Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp houdende regels omtrent terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek (Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020)

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp houdende regels omtrent terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek (Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020)

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het advies van de afdeling Beleid van 17 december 2019;

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 29 november 2019;

overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen die in acht dienen te worden genomen bij terug –en invordering op grond van de Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, bij het verlenen van bijstand onder verband van hypotheek , en bij het verhalen van bijstand op grond van de Participatiewet;

gelet op:

de artikelen 18a, dertiende lid, 34, 50, 51, 54 en 58 tot en met 62i van de Participatiewet;

de artikelen 12, tweede lid, aanhef en sub c, 23, derde lid, 41, vierde en vijfde lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004);

de artikelen 17, 25 en 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

de artikelen 17, 25 en 26 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit:

vast te stellen de volgende Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen en afkortingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp;

    • b.

      uitkering: bijstand op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 alsmede een uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ.

HOOFDSTUK 2. TERUGVORDERING EN INVORDERING

Artikel 2. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheden

Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het op grond van artikel 18a, dertiende lid, Participatiewet in de in die bepaling genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van een bestuurlijke boete;

  • b.

    het opschorten van het recht op uitkering voor de op grond van de artikelen 54, eerste lid, Participatiewet, artikel 17, eerste lid, IOAW en artikel 17, eerste lid, IOAZ;

  • c.

    herzien of intrekken als bedoeld in artikel 54, derde lid, tweede volzin, en artikel 54, vierde lid, Participatiewet;

  • d.

    terugvordering van ten onrechte verleende uitkering als bedoeld in artikel 58, tweede lid, Participatiewet en artikel 59, eerste, tweede en derde lid, Participatiewet, artikel 25, tweede en derde lid, IOAW en IOAZ, en artikel 26 IOAW en IOAZ;

  • e.

    terugvordering als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en sub c, en artikel 41, vierde en vijfde lid van het Bbz 2004;

  • f.

    verhoging van de vordering met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten alsmede terugvordering van de loonbelasting en premies volksverzekeringen als bedoeld in artikel 58, vijfde lid, Participatiewet, artikel 25, vijfde lid, IOAW en artikel 25, vijfde lid, IOAZ.

Artikel 3. Kruimelbedragen

Het college ziet af van het nemen van een besluit tot terugvordering indien het terug te vorderen bedrag, na beëindiging van de uitkering, lager is dan € 100,=, tenzij:

  • a.

    er nog andere vorderingen op de belanghebbende openstaan;

  • b.

    verrekening mogelijk is;

  • c.

    sprake is van terugvordering wegens schending van de inlichtingenverplichting.

Artikel 4. Afzien van brutering van de vordering

In afwijking van artikel 2, onderdeel d, vindt in de volgende gevallen geen brutering van de vordering plaats:

  • a.

    Er is nog verrekening mogelijk van de ten onrechte betaalde belastingen en premies met de afdrachten aan de Belastingdienst en het UWV.

  • b.

    De reden voor terugvordering is in de loop van het jaar ontstaan en het college heeft nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen.

  • c.

    Belanghebbende kan ter zake van het ontstaan van de schuld geen verwijt worden gemaakt en hem kan ook niet worden verweten dat de schuld niet binnen het betreffende boekjaar is terugbetaald.

Artikel 5. Invordering in geval van lopende uitkering

  • 1. Indien belanghebbende een uitkering van het college ontvangt, wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingstermijn vastgesteld op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag en vindt verrekening plaats met de maandelijks verleende bijstand of uitkering op grond van artikel 60, derde lid, Participatiewet of artikel 28, derde lid, IOAW of IOAZ.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een lagere beslagvrije voet doch minimaal 90% van de toepasselijke bijstandsnorm worden gehanteerd als er naast de verrekening ook beslag is gelegd op de uitkering en de beslagleggende partij een lagere beslagvrije voet hanteert.

  • 3. Indien de uitkering later alsnog wordt beëindigd en de vordering nog niet is afgelost, is artikel 6 van toepassing.

  • 4. Het eerste lid laat onverlet de bevoegdheid om in voorkomende gevallen conservatoir beslag te leggen.

Artikel 6. Terugbetaling en betalingsregeling in geval van beëindigde uitkering

De belanghebbende die geen uitkering van het college ontvangt, wordt met het terugvorderings- of boetebesluit in eerste instantie in de gelegenheid gesteld om het teruggevorderde bedrag of de boete in één keer vrijwillig terug te betalen binnen 6 weken na de datum van verzending van het besluit dan wel een betalingsregeling te treffen op basis van draagkracht.

Artikel 7. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting

  • 1.

    Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in de terugvorderingsbeschikking, geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Indien op basis van de vastgestelde aflossingsverplichting een vordering binnen een termijn van drie jaar volledig kan worden afgelost, en de aflossingsverplichting ook trouw wordt nagekomen, wordt geen heronderzoek ingesteld.

  • 2.

    In de overige gevallen wordt ten minste eens per 24 maanden een heronderzoek naar de draagkracht ingesteld.

  • 3.

    Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van het in het vorige lid bedoelde onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 4.

    Het in het tweede en derde lid bepaalde laat onverlet dat het college bevoegd blijft om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde betalingsverplichting te wijzigen dan wel de betalingsverplichting te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 5.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek indienen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

Artikel 8. Verrekening en beslaglegging

  • 1. Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het besluit tot terugvordering ten uitvoer gelegd door toepassing van:

    • a.

      artikel 60a Participatiewet, artikel 28, derde lid, IOAW of artikel 28, derde lid, IOAZ;

    • b.

      vereenvoudigd derdenbeslag op grond van artikel 60, vijfde lid, Participatiewet, artikel 28, vijfde lid, IOAW of artikel 28, vijfde lid, IOAZ, nadat een dwangbevel is afgegeven;

    • c.

      executoriaal beslag op grond van het dwangbevel op grond van artikel 4:114 en volgende van de Awb;

    • d.

      beslag in de zin van het tweede boek van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

  • 2. Het eerste lid laat onverlet de bevoegdheid om in voorkomende gevallen conservatoir beslag te leggen.

Artikel 9. Rente en kosten

  • 1. Indien wordt overgegaan tot beslaglegging wordt de vordering verhoogd met de aanmaningskosten, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel.

  • 2. Tevens worden de buitengerechtelijke kosten van de deurwaarder teruggevorderd tot ten hoogste 15% van de oorspronkelijke vordering.

Artikel 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1. Het college verleent medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang, en

    • d.

      het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering of schuldbemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten bemiddelingsinstantie of van een Nederlandse gemeente.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      indien wettelijke bepalingen in de weg staan aan medewerking aan een schuldregeling;

    • b.

      op vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 3. Het besluit tot om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid; of

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verplichtingen verwijtbaar niet nakomt; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 11. Kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting

  • 1. Het college besluit op schriftelijk verzoek van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende 60 maandelijkse termijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende 60 maandelijkse termijnen niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      gedurende 60 maandelijkse termijnen geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of

    • d.

      een bedrag overeenkomend met een percentage van de hoofdsom in één keer aflost, als volgt:

      • i.

        bij vorderingen tot € 500,= is het percentage 80%;

      • ii.

        bij vorderingen tot € 1.500,= is het percentage 70%;

      • iii.

        bij vorderingen tot € 5.000,= is het percentage 60%;

      • iv.

        bij vorderingen meer dan € 5.000,= is het percentage 50%.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      indien sprake is van terugvordering wegens schending van de inlichtingenverplichting;

    • b.

      op vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed zijn gedekt, behoudens voor zover genoemde rechten niet op de goederen verhaald kunnen worden.

  • 3. Het eerste lid sub d is niet van toepassing indien sprake is van terugvordering als bedoeld in artikel 58, tweede lid, sub f, van de Participatiewet.

  • 4. De in het eerste lid genoemde termijnen zijn 36 maanden indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode niet hoger was dan de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 12. Kwijtschelding van vorderingen in geval van schending inlichtingenplicht

Het college kan op schriftelijk verzoek van de belanghebbende besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende 10 jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende 10 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende 10 jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

Artikel 13. Kwijtschelding wegens dringende redenen

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

HOOFDSTUK 3. VERHAAL VAN BIJSTAND

Artikel 14. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 61 van de Participatiewet.

HOOFDSTUK 4. KREDIETHYPOTHEEK

Artikel 15. Krediethypotheek

De algemene bijstand voor de belanghebbende die eigenaar is van een door hem zelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, waarvan in redelijkheid niet de verkoop of verdere bezwaring (met hypotheek) kan worden verlangd heeft de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek indien het in aanmerking te nemen vermogen € 10.000,= hoger is dan het bedrag genoemd in artikel 34, tweede lid, sub d, van de PW (per 1 januari 2019 € 51.600,=).

Artikel 16. Vaststelling van de waarde van de woning

  • 1. Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen.

  • 2. De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende.

Artikel 17. Aflossingsvoorwaarden hypotheek

Aan de geldlening worden, tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte, de volgende voorwaarden verbonden:

  • a.

    Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste twintig jaar.

  • b.

    De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats overeenkomstig de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand zoals is vastgelegd in de Beleidsregels bijzondere bijstand

  • c.

    Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld.

  • d.

    Bij een inkomen dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geen aflossing gevergd.

  • e.

    Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • f.

    Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in onderdeel e wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • g.

    Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van twintig jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 18. Rente van de vordering

  • 1. Indien door toepassing van artikel 17 sub d, e of f na afloop van de aflossingsperiode van twintig jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2. De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met maximaal 3%. Indien belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 3. Indien belanghebbende naar het oordeel van het college geen rente kan betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 19. Aflossing hypotheek bij vererving en verkoop van de woning

  • 1. Bij verkoop of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 17, sub c en d bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het bepaalde onder artikel 16, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de afgeloste geldlening op grond van de onder het eerste lid vermelde redenen, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3. Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, tweede lid, sub d, juncto artikel 50 van de PW bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.

  • 4. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 20. Toepassing laatst gevestigde hypotheek bij niet-duurzame onderbreking bijstandsverlening

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.

Artikel 21. Jaarlijkse opgave restantschuld en rentevorderingen

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Artikel 22. Leningen zonder hypothecaire zekerheid

De bepalingen in dit hoofdstuk gelden voor zover de aard daarvan zich daartegen niet verzet, eveneens met betrekking tot algemene bijstand die als lening zonder hypothecaire zekerheid is verstrekt.

Artikel 23. Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 24. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020.

Artikel 25. Intrekken oude regeling

De Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek gemeente Pijnacker-Nootdorp 2017 worden ingetrokken

Artikel 26. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2020.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 17 december 2019

de secretaris,

drs. J.P.R. Woudstra

de burgemeester,

mw. F. Ravestein

TOELICHTING

Algemeen

Er is in het verleden om praktische redenen voor gekozen om de beleidsregels met betrekking tot terugvordering, invordering, verhaal en krediethypotheek in één stuk te bundelen.

Daarin wordt met deze beleidsregels geen verandering gebracht.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Dit hoofdstuk bevat slechts 1 artikel en behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 2. Terugvordering en invordering

Met ingang van 1 januari 2013 laten de Wet werk en bijstand, de IOAW en de IOAZ en vanaf 1 januari 2015 de Participatiewet het college geen keuze indien sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand of uitkering als gevolg schending van de inlichtingenplicht: in die gevallen is het college wettelijk verplicht om tot herziening/intrekking en terugvordering over te gaan.

De wettelijke bepalingen geven het college beperkte bevoegdheden om van (verdere) terugvordering af te zien.

In de overige gevallen bieden de wettelijke bepalingen ruimte om nadere regels te stellen.

Voor de goede orde: de beleidsregels in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vorderingen wegens verhaal van bijstand en voor bijstand in de vorm van een geldlening zolang volgens de aflossingsregels wordt afgelost.

Artikelsgewijze toelichting

Alleen die artikelen die nadere toelichting wenselijk maken worden hier vermeld.

Artikel 2. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheden

In de vorige beleidsregels was nog sprake van brutering met de vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet. Dat is alleen nog van toepassing voor zover een terugvordering betrekking heeft op een periode voor 1 januari 2013, omdat per die datum artikel 46 van de Zorgverzekeringswet is komen te vervallen.

Artikel 3. Kruimelbedragen

Het bedrag was tot 1 januari 2012 € 113,= en is per 1 januari 2012 verhoogd tot € 250,= om redenen van verhouding kosten/baten en inflatie.

Gelet op het uitgangspunt dat te veel resp. ten onrechte betaalde bijstand/uitkering dient te worden teruggevorderd is dit bedrag per 1 januari 2015 verlaagd tot € 100,=.

Verder zijn de voorwaarden aangescherpt: er mogen geen andere vorderingen openstaan en er is geen mogelijkheid meer om te verrekenen.

Belanghebbende ontvangt wel een besluit waarin wordt kenbaar gemaakt dat van terugvordering wordt afgezien.

Artikel 4. Afzien van brutering van de vordering

Volledigheidshalve: brutering (de verhoging met loonbelasting en premies) is een wettelijke verplichting voor het college als het een terugvordering betreft wegens het schenden van de inlichtingenplicht, met uitzondering van de situatie genoemd in onderdeel a.

Onderdeel a

Dit vloeit al voort uit de wettelijke bepalingen en is hier nog eens ten overvloede vermeld. Dit geldt ook voor zogenaamde fraudeschulden.

Onderdeel b

Zie bijv. CRvB 28-11-2006, nrs. 05/2497 NABW e.a., ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3437. In deze uitspraak waren de inkomsten, die tot de terugvordering hadden geleid, door belanghebbende keurig opgegeven en kon haar niet worden verweten dat zij de inlichtingenplicht had geschonden. Niet was gebleken dat het college niet in staat was geweest om in het kalenderjaar al tot terugvordering over te gaan. Het college had derhalve niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van de in artikel 58 lid 5 Participatiewet neergelegde bevoegdheid tot bruto-terugvordering.

Onderdeel c

Dit vloeit voort uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 15-07-2008, nr. 07/1890 WWB, CRvB 06-10-2009, nr. 08/2103 WWB en CRvB 02-07-2013, nrs. 12/6566 WWB e.a.).

Het gaat hier om situaties waarin de terugvordering het gevolg is van een intrekkings- of herzieningsbesluit op grond van artikel 54, lid 3, tweede volzin, PW of artikel 17, lid 3, tweede volzin, IOAW of IOAZ, of waarin de terugvordering wordt gebaseerd op artikel 58, lid 2, onderdeel f, onder 1, PW (achteraf beschikken over middelen, bijv. een erfenis).

Voor alle duidelijkheid: er moet aan beide criteria worden voldaan. Met betrekking tot het tweede criterium (belanghebbende kan niet worden verweten dat de schuld niet binnen het betreffende boekjaar is terugbetaald) : dit ziet op bijvoorbeeld het handelen van het college (onnodig laat nemen van een terugvorderingsbesluit) of het later beschikbaar komen van gelden uit een erfenis, zonder dat dit belanghebbende kan worden verweten, dus niet op (kort gezegd) gestelde betalingsonmacht van belanghebbende.

Artikel 5. Invordering in geval van lopende uitkering

In het eerste lid is de hoogte van de aflossingstermijn gewijzigd. Met de verlaging daarvan van 10 naar 5% geeft het college gehoor aan de oproep, die de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met haar brief van 25 juni 2019 (Gemeentenieuws van SZW 2019 – 4) heeft gedaan, om – vooruitlopend op de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet – bij verrekening van een vordering met een lopende bijstandsuitkering minimaal uit te gaan van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm.

In het tweede lid is een uitzonderingssituatie opgenomen. In die situatie zou namelijk het hanteren van de 95% regel immers enkel tot gevolg hebben dat het college afdrachtplichtig wordt richting de beslag leggende partij, terwijl er dan voor de schuldenaar niets verandert.

De oude leden 2 en 3 zijn vernummerd tot lid 3 en 4.

Artikel 6. Terugbetaling en betalingsregeling in geval van beëindigde uitkering

Belanghebbende is wettelijk verplicht om desgevraagd de voor terugvordering van belang zijnde gegevens te verstrekken (artikel 60, eerste lid, van de Participatiewet en artikel 27 IOAW/IOAZ).

Artikel 10. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Bij wettelijke bepalingen als bedoeld in het tweede lid, sub a, gaat het om artikel 60c Participatiewet en artikel 29a IOAW/IOAZ.

Volledigheidshalve wordt hier nog vermeld, dat het college ten volle gebruik maakt van de bevoegdheid om op grond van artikel 18a, dertiende lid, Participatiewet in de in die bepaling genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van een bestuurlijke boete.

Artikel 12. Kwijtschelding van vorderingen in geval van schending inlichtingenplicht

Dit artikel is sinds 1 januari 2013 een wettelijke bepaling (artikel 58, zevende lid, WWB, artikel 25, zesde lid, IOAW/IOAZ en per 1 januari 2015 artikel 58, zevende lid, Participatiewet).

Strikt genomen is opneming in deze beleidsregels niet nodig, maar is dat volledigheidshalve en voor de duidelijkheid wel gedaan.

Deze bepalingen geven het college (beperkte) bevoegdheden om van (verdere) terugvordering af te zien in gevallen waarin de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

Uitgangspunt is dat alle vorderingen volledig worden terugbetaald. Het is dan ook niet de bedoeling dat de in de genoemde wettelijke bepalingen en dit artikel beschreven situaties in alle gevallen automatisch leiden tot afzien van verdere terugvordering. Bij elk individueel geval zal moeten worden bezien of er een gegronde reden is om af te zien van (verdere) terugvordering.

Artikel 13. Kwijtschelding wegens dringende reden

Ook dit artikel is evenals artikel 12 sinds 1 januari 2013 een wettelijke bepaling (artikel 58, achtste lid, WWB, artikel 25, zesde lid, IOAW/IOAZ en per 1 januari 2015 artikel 58, achtste lid, Participatiewet).

Ook hier geldt, dat strikt genomen opneming in deze beleidsregels niet nodig is, maar is dat volledigheidshalve en voor de duidelijkheid wel gedaan.

Voor een goed begrip van wat in dit verband onder dringende redenen wordt begrepen is van belang de toelichting op de genoemde wettelijke bepalingen, die wordt hieronder cursief gegeven:

‘Het nieuwe achtste lid geeft het college en de SVB de bevoegdheid geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Voor een toelichting op het begrip 'dringende redenen' wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op het nieuwe artikel 60b (verrekening bestuurlijke boete bij recidive).

(…)

Het college en de SVB kunnen besluiten de verrekening over de beslagvrije voet niet of niet langer toe te passen indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Deze regel wordt slechts toegepast indien door de verrekening over de beslagvrije voet met name voor de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Uitsluitend vanwege het feit dat het de (mede-)belanghebbende minderjarige gezinsleden ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van dringende redenen zoals in dit lid bedoeld. Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden waarin de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat afzien van de verrekening in deze vorm volstrekt onvermijdelijk is. Dat het betrokkene of medebelanghebbenden (minderjarige gezinsleden) door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen zoals in dit artikellid bedoeld.’

Samengevat: dringende redenen als hier bedoeld zullen zich slechts in uitzonderlijke situaties voordoen.

Toelichting Hoofdstuk 3. Verhaal van bijstand

Dit hoofdstuk voorziet slechts in 1 artikel, waarin wordt vastgesteld dat het college gebruik maakt van de in de Participatiewet genoemde mogelijkheid kosten van bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtige.

Verhaal is ook mogelijk op de erfgenamen bij een nalatenschap ( van een overleden bijstandsgerechtigde) en op degenen die van de bijstandsgerechtigde onverplicht een aanzienlijke schenking ontvangen hebben, waardoor de bijstandsgerechtigde aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering.

Nadere regels zijn niet nodig, voor het overige kan worden teruggegrepen op de wettelijke bepalingen (artikel 61 tot en met 62i van de Participatiewet).

Toelichting Hoofdstuk 4. Krediethypotheek

Bij de beoordeling of iemand aanspraak kan maken op bijstandverlening door de overheid staat steeds de vraag centraal of de belanghebbende in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Ook ten aanzien van degene die in het bezit is van een door hemzelf bewoonde eigen woning kunnen, vooral als gevolg van langdurige werkloosheid, dergelijke omstandigheden zich voordoen. Een eigen woning vertegenwoordigt evenwel een bepaald vermogen dat, na aftrek van de eventuele schulden die er op rusten, soms aanzienlijk zal zijn. Men beschikt dan over middelen die, gelet op het complementaire karakter van de Participatiewet, in aanmerking dienen te worden genomen zodat strikt genomen geen aanleiding is voor de verlening van bijstand. Het gaat echter om middelen waarover de belanghebbende veelal niet kan beschikken om in zijn bestaan te voorzien, tenzij deze de woning buiten de bijstand verder bezwaart of te gelde maakt. Het eerste is niet altijd realiseerbaar, omdat een potentiële kredietverstrekker ook naar het inkomen zal kijken. Het tweede betekent dat vervangende huisvesting mogelijk moet zijn.

In de Wet werk en bijstand was de verplichting tot het verlenen van bijstand onder verband van hypotheek al vervallen, dat is onder de Participatiewet niet veranderd. Indien het vermogen in de woning de vrijlating overschrijdt, dan dient de bijstand in de vorm van een geldlening te worden verstrekt. Bij het alleen verstrekken van de bijstand in de vorm van een geldlening heeft de gemeente weinig zekerheid dat de verstrekte geldlening wordt terugbetaald. De eigenaar kan, als hij geen bijstand meer ontvangt, de woning verkopen zonder dat de gemeente daar iets van merkt. Het invorderen van de geldlening zal dan in de regel veel inspanning vergen. Omdat het vaak om grotere bedragen gaat verdient het daarom aanbeveling om toch de geldlening onder hypothecair verband te verstrekken. Daarbij is uitgegaan van een grens van € 10.000,=. Dat betekent dat als het vermogen in de woning meer dan € 10.000,= (na toepassing van de vrijlating)of meer is, de geldlening onder verband van hypotheek wordt verstrekt. Blijft het vermogen onder deze grens, dan wordt volstaan met alleen een reguliere geldlening (zonder zekerheid).

Als de uitkering wordt beëindigd omdat belanghebbende kan beschikken over een hoger inkomen dan de algemene bijstand wordt verwacht dat gestart wordt met de aflossing van de geldlening. De berekening van de aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op basis van de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand. Hiermee wordt voorkomen dat een belanghebbende geen vooruitzichten heeft op een financiële verbetering bij werkaanvaarding. Ook als er geen sprake is van werkaanvaarding maar bijvoorbeeld pensionering, is het niet reëel om mensen langdurig op bijstandsniveau te laten. Omdat door het stellen van zekerheid door de vestiging van de hypotheek de geldlening altijd op enig moment wordt afgelost, kan een ruimhartiger beleid gevoerd worden.

Artikelsgewijze toelichting

Alleen die artikelen die nadere toelichting wenselijk maken worden hier vermeld.

Artikel 16. Vaststelling van de waarde van de woning.

In de vorige beleidsregels was in het tweede lid bepaald, dat de bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand. Dit was onjuist.

In artikel 2 lid 3 van het voormalige Besluit krediethypotheek werd bijstand voor de kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en inschrijving van de hypotheek, alsmede de bijkomende kosten aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand werd verleend. Een dergelijke bepaling ontbreekt in de Participatiewet. Aangezien de kosten van de woningtaxatie en het vestigingen van de hypotheek niet zijn te beschouwen als algemeen noodzakelijke kosten, moet de eventuele bijstand die voor deze kosten wordt verleend, nu het Besluit krediethypotheek niet meer bestaat, worden beschouwd als bijzondere bijstand. Omdat artikel 50 lid 2 Participatiewet enkel ziet op algemene bijstand, zal deze in voorkomende gevallen in beginsel om niet moeten worden verstrekt.

Artikel 17. Aflossingsvoorwaarden hypotheek

Bij gebruikelijke bedingen die ook in de hypotheekakte of de akte van geldlening moeten worden opgenomen kan gedacht worden aan het beding tot beperking van de bevoegdheid tot verhuur of verpachting.

Artikel 18. Rente van de vordering

Indien belanghebbende zijn betalingsverplichtingen niet nakomt, wordt wettelijke rente berekend vanaf het moment dat de lening afgelost had kunnen zijn bij tijdige betalingen. De rente is vastgesteld op de wettelijke rente. Evenals in de vorige beleidsregels en in het oude (per 1 januari 2004 ingetrokken) Besluit krediethypotheek bijstand wordt uitgegaan van de wettelijke rente minus maximaal 3%.

De toevoeging betekent, dat er geen negatieve rente kan ontstaan.

Artikel 19. Aflossing hypotheek bij vererving en verkoop van de woning

Een verkoop van de woning hoeft niet terstond gepaard te gaan met een financiële afwikkeling. Dit zal doorgaans plaatsvinden bij de overdracht van de woning. Vanaf het moment waarop belanghebbende over de opbrengst kan beschikken zal de resterende geldlening aan de gemeente in één keer moeten worden terugbetaald. Wanneer de woning wordt verkocht tegen een prijs die doelbewust beneden de geldende marktwaarde ligt, is er geen aanleiding om het bescheiden vermogen aan betrokkene toe te kennen en evenmin om het resterende bedrag van de lening kwijt te schelden. Overigens zal, als de woning wel tegen de geldende marktwaarde is verkocht, het voor de afrekening beschikbare bedrag tenminste gelijk moeten zijn aan het bedrag van het vrijgelaten bescheiden vermogen. Wanneer het voor de afrekening beschikbare bedrag namelijk lager is dan het in aanmerking genomen bescheiden vermogen kan het verschil dus niet aan belanghebbende worden uitgekeerd. Of belanghebbende ook nog over het bedrag van het extra vrijgelaten vermogen kan beschikken is afhankelijk van de verkoopwaarde, de bancaire hypotheek en de afrekening van de krediethypotheek. Het extra vrijgelaten vermogen is bij de afrekening dus nooit gegarandeerd.

Artikel 26. Inwerkingtreding.

De wijzigingen in het Besluit bijstandverlening 2004 treden op 1 januari 2020 in werking, dus deze beleidsregels kunnen voor wat betreft dit onderdeel niet eerder in werking treden.