - of langsgevel van het woondeel is vaak symmetrisch met hoge ramen, die soms zijn geflankeerd door luiken.

De overige ramen van de zijgevels zijn meestal kleiner. De boerderijen hebben een zorgvuldige detaillering. Bij traditionele boerderijen komen veel rijke details als versierde omlijstingen om de grote ramen en een windveer langs de dakrand voor.

De gevels zijn veelal opgebouwd uit een bruine baksteen en een enkele keer wit gepleisterd. De plint is meestal van een ander materiaal of andere kleur. Daken zijn merendeels afgedekt met keramische pannen of ook wel riet. De overwegend houten kozijnen zijn meestal geschilderd in een lichte kleur, evenals de meeste andere houten elementen als de windveer. Het raamhout is vaak juist in een donkere, meestal donkergroene kleur geschilderd. De bijgebouwen zoals de stallen en schuren hebben een met het hoofdgebouw vergelijkbaar hoofdvorm, maar zijn in architectuur en detaillering soberder.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en dynamiek

De boerderijen met erfbeplanting en bijgebouwen, zijn kenmerkend voor het buitengebied. De boerderijen bepalen mede het cultuurhistorisch waardevolle beeld. Een aantal boerderijen verliest de agrarische functie en wordt aangepast op de woonfunctie. Hiermee kan het beeld ingrijpend veranderen. De hoofdopzet van het gebouw alsmede de erfinrichting zijn van belang.

Beleidsinzet

Het beleid is gericht op handhaving van de vaak waardevolle bebouwing en inpassing van nieuwe ontwikkelingen in de bestaande omgeving.

Voor de afwisselende, individuele boerderijen geldt een bijzonder welstandsregime, waarbij zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik van belang is.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen voor boerderijen zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • het gevarieerde karakter met doorzichten en erfbeplanting behouden

  • een heldere ordening van verschillende gebouwen aanhouden

  • per erf of kavel is er één hoofdmassa

  • het gebouw is gericht op de openbare weg

  • rooilijnen van de hoofdmassa’s variëren tussen evenwijdig aan de weg en parallel aan de sloten

  • rooilijnen van de boerderijen verspringen

  • bijgebouwen liggen achter het hoofdgebouw of maken deel uit van de straatwand

  • nieuwe bijgebouwen liggen in principe uit het zicht

  • doorzichten behouden en waar mogelijk versterken

Massa

  • gebouwen zijn vrijstaand, individueel en afwisselend

  • gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm

  • gebouwen bestaan voor tenminste uit een onderbouw van één laag met een zadeldak en een enkele keer een schilddak of met wolfseind

  • op-, aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume

  • zijgevels hebben vensters

  • aan-, uit- of bijgebouwen staan ten minste 3.00 m. achter de voorgevelrooilijn

  • aan-, uit- of bijgebouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt ten opzichte van het hoofdvolume

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is zorgvuldig en gevarieerd

  • kozijnen, dakgoten, daklijsten, windveren en dergelijke zijn zorgvuldig gedetailleerd en voorzien van profileringen

  • wijzigingen en toevoegingen in stijl, maat en schaal zijn zorgvuldig afgestemd op het hoofdvolume

  • het verschil tussen voorhuis en achterhuis van het hoofdgebouw wordt benadrukt

  • bijgebouwen als hallen en schuren zijn eenvoudiger maar net zo zorgvuldig gedetailleerd als de hoofdmassa

  • ramen in het woongedeelte van het hoofdgebouw hebben staande afmetingen

  • een subtiel, maar duidelijk waarneembaar reliëf in de gevel door middel van neggen, kozijnhout, onderdorpels, gootlijst en dergelijke is uitgangspunt

  • vensters hebben een fijnere onderverdeling, met bijvoorbeeld tussenkalven en roeden

Materiaal- en kleurgebruik

  • gevels zijn van metselwerk en van donkere baksteen en soms gestuct of gepleisterd

  • hellende daken zijn met donkere keramische pannen of natuurriet gedekt

  • bijgebouwen zijn in materiaal- en kleurgebruik afgestemd op het hoofdgebouw of opgebouwd uit donkere houten rabat- of gepotdekselde delen

  • het kleurgebruik is terughoudend en afgestemd op de van oorsprong toegepaste kleuren

  • houtwerk is geschilderd: grote vlakken veelal in donkere groentinten, kleinere elementen in traditionele lichte tinten zoals gebroken wit

  • er worden geen moderne materialen (zoals bijvoorbeeld betonsteen, kalkzandsteen, spiegelend glas, vlakke kunststof of aluminium kozijnen, vlakke plaatdeuren, rolluiken of plaatmaterialen) toegepast

Agrarische bedrijfshallen

Object 2

Objectbeschrijving

Deze bedrijfsgebouwen ten behoeve van land- en tuinbouw en veeteelt (maar ook paardenhouderijen) staan in de gemeente voornamelijk verspreid langs de linten en in het buitengebied. Het gaat hierbij niet om klassieke boerderijen, maar de bij het moderne boerenbedrijf benodigde stallen en loodsen voor opslag van materieel en producten. Deze kunnen achter een klassieke boerderij staan, maar ook op het erf van een plattelandswoning.

De bedrijfsgebouwen staan niet direct langs de weg, maar liggen achter de eerste rij bebouwing waarin de woonhuizen te vinden zijn. Ze hebben eenvoudige, rechthoekige plattegronden en staan over het algemeen met de korte zijde naar de weg gericht. Aan deze kant is vaak een grote deur te vinden. De hoogte is veelal beperkt tot één laag met een flauw hellende kap. Ook de uitvoering is eenvoudig. In het algemeen hebben ze een onderbouw met een plint van baksteen en een gevel van staalplaat. Het dak is ook vaak afgedekt met een staalplaat, soms in combinatie met doorzichtige kunststof platen.

De detaillering van de agrarische bedrijfsgebouwen is terughoudend.

De kleuren van deze gebouwen zijn donker en terughoudend. De beplating van de onderbouw varieert in het algemeen van licht tot donkergroen.

Hier en daar is de lengte van de gebouwen gebroken door lichte kleurverschillen in de gevels. Kozijnen zijn vaak uitgevoerd in de kleur van de beplating of wit. De daken zijn meestal donkerkleurig (grijs). Op deze manier vallen de gebouwen minder op in het landschap en trekken ze minder aandacht dan de woonbebouwing grenzend aan de weg.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en dynamiek

De waarde van de agrarische bedrijfsgebouwen is vooral gelegen in hun functioneren. Ze vertegenwoordigen geen cultuurhistorische waarde, maar vervullen een rol in de uitoefening van het bedrijf en daarbij horende functies.

De gemeente richt zich op het inpassen van deze objecten in het landschap.

Terughoudende vormgeving en kleurstelling zijn gewenst gezien het open landschap en de daaruit volgende goede zichtbaarheid van de gebouwen.

Beleidsinzet

Voor de functionele bedrijfsgebouwen ten behoeve van land- en tuinbouw en veeteelt geldt het reguliere welstandsregime, waarbij terughoudende vormgeving en kleurstelling van belang zijn.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen voor agrarische bedrijfshallen zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • bedrijfsgebouwen liggen achter woongebouw en bijgebouwen

  • een heldere ordening van verschillende gebouwen is belangrijk

  • het gebouw is in principe met de kop gericht naar de weg

  • rooilijnen variëren tussen evenwijdig aan de weg en parallel aan de sloten

  • doorzichten behouden en waar mogelijk versterken

Massa

  • bedrijfsgebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm met een kap

  • bedrijfsgebouwen bestaan in principe uit een ongedeelde hoofdmassa

  • gevelgeledingen zijn wenselijk

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is eenvoudig en zorgvuldig

Materiaal- en kleurgebruik

  • grote vlakken bestaan uit materialen met een structuur zoals baksteen, houten betimmering, metaal- of golfplaat

  • het kleurgebruik is terughoudend en aangepast aan het landelijk gebied (bijvoorbeeld donkergrijs en donkergroen)

  • daken zijn uitgevoerd in een donkere kleur

  • stalen dak- en gevelbeplating uitvoeren met een kleine profilering

Water- en warmte-opslagtanks en silo's

Object 3

Objectbeschrijving

Verspreid in het buitengebied en kassengebied van de gemeente staan omvangrijke water- en warmte-opslagtanks en silo’s voor opslag van voer, mest, water en warmte. De soort van opslag is gerelateerd aan de aard van het agrarisch en tuinbouwbedrijf. De silo's voor opslag van voer en mest staan bij bedrijven waar vee wordt gehouden. Water- en warmte-opslagtanks zijn een onderdeel van warmtekrachtkoppelingsinstallaties die bij moderne glastuinbouw worden gebruikt. Ook watersilo’s worden bij de glastuinbouw gebruikt.

De vrijstaande bouwwerken zijn functioneel van aard. Ze komen alleen voor in combinatie met andere bedrijfsgebouwen.

Water- en warmte-opslagtanks en silo’s zijn cilindrisch van vorm. Ze hebben een diameter tot circa 10 meter en kunnen een hoogte hebben tot 15 meter. Nieuwe exemplaren mogen niet hoger zijn dan 10 meter.

In duurzame glastuinbouwgebieden is een hoogte van maximaal 12 m. toegestaan.

Watersilo’s hebben een diameter tot 15 meter, staan op het maaiveld en bestaan uit een enkele onderlaag tot 3 meter van geprofileerd plaatmateriaal.

Ze liggen veelal achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw.

De warmwateropslagtanks zijn horizontaal of verticaal geplaatst. De horizontale tanks hebben een doorsnede tot circa 4 meter en een wisselende lengte. De warmwateropslagtanks liggen veelal in dezelfde zone als de watersilo’s.

Bij grotere bedrijven zijn de warmteopslagtanks ook wel verticaal geplaatst. Deze hebben een doorsnede tot circa tot 10 meter en een hoogte van 10 (in buitengebied) tot soms 15 meter (afhankelijk van het bestemmingsplan). Deze liggen veelal verder naar achter op de kavel.

De kleuren van deze bouwwerken zijn gedekt. De beplating van grondgebonden silo’s is veelal aluminiumkleurig of is door groenblijvende beplanting omgeven. De detaillering van de bouwwerken is direct en weinig nadrukkelijk.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en dynamiek

De waarde van de warmwateropslagtanks en silo’s is vooral gelegen in hun functioneren. Ze vertegenwoordigen geen cultuurhistorische waarden, maar vervullen een rol in de uitoefening van het agrarisch bedrijf en daarbij horende functies.

Gezien de steeds verder voortschrijdende schaalvergroting van de agrarische bedrijven zullen er aanvragen komen voor de plaatsing van nieuwe water- en warmte-opslagtanks en silo’s.

Het beleid richt zich op het inpassen van deze objecten in het landschap.

Zorgvuldige plaatsing, terughoudende vormgeving en kleurstelling zijn gewenst.

Beleidsinzet

Wateropslagtanks en silo’s hebben een regulier welstandsregime.

Binnen de gemeente gelden voor deze bouwwerken specifieke kleurvoorschriften.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen voor water- en warmteopslagtanks en silo’s zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Ligging

  • de wateropslagtanks en silo’s zijn vrijstaand

  • wateropslagtanks en silo’s staan bij voorkeur niet op de voorgrond

  • wateropslagtanks en silo’s dienen achter de rooilijn te liggen

  • verticaal geplaatste wateropslagtanks en silo’s staan zoveel mogelijk uit het zicht

Massa

  • wateropslagtanks en silo’s hebben een cilindrische vorm

Architectonische uitwerking

  • de detaillering is eenvoudig en zorgvuldig

Materiaal- en kleurgebruik

  • grote vlakken uitvoeren in één soort materiaal

  • wateropslagtanks en silo’s zijn terughoudend van kleur (grijs- en groentinten of zilverkleurig)

  • geen reclame- of naamsaanduidingen op de silo’s of tanks

Dakopbouwen

Object 4

Objectbeschrijving

Een dakopbouw is een toevoeging aan het dak van de bouwmassa die, in tegenstelling tot een dakkapel, niet ondergeschikt is aan het dakvlak.

Een dakopbouw past het silhouet van het oorspronkelijke dak aan en heeft een ingrijpende invloed op het straatbeeld. Een dakopbouw kan worden aangebracht op een plat dak of in een zadeldak of een asymmetrische kap. Bij dakopbouwen streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.

Om een evenwichtige, heldere massavorm en een sprekend profiel te behouden zal in plaats van een element aan de bouwmassa toe te voegen in zo'n geval gedacht moeten worden aan een aanpassing van de bouwmassa c.q. het profiel. Een ingreep die is geïntegreerd met en inspeelt op de massavorm is noodzakelijk. Een dakopbouw (waarbij het bestaande dak als het ware wordt verlengd en opgetild zodat de karakteristiek en dakhelling van het dakvlak behouden blijft) biedt hierbij vaak een uitkomst. Voor een evenwichtige verhouding van een dergelijke dakopbouw is het echter van belang dat de kozijnhoogte beperkt blijft.

Bij huizen met een flauwe dakhelling en een vrije hoogte van tenminste 2.00 m. onder de nok kan soms een oplossing worden gevonden door de nok te verplaatsen en te verhogen. Dan ontstaat een dakopbouw.

Plaatsing ervan dient aan de achterzijde van de woning plaats te vinden en bij voorkeur over de gehele woningbreedte. Wanneer een welstandshalve aanvaardbare dakkapel mogelijk is, is een dakopbouw niet wenselijk vanuit welstandsgronden.

Waardebepalingen, ontwikkelingen en dynamiek

Met name voor de woningvoorraad met beperkte afmetingen en een flauw hellend dak vormt een dakopbouw soms een bruikbaar alternatief voor het vergroten van het beschikbare vloeroppervlak.

Beleidsinzet

Dakopbouwen hebben een regulier welstandsregime. Een dakop bouw vraagt qua vormgeving, materiaalgebruik en detaillering om een zorgvuldige afstemming op de bestaande toestand.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen voor dakopbouwen zal op de volgende aspecten worden getoetst:

Algemene criteria voor dakopbouwen

  • alleen toegestaan indien andere uitbreidingsmogelijkheden niet mogelijk zijn of niet kunnen voorzien in de ruimtebehoefte.

  • alleen toegestaan indien in de bestaande ruimte tenminste een vrije stahoogte van 2.00 meter aanwezig is.

  • een dakopbouw mag nooit uit meer dan één verdieping bestaan.

  • een dakopbouw is alleen toegestaan op het hoofdgebouw.

  • een dakopbouw is alleen toegestaan op een plat dak of op een zadelkap waarvan de hellingshoek gelijk is aan of kleiner is dan 30°.

  • een dakopbouw is alleen toegestaan op een bouwwerk van minimaal twee bouwlagen, tenzij in onderstaande criteria nadrukkelijk anders is aangegeven. Dakopbouwen op bungalows of patiowoningen van één bouwlaag zijn nooit toegestaan.

  • op dakopbouwen zijn geen dakkapellen toegestaan. Daglichttoetreding dient te geschieden door gevelvensters of dakramen.

  • op een reeds bestaande dakopbouw is geen nieuwe dakopbouw toegestaan. Een dakopbouw met plat dak mag bijvoorbeeld dus nooit verder worden uitgebreid met een kap.

  • een dakopbouw kan afwijken van de betreffende welstandscriteria indien er sprake is van een reeds aanwezig goed voorbeeld binnen het samenhangende bouwblok. Hierbij dient de nieuwe dakopbouw identiek te worden uitgevoerd, waarbij er wordt aangesloten op de ritmiek binnen het betreffende bouwblok.

Dakopbouw op een plat dak

  • op samenhangende rijwoningen, mits geen afwijkende dakopbouw reeds in de rij gebouwd is.

  • op solitaire (tussen)woningen.

  • Op hoekwoningen, mits geen onderdeel van een twee-onder-één-kap woning.

bij platte doosvormige opbouw:

  • de dakopbouw dient bij voorkeur teruggelegen te worden gepositioneerd ten opzichte van de voorgevel. Indien de dakopbouw wordt gepositioneerd gelijk aan het voorgevelvlak, dient er bijzondere aandacht te worden besteed aan de vormgeving, detaillering en materialisatie van de overgang tussen bestaande gevel en dakopbouw.

  • de hoogte van de ruimte die door de dakopbouw ontstaat mag op het hoogste punt niet meer dan 2.70 meter bedragen.

  • de totale bouwhoogte van het pand mag maximaal met 3.00 meter worden verhoogd.

  • het hoogteverschil van de dakopbouw met belendende panden mag bij een plat dak niet meer dan 3.00 meter en bij een kap niet meer dan 3.50 meter bedragen.

  • voorzijde minimaal 2.50 meter teruggelegen van de voorgevel

  • achterzijde minimaal 1.00 meter teruggelegen van de achtergevel

  • geen balkonhekken aan de voorzijde

bij hellende dakopbouw:

  • op samenhangende rijwoningen dient bij toepassing van een kap de noklijn evenwijdig aan de voorgevel te liggen.

  • op solitaire tussenwoningen met plat dak kan de noklijn van de dakopbouw zowel evenwijdig aan de voorgevel als haaks daarop liggen. De kapvorm en nokrichting van de belendende bebouwing zijn daarbij richtinggevend.

  • oorspronkelijke doorgaande /goten en daklijsten dienen bij positionering van de dakopbouw gelijk aan het bestaande gevelvlak te worden behouden.

  • materiaal en kleur bij voorkeur afstemmen op het hoofdgebouw, sterk contrasterende kleuren zijn niet toegestaan.

  • raamindeling moet worden afgestemd op de architectuur en gevelgeleding van de woning.

  • indien het resterende oorspronkelijke dakvlak aan de achterzijde van de woning wordt gebruikt als terras, dient de balustrade ten opzichte van de gevel minimaal 1.00 meter teruggelegen gepositioneerd te worden.

Dakopbouw op een zadeldak door nokverhoging

  • op samenhangende rijwoningen met zadelkap evenwijdig aan de voorgevel.

  • nokverhoging vindt uitsluitend plaats door het verlengen van het voordakvlak, waardoor de nok naar achter verschuift.

  • over de gehele breedte van de woning behalve bij de kopwoning

  • minimaal 1.00 meter vanaf de zijgevels van de kopwoning beëindigd.

  • kozijnhoogte van de dakopbouw maximaal 0.80 meter

  • er dient verticaal gemeten minimaal 1.00 meter vrije ruimte te zijn tussen onderkant kozijn en de verdiepingsvloer.

  • de hellingshoek van het nieuwe dakvlak moet gelijk zijn aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak.

  • materialisering van het dakvlak dient uitgevoerd te worden in overeenstemming met de oorspronkelijke dakbedekking van het hoofdgebouw.

  • indien gemetselde schoorstenen in het dakvlak staan moeten deze worden gerespecteerd.

  • kleurgebruik voor het dakvlak en de kozijnen dient in overeenstemming te zijn met het oorspronkelijke dakvlak.

  • kleurgebruik voor de buitenwanden van de dakopbouw dient afgestemd te worden op het oorspronkelijke hoofdgebouw en bij voorkeur in donkere tinten te worden uitgevoerd.

Reclame-uitingen

Object 5

Objectbeschrijving

Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames vragen vanuit hun doelstelling aandacht en vormen hiermee een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte. In gebieden met commerciële functies zijn reclames op zijn plaats en kunnen ze de visuele aantrekkingskracht van de omgeving verhogen, hoewel daar een kritische grens aan verbonden is. Evenals bij een gebouw speelt ook bij een reclame de relatie met de (stedenbouwkundige) situatie waarin deze wordt geplaatst alsmede het karakter van die situatie een belangrijke rol.

Gevelreclame-uitingen worden aangebracht op of aan een gebouw.

Deze kunnen bestaan uit borden, losse belettering, lichtbakken en andere uitingen die loodrecht op of evenwijdig aan de gevel zijn te bevestigen. Naast deze gevelreclames zijn er reclamevormen die zich op eigen terrein bevinden; het gaat dan om vrijstaande reclameuitingen.

Het plaatsen van een reclame-uiting is een ingrijpende verandering aan een bouwwerk die het straatbeeld makkelijk kan aantasten.

Bij het vaststellen van normen voor reclametekens, is het zinvol onderscheid te maken tussen verschillende soorten gebieden in de gemeente. Een woonwijk vraagt een andere benadering dan een winkelgebied, maar ook een buitengebied. Deze gebieden zullen ernstig aangetast worden bij plaatsing van reclametekens die op een bedrijventerrein gebruikelijk zijn.

In de welstandscriteria is een onderscheid gemaakt naar verschillende gebieden, die eveneens zijn aangegeven op het kaartmateriaal

van het reclamebeleid in bijlage 1:

  • Winkelgebieden

  • Woongebieden

  • Sportterreinen

  • Overgangsgebieden en verbindingsassen

  • Buitengebied

  • Kassengebied

  • Bedrijventerreinen

Waardebepalingen, ontwikkelingen en dynamiek

Een reclame is geslaagd wanneer deze een volledig geïntegreerd onderdeel van het totale architectonische beeld in de ruimtelijke context uitmaakt. Blijft de zorg voor een goede inpassing van een reclame in zijn omgeving achterwege dan wordt de reclame ervaren als een verstoring van de visuele kwaliteit van de omgeving en kan zelfs agressief overkomen.

Beleidsinzet

Het beleid is gericht op het handhaven van het gevelbeeld van waardevolle bebouwing en inpassing van de reclame-uitingen in de bestaande omgeving. Hierbij dienen vorm, kleur en afmetingen te passen bij de architectuur en de schaal van het pand. In gebieden waar geen sprake is van commerciële functies zijn reclame-uitingen ongewenst.

Welstandscriteria

Bij de welstandsbeoordeling van plannen voor reclame-uitingen zal op de volgende aspecten worden getoetst:

algemeen:

  • de reclame moet voor wat betreft vorm, kleur en afmeting passen bij de architectuur en de schaal van het pand

  • voor alle reclame-objecten geldt dat er een direct verband moet bestaan tussen de reclame en de in het pand uitgeoefende activiteiten

  • knipperende, bewegende en/of reflecterende reclames zijn niet toegestaan. Ook kabelkranten vallen hieronder

  • de reclame dient beperkt te worden tot de essentie.

  • reclame-objecten buiten de contouren van een gebouw, zoals op daken, zijn niet toegestaan

  • bij het indienen van nieuwbouw- of verbouwingsplannen voor winkelruimten of bedrijfsgebouwen dient de vorm, omvang, plaatsing en kleur (zoveel mogelijk) te zijn aangegeven

  • ondoorzichtige (blinde) etalages met reclame daarop aangebracht zijn niet toegestaan

  • gevelreclame-objecten worden alleen aan de voorgevel toegestaan. Hier kan van worden afgeweken wanneer er sprake is van een hoekpand of wanneer de achterkant grenst aan een parkeergebied

  • bij (ondergeschikte) bedrijfsactiviteiten in een woning is één onverlicht reclame-object van maximaal 0.50 m2 toegestaan

winkelgebieden

  • per bedrijf maximaal 2 reclame-objecten, waarvan maximaal één uitsteekreclame. Een uitzondering kan betrekking hebben op een hoekpand. Hier is als uitgangspunt één extra reclame-object toelaatbaar

  • reclames mogen uitsluitend aangebracht worden in het bedrijfsgebied van de gevel. Reclames dienen beneden de onderzijde van de ramen op de eerste verdieping te worden aangebracht, echter niet hoger dan 4.00 m. (bovenkant reclame) vanaf het maaiveld. Deze richtlijn geldt ook voor reclame-objecten die geplaatst worden op een luifel

  • uitgangspunt is het integreren van het reclame-object in de luifel of om losse letters te gebruiken

  • langsreclame maximaal 60% van de breedte van het pand, hierbij dient rekening gehouden te worden met de compositie en indeling van de gevel

  • als richtlijn geldt een maximale hoogte van 0.40 m. Een grotere hoogte hoeft niet per definitie bezwaarlijk te zijn, mits de verhouding tussen het pand en de reclame-afmetingen worden gewaarborgd

  • vrijstaande reclame is niet toegestaan. Bij teruggelegen winkel- of bedrijfspanden of bij reclame voor een winkelgebied als geheel, kan hierop een uitzondering worden gemaakt

  • geen reclame aangebracht op bouwlagen met een woonbestemming of bouwlagen met een bedrijfsbestemming zonder publieksfunctie

(winkel- en bedrijfspanden in) woongebieden

  • maximaal 2 reclame-objecten per pand of perceel toegestaan

  • vrijstaande reclame is niet toegestaan. Een uitzondering kan worden gemaakt voor teruggelegen panden of indien gevelreclame teveel afbreuk zou doen aan het karakter van het gebouw. Vrijstaande reclame vormt dan een alternatief

  • woningen met in woongebieden inpasbare beroepen mogen een beperkte, onverlichte naam- of beroepsaanduiding hebben van maximaal 0,5 m2

sportterreinen

  • per gebouw maximaal 2 reclame-objecten

  • speelveldreclame dient te zijn gericht naar het speelveld. Indien een speelveld langs een doorgaande (provinciale) weg ligt, mag speelveldreclame op die weg worden gericht. Dit geldt echter niet in het geval dat deze reclame zichtbaar is of naar verwachting zichtbaar zal worden

  • verlichte reclame-objecten aan de randen van het speelveld zijn niet toegestaan. Ten aanzien van speelveldreclame geldt dat die tot 1.00 m. vanuit de voorzijde van woningen boven het maaiveld mag reiken

overgangsgebieden en verbindingsassen

  • per winkel- of bedrijfspand zijn maximaal 2 reclame-objecten toegestaan, waaronder maximaal één vrijstaande reclame

  • uitgangspunt is een maximaal oppervlak van 0.50 m2 per reclameobject buitengebied

  • maximaal één reclame-object per pand of perceel toegestaan

  • vrijstaande reclame is niet toegestaan. Bij teruggelegen bedrijfspanden kan hierop een uitzondering worden gemaakt.

  • indien gevelreclame afbreuk doet aan het karakter van het gebouw kan vrijstaande reclame een goed alternatief vormen

  • uitgangspunt is een maximaal oppervlak van 0.50 m2 en een hoogte van maximaal 1.20 m

kassengebied

  • per bedrijf maximaal één reclame-object of andersoortige aanduidingen. Een uitzondering kan worden gemaakt voor een hoekpand of hoekperceel

  • bij voorkeur langsreclame toepassen

bedrijventerreinen

  • per bedrijfspand in principe niet meer dan 3 reclame-objecten, met inbegrip van vlaggenmasten, of andersoortige aanduidingen (waarbij voor hoekpanden en grote terreinen afhankelijk van de inpassing in de omgeving een uitzondering denkbaar kan zijn)

  • bij voorkeur langsreclame toepassen passend in de gevelstructuur:

    • -

      boven een overheaddeur als losse letters of bord met een bescheiden kleurstelling en maatvoering: een breedte van een derde van de gevel met een maximum van 4.00 meter, een hoogte van niet meer dan 0.75 meter en niet meer dan 0.30 meter uitstekend uit de gevel

    • -

      als bord of lichtbak naast een entree

    • -

      geplaatst boven de entree binnen de contouren van een luifel

  • 1 of 2 dubbelzijdige reclameborden of -objecten loodrecht op de gevel te plaatsen met een uitvoering passend in de structuur van de gevel:

    • -

      maximaal 1.00 meter hoog, 1.00 meter breed

    • -

      maximaal 1.20 meter uit de gevel stekend

    • -

      uitgevoerd als losse letters, reclamebord, -object of lichtbak

  • maximaal 3 gelijk uitgevoerde vlaggen, vaandels, wimpels of banieren:

    • -

      vlaggenstok bevestigd onder de vloer van de eerste verdieping

    • -

      banier plat of loodrecht bevestigd onder de bovendorpel van het kozijn op de eerste verdieping met een maximale hoogte van 2.40 meter, een maximale breedte van 0.80 meter en bij loodrechte plaatsing maximaal 1.00 meter uit de gevel stekend

  • op bedrijventerrein de Boezem zijn vrijstaande reclameobjecten met een hoogte van maximaal 2.00 meter, een breedte tot 1.00 meter en maximaal 0.30 meter dik mogelijk voor verwijzing naar een bedrijf of bedrijvencomplex in aanvulling op de hierboven genoemde reclame

Hoofdstuk 6 Criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken

Toetsingscriteria

Veel voorkomende kleine bouwwerken

In deze paragraaf worden de welstandscriteria gegeven voor de toetsing van enkele categorieën veel voorkomende kleine bouwwerken:

  • aan- en uitbouwen

  • bijgebouwen en overkappingen

  • dakkapellen

  • gevelwijzigingen

  • erfafscheidingen

  • dakramen

  • zonnepanelen en -collectoren

  • spriet-, staaf- en schotelantennes

  • rolhekken, luiken en rolluiken

In tegenstelling tot alle eerder beschreven relatieve welstandscriteria gaat het in deze paragraaf om concrete criteria die de planindiener vooraf maximale duidelijkheid geven. De wijze waarop deze toetsingscriteria worden gebruikt is afhankelijk van het welstandsregime van het gebied dan wel het object.

De Woningwet maakte een onderscheid in de welstandstoets voor aanvragen om reguliere en lichte bouwvergunningen. Het voorleggen van aanvragen om reguliere bouwvergunningen aan de welstandscommissie was in de Woningwet verplicht voorgeschreven; het voorleggen van aanvragen om lichte vergunning aan de commissie was facultatief. In de praktijk is daar zo mee omgegaan, dat als het bouwplan voldeed aan de in dit hoofdstuk opgenomen (ambtelijke sneltoets-)criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken, het plan niet werd voorgelegd aan de welstandscommissie. Bij strijd met die criteria of bij twijfel werd het plan wel voorgelegd aan die commissie. Deze handelwijze was ook in de welstandsnota zo verwoord.

De Woningwet is echter bij de Invoeringswet van de Wabo aangepast; zowel het vergunningstelsel als het daarbij behorende toetsingskader is overgeheveld naar de Wabo.

Het Besluit omgevingsrecht (Bor) verplicht het bevoegd gezag om elke aanvraag om omgevingsvergunning ten aanzien van de activiteit "bouwen" om advies voor te leggen aan de welstandscommissie, tenzij er voor het desbetreffende bouwwerk geen redelijke eisen van welstand gelden (artikel 6.2, eerste lid). Daarmee wordt aangehaakt aan de bepaling in artikel 12 van de Woningwet waarin onder meer is aangegeven dat de raad kan besluiten dat voor een of meer daarbij aan te wijzen categorieen van bestaande en te bouwen bouwwerken geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.

Het benoemen van bouwwerken waarvoor geen redelijke eisen van welstand gelden zonder daaraan criteria te verbinden zou - uit oogpunt van welstand - tot ongewenste ontwikkelingen kunnen leiden.

Daarom is bij de uitwerking van genoemde mogelijkheid uit het Bor aansluiting gezocht bij de hierboven vermelde werkwijze van (ambtelijke) toetsing die was gebaseerd op de "oude" regel geving uit de Woningwet ten aanzien van licht-vergunningplichtige bouwwerken.

In verband daarmee zullen voor bouwplannen die voldoen aan de in het onderhavige hoofdstuk 6 opgenomen criteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken en de hieronder aangegeven beoordelingscriteria, geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn. Feitelijk kan immers - doordat ze voldoen aan die criteria - de conclusie worden getrokken dat ze voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Aldus wordt gehandeld binnen de wettelijke terminologie van de wet en de bedoeling van de wetgever.

Bouwplannen die niet geheel vallen binnen de criteria zullen ter beoordeling (moeten) worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Beoordelingsaspecten

Een bouwwerk is in ieder geval niet strijdig met redelijke eisen van welstand

als:

  • Het bouwwerk voldoet aan de door de gemeente vastgestelde toetsingscriteria zoals hierna zijn opgenomen, en;

  • Het bouwwerk voldoet aan de door de gemeente vastgestelde criteria in de gebiedsuitwerking met betrekking tot de kleine bouwwerken, of;

  • Het bouwwerk qua plaatsing en vormgeving identiek is aan een in het betreffende bouwblok of straat eerder doch na 1 juli 2004 als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurd exemplaar, of;

  • Het bouwwerk qua plaatsing en vormgeving voldoet aan een door een architect vooraf ontworpen en door welstand en gemeente goedgekeurde geaccepteerde optionele toevoeging of wijziging voor een woonwijk of;

  • Het bouwwerk bij vervanging qua plaatsing en vormgeving identiek is aan het oorspronkelijke bouwwerk.

Bovendien geldt dat alle bouwplannen, waarbij het bouwwerk aan de voorkant is gepositioneerd altijd door de welstandscommissie getoetst worden op redelijke eisen van welstand. Hiervoor volgt de gemeente de voor- en achterkant benadering zoals die voorheen was omschreven in de Algemene Maatregel van Bestuur voor vergunningsvrije en lichtvergunningplichtige bouwwerken (het Bblb).

Reguliere welstandsgebieden

In de reguliere welstandsgebieden zijn de genoemde bouwwerken binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningvrij. Dat betekent dat een deel van deze plannen (met name aan de achterzijde van woningen) niet preventief, dus vooraf, wordt getoetst aan redelijke eisen van welstand.

Wel kan de gemeente bij een vergunningvrij bouwwerk achteraf ingrijpen als dit in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie hoofdstuk 8).

Daarom wordt aanbevolen ook bij vergunningvrije bouwwerken kennis te nemen van de toetsingscriteria. Vergunningvrije bouwwerken die voldoen aan de toetsingscriteria zijn uiteraard nooit een exces.

Indien een bouwwerk dat valt onder de bovengenoemde categorieën niet vergunningvrij is moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

In dat geval treedt het bestemmingsplan in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als het bestemmingsplan zich niet tegen het bouwplan verzet wordt het bouwplan getoetst aan de toetsingscriteria van de welstandsnota. Voldoet het plan aan deze criteria dan bestaan er geen welstandshalve bezwaren.

Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de criteria, dan wordt het bouwplan aan de welstandscommissie (dan wel een namens haar gemandateerd lid) voorgelegd, die bij de beoordeling tevens gebruik maakt van de gebiedsgerichte, de objectgerichte en de algemene welstandscriteria.

Bijzondere welstandsgebieden en bij karakteristieke of beeldbepalende panden

Ook in de bijzondere welstandsgebieden en bij karakteristieke of beeldbepalende panden zijn de genoemde bouwwerken binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningvrij. Net als in de reguliere gebieden betekent dit dat alleen repressief welstandstoezicht mogelijk is. Het spreekt voor zich dat de excessenregeling in de bijzondere welstandsgebieden en bij de karakteristieke of beeldbepalende panden eerder van toepassing zal zijn dan in de reguliere welstandsgebieden omdat deze gebieden en objecten gevoeliger zijn voor aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Daarom wordt met klem aanbevolen bij vergunningvrije bouwwerken in bijzondere welstandsgebieden of bij karakteristieke of beeldbepalende panden kennis te nemen van de toetsingscriteria.

Vergunningvrije bouwwerken die voldoen aan de toetsingscriteria zijn uiteraard nooit een exces.

Indien een bouwwerk dat valt onder de bovengenoemde categorieën

niet vergunningvrij is moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Net als in de reguliere gebieden treedt het bestemmingsplan in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als het bestemmingsplan zich niet tegen het bouwplan verzet, wordt het bouwplan door de welstandscommissie (dan wel een namens haar gemandateerd lid) getoetst aan de toetsingscriteria van de welstandsnota. Voldoet het plan aan deze criteria dan volgt een positief welstandsadvies. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de criteria, dan wordt het bouwplan beoordeeld op grond van de gebiedsgerichte, de objectgerichte en de algemene welstandscriteria.

Bij aangewezen beschermde monumenten

Bij de door het Rijk, de provincie of de gemeente aangewezen beschermde monumenten zijn de elders vergunningvrije bouwwerken, vergunningplichtig. Dat betekent dat altijd een omgevingsvergunning is vereist.

Ook in deze gevallen treedt het bestemmingsplan in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als het bestemmingsplan zich niet tegen het bouwwerk verzet, wordt het bouwplan door de welstandscommissie (dan wel een namens haar gemandateerd lid) getoetst aan de toetsingscriteria. Voldoet het plan aan deze criteria dan volgt een positief welstandsadvies. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de criteria, dan wordt het bouwplan beoordeeld op grond van de gebiedsgerichte, de objectgerichte en de algemene welstandscriteria.

Voor- en achterkant benadering

In het verlengde van de systematiek van het voor de inwerkingtreding van de Wabo geldende ‘Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken’ wordt bij de toetsingscriteria onderscheid gemaakt in de voor- en de achterkant van een bouwwerk.

Onder voorkant wordt verstaan:

  • de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw;

  • de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied.

  • Onder

    achterkant wordt in dit verband verstaan:

  • de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw;

  • de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied.

In het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt onder "openbaar toegankelijk gebied" verstaan: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen en ander openbaar gebied, niet zijnde water, dat voor publiek algemeen toegankelijk is.

Uit de toelichting op dat begrip blijkt dat met "toegankelijkheid" wordt bedoeld dat het openbaar gebied geschikt moet zijn om te betreden.

Stroken restgroen die niet bedoeld zijn om te betreden, zijn niet toegankelijk en kunnen in de zin van deze regeling dan ook niet aangemerkt worden als "openbaar toegankelijk gebied". Anders dan in het voorheen geldende Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) is ook openbaar toegankelijk water toegevoegd aan het openbaar toegankelijk gebied. Dit is om waterkanten beter af te scheiden van vergunningvrije bouwwerken. De zogenaamde brandgangen (paden veelal gelegen aan de achterzijde van woningen) die bedoeld zijn voor de (achter)ontsluiting van achtertuinen bij woningen en uitsluitend dienen voor langzaam verkeer, worden niet tot openbaar gebied gerekend.

De definitie van "openbaar toegankelijk gebied" uit het Bor en de strekking daarvan zijn in deze nota overgenomen.

Opbouw van de teksten

Per type bouwwerk komen de volgende punten aan de orde:

  • een korte beschrijving van wat precies wordt bedoeld en waar de gemeente vanuit welstandsoogpunt naar streeft,

  • de toetsingscriteria

Aan- en uitbouwen

Kleine plannen 1

Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid

Een aan- of uitbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. Het bestemmingsplan treedt bij de vergunningplichtige aanen uitbouwen in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Aan- en uitbouwen worden in grote aantallen gerealiseerd. Als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een aan- of uitbouw aan de achterkant (achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar het openbaar toegankelijk gebied). Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden dient er bij de mogelijke realisering van aan- en uitbouwen aan de voorkant een bufferzone aanwezig te zijn tussen gevel en straat.

De anticumulatie-regeling is bedoeld om het dichtslibben van het zij- en achtererf tegen te gaan. Het ongelimiteerd volbouwen van het erf of het aanbouwen van diverse bouwwerken is dan ook ongewenst.

De gemeente streeft in gebieden met een samenhangende ruimtelijk-formele karakteristiek naar een herhaling van gelijkvormige exemplaren die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen. Belangrijk is dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok zichtbaar blijven en dat de aan- of uitbouw qua uitstraling en volume ondergeschikt is aan het oorspronkelijke gebouw.

Welstandscriteria voor aan- en uitbouwen aan de voorkant

Een aan- of uitbouw aan de voorkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet een aan- of uitbouw niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd. In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

  • de aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • geen secundaire aan- of uitbouw (bijvoorbeeld aan een bestaande aan- of uitbouw);

  • een uitbreiding in een identieke vormgeving is wel mogelijk

plaatsing en aantal:

  • afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevellijn minimaal 3.00 m.

  • de aan- of uitbouw aan de voorgevel mag niet buiten de zijgevel uitsteken (geen hoekaanbouw of -uitbouw)

  • afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot de zijerfgrens minimaal 1.00 m.

  • er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig

maatvoering:

aan de zijgevel:

  • hoogte niet hoger dan 0,25 m. boven de vloer van de 1ste verdieping van het hoofdgebouw en minimaal 1 meter onder de gootlijn

  • breedte maximaal 75% van de breedte van de oorspronkelijke zijgevel

  • diepte maximaal 3.00 m. gemeten vanaf de oorspronkelijke zijgevel aan de voorgevel:

  • breedte maximaal 50% van de breedte van de oorspronkelijke voorgevel

  • diepte maximaal 1.00 m. gemeten vanaf oorspronkelijke voorgevel

vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond

  • plat afgedekt; geen balkonhek

  • gevelgeleding gelijk aan de gevelgeleding van het hoofdgebouw. Bij erkers betekent dit, dat de erker in het gat past van het oorspronkelijke gevelelement, zowel qua breedte als qua hoogte

  • indeling en profielen van kozijnen afgestemd op die van de gevelramen en kozijnen van het hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeibord en ornamenten

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen afgestemd op gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

  • aan- of uitbouw bestaat uit minimaal 20% en maximaal 75% openingen/glasvlak

  • bij tussenwoningen een eenvormige en ondergeschikte overgang door bijvoorbeeld gemetselde muur op erfgrens (muurdam) of m.b.v. scheidende penant

Welstandscriteria voor aan- en uitbouwen aan de achterkant

Een aan- of uitbouw aan de achterkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet een aan- of uitbouw niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd. In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

  • de aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • geen secundaire aan- of uitbouw (bijvoorbeeld aan een bestaande aan- of uitbouw);

  • een uitbreiding in een identieke vormgeving is wel mogelijk

plaatsing en aantal:

  • afstand van de aan- of uitbouw aan de zijgevel tot voorgevellijn minimaal 3.00 m.

  • aan- of uitbouw aan de achtergevel mag niet buiten de zijgevel uitsteken, tenzij er sprake is van een hoekaanbouw of -uitbouw

  • er is geen andere aan- of uitbouw aan de betreffende gevel aanwezig

maatvoering:

  • hoogte niet hoger dan 0.25 m. boven de vloer van de 1ste verdieping van het hoofdgebouw

  • breedte achteraanbouw niet breder dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw

  • breedte zijaanbouw maximaal 3.00 m. gemeten vanaf oorspronkelijke gevel

vormgeving:

  • vormgegeven in één bouwlaag met een rechthoekige plattegrond

  • plat afgedekt of desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting; geen balkonhek; serres met een enkelvoudig flauw-hellend transparant dak

  • geen doorgetrokken dakvlak van hoofdgebouw over aan- of uitbouw

  • gevelgeleding afstemmen op de gevelgeleding van het hoofdgebouw, behalve bij serres

  • indeling en profielen van kozijnen afstemmen op de gevelramen en kozijnen van het hoofdgebouw; bij serres een regelmatige verdeling van kozijnstijlen

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeibord en ornamenten

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen afgestemd op gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

  • bij tussenwoningen een eenvormige en ondergeschikte overgang door bijvoorbeeld gemetselde muur op erfgrens (muurdam) of m.b.v. scheidende penant; serres worden op de erfgrens beëindigd, met een horizontaal beëindigde gemetselde gevel, die dak en achtergevel volledig opsluit

Bijgebouwen en overkappingen

Kleine plannen 2

Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid

Een bijgebouw of overkapping is een grondgebonden bouwwerk van één bouwlaag.

Een bijgebouw staat los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op het erf of tegen een gebouw aan en is meestal bedoeld als carport of luifel boven een deur of raampartij.

Het bestemmingsplan treedt in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen. Als bijgebouwen en overkappingen zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld zeer bepalend. De voorkeur gaat daarom uit naar een bijgebouw of overkapping aan de achterkant (achtererf of zijerf als deze niet gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied).

De gemeente streeft in principe naar een bescheiden uiterlijk van de bijgebouwen en overkappingen: materialen en kleuren van gevels en dakvlakken afgestemd op die van het hoofdgebouw, eenvoudige kapvorm en geen onnodig grote dak-overstekken of versieringen. De anticumulatie-regeling is bedoeld om het dichtslibben van het zij- en achtererf tegen te gaan. Het ongelimiteerd volbouwen van het erf of het aaneenbouwen van diverse bouwwerken is dan ook ongewenst. Bijgebouwen moeten qua uitstraling en volume ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en afgestemd worden op het karakter van het hoofdgebouw of de erfinrichting.

Een belangrijk kenmerk van een overkapping is de transparantie. Overkappingen mogen niet met wanden worden dichtgezet.

Bijgebouwen of overkappingen die contrasteren met het hoofdgebouw zullen altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

Welstandscriteria voor bijgebouwen en overkappingen aan de voorkant

Een bijgebouw of overkapping aan de voorkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet een bijgebouw of overkapping niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd. In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Een bijgebouw of overkapping op het voorerf is altijd van grote invloed op het straatbeeld.

Deze bijgebouwen of overkappingen zullen dan ook altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

algemeen:

  • geen secundaire overkapping of bijgebouw (bijvoorbeeld aan een reeds bestaande aan- , uitbouw of bijgebouw); een uitbreiding in een identieke vormgeving is wel mogelijk

plaatsing en aantal:

  • afstand minimaal 3.00 m. achter de voorgevellijn

  • afstand tot de zijerfgrens minimaal 0.50 m.

maatvoering:

  • goothoogte maximaal 2.70 m. en hoogte maximaal 3.50 m. gemeten vanaf het aansluitend terrein

vormgeving:

  • overkapping met maximaal twee zijden tegen gevels hoofdgebouw en minimaal aan twee zijden open.

  • indeling en profielen van kozijnen afgestemd op die van de gevelramen en kozijnen van het hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeibord en ornamenten

materiaal en kleur:

  • materiaal en kleur gevels, kozijnen en profielen afgestemd op het hoofdgebouw of afgestemd op tuinkarakter, zoals metselwerk of hout (geen golfplaat, betonplaten, damwandprofielen en dergelijke)

  • bij integratie met erfafscheiding materiaal en kleurgebruik gelijk aan erfafscheiding

Welstandscriteria voor bijgebouwen en overkappingen aan de achterkant

Een bijgebouw of overkapping aan de achterkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan. Voldoet een bijgebouw of overkapping niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd. In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

plaatsing en aantal:

  • afstand tot voorgevellijn minimaal 3.00 m.

maatvoering:

  • goothoogte maximaal 2.70 m. en hoogte maximaal 3.50 m. gemeten vanaf het aansluitend terrein

vormgeving:

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeibord en ornamenten

materiaal en kleur:

  • materiaal en kleur gevels, kozijnen en profielen afgestemd op het hoofdgebouw of afgestemd op tuinkarakter zoals metselwerk of hout (geen betonplaten of damwandprofielen in het zicht)

Dakkapellen

Kleine plannen 3

Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid

Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn, als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, voor het straatbeeld zeer bepalend. Later toegevoegde dakkapellen zijn zelden een verrijking van het straatbeeld. Wanneer het mogelijk is zal de welstandscommissie dan ook adviseren de dakkapel aan de achterkant van de woning aan te brengen (op het achter- of zijdakvlak als het zijerf of de gevel niet gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied).

Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag dus niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak, afhankelijk van straatprofiel, vanaf de weg zichtbaar blijven. Bovendien moet de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling binnen een blok (van dezelfde architectuur/bouwstijl) kan rust en samenhang brengen.

Dubbele dakkapellen

Met toetsingscriteria kan een dakkapel boven een bestaande dakkapel op het achterdakvlak worden beoordeeld. Bij dakkapellen boven elkaar is ordening, ritmiek en maatvoering ten opzichte van elkaar van belang. De gemeente streeft naar een gelijke ritmiek bij woonblokken met doorlopende dakvlakken, een ordening op het dakvlak van de betreffende woning, waarbij de bovenste dakkapel kleiner is.

Bovendien moeten de ruimte tussen de dakkapellen onderling en de randen van het dak voldoende groot zijn.

Dakkapellen op een (gehalveerd) mansardedak

Voor dakkapellen aan de achterzijde bij woningen met een (gehalveerd) mansardedak gelden andere crtieria voor wat betreft de plaatsing van de dakkapel dan bij andere daken. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat plaatsing van een dakkapel in het lager gelegen dakvlak bij dergelijke daken minder functioneel is.

In plaats van een dakkapel kunnen ook dakramen worden aangebracht. Deze zijn minder dominant in het straatbeeld.

Welstandscriteria voor dakkapellen aan de voorkant

Een dakkapel aan de voorkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande welstandscriteria wordt voldaan. Voldoet een dakkapel niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd. In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

  • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • geen dakkapel op bijgebouw, aan- of uitbouw

plaatsing en aantal:

  • hoogte en hoogteligging van de dakkapel overeenkomstig de reeds op het dakvlak aanwezige dakkapellen

  • geen dakkapellen boven elkaar plaatsen

  • afstand voet dakkapel tot de dakvoet minimaal 0.50 m. en maximaal 1.00 m. verticaal gemeten. Minimaal 0.50 m. dakvlak boven en aan weerszijden van de dakkapel;

  • afstand

    tot bovenkant dak verticaal gemeten en afstand aan zijkant gemeten vanaf de zijwangen van de dakkapel tot de (gemeenschappelijke) bouwmuur

  • niet meer dan één dakkapel per woning op het betreffende dakvlak

  • bij plaatsing op een zijdakvlak afstand tot de voorgevellijn minimaal 1.00 m.

maatvoering:

  • hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1.50 m. gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeibord of daktrim

  • breedte in totaal maximaal 50% van de breedte van het dakvlak van de betreffende woning met een maximum van 3.00 m. (buitenwerks gemeten van zijwang tot zijwang van de dakkapel)

vormgeving:

  • plat afgedekt

  • profielen van kozijnen en ramen afgestemd op die van de ramen en kozijnen van het hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek (maximaal 0.10 m.), boeibord en ornamenten

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik gevels, kozijnen en profielen afgestemd op gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

  • beperkte toepassing van dichte panelen in het voorvlak, eventueel alleen in ondergeschikte mate tussen de glasvlakken

Welstandscriteria voor dakkapellen aan de achterkant (voor zover niet vergunningvrij)

Een dakkapel aan de achterkant (voor zover niet vergunningvrij) is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande toetsingscriteria wordt voldaan.

Voldoet een dakkapel niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd.

In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

algemeen:

  • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

plaatsing en aantal:

  • hoogte en hoogteligging van de dakkapel overeenkomstig de reeds op het dakvlak aanwezige dakkapellen

  • afstand voet dakkapel tot de dakvoet minimaal 0.50 m. en maximaal 1.00 m. verticaal gemeten. Minimaal 0.50 m. dakvlak boven en aan weerszijden van de dakkapel; afstand tot bovenkant dak verticaal gemeten en afstand aan zijkant gemeten vanaf de zijwangen van de dakkapel tot de (gemeenschappelijke) bouwmuur

  • bij plaatsing op een zijdakvlak afstand tot de voorgevellijn minimaal 1.00 m.

  • bij meerdere dakkapellen/dakramen een tussenruimte van minimaal 1.00 m.

  • niet meer dan twee dakkapellen per woning (regelmatig gerangschikt op horizontale lijn) op het betreffende dakvlak

maatvoering:

  • breedte maximaal 5.00 m. buitenwerks gemeten van zijwang tot zijwang van de dakkapel

  • hoogte maximaal 1.50 m. gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeibord of daktrim

vormgeving:

  • plat afgedekt

  • profielen van kozijnen en ramen afgestemd op die van de ramen en kozijnen van het hoofdgebouw

  • geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek (maximaal 0.10 m.), boeibord en ornamenten

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik dakkapel, kozijnen en profielen afgestemd op gevels, kozijnen en profielen hoofdgebouw

  • voorvlak grotendeels gevuld met glas, beperkte toepassing van dichte panelen

Welstandscriteria voor dakkapellen boven elkaar aan de achterkant

Een tweede dakkapel aan de achterkant is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande welstandscriteria wordt voldaan. Wordt niet aan deze criteria voldaan of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de toetsingscriteria dan wordt de bouwaanvraag voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd.

standaardplan

Een dakkapel voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een voor het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder als zodanig goedgekeurd standaardplan.

algemeen

  • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • de dakkapel voldoet aan het gebiedsgerichte beoordelingskader

  • de dakkapel is gesitueerd op het achterdakvlak dat niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd

  • de dakkapel wordt niet gebouwd op een Rijks, provinciaal of gemeentelijk monument

  • de dakkapel wordt geplaatst op een woning met een lang dakvlak (over meerdere verdiepingen)

plaatsing en aantal

  • de onderzijde van de dakkapel is minstens 1,00 meter gesitueerd boven de ondergelegen dakkapel

  • de bovenzijde van de dakkapel is gesitueerd minstens 0,50 meter onder de daknok

  • indien er op het dakvlak van het woningblok andere dakkapellen op dezelfde verdieping aanwezig zijn, dan wordt de dakkapel op dezelfde horizontale lijn ten opzichte van deze andere dakkapellen geplaatst

  • de zijkanten van de dakkapel staan minstens 0,50 meter van de zijkanten van het dakvlak, gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel en bij kilkepers gemeten aan de onderzijde / dakvoet van de dakkapel

  • de tussenruimte tussen de dakkapel en een andere dakkapel of dakraam is minstens 1,00 meter

  • maximaal één hoog geplaatste dakkapel per dakvlak van een woning, mits er reeds een lager gelegen dakkapel op dezelfde woning/op hetzelfde dakvlak aanwezig is

  • de dakkapel in de tweede lijn dient centraal boven de bestaande dakkapel in de eerste lijn geplaatst te worden.

maatvoering

  • de bovenste dakkapel is niet breder dan 75% van de breedte van de dakkapel eronder

  • de bovenste dakkapel is lager dan de dakkapel eronder (maximaal 80% van de onderliggende dakkapel)

  • de hoogte van de bovenste dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel is maximaal 1,20 meter

  • de hoogte van het boeibord is afgestemd op de hoogte van het boeibord van de reeds aanwezige dakkapel

  • de maatverhouding van de vensters van de dakkapel komt overeen met de maatverhouding van de vensters van de ondergelegen dakkapel.

vormgeving

  • de dakkapel is plat afgedekt

  • indien er op het dakvlak van het woningblok andere dakkapellen op dezelfde verdieping aanwezig zijn, dan is de dakkapel gelijkvormig aan deze eerdere geplaatste dakkapellen

  • de detaillering is bescheiden, dus geen overmaat aan detailleringen en wel bijvoorbeeld een bescheiden boeibord en bescheiden ornamenten

materiaal en kleur

  • het materiaal- en kleurgebruik van de gevels, kozijnen en profielen is afgestemd op de gevels, kozijnen en profielen van het hoofdgebouw

  • het voorvlak van de dakkapel is grotendeels gevuld met glas

  • dichte panelen worden in beperkte mate toegepast

  • de dakkapel heeft geen borstwering

nadere eisen

Het bouwplan wordt naast de toetsing vooraf aan redelijke eisen van welstand ook beoordeeld op zijn ruimtelijke kwaliteit volgens de voorschriften van het bestemmingsplan.

Het bouwplan wordt tevens getoetst aan het Bouwbesluit.

Voldoet het bouwplan niet aan de toetsingscriteria dan zal de welstandscommissie het bouwplan ook toetsen aan de gebiedsgerichte criteria.

Welstandscriteria voor dakkapellen op daken met een (gehalveerde) mansarde kapvorm

De eis dat een dakkapel hoog in het dakvlak alleen mag worden gerealiseerd als er reeds een dakkapel in het lager gelegen dakvlak is gerealiseerd geldt niet bij daken met een (gehalveerde) kapvorm indien aan de volgende criteria wordt voldaan.

standaardplan

Een dakkapel voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een voor het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder als zodanig goedgekeurd standaardplan.

maatwerk

Bij de criteria voor een dakkapel op daken met een (gehalveerde) mansarde kapvorm wordt uitgegaan van een 2e verdiepingsvloer die gelijk of lager ligt dan de knik van het mansardedak.

In afwijkende situaties, waarbij de vloer hoger ligt dan de knik in het dakvlak, zal hiervoor maatwerk geleverd worden om tot een bruikbare oplossing te komen.

algemeen

  • de dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw

  • de dakkapel voldoet aan het gebiedsgerichte beoordelingskader

  • de dakkapel is gesitueerd op het achterdakvlak dat niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd

  • de dakkapel wordt niet gebouwd op een Rijks, provinciaal of gemeentelijk monument

plaatsing en aantal

  • afstand van de voet van de dakkapel tot de dakknik is minimaal 0,50 meter en maximaal 1,2 meter (vertikaal gemeten)

  • minimaal 0,5 meter dakvlak boven de dakkapel (vertikaal gemeten)

  • indien er op het dakvlak van het woningblok andere dakkapellen op dezelfde verdieping aanwezig zijn, dan wordt de dakkapel op dezelfde horizontale lijn ten opzichte van deze andere dakkapellen geplaatst

  • de zijkanten van de dakkapel staan minstens 0,50 meter van de zijkanten van het dakvlak, gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel en bij kilkepers gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel

  • de tussenruimte tussen de dakkapel en een andere dakkapel of dakraam is minstens 1,00 meter

  • maximaal één hoog geplaatste dakkapel per dakvlak van een woning

  • maximaal 2 dakkapellen op het achterdakvlak per woning

  • de dakkapel in de tweede lijn dient centraal in het dakvlak geplaatst te worden

maatvoering

  • breedte van de dakkapel totaal maximaal 5 meter buitenwerks gemeten

  • hoogte van de dakkapel maximaal 1,5 meter vanaf de voet van de dakkapel tot de bovenzijde boeibord.

vormgeving

  • de dakkapel is plat afgedekt

  • indien er op het dakvlak van het woningblok andere dakkapellen op dezelfde verdieping aanwezig zijn, dan is de dakkapel gelijkvormig aan deze eerdere geplaatste dakkapellen

  • de detaillering is bescheiden, dus geen overmaat aan detailleringen en wel bijvoorbeeld een bescheiden boeibord en bescheiden ornamenten, bescheiden overstek van maximaal 0,10 meter

  • profielen van kozijnen en ramen zijn afgestemd op die van het hoofdgebouw

materiaal en kleur

  • het materiaal- en kleurgebruik van de gevels, kozijnen en profielen is afgestemd op de gevels, kozijnen en profielen van het hoofdgebouw

  • het voorvlak van de dakkapel is grotendeels gevuld met glas

  • dichte panelen worden in beperkte mate toegepast

  • de dakkapel heeft geen borstwering

Aanvullende Welstandscriteria voor dakkapellen per kapvorm

[Zie voor illustraties bij onderstaande tekst: Bijlage Aanvullende Welstandscriteria voor dakkapellen per kapvorm]

Bij een aantal afwijkende kapvormen is naast eerdergenoemde toetsingscriteria voor de voor- en achterkant een aantal aanvullende welstandscriteria van toepassing. In geval van combinaties van verschillende dakvormen zal door de welstandscommissie per situatie een afweging gemaakt worden van de toelaatbare uitbreidingen.

Zadeldak met hellingshoek <30°

Soms geeft een zadeldak door de flauwe helling weinig tot geen gelegenheid om een dakkapel toe te passen. Door de flauwe helling wordt de bovenzijde van de dakkapel namelijk (nagenoeg) gelijk met de nok. Hierdoor worden het dakvlak en het silhouet te sterk aangetast, daarom is het plaatsen van een dakkapel op een zadeldak met een helling kleiner dan 30° welstandshalve ongewenst. Een reguliere dakkapel is hier dus niet goed mogelijk.

Als de vrije hoogte onder de nok tenminste 2.00 meter bedraagt kan soms een oplossing worden gevonden door de nok te verplaatsen en te verhogen. Dan spreken we van een dakopbouw.

Zadeldak met hellingshoek > 30°

De algemene toetsingscriteria voor dakkapellen zijn hier van toepassing. Hiervoor gelden dus geen aanvullende criteria.

Zadeldak met wolfseind

De beperkte maat van het wolfseind is ongeschikt voor toevoegingen. De zijdakvlakken zijn hiervoor meer geschikt, en dienen behandeld te worden als het zadeldak.

Hierbij dienen de wolfseinden gerespecteerd te worden.

Zadeldak met vliering of lage opslagruimte

De basismaat van de vliering of opslagruimte is te gering om een dakkapel of -opbouw te realiseren. Plaatsing hoog in het dakvlak geeft een onevenwichtig beeld. Bij deze dakvorm dus geen dakkapellen op het dakvlak.

Zadeldak met een kap over meerdere verdiepingen

Een dakkapel hoog in het dakvlak geeft bij een dakvlak dat over meerdere verdiepingen doorloopt een onevenwichtig beeld en is welstandshalve niet gewenst. In het algemeen worden dakkapellen onder in het dakvlak toegepast. Door de grootte van het dakvlak ontstaat hiermede een goed en evenwichtig beeld. Door de hoogte van het dakvlak is hier een dakkapel met een inwendige hoogte tot de verdiepingsvloer voorstelbaar.

Voor de plaatsing van een tweede dakkapel boven een reeds onder in het dakvlak geplaatste dakkapel is een afzonderlijke paragraaf opgenomen.

Schild-, tent- of piramidedak

Het karakter van deze kapvormen, met naar de nok toelopende hoekkepers, vereist een zeer beperkte afmeting van de dakkapel. Bij situering van de dakkapel dienen de hoekkepers te worden gerespecteerd en dient minimaal 0.50 m. dakvlak vrij te blijven, gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel.

Lessenaardak

Voor dakkapellen op lessenaardaken gelden dezelfde uitgangspunten als voor zadeldaken.

Afhankelijk van de hoek van het dak en de nok- en goothoogte gelden verschillende regels. Wanneer de hoek kleiner is dan 30° is een dakkapel welstandshalve niet wenselijk. Bij een hoek kleiner dan 45° is een dakkapel aanvaardbaar wanneer de vrije hoogte onder de nok meer dan 2.70 m meet, zodat de dakkapel voldoende ver onder de nok zal blijven.

Asymmetrisch dak

Een dakkapel hoog in het dakvlak geeft bij een asymmetrisch dakvlak een onevenwichtig beeld en is welstandshalve niet gewenst. Het advies hier is omzetten naar het andere dakvlak. Daarnaast kunnen in het algemeen dakkapellen onder in het dakvlak worden toegepast. Door de grootte van het dakvlak ontstaat hiermede een goed en evenwichtig beeld.

Mansardedak en gehalveerd mansardedak

Een daktoevoeging aan de achterkant is toegestaan in het onderste deel van het dakvlak.

Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een schuin afgedekte dakkapel en een dakkapel met plat dak. In beide gevallen dient de bovenaansluiting met het dakvlak op de knik van het dakvlak plaats te vinden. Onder bepaalde voorwaarden is het toegestaan om een dakkapel hoog in het dakvlak te realiseren. Hiervoor is een aparte paragraaf opgenomen.

Lang dakvlak over meerdere verdiepingen

Op een lang dakvlak, eventueel met een knik over meerdere verdiepingen aan de achterzijde van een woning is een tweede dakkapel onder voorwaarden toegestaan.

De tweede dakkapel dient centraal boven de bestaande dakkapel in de eerste lijn geplaatst te worden.

GEVELWIJZIGINGEN

Kleine plannen 4

Beschrijving en uitgangspunten voor welstandsbeleid

Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of verplaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Omdat de opbouw en indeling van de gevel een belangrijk onderdeel is van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand moeten ook de kozijn- of gevelwijzigingen zorgvuldig worden ingepast.

Samenhang en ritmiek in straatwanden mogen niet worden verstoord door incidentele kozijn- of gevelwijzigingen. Met name een kozijn- of gevelwijziging in de voorgevel of zijgevel als deze gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Een kozijn- of gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakteristiek van de omgeving. Een naoorlogse woning vraagt bijvoorbeeld om andere vormgeving dan een historisch pand uit de 19de eeuw.

Het uitgangspunt van de toetsingscriteria is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Belangrijke te handhaven kenmerken daarbij zijn de maatvoering van de negge en profilering van het kozijn en het raamhout. De materialisering en (mate aan) detaillering is voornamelijk afhankelijk van het gebiedsgerichte beoordelingskader.

Wijzigingen in de gevel die contrasteren met het hoofdgebouw of de directe omgeving zullen altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

Welstandscriteria voor kozijn- of gevelwijzigingen

Een kozijn- of gevelwijziging is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande toetsingscriteria wordt voldaan. Voldoet een kozijn- of gevelwijziging niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd. In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

Wijzigingen aan de voorgevel of zijgevel, als deze gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied, zijn altijd van grote invloed op het straatbeeld. Dergelijke kozijn- of gevelwijzigingen zullen dan ook altijd aan de welstandscommissie worden voorgelegd.

Wijzigingen aan de achterkant op de begane grond hebben zo weinig invloed op de openbare ruimte dat hiervoor geen nadere eisen hoeven te worden gesteld.

algemeen:

  • op wijzigingen aan de achterkant op de begane grond zijn onderstaande criteria niet van toepassing

plaatsing en aantal:

  • niet van toepassing

maatvoering:

  • oorspronkelijke maatvoering kozijn en ramen behouden

  • diepte van negge afgestemd op die van de bestaande situatie

  • oorspronkelijke profielafmetingen van het kozijn en / of het raamhout behouden

vormgeving:

  • gevelwijziging blijft in overeenstemming met de architectuur/tijdsbeeld van de oorspronkelijke gevel

  • een individuele wijziging leidt niet tot een wijziging van de oorspronkelijke geleding en indeling van de gehele gevel, m.a.w. verticale of horizontale indeling van gevel handhaven

  • samenhang en ritmiek van de straatwand worden niet verstoord

  • de gevel van begane grond en verdieping(en) blijft samenhangend

  • de hoofdindeling komt overeen met de oorspronkelijke indeling

  • indeling raamhout behouden

  • eventuele roedeverdeling alleen met ‘authentieke’ roedes

  • toegevoegde of vervangende draaiende of schuivende delen zijn mogelijk

  • gevelopeningen niet geblindeerd met panelen of schilderwerk

  • bestaande lateien, onderdorpels, raamlijsten, speklagen en/of rollagen in originele staat of in ieder geval in overeenstemming met op de vormentaal van andere in de gevel voorkomende lateien, onderdorpels en / of raamlijsten

materiaal en kleur:

  • materiaal- en kleurgebruik overeenkomstig de reeds aanwezige materialen en kleuren van het hoofdgebouw

  • geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik

Erfafscheidingen

Kleine plannen 5

Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid

Een erfafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Een erfafscheiding tussen buren moet in de eerste plaats door beide kanten worden gewaardeerd. Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan zal de gemeente zich terughoudend opstellen. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente streeft ernaar een rommelige indruk door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen te voorkomen.

Vooral in nieuwbouwwijken is dit een belangrijk punt, omdat het groen hier de eerste jaren nog niet volgroeid is.

Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. In het buitengebied bijvoorbeeld zijn dichte, gebouwde erfafscheidingen bijna altijd storend. Hier dient bij voorkeur te worden gewerkt met hagen en windsingels, eventueel in combinatie met onopvallend open gaaswerk zonder puntdraad. In sommige gevallen is een open hekwerk ook voorstelbaar, zoals bijvoorbeeld bij landgoederen.

Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst en moeten worden gemaakt van duurzame materialen. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen het gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling.

Welstandscriteria voor erfafscheidingen

Het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande toetsingscriteria wordt voldaan. Voldoet een erf- of perceelafscheiding niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd.

In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

maatvoering:

  • hoogte maximaal 1.00 m. als de erf- of perceelafscheiding wordt geplaatst op het voorerf, vóór de voorgevellijn

  • hoogte maximaal 1.80 m. als de erf- of perceelafscheiding haaks tegen de voorgevel wordt geplaatst en het gedeelte boven de 1.00 m. zich bevindt binnen 1.00 m. vanaf die gevel (privacyschermen zoals waaiers)

  • hoogte maximaal 1.80 m. als de erf- of perceelafscheiding wordt geplaatst op het zijerf, achter de voorgevellijn, doch vóór de zijgevellijn, indien dat zijerf naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, mits het gedeelte van de afscheiding dat zich boven de 1.00 m. bevindt bestaat uit gaas

  • hoogte maximaal 2.00 m. als de erf- of perceelafscheiding wordt geplaatst achter de zijgevellijn, op een achtererf dat niet direct grenst aan openbaar toegankelijk gebied.

vormgeving:

  • vormgeving afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel, tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde criteria voor erf- en perceelafscheidingen

  • volledig te begroeien open gaaswerk als drager voor beplanting

  • geleding houten erfafscheiding afgestemd op erfafscheiding van belendend perceel of reeds bestaande erfafscheiding in de omgeving

  • rechte vormgeving, geen toogvormen

materiaal en kleur:

  • terughoudend materiaal- en kleurgebruik: vermijden van contrast met bebouwing in omgeving

  • kleur en materiaal aansluitend op erfafscheiding van naburig perceel, tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde criteria voor erf- en perceelafscheidingen

  • metselwerk conform het hoofdgebouw, waarboven mogelijk metalen stijlen in donkere kleur of schotten van houten planken tussen gemetselde penanten

  • geen toepassing van beton, kunststof, staal, golfplaat, damwand-profielen, rietmatten of vlechtschermen

  • geen felle contrasterende kleuren

Dakramen

Kleine plannen 6

Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid

Een dakraam is een raam aangebracht in het dakvlak, waarbij de hoofdvorm van het dakvlak behouden blijft en dakbedekking rondom aanwezig is. Dakramen zijn niet erg dominant in het straatbeeld, maar kunnen door verschil in grootte en plaatsing binnen één dakvlak toch storend zijn.

Dakramen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan een dakvlak. Het plaatsen van een dakraam mag dus niet ten koste gaan van de eenheid van het dakvlak. Bij meerdere dakramen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Daarbij moet de ruimte tussen het dakraam en goot of nok voldoende zijn. Ook de onderlinge afstand tussen verschillende dakramen moet voldoende zijn om het dakvlak als eenheid te respecteren.

Welstandscriteria voor dakramen

In veel gevallen zullen dakramen vergunningvrij zijn. In die gevallen waarbij dat niet het geval is geldt het navolgende. Een dakraam is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande toetsingscriteria wordt voldaan. Voldoet een dakraam niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd.

In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

plaatsing en aantal:

  • dakramen horizontaal rangschikken

  • minimaal 0.50 m. dakvlak boven en onder (verticaal gemeten) en ter weerszijden van het dakraam, afstand tot zijkant gemeten aan de bovenzijde van het dakraam

vormgeving:

  • eenvoudige vormgeving, geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden kozijnprofilering

materiaal en kleur:

  • eenvoudig en bescheiden kleurgebruik, geen opvallend en/of contrasterend kleurgebruik

Zonnepanelen en -collectoren

Kleine plannen 7

Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid

Een zonnepaneel dient voor energieopwekking en een zonnecollector voor warmteopwekking.

Deze voorzieningen worden in toenemende mate ontwikkeld en toegepast.

Inmiddels is er zodanig ervaring mee opgedaan dat een zorgvuldige vormgeving en plaatsing mogelijk zijn. Zonnecollectoren of panelen die niet zichtbaar zijn vanaf het openbaar gebied hebben weinig ontsierende invloed. De situering van zonnepanelen of -collectoren wordt echter bepaald door de optimale stand ten opzichte van de zon. Voorkeur van de gemeente voor situering aan de achterzijde kan daarom niet van doorslaggevende aard zijn bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning.

Alleen op monumenten of beeldbepalende panden lijkt een alternatieve situering aan minder belangrijke zijden of op tuinbergingen een voor de hand liggend alternatief. Zonnecollectoren of -panelen kunnen in het ontwerp van een gebouw worden geïntegreerd. Als losse toevoeging kunnen ze echter heel storend werken. Bij meerdere collectoren/panelen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.

Welstandscriteria voor zonnepanelen en -collectoren

Een zonnepaneel of –collector is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande toetsingscriteria wordt voldaan. Voldoet een zonnepaneel of –collector niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd.

In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

plaatsing en aantal:

  • zonnepanelen en -collectoren horizontaal rangschikken

  • op schuine daken: geheel binnen het dakvlak en de hellingshoek gelijk aan de hellingshoek van het dakvlak.

  • op platte daken: afstand tot de dakrand minimaal gelijk aan hoogte paneel met een hellingshoek van maximaal 35 graden

vormgeving:

  • paneel/collector integraal opgenomen in het ontwerp van het bouwwerk

  • paneel/collector vormt een geheel met de installatie voor het opslaan van water of voor de opwekking van elektriciteit, zo niet dan is de installatie in het bouwwerk geplaatst

  • materiaal

    en kleur:

  • de kleur overeenkomstig met het achterliggende dakvlak of anders zwart, antraciet of donker grijs

Spriet-, staaf- en schotelantennes

Welstandscriteria voor spriet-, staaf- en schotelantennes

Kleine plannen 8

Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid

Het gaat hier om antennes die van wezenlijk belang zijn voor het kunnen zenden en/ of ontvangen van radio-, televisie- en andere communicatiesignalen. Onder spriet- of staafantennemast worden niet begrepen calamiteitensirenes en antenne-installaties ten behoeve van mobiele telefonie. Antennes kenmerken zich door een zeer eigen technische vormgeving die vooral aan de voorzijde storend kan zijn voor het straatbeeld. De gemeente streeft dan ook naar plaatsing van antennes achter het hoofdgebouw, in ieder geval onzichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied.

Antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op/aan een bouwwerk worden aangebracht.

Een antenne dient een ondergeschikt element te blijven ten opzichte van de omringende bebouwing. Als losse toevoeging kunnen ze storend werken op het uiterlijk van een gebouw. Met name de hoogte, de bouwkundige uitwerking en detaillering van antennes mogen geen zwaar stempel op de omgeving drukken. Een zorgvuldige plaatsbepaling kan een goed middel zijn om deze voorzieningen in te passen in de omgeving. Het heeft de voorkeur een antenne in ieder geval achter de voorgevellijn te plaatsen. Daarnaast is de maatvoering en een zorgvuldige kleurkeuze van belang. De antenne dient altijd ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw of het erf waarop deze geplaatst wordt en in ieder geval niet de boventoon te voeren.

Welstandscriteria voor spriet-, staaf- en schotel-antennes

Een spriet-, staaf- of schotelantenne is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande toetsingscriteria wordt voldaan. Voldoet een spriet-, staaf- of schotelantenne niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd. In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

plaatsing en aantal:

  • antennes bij voorkeur aan een achtergevel bevestigd, in ieder geval achter de voorgevellijn geplaatst

  • niet aangebracht aan monumenten of beeldbepalende panden

  • bij gestapelde woningbouw op het platte dak

  • bij gestapelde woningbouw op of aan het balkon geplaatst binnen het verticale en horizontale vlak van het balkon en niet aan de gevel of het kozijn

  • maximaal één spriet-, staaf- of schotelantenne aan, op of bij een woning/pand

maatvoering:

  • hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing op erf maximaal 5.00 m.

  • hoogte spriet- of staafantenne bij plaatsing aan gevel maximaal 5.00 m. vanaf het snijpunt met het aangrenzende dakvlak

  • hoogte schotelantenne maximaal 3.00 m. gemeten vanaf de voet van de antenne(drager)

  • doorsnede schotel maximaal 2.00 m.

vormgeving:

  • antenne en bijbehorende voorzieningen (mast, bedrading, tuidraden, etc.) als één geheel vormgegeven

  • indien zichtbaar vanaf openbaar toegankelijk gebied zo onzichtbaar mogelijk (een minimum aan dwarssprieten kan hiertoe bijdragen)

  • beperken van aantal tuidraden. Bij bevestiging aan gevel geen tuidraden (stabiliteit wordt behaald uit de bevestiging aan de gevel)

materiaal en kleur:

  • materiaal en kleur onopvallend en aanvaardbaar in relatie tot de omgeving, geen felle, contrasterende kleuren maar antraciet of donker grijs

Rolhekken, luiken en rolluiken

Welstandscriteria voor rolhekken of (rol)luiken

Kleine plannen 9

Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid

Rolhekken, luiken en rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen tegen inbraak en vandalisme te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving echter ook een onherbergzaam aanzien geven, hetgeen verloedering juist in de hand werkt. Daarom stimuleert de gemeente in de eerste plaats het toepassen van alternatieve oplossingen zoals geweldbestendig glas of elektronische beveiligingssystemen.

Voor woningen is het toepassen van rolhekken, luiken en rolluiken vergunningvrij gesteld. Voor gebouwen anders dan woningen en woongebouwen echter niet. Juist in winkelgebieden zijn de problemen met deze anti-inbraak en –vandalisme voorzieningen het grootst. De gemeente streeft er daarom naar dat rolhekken, luiken en rolluiken de uitstraling van een pand niet negatief beïnvloeden.

Een rolhek, luik of rolluik is niet in strijd met redelijke eisen van welstand als aan onderstaande toetsingscriteria wordt voldaan. Voldoet een rolhek, luik of rolluik niet aan onderstaande criteria of is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de criteria dan wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies aan de welstandscommissie voorgelegd. In geval van een monument zal altijd de welstandscommissie om advies worden gevraagd.

plaatsing:

• bij voorkeur minimaal 2.00 meter teruggelegen van de uitwendige scheidingsconstructie (pui)

aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie (pui), mits:

• voor minimaal 90% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen

• ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met interieur/gevel aan de buitengevel, mits:

• plaatsing aan de binnenzijde niet mogelijk is

• voor minimaal 90% bestaand uit glasheldere doorkijkopeningen

• rolkasten, geleidingen en rolhekken in de gevel worden ingepast

• ingetogen kleurgebruik of kleuren harmoniërend met gevel

Hoofdstuk 7 Welstandscriteria bij (her)ontwikkelingen

Toelichting

De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt.

Procedure

Het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten vormt een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria, bijvoorbeeld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan, worden opgesteld door de stedenbouwkundige of de supervisor, in overleg met de welstandscommissie.

De gemeenteraad stelt de welstandscriteria vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota.

De gemeenteraad kan dit delegeren aan de raadscommissie. Voor dergelijke aanvullingen op de welstandsnota geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding.

De welstandscriteria moeten zijn vastgesteld voordat de planvorming van de concrete bouwplannen start en worden bekend gemaakt aan alle potentiële opdrachtgevers in het gebied.

Hoofdstuk 8 Welstandscriteria excessen

Toetsing achteraf

Als voor een vergunningplichtig bouwwerk geen omgevingsvergunning is aangevraagd, dan wel het bouwwerk na realisering afwijkt van de tekeningen waarop de omgevingsvergunning is afgegeven, krijgt de eigenaar de gelegenheid om (alsnog of opnieuw) een vergunning aan te vragen voor het gerealiseerde bouwwerk. Als deze vergunning moet worden geweigerd, bijvoorbeeld vanwege een negatief welstandsadvies, dan kunnen burgemeester en wethouders degene die tot het opheffen van de situatie bevoegd is, aanschrijven om binnen een door hen te bepalen termijn de strijdigheid op te heffen.

De gemeente geeft met deze welstandsnota regels voor het welstandstoezicht en zal zich ook inspannen voor de naleving daarvan.

Excessenregeling bij vergunningvrije bouwwerken

Ook bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd moeten aan welstandseisen voldoen. Volgens artikel 19 van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ aanschrijven om die strijdigheid op te heffen.

Volgens datzelfde wetsartikel moeten de criteria hiervoor in de welstandsnota zijn opgenomen. Deze ‘excessenregeling’ is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan.

Criteria bij excessen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium dat er sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Vaak heeft dit betrekking op:

  • het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving;

  • het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk;

  • armoedig materiaalgebruik, waaronder ook materialen waarvan bekend is dat die onevenredig ”lelijk” verouderen en/of die een groot contrast vormen met de kwalitatief betere materialen van de bestaande bebouwing;

  • toepassing van felle of sterk contrasterende kleuren, waar daar geen redelijke aanleiding voor is;

  • te opdringerige of te veelvuldig herhaalde reclames, of

  • een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie daarvoor de gebiedsgerichte welstandscriteria).

Vergunningvrije bouwwerken die voldoen aan de welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen zijn in elk geval niet in strijd met redelijke eisen van welstand.

ARTIKEL B Overgangsbepaling

Op een aanvraag om bouwvergunning die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze 3e wijziging van de Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van genoemde Welstandsnota van toepassing, zoals deze luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 24 juni 2010.
De Griffier, De Voorzitter,

Bijlage Gebiedsgerichte welstandscriteria

Welstandsregimes Pijnacker-Nootdorp.pdf (versie geldig sinds: 30-09-2010; PDF-bestand; grootte: 148.26 kB)

Gebiedsindeling Pijnacker-Nootdorp.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 218.19 kB)

Welstandsregimes Pijnacker.pdf (versie geldig sinds: 30-09-2010; PDF-bestand; grootte: 147.51 kB)

Gebiedsindeling Pijnacker.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 196.38 kB)

Welstandsregimes Nootdorp.pdf (versie geldig sinds: 30-09-2010; PDF-bestand; grootte: 123.59 kB)

Gebiedsindeling Nootdorp.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 165.09 kB)

Welstandsregimes Delfgauw.pdf (versie geldig sinds: 30-09-2010; PDF-bestand; grootte: 86.51 kB)

Gebiedsindeling Delfgauw.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 109.80 kB)

Welstandsregimes Oude Leede.pdf (versie geldig sinds: 30-09-2010; PDF-bestand; grootte: 97.47 kB)

Gebiedsindeling Oude Leede.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 110.22 kB)

Criteria voor dakkapellen per kapvorm.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 163.56 kB)

Bijlage Criteria voor dakkapellen per kapvorm

Criteria voor dakkapellen per kapvorm.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 163.56 kB)

Criteria voor dakkapellen per kapvorm 2.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 74.93 kB)

BIJLAGE 1 Kaarten reclame gebieden

Kaart reclame gebieden

Pijnacker

Delfgauw

Nootdorp

Oude Leede

Kaart reclame gebieden.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 153.13 kB)

Kaart reclame Pijnacker.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 140.31 kB)

Kaart reclame Nootdorp.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 115.17 kB)

Kaart reclame Delfgauw.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 89.65 kB)

Kaart reclame Oude Leede.pdf (versie geldig sinds: 29-09-2010; PDF-bestand; grootte: 86.90 kB)

BIJLAGE 2 Begrippenlijst

Aanbouw: (grondgebonden) toevoeging in één bouwlaag van een afzonderlijke ruimte aan een gevel van een gebouw, die in directe verbinding staat met het (hoofd)gebouw Achterkant de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw;

de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde niet direct grenst aan de weg of openbaar groen.

Band: horizontale versiering in de gevel in afwijkend materiaal, meestal natuursteen of baksteen

Bedrijfsbebouwing: gebouwen ten behoeve van bedrijven zoals hallen, werkplaatsen en loodsen; hebben meestal een utilitair karakter

Beschermd dorps- of stadsgezicht: gebied dat vanwege de ruimtelijke of cultuurhistorische waarde is aangewezen tot beschermd gebied krachtens de Monumentenwet

Bestemmingsplan: door de gemeenteraad vastgesteld plan waarin gebruik van grond en bebouwingsvoorschriften zijn vastgelegd

Bestrating: verharding zoals straatstenen of tegels

Bijgebouw: gebouw dat bij een hoofdgebouw hoort en los van het hoofdgebouw op het erf of kavel staat; meestal bedoeld als schuur, tuinhuis of garage

Blinde muur of gevel: gevel of muur zonder raam, deur of andere opening

Borstwering: lage dichte muur tot borsthoogte

Boeibord: opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal

Boerderij: gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis

Bouwlaag: verdieping van een gebouw

Bovenbouw: het bovendeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de schuine kap van een huis met de daarbij behorende kopgevels

Buitengebied: buiten de bebouwde kom gelegen gebied, ook wel landelijk gebied genoemd

Dak: afdekking van een gebouw, vlak of hellend, waarop dakbedekking is aangebracht

Dakhelling: de hoek van het dak ten opzichte van een horizontale vlak

Dakkapel: uitbouw op een hellend dakvlak

Dakopbouw: een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert

Dakraam: raam in een hellend dak

Dakvoet: het laagste punt van een schuin dak

Detail: ontmoeting van verschillende bouwdelen zoals gevel en dak of gevel en raam

Erf: (onbebouwd) stuk grond behorende bij een woning of bedrijf

Erker: kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in hout en glas

Flat: groot kantoor- of woongebouw met meerdere verdiepingen

Galerij: gang aan de buitenkant van een (flat)gebouw die toegang verschaft tot de afzonderlijke woningen

Geleding: verticale of horizontale indeling van de gevel door middel van inspringingen

Gevel: buitenmuur van een gebouw (afhankelijk van de plaats de voor-, zij- of achtergevel)

Gootklos: in de muur bevestigd stuk balk ter ondersteuning van een goot

Hoogbouw: gebouwen van meer dan vier lagen

Individueel gebouw: zelfstandig, op zichzelf staand gebouw

Kas: bouwwerk ten behoeve van de teelt van gewassen, overwegend uitgevoerd in glas

Kern: centrum van een dorp of stad

Klokgevel: gevel waarbij het bovenste deel van de gevel de vorm heeft van een klok

Klossen: uit de muur stekende houten of gemetselde blokjes ter ondersteuning van uitstekende onderdelen van een gebouw zoals dakgoten

Kop: in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw

Laag: zie bouwlaag

Landelijk gebied: zie buitengebied

Lessenaardak: dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak

Lijst: een al dan niet versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel

Lint: langgerekte weg met daarlangs bebouwing

Luifel: een plat uitgebouwd afdak, vaak boven een deur

Maaiveld: bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht

Mansardekap: dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat

Massa: volume van een gebouw of bouwdeel

Middenstijl: verticaal deel in het midden van een deur- of raamkozijn.

Nok: horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak

Onderbouw: het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met een zadeldak

Ondergeschikt: voert niet de boventoon

Ontsluiting: de toegang tot een terrein of een gebouw

Openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer

Oriëntatie: de richting van een gebouw

Overstek: bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel

Paneel: rechthoekig vlak, geplaatst in een omlijsting

Pilaster: weinig uitspringende muurpijler die dient om een boog of hoofdgestel te dragen

Plaatmateriaal: bouwmateriaal dat in plaatvorm geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel)

Planmatige bebouwing: groep gebouwen herkenbaar uitgevoerd volgens een vooraf opgesteld plan

Plint: een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw

Rabatdelen: smalle geveldelen met duidelijke groeven

Renovatie: vernieuwing van een gebouw

Rollaag: horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand

Rooilijn: lijn die de grens aangeeft waarbinnen gebouwd mag worden

Schilddak: dak met vier hellende vlakken waarvan twee grote en twee kleine vlakken

Schuur: bijgebouw ten behoeve van opslag

Situering: de plaats van een bouwwerk in zijn omgeving

Textuur: de voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk)

Uitbouw: vergroting in één bouwlaag van een bestaand gebouw, die rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is

Voet van een dakkapel: het laagste punt van een dakkapel

Voorgevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs en in het verlengde van de voorgevel van een bouwwerk

Voorkant: de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw;

de zijgevel: het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voorzover die zijde direct grenst aan de weg of openbaar groen

Warenhuis: grootschalig en bedrijfsmatig opgezet kassencomplex

Windveer: plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen

Wolfseind: haaks op de nokrichting afgeschuind dakvlak

Zadeldak: dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen Zijerf het gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen Zijgevellijn denkbeeldige lijn die strak loopt langs en in het verlengde van de zijgevel van een bouwwerk

BIJLAGE 3 Overzicht van monumenten

Rijksmonumenten:

In Pijnacker:

Katwijkerlaan 46 (boerderij)

Kerkweg 56 (boerderij)

Kerkweg 88 (boerenhuis)

Koningshof 3 (N.H. kerk)

Nieuwkoopseweg 11 (boerderij)

Noordweg 29 (boerderij)

Noordweg 37/39 (boerderij)

Oostlaan 25 (herenhuis)

Oostlaan 36 (R.K. Kerk)

Oostlaan 38 (pastorie)

Overgauwseweg 50 (boerderij)

Overgauwseweg 50 (wagenschuur, hek, hooiberg)

Zuideindseweg/Ruiven (huisterp)

In Nootdorp:

Dorpsstraat 36 (N.H.-kerk)

nabij Dorpsstraat 36 (toren N.H.kerk)

Kerkweg 2

Oudeweg 70 (korenmolen)

Veenweg 38 (R.K. Kerk)

Gemeentelijke Monumenten:

In Pijnacker:

Ackersdijkseweg 18 (boerderij)

Ackersdijkseweg 32 (boerderij)

Berkelseweg 26 (tuinderschoorsteen)

Delftsestraatweg 280 (boerderij)

Hoogseweg 1 (boerderij)

Hoogseweg 2 (boerderij)

Katwijkerlaan 1 (woonhuis links)

Katwijkerlaan 3 (woonhuis rechts)

Katwijkerlaan 17 (tuinderschoorsteen)

Katwijkerlaan 37 (boerderij)

Kerkweg 8 (woonhuis)

Kerkweg 10 (woonhuis)

Kerkweg 22 (woonhuis)

Kerkweg 24 (verenigingsgebouw)

Kerkweg 36 (woonhuis)

Kerkweg 58 (woonhuis)

Kerkweg 86 (woonhuis/boerderij)

Klapwijkseweg 5 (woonhuis links)

Klapwijkseweg 7 (woonhuis midden)

Klapwijkseweg 9 (woonhuis rechts)

Klapwijkseweg 105 (boerderij)

Koningshof 1 (pastorie N.H.kerk)

Nieuwkoopseweg 17 (boerderij)

Nieuwkoopseweg 36 (boerderij)

Nieuwkoopseweg 44 (boerderij)

Nieuwkoopseweg 46 (boerderij)

Noordeindseweg 42 (boerderijcomplex)

Noordeindseweg 76 (molenromp)

Noordweg 15 (woonhuis)

Noordweg 17 (woonhuis)

Noordweg 73-75 (boerderijencomplex)

Oostlaan 15 (restaurant)

Oostlaan 24 (restaurant)

Oude Leedeweg 43 (boerderij)

Oude Leedeweg 62 (schoolgebouw)

Oude Leedeweg 71 (boerderij)

Oude Leedeweg 161 (woonhuis)

Oude Leedeweg 163 (woonhuis)

Oude Leedeweg 193-193a (woonhuis)

Oude Leedeweg 195 (boerderij)

Overgauwseweg 42 (boerderij)

Overgauwseweg 62 (boerderij)

Vlielandseweg (gedenksteen bij brug)

Vlielandseweg 4 (woonhuis)

Westlaan 38 (woonhuis)

Westlaan 48 (woonhuis)

Zuideindseweg 25 (boerderij)

Zuideindseweg 27 (boerderij)

Zuideindseweg 39 (boerderij)

Zuideindseweg 45 (boerderij)

Zuideindseweg 57a (voorhuis boerderij)

Zuideindseweg 80 (boerderij)

Zuideindseweg 82 (boerderij)

In Nootdorp:

Brasserskade 19 (woonhuis)

Dorpsstraat 12 (woonhuis/bedrijf)

Dorpsstraat 17 (woonhuis/winkel links)

Dorpsstraat 19 (woonhuis/winkel rechts)

Dorpsstraat 33 (woonhuis/winkel)

Dorpsstraat 33a (woonhuis/winkel)

Dorpsstraat 35 (woonhuis)

Dwarskade 33 (woonhuis)

Geerweg 34 (woonhuis rechts)

Geerweg 36 (woonhuis links)

Kerkweg 1 (woonhuis links)

Kerkweg 3 (woonhuis rechts)

Kerkweg 4 (woonhuis rechts)

Kerkweg 6 (woonhuis links)

Kerkweg 15 (vm. burgemeesterswoning)

Kortelandseweg 2 (boerderij)

Laakweg 1 (boerderij)

Molenweg 4 (vm. school)

Molenweg 6 (woonhuis rechts)

Molenweg 8 (woonhuis links)

Molenweg 55 (woonhuis links)

Molenweg 57 (woonhuis rechts)

Oudeweg 4 (vm. graanmaalderij)

Veenweg 4 (woonhuis)

Veenweg 12 (woonhuis)

Veenweg 34 (vm. klooster)

Veenweg 43 (woonhuis)

Veenweg 44-44a (woonhuis)

Veenweg 49/53 (vm. boerderij)

Veenweg 57 (woonhuis/bedrijfsruimte)

Veenweg 61 (woonhuis)

Veenweg 71 (brug)

BIJLAGE 4 Straatnamen en bijbehorende welstandsgebieden

A

Aagje Dekenstraat 14

Aalberselaan 6

Aardaker 13

Acaciadreef 12

Acaciahof 6

Achterburg 13

Achtmanstraat 14

Ackersdijkseweg 17/20

Ackershof 7

Adam Pijnackerhof 13

Adam Pijnackerstraat 13

Ade 14

Akelei 14

Akkerlanden 21

Albardalaan 6

Albert Schweitzerlaan 6

Aletta Jacobsstraat 14

Alphons Diepenbrockstr 12

Altena 13

Ambachtshof, Nootdorp 16

Ambachtshof, Pijnacker 15

Ambachtsweg 15

Amer 13

Anemoon 14

Anna van Burenstraat 13

Anna van Saksenstraat 13/14

Anna van Schuurmanstraat 14

Anne Franklaan 14

Azalea 14

Azaleapad 3

Azijnmakerstraat 14

B

Baaienburg 13

Balijade 17

Baljuwstraat 14

Bartholomeuslaan 14

Beatrixstraat 12

Belle van Zuylenlaan 14

Beppie Nooijstraat 14

Berberislaan 6

Bergse Maas 13

Berkelseweg 17

Berkenhof 12

Bernard Zweersstraat 12

Bernhardstraat 12

Betje Wolffstraat 14

Beuklaan 6

Bezembinderstraat 14

Bieslandseweg 20

Binkhorst 13

Blauweregenlaan 12

Blokweg 17

Böckelhove 4

Boekweitakker 21

Boezemweg 15

Boomapad 14

Boomgaard 6

Botdragerstraat 14

Bovenmolenweg 2/20

Brasserskade 11

Bremlaan 6

Bromelia 14

Burg G J F Tijdemanstraat 15/16

Burg Jhr H v Dinterstraat 9

Burg Molenbroekstraat 12

Burg Schölvinckplein 12

Burgemeester Merkusstraat 12

Burgemeester Scholtenstraat 12

Burgemeester Winkellaan 1/13/15

C

Caro van Eycklaan 14

Charley Tooroplaan 14

Charlotte de Bourbonstr 13

Charlotte Salomonlaan 14

Chirurgijnstraat 14

Coba Ritsemastraat 14

Colijnlaan 6

Combinatieweg 14

Corry Besselingplantsoen 14

Corry Vonklaan 14

Cort van der Lindenlaan 6

Curielaan 6

Cuyperspad 14

D

Dahlia 14

Damastbloem 14

Daslook 13

De Does 14

De Gouwe 14

De Harnasch 21

De Kolk 21

De Loete 21

De Melkpotte 12

De Poort 15/16/19

De Savornin Lohmanlaan 6

De Visserlaan 6

De Voorde 21

De Zijl 14

Delflandstraat 12

Delftsestraatweg, Delfgauw 1/2

Delftsestraatweg, Pijnacker 1/2

Dijkerwaal 13

142

Dijkgraafstraat 14

Dinkel 13

Distributieweg 16

Dokter W van der Horstln 13

Dorpsplein 8

Dorpsstraat 8/13

Dr Johan Wagenaarstraat 12

Dr Peter v Anrooijstraat 12

Drafbaan 10

Dravik 13

Dreeslaan 6

Driehuizen 13

Ds C Spoorlaan 1/8/13

Duikersloot 14/20

Duivestein 13

Duizendschoon 14

Dukaatstraat 14

Dunantlaan 6

Dwarskade 2

Dwergwilg 13

E

Eem 13

Egelantier 14

Eikendreef 12

Eikenduinen 13

Einsteinlaan 6

Elzenhof 12

Elzenlaan 6

Eminentlaan 12

Emmapark 5

Emmastraat 3/5/7/12/13/14/15

Enk 21

Ereprijs 14

Esdoornhof 12

Esdoornlaan 6

Etty Hillesumsingel 14

Europalaan 13

Exportweg 16

F

F W v Stoetwegensingel 14

Fien de la Marstraat 14

Florence Nightingalelaan 6

Florijnstraat 14

Fonteinkruid 13

Freule van Dorthsingel 14

G

Gaaghof 14

Gaardenierstraat 14

Gaarderstraat 14

Galop 10

Gantellaan 14

Ganzerik 13

Geerbron 13

Geerweg 1/20

Geesterwijk 13

Gentiaan 14

Gerbrandylaan 6

Gesina van der Molenstraat 14

Gildeweg 1/16

Glazenmakerstraat 14

Gooland 13

Gors 21

Gouden Rijderplein 14

Goudenregensingel 6

Graaf Willem II laan 12/14

Gravenmade 13

Gravenweg, 's- 17/19/20/21

Grevelingen 13

Groen van Prinstererlaan 6

Groendaal 13

Groenekade 20

Groenlaan 14

Groothandelsweg 16

H

Hadewijchlaan 14

Hagelaan 13

Hageveld 14/17/20

Hannie Schaftsingel 14

Hargpad 14

Haya van Somerenlaan 14

Hazelaarhof 12

Hazelaarplein 6

Hazepad 20

Heemraadstraat 14

Heiligenbloem 14

Hennenberg 13

Herfsttijloos 13

Hesselt van Dinterlaan 6

Het Baken 13

Heulweg 15

Heymont 13

Hildelaan 12/17

Hoedenmakerstraat 14

Hoefslag 17

Hoefsmid 16

Hoefsmidstraat 14

Hof van Brasser 21

Hof van Delftstraat 12

Hof van Koningsveld 21

Hof van Leiden 21

Hof van Loosduinen 14

Hof van Polanen 21

Hof van Rijnsburg 21

Hof van Teijlingen 21

Hof van Wassenaer 21

Hof van Wieligh 21

Hoflandstraat 12

Hofweg 21

Hofzicht 13

Hogenburg 13

Hogeveenseweg 14/20

Hollandsche Tuyn 14

Hoogseweg 17/20

Hoogwerf 13

Hoornblad 13/15

Hortensialaan 6

Hoylede 14

Hunze 13

143

I

Importweg 16

Industrieweg, Nootdorp 15

Industrieweg, Pijnacker 15

Ingelandenstraat 14

Irenestraat 12

Itterbeek 13

J

Jacobsladder 14

Jasmijnhof 12

Jasmijnlaan 6

Jeneverbes 14

Jo Bauerlaan 14

Joke Smitstraat 14

Judith Leysterlaan 14

Julianalaan 12

K

Kaardebol 13

Kamerlingh Onneslaan 6

Kamperfoeliehof 12

Karel Doormanstraat 12

Kastanjelaan, Nootdorp 12

Kastanjelaan, Pijnacker 6

Kattestaart 14

Katwijkerlaan 2

Keizershof 13

Keizerskroon 14

Kerkmeesterstraat 14

Kerkweg, Nootdorp 1/8/9/10/14

Kerkweg, Pijnacker 4

Keulseweg 17

Keurmeesterstraat 13

Kievitsbloem 13/14

Klapwijkselaantje 17/20

Klapwijkseweg 1/14/20/21

Klein Koningshof 13

Klein Vlieland 1

Kleinhof 13

Klerkstraat 14

Klingendaal 13

Knopenmakerstraat 14

Koers 10

Komkommerweg 17

Koningin Julianastraat 9/10/13

Koningin Wilhelminastraat 8/9

Koninginnehof 14/15

Koningshof 4

Koningsvaren 14

Kooikerlaan 14

Kooltuin 17

Koornbranderstraat 14

Koperslager 16

Koperslagerstraat 14

Korenakker 21

Korte Baan 10

Kortelandsedreef 1/14

Kortelandseweg 1

Korteweg 13

Kraaienburg 13

Krabbescheer 13

Krammer 13

Kreekrug 14

Krokuslaan 12

Kroosvaren 13

Kruisweg 14/15/19

Kuyperlaan 6

L

Laakweg 20

Laan der Zeven Linden 14

Laan van Ambacht 16

Laan van Floris de Vijfde 21

Laan van Nootdorp 10/14/19

Laan van 's-Gravenhout 21

Laan van Ruyven 16

Lancasterhof 14

Landmeterstraat 14

Lange Baan 10

Lange Campen 17/20

Langelandseweg 2/17/20

Larixlaan 12

Ledenhoef 13

Leekeerd 14

Leerlooierstraat 14

Leeuwenberg 13

Leeuwstraat 14

Legakker 14

Letterzetterhof 14

Leyenburg 13

Ligustrumlaan 6

Lijsterbeslaan, Nootdorp 12

Lijsterbeslaan, Pijnacker 6

Lindelaan 6

Lindenhof 12

Linge 13

Liora 14

Lisdodde 13

Lobelia 14

Lookhof 14

Lorentzlaan 6

Louise de Colignystraat 13/14

Lozerlaan 13

Lupine 14

M

Maagdenpalm 14

Maartje Offersstraat 14

Magnoliadreef 12

Magnolialaan 6

Mandenmeesterstraat 13

Mare 14

Marepad 14

Marga Klompélaan 14

Margaretha Roosenboomstraat 14

Margriet 13

Margrietstraat 12

Margrijhof 14

Maria v Oosterwijckstraat 8/9

Maria van Wilsveenhof 14

Maria Vosstraat 14

Marijkestraat 12

Meent 21

Meersingel 14

Meester Overtoompad 14

Meester Steenwegpad 14

Meesterstraat 16

Meeuwenbeemd 13

Meidoornlaan, Nootdorp 10/12/13

Meidoornlaan, Pijnacker 6

Meikoninginlaan 12

Melkdragerhof 14

Meloenstraat 17

Merwede 13

Miep Gieslaan 14

Mimosadreef 12

Mina Krusemanstraat 14

Minister Gerbrandystraat 12

Moerbeihof 12

Molenaarstraat 14

Molendijk 17/20

Molenlaan 17/20

Molenmeesterstraat 14

Molenweg 1/12/13

Monnikenweg 17/19

Mr Dr van den Helmlaan 6

N

Nansenlaan 6

Nederrijn 13

Nelly Bodenheimstraat 14

Neogotiekhof 14

Nienke van Hichtumstraat 14

Nieuwkoopseweg, Nootdorp 2

Nieuwkoopseweg, Pijnacker 1/2

Nieuwveenstraat 12

Nijverheidsweg 15

Nobellaan 6

Nolenslaan 6

Noordeindseweg 1/2/20

Noordweg 1/6/19/20

Nootdorpseweg 6/17

O

Okkenburg 13

Olmendreef 12

Onderweg 2/20

Oosteinde 1/12/14/16

Oosterbroek 13

Oosterdiep 13/20

Oostlaan 3/7

Operatie Mannahof 14

Oranjehof 13

Oranjelaan 13

Oranjeplein 7

Orchidee 13

Oude Leedeweg 1/2

Oudendijk 13

Oudeweg 20

Oudlaan 6

Overdam 13

Overgauwseweg 2

Overslagweg 16

Overvoorde 13

P

Padmoes 14

Parade Plein 10

Park Berkenoord 6

Parklaan 14

Pasgelt 13

Pasteurlaan 6

Patijnenburg 13

Pauwmolen 14

Peizerdiep 13

Penningkruid 14

Petunia 14

Pieter Bregmanlaan 17

Pijlkruid 14

Pikeur 10

Pinksterbloem 13

Platanendreef 12

Poldermeesterstraat 14

Polderweg 17/20

Pompmakerstraat 14

Pondstraat 14

Popelenburg 13

Populierenlaan 12/14

Post van der Burgstraat 12

Pottenbakkerstraat 14

President Kennedystraat 12

Prins Bernhardstraat 9

Prins Hendrikstraat 12

Prinsenhof 13

Prinses Beatrixstraat 9

Prunuslaan 6

R

R Prinsen Geerligssingel 14

Raadhuisplein 7

Ratelaar 13

Reesloot 17

Regge 13

Reginastraat 1/12/17

Renbaan 10

Ribeslaan, Nootdorp 12

Ribeslaan, Pijnacker 6

Ridderspoor 14

Riek Kuiperssingel 14

Rietlanden 21

Rietsingel 21

Rijksstraatweg 14/16/18/20

Rijksweg XIII 14/16/18/20

Rijskade 2

Rivierenlaan 13

Roggeakker 21

Rolklaver 13

Rommesingel 6/21

Röntgenlaan 6

Rosa Manuslaan 14

Rosa Spierstraat 14

Rosarium 12

Ru Parésingel 14

Ruys de Beerenbroucklaan 6

S

S vd Oyeweg 12/17

Saaymans Vaderplein 12

Saaymans Vaderhof 14

Schaepmanlaan 6

Scheepmakersingel 14

Schellingstraat 14

Schildstraat 14

Schoutenlaan 6

Schuilenburg 13

Schuylenburgh 14

Serijnenhof 13

Seringenlaan, Nootdorp 12

Seringenlaan, Pijnacker 6

Sion 13

Sir Winston Churchillstraat 12

Slagturverstraat 14

Sleedoornlaan 12

Sleutelbloem 14

Sluiswachterstraat 14

Smaldelerstraat 14

Soestburg 13

Sophiastraat 3

Spaerwoude 13

Sperte 14

Spiegelmakerstraat 14

Spirea 14

Sportlaan 19

Sportparkweg 10/12/14/19

Spui 1

Stationsplein 13

Stationsstraat 3

Strikkade 17

Sulky 10

Suze Groenewegstraat 14

Swanecampen 12

Sytwinde 12

T

Tedingerbroekweg 2

Telgang 10

Theodora Versteeghstraat 14

Thorbeckelaan 6

Thurlede 14

Tijdemanhove 14

Tilanussingel 6

Tomatenlaan 12

Tormentil 13

Trapveld 14

Triumphlaan 12

Troelstralaan 6

Truus Wijsmullerstraat 14

Tuineerd 14

Turfakker 14

V

Valeriaan 13

van Boisotstraat 12

van Brachtstraat 3

van Houtenlaan 6

Veenakker 14

Veenderij 14

Veenkamp 14

Veenweg 1

Veilingstraat 13

Veldsalie 14

Victorylaan 12

Vlaardingpad 14

Vlielandseweg 1

Vlierlaan 6

Vogelkerslaan 6

Vogelmelk 14

Volkerak 13

Vrederustlaan 17/20

Vreedestraat 12/14

Vrijenban 12

Vrijenbansestraat 12/13

Vrouwenmantel 14

Vrouwenrecht 14

Vuurdoornlaan, Nootdorp 12

Vuurdoornlaan, Pijnacker 6

W

Waard 21

Wagenmaker 16

Walstro 13

Warmoezierstraat 14

Waterdrieblad 13

Waterlelie 13

Weesmeesterstraat 14

Wegedoornlaan 6

Weigeliahof 12

Weigelialaan 6

Westlaan 1/3/13

Weteringweg 15

Wethouder Sonneveldhof 14

Wethouder vd Vaartlaan 1

Wieldraaierstraat 14

Wilgenhof 6

Wilgenpad 8/9

Wilgenweg 1/2

Wilhelminasingel 12/13

Willem de Zwijgerlaan 12/13

Willem Pijperstraat 12

Willem van Windenstraat 13

Willem-Alexanderlaan 7/15

Witbol 13

Witmolen 14

Wollebrand 14

Wolverlei 13

Z

Zaaierstraat 14

Zaan 13

Zeedistel 14

Zeepziederstraat 14

Zegge 13

Zetveld 14

Zilveren Zweep 10

Zinkviooltje 14

Zintele 14

Zonnedauw 13

Zonnehof 14

Zonnekruid 14

Zuideindseweg 1/2

Zuiderstraat 4

Zuidpoldersingel 14

Zuidweg 20

Zuster Gerarduslaan 14

Zwanebloem 13

Zwedenhof 14

Zwetkade 20

Zwolse Anjer 13/14

Bijlage Colofon

De welstandsnota van Pijnacker-Nootdorp werd opgesteld in opdracht van de gemeente Pijnacker-Nootdorp door

Architectenwerk Twan Jütte te Delft.

Begeleiding:

  • T. P. van der Stoep, college van B&W gemeente Pijnacker-Nootdorp

  • K. Groenendijk, bouw- en woningtoezicht gemeente Pijnacker-Nootdorp

  • H. Schreuder, bouw- en woningtoezicht gemeente Pijnacker-Nootdorp

  • H. Doodeman, bouw- en woningtoezicht gemeente Pijnacker-Nootdorp

  • O. Arandjelovic, stedenbouwkundige gemeente Pijnacker-Nootdorp

  • T. Jansen, stichting Dorp, stad en land

  • V. Voorhoeve, stichting Dorp, stad en land

Samenstelling:

  • Twan Jütte, Architectenwerk Twan Jütte

  • Joris van Veldhoven, Architectenwerk Twan Jütte