Regeling vervallen per 01-06-2021

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp houdende regels omtrent compensatie voor burgers met beperkingen in zelfredzaamheid en/of participatie (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020)

Geldend van 23-09-2020 t/m 31-05-2021

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp houdende regels omtrent compensatie voor burgers met beperkingen in zelfredzaamheid en/of participatie (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020)

Het college van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het advies van de afdeling d.d. 15 september 2020;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Pijnacker-Nootdorp 2018 en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Pijnacker-Nootdorp 2018;

besluit:

de volgende Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020 vast te stellen:

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

1.1 Inleiding

Deze beleidsregels en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Pijnacker-Nootdorp 2018 vormen een nadere uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Pijnacker-Nootdorp 2018 en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en zijn hiermee onlosmakelijk verbonden. Met deze beleidsregels in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht geeft het college een nadere invulling aan de bevoegdheden die zijn gegeven op grond van de Wmo 2015 en de verordening.

Deze beleidsregels vervangen de beleidsregels zoals die van kracht waren per 1 januari 2015, en die geschreven zijn bij inwerkingtreding van de Wmo 2015. Inmiddels is er veel rechtspraak over de Wmo 2015 en daarmee meer duidelijkheid over de verplichtingen die voor gemeenten volgen uit de Wmo 2015. Deze beleidsregels zijn om die reden herschreven. De nadruk ligt daarbij op helderheid voor de burger over de werkwijze van de gemeente en het geven van concrete handvatten aan de uitvoering.

De insteek blijft dat de Wmo 2015 wordt ingezet waarvoor deze bedoeld is. Dat wil zeggen dat de burger met beperkingen in zelfredzaamheid en/of participatie hiervoor gecompenseerd wordt, waarbij er voorrang wordt gegeven aan de goedkoopste compenserende voorzieningen.

1.2 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning Pijnacker-Nootdorp 2018

  • Nadere regels: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Pijnacker-Nootdorp 2018

  • Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

  • Gemeente: de gemeente Pijnacker-Nootdorp

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening en de Nadere regels.

HOOFDSTUK 2. PROCEDURE: VAN MELDING TOT BESLUITVORMING

2.1 Het onderzoek

Het onderzoek vormt het hart van de Wmo. Via het onderzoek wordt helder:

  • welke beperkingen in zelfredzaamheid en/of participatie cliënt ondervindt;

  • of cliënt in aanmerking komt voor ondersteuning vanuit de Wmo;

  • welke voorzieningen eventueel worden ingezet.

Het is van groot belang, zo blijkt uit rechtspraak, dat het onderzoek in de juiste volgorde plaatsvindt. In hoofdstuk 2 van de Verordening is bepaald welke onderwerpen onderdeel uitmaken van het onderzoek. De volgende stappen worden tijdens het onderzoek achtereenvolgens gezet:

  • 1.

    Melding

  • 2.

    Vaststelling precieze hulpvraag

  • 3.

    In kaart brengen van de beperkingen van cliënt en de ondersteuningsbehoefte

  • 4.

    In kaart brengen of cliënt de beperkingen geheel of gedeeltelijk kan wegnemen met een beroep op:

    • a.

      Eigen kracht

    • b.

      Gebruikelijke hulp

    • c.

      Mantelzorg

    • d.

      Hulp uit het sociale netwerk

    • e.

      Algemene voorzieningen

    • f.

      Een beroep op andere wetten (Zvw, Wlz etc.)

  • 5.

    Onderzoek of er een ondersteuningsbehoefte resteert waarvoor een maatwerkvoorziening moet worden ingezet en welke maatvoorziening cliënt adequaat compenseert

  • 6.

    Onderzoek of er eventueel nog weigeringsgronden uit de verordening van toepassing zijn.

  • 7.

    De cliënt ontvangt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek en besluit wel of niet een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in te dienen

Ad 2. Met vaststelling van de precieze hulpvraag wordt een inventarisatie bedoeld van de problemen die de cliënt ondervindt, in relatie tot de Wmo 2015. Het gaat dus om problemen bij de ADL, het voeren van een gestructureerd huishouden en participeren (waaronder vervoer). Vaststelling van de hulpvraag is noodzakelijk om richting te geven aan het onderzoek. Mogelijk is de hulpvraag breder dan op basis van de melding in eerste instantie werd gedacht, maar ook moet worden voorkomen dat een breed allesomvattend onderzoek plaatsvindt. Het betekent niet dat enkel wordt onderzocht of cliënt in aanmerking komt voor de gewenste voorziening.

Voorbeeld: Een cliënt meldt zich voor een vervoerspas voor de regiotaxi. Via het gesprek wordt duidelijk dat niet alleen sprake is van een vervoersprobleem, maar dat cliënt ook problemen heeft met het bereiken van de badkamer (een woonprobleem). Het nadere onderzoek spitst zich vervolgens toe op beide problemen.

Ad 4. Een beroep op eigen kracht, gebruikelijke hulp etc. (eigen oplossingen) komt pas in beeld als de omvang van de ondersteuningsbehoefte in kaart is gebracht.

Voorbeeld: Een cliënt heeft ondersteuning bij het huishouden nodig voor alle zware en lichte huishoudelijke taken. Er is wel een mantelzorger, maar deze wil alleen de lichte huishoudelijke taken op zich nemen (stoffen, afwassen, bedden opmaken). Dat betekent dat voor de zware huishoudelijke taken inzet van huishoudelijke hulp plaatsvindt.

Verkorte procedure

De gemeente kent de procedure waarin tijdens het huisbezoek een formulier ‘Samenvatting huisbezoek Wmo’ wordt ingevuld door de Wmo consulent. In de samenvatting worden de resultaten van het gesprek weergegeven. De samenvatting vormt daarmee het verslag als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 8 van de Wmo 2015. Als de cliënt dit wil, dan wordt door ondertekening van het verslag ook meteen de geïndiceerde voorziening aangevraagd.

Deze verkorte aanpak versnelt de Wmo-procedure. Met de werkwijze wordt immers voorkomen dat er na het huisbezoek een verslag moet worden opgesteld en verstuurd aan cliënt. Waarna cliënt het getekende verslag (als aanvraag) weer retour stuurt. De werkwijze wordt enkel gehanteerd in de situaties dat de informatie uit het huisbezoek toereikend is om op basis daarvan een besluit te nemen.

De samenvatting die tijdens het huisbezoek wordt opgesteld wordt naderhand verder uitgewerkt in een rapportage. Van belang hierbij is dat de rapportage in lijn is met de samenvatting en uit efficiency en privacyoverwegingen is toegespitst op de precieze hulpvraag van de cliënt.

Reguliere procedure

Het is ook mogelijk dat de Wmo consulent tijdens het huisbezoek tot de conclusie komt dat er nader onderzoek noodzakelijk is, bijvoorbeeld in de vorm van het aanvragen van een medisch of ergonomisch advies of het opvragen van offertes. In die situatie wordt het verslag pas afgerond en aan de cliënt verstrekt nadat alle benodigde informatie is verkregen. In deze situatie komt de inhoud van het rapport overeen met die van het verslag dat aan de cliënt wordt toegestuurd. De cliënt moet het verslag na ondertekening voor gezien of akkoord retour sturen. Het ondertekende verslag dient als aanvraag.

2.2 Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning is onafhankelijke ondersteuning aan de cliënt bestaande uit informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en/of participatie op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

De gemeente draagt zorg voor de beschikbaarheid van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning en wijst de cliënt voor de start van het Wmo onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te maken van deze ondersteuning.

2.3 Advies

Uit de Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat er een medische noodzaak moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Vaak zal er geen twijfel zijn over deze noodzaak, maar als er onvoldoende zicht op is, dan kan medisch advies worden ingewonnen.

Onder de Wmo 2015, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit hangt af van de aard van de voorliggende vraag. Waar het altijd om gaat is dat, waar nodig, deskundigheid wordt ingeschakeld om op zorgvuldige wijze en dus op basis van voldoende en adequate gegevens, te kunnen besluiten. Gelet op de kosten van een medisch advies is het vragen van medisch advies geen automatisme en beoordeelt de Wmo consulent telkens of het inwinnen van advies noodzakelijk wordt geacht.

In het bijzonder kan er aanleiding zijn om medisch advies te vragen bij een progressief ziektebeeld of bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden.

Ook als het onduidelijk is of de beperkingen van de cliënt nog kunnen verbeteren door een behandeling, kan het van belang zijn om een medisch advies te vragen waarin de behandelmogelijkheden worden meegenomen. Als hieruit blijkt dat de cliënt reële behandelmogelijkheden heeft op grond van de Zorgverzekeringswet, dan mag in het kader van eigen kracht verwacht worden dat hij van deze behandelmogelijkheden gebruik maakt. Zeker als het gaat om niet-ingrijpende behandelingen als cognitieve gedragstherapie, fysiotherapie of ergotherapie. De maatwerkvoorziening kan hier dan op worden afgestemd, bijvoorbeeld door voor kortere duur een voorziening toe te kennen.

Voorbeeld: Een cliënt op hoge leeftijd vraagt hulp bij het huishouden aan. Voor de Wmo consulent is duidelijk dat overneming van een groot deel van de huishoudelijke taken noodzakelijk is. In die situatie behoeft geen medisch advies te worden gevraagd.

Beoordeling advies

Het college beoordeelt of het medisch advies inzichtelijk en zorgvuldig gemotiveerd is opgesteld en besluit mede op basis daarvan tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde maatwerkvoorziening.

2.4 Medewerking van cliënt en huisgenoten

Artikel 2.3.8 lid 3 van de Wmo 2015 bepaalt dat een cliënt medewerking moet verlenen aan de uitvoering van de Wmo 2015. Zorgvuldig onderzoek is vaak nodig om het recht op een Wmo-voorziening vast te stellen en in bepaalde gevallen kan zonder advies geen zorgvuldige besluitvorming plaatsvinden.

Uit de jurisprudentie blijkt dat, als een cliënt geen medewerking verleent, het college kan weigeren een voorziening toe te kennen, omdat het recht op de voorziening niet is vast te stellen. In die situatie zal de Wmo consulent in het verslag opnemen dat cliënt geen medewerking verleent en daarom geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. Als cliënt niettemin een aanvraag indient, wordt de aanvraag op die grond afgewezen.

De medewerking mag ook van de huisgenoten worden verwacht, voor zover het gaat om het bepalen van de noodzaak en omvang van de maatschappelijke ondersteuning (zie o.a CRvB 25-07-2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4090). De huisgenoten moeten daarom meewerken aan een onderzoek dat het college noodzakelijk vindt om te bepalen of er sprake is van gebruikelijke hulp. Daarbij moeten de huisgenoten alles aangeven wat van belang kan zijn voor het vaststellen van het recht van de cliënt. Doen zij dit niet, dan kan dat inhouden dat het college de noodzaak tot of de omvang van de maatwerkvoorziening niet kan vaststellen en er daarom geen of minder ondersteuning wordt toegekend.

2.5 Gegevens verstrekken

Op grond van artikel 2.3.8 lid 1 Wmo 2015 moet de cliënt de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan indicatiegegevens op grond van de Wlz.

Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. De benodigde informatie wordt in beginsel ingewonnen door de medisch adviseur, die de informatie betrekt in zijn advies aan het college. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet – echter geruime tijd in beslag nemen. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de cliënt vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name als de cliënt aangeeft welk (groot) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medisch adviseur.

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de cliënt. De medisch adviseur zal deze toestemming opvragen bij de cliënt.

2.6 Beschikking

De cliënt ontvangt in ieder geval een beschikking bij:

  • de beslissing op een aanvraag om een maatwerkvoorziening (toekenning en afwijzing);

  • het buiten behandeling stellen van een aanvraag;

  • het beëindigen van een maatwerkvoorziening;

  • het intrekken en/of herzien van het recht op een maatwerkvoorziening;

  • het overgaan tot terugvorderen;

  • het afwijzen van een hernieuwde aanvraag onder verwijzing naar de eerdere afwijzing.

In de verordening is opgenomen wat er in geval van toekenning van een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een pgb in de beschikking moet zijn opgenomen. Als een maatwerkvoorziening wordt afgewezen moet uit de beschikking duidelijk blijken waarom dit zo is met verwijzing naar de van toepassing zijnde artikelen uit de Wet en de Verordening. Als het besluit gebaseerd is op een extern advies, wordt hier naar verwezen.

2.6.1 Aanvullende bepalingen m.b.t. de beschikking voor begeleiding (individueel en in groep) en kortdurend verblijf

De concrete doelen en resultaten van de toegekende begeleiding (individueel en groep) en kortdurend verblijf worden beschreven in de beschikking. In de beschikking wordt ook opgenomen of er een indicatie is voor (rolstoel)vervoer. In de indicatie wordt verder concreet aangegeven wat de omvang en duur is van de toegekende begeleiding of het kortdurend verblijf.

2.7 Bezwaar

Iedere cliënt heeft het recht om, als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.

HOOFDSTUK 3 VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN

In dit hoofdstuk komen de belangrijkste voorwaarden en weigeringsgronden aan bod vanuit de Wmo 2015 en de Verordening, die in de weg staan van toekenning van een maatwerkvoorziening (waaronder een pgb).

3.1 Eigen kracht

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van maatwerkvoorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Het begrip eigen kracht is in de Wmo 2015 niet gedefinieerd. Wel is helder dat onder eigen kracht niet wordt verstaan dat het inkomen of vermogen van een cliënt toereikend is om een voorziening zelf aan te schaffen. Uiteraard mag een financieel daadkrachtige cliënt wel gewezen worden op de mogelijkheid om voorzieningen op eigen kosten te realiseren.

Voorbeelden van situaties in de jurisprudentie waarin eigen kracht wel een rol speelde:

  • Opsparen van zware boodschappen

  • Herinrichting van de woning en verplaatsing van voorwerpen

  • Het ophangen van een douchegordijn

  • Het gebruik van adequate apparatuur en deze strategisch plaatsen

  • Behandeling ondergaan en hieraan meewerken naar vermogen (al wordt dit ook in de jurisprudentie ook gezien als een beroep op de Zorgverzekeringswet)

  • Overlast melden bij de politie

  • Het gebruik van een badplank uitproberen als alternatief voor een woningaanpassing

  • Gebruik maken van hulp van vrijwilligers of een sportinstructeur, als alternatief voor begeleiding

Strijkvrije kleding en gebruik apparatuur

Eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op ondersteuning te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals aanschaf van huishoudelijke apparatuur, kunnen bekeken worden. Mogelijk is er een hulpmiddel waardoor een cliënt een taak weer zelf kan verrichten.

Gebruik eigen auto

Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn:

  • als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken op de korte afstanden, of

  • als de auto voor hun beperking aangepast zou moeten worden.

In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou een maatwerkvoorziening mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van extra kosten. In dat geval worden alleen de extra kilometers, die bovengebruikelijk zijn, vergoed. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van extra kosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest. Maar in beide gevallen geldt dat in eerste instantie wordt gekeken naar de regiotaxi als mogelijke oplossing. De Verordening regelt immers dat als er een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, de goedkoopst-passende voorziening wordt verstrekt.

3.2 Gebruikelijke hulp

Onder gebruikelijke hulp wordt (zie artikel 1.1.1 van de wet) verstaan: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het gaat hierbij dus om huisgenoten, personen die met de cliënt één woning delen en daardoor bepaalde momenten gezamenlijk met de cliënt aanwezig zijn. Uit de jurisprudentie blijkt dat er belang wordt gehecht aan de wijze waarop een gemeente het begrip gebruikelijke hulp concreet invult. Daarom is bijlage 4 een nadere invulling gegeven wat de gemeente Pijnacker-Nootdorp hieronder verstaat. De basis voor deze invulling ligt in het Protocol gebruikelijke zorg van CIZ (april 2005).

3.3 Mantelzorg

Mantelzorg komt voort uit een tussen personen bestaande sociale relatie (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Het gaat om hulp die verder gaat dan gebruikelijke hulp. Mantelzorg is vrijwillige, onbetaalde zorg en kan niet verplicht worden. Op het moment dat een mantelzorger betaald wil worden voor de verleende ondersteuning, dan is geen sprake meer van mantelzorg.

Ondanks dat mantelzorg niet verplicht kan worden, doet de gemeente wel zoveel mogelijk een beroep op de zorg van mensen voor elkaar. Waar burgers de ondersteuning ook zelf met hun netwerk kunnen organiseren, wordt geen maatwerkvoorziening ingezet. Dit past bij de gedachte van de Wmo 2015 om de betrokkenheid van mensen bij elkaar te vergroten. De mogelijkheden van mensen of hun sociale omgeving om zelf te voorzien in hulp en ondersteuning is te veel op de achtergrond geraakt.

Ondersteuning van mantelzorgers kan eraan bijdragen dat zij hun ondersteuning kunnen blijven verlenen en het voorkomt of vermindert de inzet van Wmo-ondersteuning. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en kinderen gewend of bereid zijn om bijvoorbeeld boodschappen te doen, extra te koken of de was mee te nemen. Buren of kennissen kunnen kinderen mee naar school of naar de sportclub nemen.

3.4 Hulp uit het sociale netwerk van een cliënt

Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt om een beroep op het eigen sociale netwerk te doen voordat hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Als een cliënt met hulp uit het sociale netwerk in staat is tot zelfredzaamheid en participatie, hoeft het college daarom op grond van artikel 2.3.5 lid 3 en 4 van de Wmo 2015 geen maatwerkvoorziening te verstrekken.

Volgens jurisprudentie kan het college hulp vanuit het sociale netwerk niet afdwingen. De personen uit het sociale netwerk zijn namelijk niet verplicht om de cliënt bij te staan. Hiertoe zijn dan ook geen verplichtingen opgenomen in de Wmo 2015 (met uitzondering van gebruikelijke hulp). Wanneer er geen sociaal netwerk is, of de personen uit het sociale netwerk geen ondersteuning kunnen of willen bieden, dan zal het college de benodigde ondersteuning moeten organiseren.

Ondanks dat hulp vanuit het sociale netwerk niet verplicht kan worden, doet de gemeente wel zoveel mogelijk een beroep op de zorg van mensen voor elkaar. Waar burgers de ondersteuning ook zelf met hun netwerk kunnen organiseren, wordt geen maatwerkvoorziening ingezet. Dit past bij de gedachte van de Wmo 2015 om de betrokkenheid van mensen bij elkaar te vergroten.

3.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Wat in een concrete situatie algemeen gebruikelijk is, hangt vaak af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag en ook van de individuele situatie van de cliënt. Algemeen gebruikelijke voorzieningen hoeven niet vanuit de Wmo te worden verstrekt.

Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel is algemeen gebruikelijk als deze:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking én;

  • daadwerkelijk beschikbaar is, én

  • aan passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is, én

  • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo: “een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat belanghebbende daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” (zie o.a. CRvB 24-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:614). Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kan een fiets met trapondersteuning algemeen gebruikelijk zijn voor een volwassene, maar weer niet voor een jongere van 12 jaar met een energetische beperking. Ook kan een in beginsel algemeen gebruikelijke voorziening voor een individu waarbij de handicap plotsteling ontstaat toch niet algemeen gebruikelijk zijn, omdat de betreffende voorziening eerder dan normaal aangeschaft of vervangen moeten worden.

Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden zijn:

  • tandem (met uitzondering van een ouder-kind tandem);

  • fiets met lage instap, ligfiets;

  • spartamet/ tandemmet; elektrische fiets/tandem (al dan niet met lage instap)

  • bakfiets, fietskar, aanhangfiets;

  • autoaccessoires: airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten, trekhaak;

  • éénhendelmengkranen;

  • thermostatische kranen;

  • kookplaat;

  • verhoogd toilet of toiletverhoger;

  • gebruikelijke renovatie van badkamer en keuken na verloop afschrijvingstermijn 1 ;

  • antislipvloer/coating;

  • zonwering (inclusief elektrische bediening);

  • ophogen tuin/bestrating bij verzakking;

  • gemaksdiensten van de zorgverzekeraar;

  • doucheglijstang;

  • thermostaatkraan;

  • verrijdbare airco;

  • luchtbevochtiger;

  • wasdroger;

  • verwijderen van lavet en vervangen door een douche;

  • centrale verwarming;

  • vervanging van vloerbedekking en gordijnen;

  • vervanging van reeds afgeschreven zaken;

  • elektrische garagedeuropener;

  • computer (eventueel met braille-leesregel);

  • eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen zoals rollators, krukken en loophulpen;

  • sta- op stoel;

  • aangepaste keukenspullen zoals openers, scharen en fixeersnijplanken;

  • noise cancelling koptelefoon.

Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Voor een aantal woonvoorzieningen hanteert het college afschrijvingstermijnen, die zijn opgenomen in bijlage 3 bij deze beleidsregels. Dat wil zeggen dat er alleen een woonvoorziening wordt toegekend, als de afschrijvingstermijn van een voorziening nog niet verstreken is. Er wordt vanuit gegaan dat een cliënt (of bij huur, de verhuurder) de woonvoorziening na deze afschrijvingstermijn op eigen kosten vervangt, omdat ook een persoon zonder beperkingen na verloop van de afschrijvingstermijn de woonvoorziening vervangt. Anders gezegd, het vervangen van de woonvoorziening wordt als algemeen gebruikelijk aangemerkt.

Voorbeeld: een cliënt kan geen gebruik meer maken van het bad. Deze moet worden vervangen door een inloopdouche. De badkamer is 30 jaar geleden voor het laatst gerenoveerd. Vertrekpunt is dan dat renovatie algemeen gebruikelijk is, omdat de badkamer is afgeschreven. De cliënt kan de badkamer renoveren op eigen kosten en daarbij gelijk zelf het bad laten vervangen door een inloopdouche.

3.6 Algemene voorzieningen en algemeen gebruikelijke diensten

De definitie van een algemene voorziening in de Wmo 2015 luidt: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

Algemene voorzieningen mogen in de weg staan aan het verstrekken van voorzieningen, mits die algemene voorzieningen:

  • daadwerkelijk beschikbaar zijn;

  • door de belanghebbende financieel gedragen kunnen worden;

  • adequate compensatie bieden.

Diensten van particuliere aanbieders (bijvoorbeeld een boodschappenservice van een supermarkt), waar de gemeente geen bemoeienis mee heeft, zijn strikt genomen geen algemene voorzieningen. Deze worden vaak aangemerkt als algemeen gebruikelijke diensten. De benadering is echter gelijk als bij algemene voorzieningen. Ook voor algemeen gebruikelijke diensten geldt dat de algemeen gebruikelijke dienst pas in de weg staat aan toekenning van een maatwerkvoorziening, als voldaan is aan de criteria hiervoor genoemd.

Bijdrage in de kosten

Vanaf 2020 geldt er een abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen. Algemene voorzieningen waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan, vallen vanaf dan ook onder het abonnementstarief. Als een bijdrage voor een algemene voorziening wordt gevraagd, betaalt de gebruiker of de marktprijs of een al dan niet kostendekkend tarief als het gaat om een door de gemeente gesubsidieerde voorziening.

Geen beschikking algemene voorziening

De zin ”zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk” moet wel in de context worden bekeken. Er kan wel een lichte toegangstoets plaatsvinden, om te beoordelen of een cliënt voldoet aan de criteria die gelden voor een specifieke algemene voorziening (bijvoorbeeld of het een inwoner van de gemeente betreft). Verder betekent het dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke diensten zijn:

  • peuterspeelzalen en scholen (onderwijs);

  • kinderopvang;

  • boodschappendiensten supermarkten;

  • glazenwasser;

  • tuinonderhoud;

  • commercieel sportaanbod;

  • klussendiensten;

  • was en strijkservice;

  • maaltijdvoorziening;

  • personenalarmering

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • algemeen maatschappelijk werk (via kernteam);

  • onafhankelijke clientondersteuning; MEE en Zorgbelang;

  • schuldhulpverlening en budgettering, (via team SHV gemeente)

  • vrijwilligers ondersteuning bij schuldhulp:

    • Humanitas

    • Schuldhulpmaatje

    • Kledingbank De buurvrouw Delft

    • Stichting urgente noden

    • Voedselbank Delft

  • dienstverlening door de GGD;

  • SWOP welzijns-/ouderenwerk:

    • ouderenadviseur;

    • welzijn op recept (via huisarts);

    • vrijwilligers boodschappendienst;

    • vrijwilligers klussen in en om het huis;

    • vrijwilligers digitale klussen;

    • vrijwilligers maaltijdbezorging (koel-vries);

    • vrijwilligers vervoer en begeleiding naar medische bestemming;

    • vrijwilligers belastingservice;

    • vrijwilligers formulierenbrigade;

    • vrijwilligers thuisadministratie;

    • vrijwilligers maatjes bezoekdienst;

  • zelf als vrijwilliger aan het werk; vrijwilligersmeldpunt SWOP;

  • mantelzorgondersteuning; mantelzorgmeldpunt SWOP (info, advies, luisterend oor, praktische ondersteuning);

  • vluchtelingenbegeleiding SWOP (ook voor advies over cultuurverschillen, taal en tolk);

  • inloop GGZ (Prins Hendrikstraat); activiteiten en info en advies;

  • buddynetwerk (maatjes ondersteuning bij kanker, aids);

  • inloophuis Debora Delft (lotgenotencontact bij kanker);

  • VTV (activiteiten voor mensen met een verstandelijke beperking);

  • VTV (thuishulp, oppas voor huishoudens met kind met beperking);

  • Jong Perspektief (vrijwillige hulp bij vrije tijd jongeren);

  • Humanitas Home start (vrijwillige hulp aan gezinnen, maatje);

  • Humanitas Home start (vrijwillige hulp voor vergunninghouders gezinnen, maatje);

  • Bibliotheek Oostland (o.a. taalhuis);

  • jongerenwerk, Informatie- en advieswerk (Stichting Jeugd en jongerenwerk Midden Holland);

    • ambulant jongerenwerk

    • individuele coaching jongeren;

    • meidenwerk;

    • sportvoorzieningen;

Gebouwen die specifiek zijn gericht op ouderen of gehandicapten

Is het gebouw waarin een cliënt verblijft specifiek bestemd voor gehandicapten of ouderen, dan mag een voorziening worden geweigerd als deze algemeen gebruikelijk is voor een dergelijk gebouw. Uit jurisprudentie blijkt dat die situatie zich voordoet als op grond van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat een sociale huurwoning die bestemd is voor een specifieke groep bewoners onmiskenbaar niet voldoet aan de geldende vereisten voor een dergelijke woning:

  • op grond van wettelijke voorschriften,

  • algemeen aanvaarde regels of

  • contractuele bepalingen.

Ook moet worden aangetoond dat de aangevraagde voorziening bij het wel voldoen aan die vereisten niet nodig zou zijn.

3.7 Beroep op voorliggende wetten

In artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015 is bepaald dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op enige andere wetten. De onderdelen b, c en d benadrukken dat de maatwerkvoorziening afgestemd moet worden met zorg, hulp en andere diensten uit het sociale domein. De formulering ‘voor zover daartoe aanleiding bestaat’ maakt duidelijk dat het college alleen dan tot deze afstemming verplicht is als de tijdens het onderzoek verzamelde gegevens daar aanleiding toe geven. De afstemming kan inhouden dat het college de aanvrager indien nodig verwijst naar de Zorgverzekeringswet, Wet op de jeugdzorg/Jeugdwet, Participatiewet etc.

Uit de Memorie van Toelichting volgt dat het college de cliënt kan wijzen op rechten op grond van andere wetten. Nergens blijkt echter uit dat andere wetten voorliggend zijn en of de aanspraak op een andere wettelijke regeling tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo 2015 leidt in de visie van de wetgever. Het onderzoek zal dus steeds moeten uitwijzen of cliënt een concreet beroep kan doen op andere wetten.

Kan een cliënt een beroep doen op een wettelijke voorziening, die niet is genoemd in artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015, dan kan van cliënt toch worden gevraagd hierop een beroep te doen, vanuit de eigen kracht (artikel 2.3.5 lid 3 Wmo 2015).

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Verpleging of verzorging is een aanspraak op grond van de Zvw. Een cliënt kan een beroep doen op deze wet als sprake is van een behoefte aan geneeskundige zorg of een verhoogd risico hierop. Voor wat betreft hulp bij maaltijden en persoonlijke verzorging is vaak de vraag of hiervan sprake is. Bedacht moet worden dat het vaak gehanteerde motto dat de Wmo enkel aan zet is als het gaat om ondersteuning met ‘handen-op-de-rug’ geen juist criterium is. Ook is niet van belang of het gaat om lijfsgebonden zorg. Zie in dit verband de Informatiekaart Wmo 2015 en Wijkverpleging van het Ministerie van VWS. Dit betekent praktisch gezien dat een cliënt enkel kan worden verwezen naar de Zvw na afstemming met de wijkverpleging.

Over hulp bij maaltijden heeft het Ministerie van VWS een specifieke pagina in het leven geroepen: https://www.informatielangdurigezorg.nl/volwassenen/maaltijdvoorziening

Wet langdurige zorg (Wlz)

Als een cliënt recht heeft op verblijf met zorg op grond van de Wlz, dan kan het college een maatwerkvoorziening weigeren (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015). Uitzondering hierop vormen de voorzieningen genoemd in artikel 8:6a Wmo 2015. Het gaat hierbij om hulpmiddelen en woningaanpassingen voor cliënten die thuis wonen. Met thuis wonen wordt bedoeld dat zij hun Wlz-indicatie verzilveren via een pgb, volledig pakket thuis (VPT) of modulair pakket thuis (MPT).

Ondanks dat de gemeente niet verplicht is om een maatwerkvoorziening te verstrekken aan een Wlz-gerechtigde, is ze hier wél toe bevoegd. De gemeente kan er in bepaalde situaties dus wel voor kiezen om aan een cliënt die Wlz-zorg ontvangt, aanvullend ondersteuning vanuit de Wmo te verstrekken. Dat de gemeente deze bevoegdheid heeft, betekent volgens de CRvB dat ze altijd zal moeten bekijken of ze hiervan gebruik maakt. Daarvoor is het noodzakelijk dat het college onderzoek heeft gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt (CRvB 19-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3933, CRvB 19-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4226 en CRvB 19-12-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4305). Naar verwachting is in veel gevallen de uitkomst van het onderzoek, dat de ondersteuningsvraag van de cliënt voldoende is opgelost met de zorg die vanuit de Wlz wordt geboden. Als er recht op zorg op basis van de Wlz bestaat, is de gemeente, voor de onderdelen die het betreft, niet verplicht maatschappelijke ondersteuning te bieden. Het kan echter voorkomen dat er een ondersteuningsbehoefte resteert, die niet door de Wlz wordt gedekt. Dit kan met name bij begeleiding (gericht op participatie), sportvoorzieningen en het bezoekbaar of logeerbaar maken van woningen het geval zijn.

Aanspraak op Wlz-indicatie

Als er redenen zijn om aan te nemen dat een cliënt aanspraak kan maken op een Wlz-indicatie, dan kan dit eveneens een reden zijn om een maatwerkvoorziening te weigeren (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015). De gemeente zal daartoe moeten aantonen dat cliënt voldoet aan de Wlz-criteria en hiervoor is het inwinnen van medisch advies onvermijdelijk.

Voorbeeld: Een cliënt op leeftijd maakt gebruik van dagbesteding en huishoudelijke hulp (schoonmaak, hulp bij maaltijden). Verder is er hulp bij de persoonlijke verzorging vanuit de wijkverpleging. Cliënt is al vaker verward op straat aangetroffen. De familie wil geen Wlz -indicatie aanvragen, vanwege de hoge bijdrage in de kosten. De gemeente kan medisch advies opvragen om te beoordelen of een cliënt voldoet aan de Wlz -criteria, en afstemming zoeken met CIZ.

Participatiewet

Het hebben van werk betekent dat een cliënt een daginvulling en een inkomen heeft. Als een cliënt dus beschikt over arbeidsmogelijkheden, dan heeft de gemeente vanuit de Participatiewet mogelijkheden om een cliënt te re-integreren in het arbeidsproces. Maar de Participatiewet biedt ook mogelijkheden voor beschut werk. Het uitgangspunt is dat als vastgesteld is dat iemand beschikt over arbeidsvermogen, hij van die mogelijkheden gebruik maakt en er geen dagbesteding wordt toegekend. Bedacht moet wel worden dat niet alle re-integratietrajecten een daginvulling vormen voor een cliënt. In die situatie zal cliënt mogelijk toch (tijdelijk) aangewezen zijn op dagbesteding vanuit de Wmo. Dagbesteding kan soms ook tijdelijk worden ingezet, als opstap naar regulier of beschut werk.

3.8 Goedkoopst adequate voorziening

Maatwerkvoorzieningen dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel passend, adequaat als de meest goedkope maatwerkvoorziening te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen passend en adequaat voor een cliënt, dan zal gekozen worden voor de goedkoopste maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend en adequaat is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt.

3.9 Hardheidsclausule

De individuele omstandigheden van de cliënt, zoals zijn persoonskenmerken en behoeften, kunnen het noodzakelijk maken af te wijken van de Verordening of deze Beleidsregels. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de cliënt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule is een uitzondering en geen regel. Het college geeft in verband met precedentwerking dan ook steeds duidelijk aan waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken.

Afwijken van verordening

Het afwijken van de Verordening gebeurt met een stevige onderbouwing onder toepassing van de in de Verordening opgenomen hardheidsclausule.

Afwijken van de beleidsregels

Er moet worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing daarvan voor een of meer cliënten gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). Dit wordt de ‘inherente afwijkingsbevoegdheid’ genoemd.

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING AANVRAGEN VOOR MAATWERKVOORZIENINGEN

Een maatwerkvoorziening komt pas aan bod als voldaan is aan de voorwaarden en weigeringsgronden van hoofdstuk 3. Dat betekent dat de beperkingen niet kunnen worden weggenomen:

  • Op eigen kracht

  • Met een beroep op gebruikelijke hulp

  • Met een beroep op mantelzorg

  • Met hulp van andere personen uit het sociale netwerk van cliënt

  • Met een beroep op algemene voorzieningen

  • Met een beroep op voorliggende wetten

Als cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, dan zal het college -uitzonderingen daargelaten- de goedkoopst compenserende voorziening toekennen.

4.1 Ondersteuning bij het wonen in een geschikt huis

4.1.1 Inleiding

Via de Wmo 2015 moet waar nodig ondersteuning worden geboden bij zelfredzaamheid en participatie. In de Verordening is dit nader gespecificeerd, waarbij het wonen in een geschikt huis onderdeel is van de zelfredzaamheid. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat een passende bijdrage kan worden vastgesteld: er moet een woning zijn. Een eigen woning kan zowel een koop- als huurwoning zijn. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning (wat niet betekent dat ook woningaanpassingen worden toegekend voor deze categorieën van woningen).

Als er geen woning is, dan is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen, dat is geen Wmo-zaak.

4.1.2 Afwegingskader algemeen

Normaal gebruik van de woning

Alleen problemen die de cliënt ondervindt bij het normale gebruik van de (huidige) zelfstandige woonruimte zijn relevant. Bij het normale gebruik van de woning gaat het om zogenaamde elementaire woonfuncties zoals slapen, (zorgen voor) eten en drinken, toiletgang en lichaamsreiniging. Verder is de toe- en doorgankelijkheid van de woning van belang. Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimten in de woning valt in principe niet onder de elementaire woonfuncties. Therapeutisch gebruik evenmin.

Eigen oplossingen

In redelijkheid mag er wat van de aanwezige huisgenoten verwacht worden, bijvoorbeeld het ophalen van de was van de bovenverdieping of het legen van de po op de bovenverdieping (gebruikelijke hulp). Dit is al sinds de Wvg-tijd de vaste lijn in de jurisprudentie, zie recentelijk CRvB 17-4-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1334. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid van herschikking binnen de woning (eigen kracht).

4.1.3 Primaat van verhuizing

Het college beoordeelt ook of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Deze beoordeling vindt alleen plaats als de kosten van het aanpassen van de woning meer bedragen dan € 10.000,-. Deze regel is bekend als het zogenaamde primaat van de verhuizing, in feite een specifieke toepassing van de regel dat alleen de goedkoopste passende voorziening wordt verstrekt.

Als de afweging tussen aanpassen en verhuizen wordt gemaakt, worden hierbij per geval alle relevante aspecten meegewogen. Hierbij gaat het in elk geval om onderstaande afwegingsfactoren, voor zover die toepasselijk zijn in de situatie van de cliënt.

  • a.

    Aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woonruimte

Het is afhankelijk van de beschikbaarheid van een adequate woning in de gemeente, of de gemeente genoodzaakt is om de bestaande woning aan te passen.

  • b.

    Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woning

Om inzicht te krijgen in wat de goedkoopst passende oplossing is, moeten de kosten van de direct noodzakelijke maar ook van voorzienbare aanpassingen in de huidige woning in kaart worden gebracht, zie ook de uitspraak van de CRvB 31-07-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1261. Deze kosten worden afgezet tegen een verhuizing, waarbij rekening gehouden moet worden met de volgende kosten:

  • eventuele verhuis- en inrichtingskosten;

  • aanpassingskosten nieuwe woning;

  • eventuele kosten voor vrijmaken van de nieuwe woning.

Zijn de kosten moeilijk (feitelijk) inzichtelijk te maken, dan kan worden volstaan met een zo goed mogelijke benadering van de werkelijkheid (ervaringcijfers, aannames). Ook de prognose van de cliënt speelt hierbij een rol bij de inschatting van de kosten (zie hierna onder bij e).

  • c.

    Volkshuisvestelijke afwegingen

Aanpassen van de oude (huidige) woning is ondoelmatig, als een reeds aangepaste woning beschikbaar is. Verder is van belang te onderzoeken of de huidige woning een zogenaamde sloopnominatie heeft. Ook dient rekening gehouden te worden met beschikbaarheid van een woning met een voldoende aantal kamers in relatie tot aantal bewoners.

Tenslotte is van belang dat de Wmo 2015 in artikel 2.3.6 regelt dat woningaanpassingen niet meer hoeven te worden verwijderd, als de cliënt er geen gebruik meer van maakt. Dat kan, met name in sociale huurwoningen, een prikkel zijn voor hergebruik ten behoeve van de Wmo-doelgroep.

  • d.

    Termijn waarop het woonprobleem opgelost kan worden

Verhuizing naar een woonruimte die voor de cliënt geschikt en betaalbaar is moet volgens Wvg-jurisprudentie binnen een medisch aanvaardbare termijn te realiseren zijn, zie ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8980. Wat medisch aanvaardbaar is kan per geval verschillen, en zal middels onderzoek onderbouwd moeten worden. Verhuizen kan een snellere oplossing zijn dan aanpassen. Bijvoorbeeld wanneer het ontslag uit het ziekenhuis of de verpleeginrichting afhankelijk is van de woningaanpassing.

De mate van de noodzaak tot verhuizen mag in relatie worden gebracht tot de termijn waarop iemand een woning kan betrekken. In een situatie waar blijkt dat de medische noodzaak voor een verhuizing niet groot is, kan de termijn worden verlengd, indien dat verantwoord is. Het college verwacht van cliënt een actieve inspanning naar het zoeken van een geschikte woning. Ook de Wmo consulent kan de cliënt begeleiden bij het zoeken naar een andere woning. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van het regionale woningportaal “Woonnet-Haaglanden” voor sociale huurwoningen. Ook kan er gekeken worden of de client in aanmerking komt voor een urgentie/bemiddeling binnen de regio Haaglanden. Dit kan op basis van de Huisvestingsverordening Pijnacker-Nootdorp (2019-2023) en de bijbehorende beleidsregels urgentieverklaringen.

  • e.

    Prognose wonen – zorg

In navolging van het onder d. genoemde, moet eveneens rekening gehouden worden met de tijdsinschatting over de gebruiksduur van de aangevraagde woonvoorzieningen. Bij de afweging kan rekening gehouden worden met de prognose van het ziektebeeld, al of niet op de wachtlijst staan voor opname in een woonzorgcentrum of andere woonvorm, etc. Hierbij gaat het erom dat de investeringskosten in verhouding staan tot de verwachte duur van het gebruik van de geboden voorziening, waarbij het uitgangspunt is dat de gemeente een resultaatsverplichting heeft.

  • f.

    Sociale omstandigheden

Verhuizing kan leiden tot aantasting van het sociale netwerk van de belanghebbende. Als dit aan de orde is moet kritisch worden bekeken of dit leidt tot het wegvallen van de volgende aspecten van het sociale netwerk:

  • mantelzorg die nodig is voor het overwinnen van beperkingen in het normale gebruik van de woning;

  • mantelzorg die in belangrijke mate ondersteunt bij algemene dagelijkse levensactiviteiten (ADL);

  • buurtgebonden vrijwilligerswerk;

  • gevolgen voor de aanwezige huisgenoten;

  • overige door de cliënt aangehaalde factoren.

  • g.

    Integrale afweging verschillende Wmo-voorzieningen (wonen, vervoer, rolstoelen)

Afstemming met overige Wmo-voorzieningen is van belang om te komen tot een besluit op een aanvraag. Afstemming met vervoersvoorzieningen kan een belangrijke rol spelen. De afstand tot openbaar-vervoerhaltes en de aanwezigheid van voorzieningen zoals winkelcentra, scholen en andere voorzieningen kan daarbij van belang zijn.

  • h.

    Eigen woning

Verhuizen kan nog meer consequenties hebben wanneer de persoon met beperkingen eigenaar is van de woning. Er wordt nagegaan of cliënt vermogensverlies lijdt bij gedwongen verkoop en er een schuld ontstaat als restant. Van ernstig vermogensverlies is sprake als 5% of meer op de verwervingsprijs moet worden toegelegd. Ook voor de gemeente zijn er extra consequenties wanneer het een eigen woning betreft. Bij een aangepaste eigen woning is minder kans op hergebruik. Bij grotere aanpassingen kan daarom ook bezien worden of plaatsing van een herplaatsbare woonunit kan leiden tot het resultaat.

  • i.

    Noodzaak tot verhuizen door inkomensachteruitgang

Iemand kan door zijn beperkingen aangewezen zijn op een (arbeidsongeschiktheids-)uitkering, wanneer werken niet meer mogelijk is. Het hierdoor ontstane inkomensverlies kan ertoe leiden dat een cliënt de woonlasten van zijn huidige woning niet meer kan dragen waardoor verhuizen een adequatere oplossing is dan aanpassing van de huidige woning.

  • j.

    Woonlastenstijging en draagkracht

Wanneer een woonruimte als niet betaalbaar wordt beschouwd hangt af van de individuele situatie. Een voorbeeld is een woning waarvan de huur boven de individuele huurtoeslaggrens ligt terwijl cliënt, gelet op de hoogte van zijn inkomen, wel voor huurtoeslag in aanmerking zou komen. Indien bij verhuizing de woonlastenstijging de draagkracht van cliënt te boven gaat, moet hiermee rekening worden gehouden. Uitgangspunt zijn algemeen aanvaarde normen voor woonlasten in relatie tot het inkomen.

4.1.4. Mantelzorgwoning

Er is sprake van een mantelzorgwoning als een zorgvrager bij de mantelzorger gaat wonen of andersom en hiervoor tijdelijk een aan- of bijgebouw bij de woning van de mantelzorger geschikt wordt gemaakt, een tijdelijke mantelzorgunit aan de woning wordt gekoppeld, dan wel een aparte tijdelijke woning of woonunit op het erf van de mantelzorger wordt gerealiseerd. Ook in deze situatie gaat het college uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het voorzien in eigen woonruimte. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is het uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente Pijnacker-Nootdorp kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen in de mantelzorgwoning houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Een veelgehoord argument is dat de bouw van een mantelzorgwoning goedkoper is dan het voorzien in kosten van huishoudelijke hulp, begeleiding en woonvoorzieningen in de woning van waaruit de cliënt verhuist (naar de mantelzorgwoning). Voor cliënten met een Wlz-indicatie wordt begeleiding en huishoudelijke hulp vanuit de Wlz geleverd, maar bij cliënten zonder Wlz-indicatie kan dit inderdaad een belangrijk argument zijn. Als er sprake is van een mantelzorgwoning, verwacht het college daarom ook dat er in een bepaalde mate mantelzorg wordt verleend en wordt hier rekening mee gehouden bij een aanvraag om ondersteuning. Hierbij moet wel altijd onderzocht worden of er sprake is van een veranderde situatie en van (dreigende) overbelasting van de betreffende mantelzorgers. Zolang dat niet het geval is, verwacht het college dat de toegezegde mantelzorg daadwerkelijk wordt verleend en wordt hier dus geen maatwerkvoorziening voor ingezet. Wel is het mogelijk dat er professionele hulp ingezet moet worden naast de mantelzorg, omdat gelet op de beperkingen van de cliënt ondersteuning door een professional moet worden geboden.

4.1.5 Aanbouw

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt, dan wordt eerst onderzocht of het plaatsen van een losse woonunit compenserend is. Zeker als sprake is van een eigen woning, omdat hergebruik van de aanbouw voor de Wmo-doelgroep niet snel zal plaatsvinden.

Voorrang inpandige aanpassing

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding via een aanbouw plaatsvindt. Er wordt altijd voor de goedkoopst compenserende oplossing gekozen.

4.1.6 Gemeenschappelijke ruimten

Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten betreffen meestal het verbeteren van de toe- en doorgankelijkheid van entrees en portieken. Voorwaarde is dat de voorzieningen voor de cliënt noodzakelijk zijn om de eigen woning te kunnen bereiken en er geen sprake is van een woongebouw dat specifiek op mensen met een beperking is gericht. Het gaat hierbij specifiek om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen. Is er een andere voorziening noodzakelijk, dan wordt deze in principe niet verstrekt (artikel 4.2.1 lid 8 onder g Verordening).

Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt om, indien van toepassing, een beroep op de Vereniging van Eigenaren (VvE) of de woningbouwvereniging te doen voor het aanpassen van een gemeenschappelijke ruimte, voordat hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Indien een cliënt met succes op eigen kracht een beroep kan doen op de VvE of de woningbouwvereniging voor het aanpassen van de gemeenschappelijke ruimte, hoeft het college daarom op grond van artikel 2.3.5 lid 3 van de Wmo 2015 geen maatwerkvoorziening te verstrekken.

Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten mogen geen overlast opleveren voor overige bewoners en moeten voldoen aan bouwvoorschriften. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind. Criterium is uiteraard dat de goedkoopst passende voorziening wordt verstrekt.

4.1.7 Grote bouwkundige aanpassingen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig een bouwkundige calculatie wordt opgevraagd bij een ter zake deskundig bureau.

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen, voor zover van toepassing, in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de kosten van de maatwerkvoorziening dan wel vaststelling van het persoonsgebonden budget (hierna: pgb):

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden.

  • 9.

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening.

4.1.8 Woningsanering

Een maatwerkvoorziening voor woningsanering is mogelijk in gevallen waarin dit als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (COPD) noodzakelijk is. Basis is een duidelijke diagnose door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden bepaald. Verwacht wordt dat de cliënt zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat de cliënt zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten.

In de regel kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt indien:

  • de cliënt bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/verergeren;

  • vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. Indien de cliënt jonger is dan vier jaar kan ook de woonkamer worden gesaneerd. Er wordt alleen een voorziening voor woningsanering toegekend, als de in bijlage 3 genoemde afschrijvingstermijn nog niet verstreken is. Indien de cliënt verhuist, wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt omdat het algemeen gebruikelijk is dat bij verhuizing nieuwe vloerbedekking wordt aangeschaft. De Nadere regels geven aan hoe de maatwerkvoorziening wordt bepaald.

4.1.9 Prikkelarme rustruimte

Onder de Wmo 2015 volgt de gemeente Pijnacker-Nootdorp het Wvg –beleid voor wat betreft de Prikkelarme rustruimte (in Wet; uitraasruimte). Het gaat om een maatwerkvoorziening of pgb voor het (aanpassen van) een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. De maatwerkvoorziening is uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van de verstrekking. Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de prikkelarme rustruimte, het tot rust laten komen. In principe zal de ruimte daarom leeg, prikkelarm en veilig moeten zijn, en indien nodig zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de rustruimte moet voldoen. Waar mogelijk worden bestaande ruimten in de woning aangepast.

4.1.10 Overige bepalingen

Horen verhuurder bij woningaanpassing

Indien een huurder een woningaanpassing nodig heeft, moet de eigenaar gehoord worden omtrent het aanbrengen van die aanpassing. Toestemming van de verhuurder is niet meer vereist onder de Wmo 2015, zie artikel 2.3.7. van de wet.

Verwijderen woningaanpassing

De woningaanpassing hoeft bij het vertrek van de cliënt niet te worden verwijderd (artikel 2.3.7 lid 3 Wmo 2015). Deze regel is een uitzondering op artikel 7:216 lid 1 BW (TK 2013-2014, 33841, nr. 3, p.154).

4.2 Ondersteuning bij een (gestructureerd) huishouden

4.2.1 Inleiding

Artikel 4.3 in de Verordening regelt dat ondersteuning bij een gestructureerd huishouden betrekking kan hebben op:

  • het aanbrengen van structuur door de cliënt, regie voeren over de dagelijkse bezigheden, zelf regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken;

  • gebruik maken van het eigen probleemoplossend vermogen van de cliënt;

  • het realiseren van een schoon en leefbaar huis;

  • de noodzakelijke bereiding van maaltijden;

  • het aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen en gestreken kleding;

  • de noodzakelijke verzorging van kinderen die tot de leefeenheid behoren.

Voorafgaand aan het toekennen van ondersteuning hierbij beoordeelt het college of er andere mogelijkheden zijn om het probleem van de cliënt op te lossen.

In deze paragraaf wordt uitgewerkt wat onder de verschillende ondersteuning in dit kader wordt verstaan, wat gebruikelijke hulp is en welke andere voorliggende al dan niet gebruikelijke voorzieningen er zijn om problemen op te lossen bij het uitvoeren van het huishouden.

4.2.2 Het aanbrengen van structuur in het huishouden

Bij ondersteuning bij een gestructureerd huishouden hoort het aanbrengen van structuur, het regie voeren en plannen over het huishouden, zie artikel 4.3 lid 1 van de verordening. Een belangrijk startpunt is om te bezien of de cliënt zelf de regie kan voeren of dit kan leren. Sommige mensen zijn lichamelijk in staat om de huishoudelijke werkzaamheden zelf uit te voeren, maar hebben sturing nodig bij de planning van de werkzaamheden. In bepaalde gevallen zal die sturing blijvend nodig zijn, in andere gevallen kan het plannen aangeleerd worden. Ondersteuning hierbij is mogelijk, als daartoe een noodzaak is. Maar daaraan voorafgaand beoordeelt het college of gebruikelijke hulp een oplossing voor deze problemen kan bieden. Dat speelt alleen in situaties waarin iemand huisgenoten heeft.

4.2.3 Het realiseren van een schoon en leefbaar huis: aard van de activiteiten

Het gaat hierbij om alle activiteiten om de woning zelf, exclusief de tuin, schoon en leefbaar te houden, uiteraard voor zover de ruimten ook daadwerkelijk worden gebruikt.

Daarbij moet gedacht worden aan het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die nodig zijn om de woning normaal te gebruiken. Deze ruimten zijn die ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Ruimten die niet of nauwelijks worden gebruikt, hoeven minder vaak te worden schoongemaakt. Dat kan in de praktijk ook betekenen dat ruimten die zelden of nooit worden gebruikt niet schoongemaakt worden. Persoonskenmerken en behoeften kunnen het mogelijk of noodzakelijk maken van de gehanteerde normtijden af te wijken.

4.2.4 De noodzakelijke bereiding van maaltijden

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig, o.a. om voldoende eten en drinken en andere essentiële zaken in huis te hebben. Het gaat concreet om levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn, en zo nodig om de bereiding van maaltijden, als er geen andere mogelijkheden zijn.

In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klare maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden. Stichting Welzijn en ondersteuning Pijnacker-Nootdorp biedt ook diensten in het kader van boodschappen en maaltijden aan. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie als een aanvaardbare oplossing beschouwd als voldaan is aan de voorwaarden. Zie hierover in paragraaf 3.5.

De ondersteuning hierbij is beperkt tot het kunnen beschikken over levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks tot wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere meer incidentele inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten. Het is heel normaal dat mensen boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de ondersteuning bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Alleen als er geen alternatieven zijn kan ook de maaltijd bereid worden. Met diëten kan ook rekening gehouden worden (in het kader van boodschappen doen en maaltijdverzorging c.q. -bereiding) indien dat medisch noodzakelijk is.

4.2.5 Aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen en gestreken kleding

De dagelijkse kleding (en overig huishoudtextiel) moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent wassen, drogen en, als het medisch noodzakelijk is gezien de beperkingen, strijken van textiel. Het gaat uitsluitend over normale kleding voor alledag. Het uitgangspunt is dat er zo weinig mogelijk gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier door de cliënt rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

4.2.6 De noodzakelijke verzorging van kinderen die tot de leefeenheid behoren

Verzorging van kinderen kan onder de ondersteuning bij het huishouden vallen. Kinderopvang (peuterspeelzaal, voorschoolse-, tussenschoolse- en naschoolse opvang) vormt daarbij echter een algemeen gebruikelijke voorziening, als voldaan is aan de hiervoor geldende voorwaarden (zie paragraaf 3.5). Daarnaast wordt onderzocht of een andere ouder gebruik kan maken van een verlofregeling (calamiteitenverlof, zorgverlof).

De Wmo 2015 heeft vooral de functie om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet blijvende oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden ondervangen zodat er gezocht kan worden naar een eigen, al dan niet permanente oplossing.

4.2.7 Gebruikelijke hulp bij het voeren van een gestructureerd huishouden

Juist in het huishouden mag rekening worden gehouden met gebruikelijke hulp. Het onderzoek zal er dan ook op gericht zijn om de gebruikelijke hulp in kaart te brengen. Wat wordt verstaan onder gebruikelijke hulp is uitgewerkt in bijlage 4 bij deze beleidsregels.

4.2.8 Gebruik van voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen

Zie hiervoor paragraaf 3.5.

Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld:

  • het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant;

  • gebruik van hulpmiddelen voor het huishouden;

  • gebruik maken van boodschappendiensten;

  • was- en strijkservices en

  • alle andere denkbare en beschikbare mogelijkheden, voor zover dat in de situatie van de cliënt in redelijkheid een passende bijdrage zou kunnen bieden bij het realiseren van een gestructureerd huishouden.

Ook wordt gekeken naar de mogelijkheid of door gebruik van moderne huishoudelijke apparatuur een oplossing kan worden gevonden. Het gaat, afhankelijk van de situatie om stofzuigers, magnetron, wasmachines of -drogers, afwasmachines, strijkbout, strijkkruk et cetera.

4.2.9 Omvang van de ondersteuning

Als er geen op de Wmo 2015 voorliggende oplossingen zijn, zal het college een maatwerkvoorziening toekennen.

Bij de vaststelling van wat er in het individuele geval noodzakelijk is wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd, en nadien onder de Wmo 2007, zie de bijlage 1. Normering in het kader van artikel 4.3. van de Verordening. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. Binnen deze normen zijn er mogelijkheden om in specifieke situaties maatwerk te leveren.

4.2.10 HH1 en HH2

Bij toekenning van ondersteuning bij het huishouden als voor regievoering, ondersteuning bij het realiseren van een schoon en leefbaar huis en andere resultaten die hier worden genoemd is er een onderverdeling in HH 1 en HH2. Deze onderverdeling is afkomstig uit het bestek voor de aanbesteding van hulp bij het huishouden en heeft betrekking op de aard en zwaarte van de benodigde hulp in een individueel geval. Een (tijdelijke) maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden kan, al naar gelang van het resultaat waar het om gaat, bestaan uit:

HH 1: Hulp bij het huishouden:

  • huishoudelijk werk, zoals: stofzuigen, reinigen van badkamer, toilet en keuken, kamers opruimen, stof afnemen, bedden opmaken, afhalen en verschonen, opruimen huishoudelijk afval;

  • ramen zemen aan de binnenzijde;

  • kleding en linnengoed wassen;

  • indien medisch noodzakelijk het strijken van bovenkleding;

  • boodschappen doen voor het dagelijks leven, indien hiervoor geen voorliggende voorziening mogelijk is;

  • actief opmerken van veranderingen en/of bijzonderheden in bijvoorbeeld de gezondheid en sociale situatie en van behoefte aan meer of andere ondersteuning en dit communiceren via de contactpersoon van de aanbieder naar het Wmo taakveld bij de gemeente. Voorbeelden zijn: het signaleren van onveilige situaties en knelpunten in het huishouden en eventuele veranderingen in de wijze waarop de klant in staat is tot het voeren van zijn eigen huishouden (zoals bedorven eten in de koelkast; niet opengemaakte post; verwaarlozing). Signalen worden besproken met de cliënt en doorgegeven aan de contactpersoon in de eigen organisatie, die de signalen doorgeeft aan het Wmo taakveld.

HH 2: Hulp bij het huishouden 2: huishoudelijke werkzaamheden

Het gaat bij HH2 om de activiteiten van HH1, aangevuld met activiteiten in het kader van organisatie van het huishouden:

  • zorg voor voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen, aanreiken van de maaltijd);

  • opvang en/of verzorging van jonge kinderen tot 12 jaar, wanneer hier geen voorliggende voorziening voor mogelijk is;

  • dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren;

  • actief handelen naar aanleiding van signalen;

  • advies, instructie en voorlichting over huishoudelijk werk.

4.3 Ondersteuning bij zelfzorg, de thuisadministratie, het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk en dagbesteding

4.3.1 Inleiding

De ondersteuningsvormen ondersteuning bij zelfzorg, de thuisadministratie, het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk en dagbesteding zijn onderdeel van de maatwerkvoorziening begeleiding.

Begeleiding is in de Wmo 2015 gedefinieerd als 'activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven’ (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Het gaat dus om hulp in het dagelijks leven om zelfstandig te kunnen leven. Dit kan individuele begeleiding zijn of in een groep (dagbesteding).

Begeleiding hangt nauw samen met de ondersteuning die is gericht op behoud of verbetering van zelfredzaamheid. Bij begeleiding gaat het echter niet om de overname van taken, maar om de ondersteuning ervan. Daarbij zal het veelal gaan om het ondersteunen bij laten uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl) door de cliënt zelf, zoals een aansporing om onder de douche te gaan.

De doelgroep die in aanmerking kan komen voor begeleiding bestaat uit (artikel 1.2.1 Wmo 2015):

  • cliënten met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem; en

  • die niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

4.3.2 Resultaatgebieden begeleiding

De te behalen resultaten van de begeleiding zijn, evenals een beschrijving van de begeleidingsactiviteiten, opgenomen in de Deelovereenkomst maatwerkvoorziening begeleiding (hierna: Deelovereenkomst begeleiding). De Deelovereenkomst begeleiding omvat ook afspraken over het verstrekken van individuele opdrachten aan de zorgaanbieders, de wijze van leveren van de maatwerkvoorziening, monitoring, administratie, verantwoording, bekostiging en declaratie. De afspraken zijn ook – voor zover van belang - opgenomen in deze beleidsregels omdat ze bepalend zijn voor de indicatiestelling, waaronder de toekenning van pgb’s.

Resultaatgebieden begeleiding

Resultaten en activiteiten die deel kunnen uitmaken van de Maatwerkvoorziening Begeleiding:

De Maatwerkvoorziening Begeleiding is gericht op:

  • het begeleiden van een cliënt bij zijn verslechterende zelfredzaamheid en/of participatie; of

  • het stabiliseren van de zelfredzaamheid en/of participatie van cliënt; of

  • het verbeteren van de zelfredzaamheid en/of participatie van cliënt.

Uitwerking resultaatgebieden

De door de zorgaanbieder te verrichten activiteiten vallen binnen de volgende resultaatsgebieden:

  • 1.

    Begeleiden bij een gestructureerd huishouden

  • 2.

    Ondersteunen bij en opbouwen van een sociaal netwerk voor de cliënt

  • 3.

    Ondersteunen van de thuisadministratie

  • 4.

    Ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding

  • 5.

    Ondersteuning bij zelfzorg

  • 6.

    Mantelzorgondersteuning

  • 1.

    Begeleiden bij een gestructureerd huishouden

    • Cliënt brengt structuur aan en voert regie over de dagelijkse bezigheden, regelt zelf en neemt besluiten, plant en voert taken uit

    • Cliënt is trouw aan behandeling

  • 2.

    Ondersteunen bij en het opbouwen van een sociaal netwerk voor de cliënt

    • Cliënt heeft een gezond sociaal netwerk en vervult daarbinnen een passende sociale rol

    • Cliënt is in staat een beroep te doen op personen in zijn/haar sociale netwerk

    • Cliënt kan eigen problematiek in relatie tot zijn/haar sociale netwerk hanteren

    • Bij bemoeizorg: Cliënt staat open voor opbouw sociaal netwerk

NB. Bij bemoeizorg en geïsoleerde cliënten zonder een sociaal netwerk is het resultaat 'Cliënt heeft een gezond Sociaal netwerk' een brug te ver. Het gaat hier om het opbouwen van een sociaal netwerk met als achterliggende doelstelling cliënten uit isolement of uit 'verkeerde/foute sociale' omgeving' te halen. Bij bemoeizorg is op die wijze afname van overlast en hanteerbaar gedrag beoogd.

  • 3.

    Resultaatgebied: Ondersteunen van de thuisadministratie

    • Overzicht van de administratie/administratie op orde

    • Tijdige betaling van rekeningen door cliënt

    • Inkomsten en uitgaven in balans

    • Indien aanwezig beheersbaar maken van de schuldenproblematiek (en indien mogelijk in relatie tot de inkomsten: vermindering van de schuldenlast)

  • 4.

    Resultaatgebied: Ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding

    • Cliënt heeft een zinvolle dagbesteding

    • Cliënt heeft onbetaald werk met ondersteuning

    • Cliënt heeft onbetaald werk zonder ondersteuning

    • Cliënt heeft betaald werk met ondersteuning

    • Cliënt heeft betaald werk zonder ondersteuning

    • Cliënt Mantelzorger is niet overbelast

  • 5.

    Resultaatgebied: Ondersteuning bij zelfzorg

    • Cliënt is in staat zichzelf (eventueel met behulp van aansturing) te verzorgen

    • Cliënt draagt schone kleding

    • Cliënt ziet er verzorgd uit

    • Cliënt komt afspraken met zorgprofessionals (zoals huisarts, tandarts, medisch specialist) na

    • Cliënt is trouw aan behandeling

  • 6.

    Resultaatgebied: Mantelzorgondersteuning

    • Mantelzorger is niet overbelast

    • Mantelzorger kan effectief ondersteunen

4.3.3 Afwegingskader bij zelfzorg, thuisadministratie en opbouw en onderhouden van een sociaal netwerk

In het algemeen geldt dat eerst wordt onderzocht of een cliënt de mogelijkheid heeft om de beperkingen weg te nemen met eigen oplossingen (eigen kracht, gebruikelijke hulp, etc.) of een beroep op een andere wet. Deze oplossingen gaan voor op de inzet van een maatwerkvoorziening begeleiding. Zie hierover ook hoofdstuk 3.

Zelfzorg

Zie in de eerste plaats paragraaf 3.7. Persoonlijke verzorging kan zowel vanuit de Zvw als vanuit de Wmo 2015 worden geboden. Persoonlijke verzorging wordt vanuit de Zvw geboden als sprake is van een behoefte aan geneeskundige zorg of een verhoogd risico hierop. De wijkverpleegkundige beoordeelt of hier sprake van is. De toevoeging “of een hoog risico daarop” is de basis voor inzet van persoonlijke verzorging bij mensen, bijvoorbeeld op een hoge leeftijd, die nog niet direct behoefte hebben aan geneeskundige zorg, maar wel een hoog risico hebben hieraan behoefte te krijgen. De (wijk)verpleegkundige heeft de ruimte om, op basis van de professionele afweging, persoonlijke verzorging in te zetten in een situatie waar nog geen sprake is van dominante medische problematiek.

Cliënten kunnen aanspraak maken op persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 wanneer de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhangt met de behoefte aan begeleiding. Persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 kan dan bestaan uit hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid. Hierbij hoeft het niet altijd te gaan om persoonlijke verzorging ‘met de handen op de rug’ of verzorging die niet lijfsgebonden is.

Als de Wmo consulent vermoedt dat een cliënt in aanmerking komt voor persoonlijke verzorging vanuit de Zvw, dan vindt hierover afstemming plaats met de wijkverpleging. De wijkverpleegkundige stelt de indicatie en zonder indicatie kan Wmo-ondersteuning niet worden geweigerd met een beroep op artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015.

Thuisadministratie

Op het gebied van hulp bij de thuisadministratie zijn er diverse oplossingen beschikbaar die voorgaan op de inzet van een maatwerkvoorziening. Hierbij kan specifiek gedacht worden aan:

  • “formulierenbrigades”;

  • hulp via vakverenigingen;

  • budgetbeheer en -begeleiding;

  • vrijwillige schuldhulp en/of

  • vrijwillige schuldhulpverlening.

Opbouw en onderhouden van een sociaal netwerk

Om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer is van belang dat een cliënt kan deelnemen aan het “leven van alledag” en de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten kan onderhouden. Het aangaan en onderhouden van sociale contacten zijn van belang om een sociaal isolement te voorkomen.

Voor cliënten met beperkingen of met chronische psychische of psychosociale problemen is het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk echter niet altijd vanzelfsprekend. Indien een cliënt hierbij beperkingen ondervindt dienen deze beperkingen te worden verminderd om een sociaal isolement te voorkomen. Om een cliënt hierbij te ondersteunen heeft het college diverse mogelijkheden beschikbaar die voorgaan op de inzet van een maatwerkvoorziening, zie de lijst met algemene voorzieningen en algemeen gebruikelijke diensten in bijlage 1.

4.3.4 Afwegingskader ondersteuning bij dagbesteding

Om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen is het van belang dat een cliënt een zinvolle dagbesteding heeft en –indien van toepassing- eventuele mantelzorgers niet overbelast raken. Voor veel mensen is het hebben van een ingevulde dag uiteraard heel gewoon. Vanaf 4 jaar bezoekt ieder kind het onderwijs, na het onderwijs vinden de meeste mensen werk, als er niet meer gewerkt hoeft te worden zijn veel mensen uitstekend in staat hun dag te vullen.

Voor wie dat, door de ondervonden beperkingen, niet kan, is dagbesteding een belangrijke doelstelling onder de Wmo 2015. Voor veel mensen geldt dat de dag wordt besteed aan onderwijs en werk. Dat betekent dat tussen 4 jaar en de AOW-leeftijd (die op dit moment verschuift) er in principe van uitgegaan mag worden dat wie dat kan naar het onderwijs gaat en wie dat kan aan het werk gaat. Uitsluitend wanneer dat, om wat voor reden, niet mogelijk is, kan de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening aanbieden om een ingevulde dag te hebben.

Een dag kan op veel verschillende manieren ingevuld worden. Het kan gaan om arbeidsmatige-, recreatieve- of andere activiteiten. Bij deze activiteiten kan ook het aspect van het vasthouden van aangeleerde mogelijkheden, of het eventueel uitbreiden van die mogelijkheden, een rol spelen. De manier waarop de dag besteed wordt en of er leermatige of behoudende aspecten aanwezig zijn moet gedurende het onderzoek na melding bepaald worden. Het is sterk van de persoon afhankelijk of er leeraspecten zijn of niet. Het is ook sterk van de persoon afhankelijk of arbeidsmatige aspecten mogelijk zijn of niet. Is dat niet mogelijk, dan zal het karakter van dagbesteding deels recreatief worden. Ook mengvormen kunnen zeer frequent voorkomen; alleen dat al is een aanwijzing dat het leveren van maatwerk vereist is.

De vraag is of er behoefte is aan dagbesteding en waarom. Daarna moet bezien worden of er eigen mogelijkheden of andere alternatieven zijn. Pas aan het eind de omvang te bepalen. Dit omdat er ook combinaties mogelijk zijn, die in een arrangement de eigen oplossingen kunnen aanvullen met een maatwerkoplossing.

Is er een behoefte aan een ingevulde dag die niet met eigen oplossingen of een beroep op andere wetten, algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen of diensten kan worden ingevuld, dan gaat het om de vraag wat voor soort dag invulling gewenst is. Gaat het om een arbeidsmatige of vooral recreatieve invulling of een combinatie van die twee? En zo ja in welke verhouding?

Daarna komt de vraag van de omvang. Op de persoon afgestemd zal beoordeeld moeten worden aan hoeveel dagdelen dag invulling de cliënt behoefte heeft. Het aantal toe te kennen dagdelen dagbesteding is gemaximeerd op 9 dagdelen per week.

4.3.5 Onderscheid basis of specialistische begeleiding

Voor de cliënt die begeleiding in natura ontvangt is minder van belang of sprake is van begeleiding basis of specialistisch. Voor de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder en de cliënt die begeleiding inkoopt met een pgb is dit echter wel van belang. Hierna wordt aangegeven hoe het onderscheid wordt gemaakt:

Uitgangspunt is dat er begeleiding basis geïndiceerd wordt, tenzij er argumenten zijn waarom dit niet volstaat. Verder is het aan het de Wmo consulent om te beoordelen of sprake is van begeleiding basis of specialistisch. Deze beoordeling vindt altijd op individuele basis plaats.

De Wmo consulent onderzoekt de aard van de ondersteuningsvraag en vormt zich een concreet beeld van de praktische inzet die nodig is in het kader van de begeleiding individueel of begeleiding groep.

De volgende factoren kunnen om specialistische deskundige competenties van de begeleider/zorgverlener vragen:

  • de aanwezigheid van gedragsproblemen of de mate van voorspelbaarheid van gedrag. Als een cliënt onvoorspelbaar gedrag vertoont is de ondersteuning die nodig is vaak complexer;

  • dynamische of onstabiele situatie. Bij een wisselende ondersteuningsvraag of een steeds veranderende situatie wordt een beroep gedaan op het anticipatievermogen van de begeleider;

  • is multidisciplinaire afstemming door de begeleider nodig? De mate waarin hier een beroep wordt gedaan op de regievaardigheden van de begeleider;

  • de aanwezigheid van forse communicatieproblemen die een beroep doen op speciale competenties van een begeleider. Dit kan zowel fysiek zijn (doof, stom, blind) als neurologisch (afasie) als een verstandelijke oorzaak hebben (de vraag niet goed onder woorden kunnen brengen of antwoorden niet begrijpen).

Wat leidt niet per definitie tot een indicatie voor begeleiding specialistisch?

  • mate van beperkingen: Iemand met licht verstandelijke beperkingen kan moeilijker te ondersteunen zijn dan een persoon met ernstige verstandelijke beperkingen;

  • meervoudige problematiek in de zin van meervoudig beperkt: Dit hoeft niet per se complex te zijn. Te denken valt aan de zorg en ondersteuning van mensen die zowel verstandelijk als lichamelijk zwaar beperkt zijn;

  • omvang en duur: Dat is niet hetzelfde als complex/specialistisch.

4.3.6 Normering begeleiding

Bij de vaststelling van wat er in het individuele geval noodzakelijk is wordt voortgebouwd op de systematiek zoals die tot 2014 onder de AWBZ werd gehanteerd, zie de bijlage 2. Normering ondersteuning art. 4.4 t/m 4.7 van de Verordening. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is onder de AWBZ tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders. Binnen deze normen zijn er mogelijkheden om in specifieke situaties maatwerk te leveren.

4.3.7 Vervoer

In de beschikking wordt vastgesteld of vervoer nodig is en onderdeel moet uitmaken van de maatwerkvoorziening begeleiding individueel of groep. Als vervoer geïndiceerd wordt dan is de zorgaanbieder verplicht dit te organiseren. Het vervoer kan hij regelen in samenspraak met de cliënt, hij kan dit zelf regelen of hij kan daarvoor een overeenkomst sluiten met een vervoerder. Het vervoer moet zodanig georganiseerd worden dat het bruikbaar is voor de cliënt. lndien nodig maakt begeleiding van/naar de deur hier onderdeel van uit. In het natura- of pgb tarief voor begeleiding is rekening gehouden met de noodzakelijke vervoerskosten. Hiervoor wordt dus geen aparte vergoeding verstrekt. Aan de cliënt mag geen extra bijdrage gevraagd worden voor het vervoer.

4.4 Ondersteuning bij beschermd wonen en opvang

In het kader van de Wmo 2015 zijn alle gemeenten verantwoordelijk voor beschermd wonen en opvang. De wet zegt er het volgende over (artikel 1.2.1):

“Een ingezetene van Nederland komt overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening bestaande uit

  • b.

    beschermd wonen, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, voor zover hij in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving, dan wel

  • c.

    opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving”.

Iedereen kan een vraag voor een maatwerkvoorziening in het kader van beschermd wonen en opvang vooralsnog dus indienen bij elke gemeente. Voorlopig werkt de gemeente Pijnacker-Nootdorp voor beschermd wonen en opvang samen met de gemeenten Delft, Westland en Midden-Delfland. Per 1 januari 2015 is het college van de gemeente Delft (centrumgemeente) gemandateerd om in het kader van beschermd wonen en opvang besluiten over de toegang tot deze voorzieningen te nemen voor cliënten van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Aansluiting beleid centrumgemeente

In artikel 6.3 van de Verordening en in de Nadere regels zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot het pgb voor beschermd wonen. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het beleid van de centrumgemeente Delft. De gemeente Pijnacker-Nootdorp kiest er echter voor om de aanspraak op beschermd wonen en opvang volledig te verstrekken overeenkomstig de vigerende (raads- en college) verordeningen van de gemeente Delft en de gemeentelijke beleidsregels van deze gemeente. Dit geldt voor alle onderdelen van het beleid rondom beschermd wonen en opvang, waaronder de bepalingen die zien op de toegang en de bijdrage in de kosten. Hiermee wordt geborgd dat de aansluiting op het actuele beleid van centrumgemeente Delft is gewaarborgd.

Onderscheid beschermd wonen en begeleiding

Bij beschermd wonen gaat het om wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Beschermd wonen is bedoeld voor personen die zich, door psychische of psychosociale problemen of een licht verstandelijke beperking, niet op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving. Voor de beoordeling of voor een cliënt beschermd wonen of begeleiding moet worden ingezet, is dus van belang of de cliënt zelfstandig kan wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning. Als hier twijfel over bestaat, stemt de Wmo-consulent hierover af met de centrumgemeente.

4.5 Ondersteuning van mantelzorg

Dit resultaat moet de cliënt de mogelijkheid bieden in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen als de mantelzorg zo zwaar belast is dat mantelzorgverlening in gevaar komt. Dat kan het geval zijn als de mantelzorger door verlening van mantelzorg in diens eigen dagelijkse activiteiten overbelast raakt of dreigt te raken. De gemeente Pijnacker-Nootdorp is op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het ondersteunen van mantelzorgers van cliënten zonder een Wlz-indicatie. Een belangrijke vorm van ondersteuning kan zijn het bieden van respijtzorg. Respijtzorg wil zeggen: zorg waardoor de mantelzorger tijdelijk ontlast wordt van zijn taak. Dit kan door beroepskrachten of vrijwilligers en soms ook vanuit de aanvullende zorgverzekering.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft grote waardering voor mantelzorgers en ziet het belang ervan dat mantelzorgers zorg kunnen blijven leveren en niet overbelast raken. Daartoe wordt door de gemeente een actief beleid gevoerd m.b.t. het ondersteunen van mantelzorgers. Dit betekent dat de Wmo consulenten tijdens het onderzoek niet alleen bespreken welk deel van de problematiek kan worden weggenomen met behulp van mantelzorg, maar ook wat deze mantelzorgers nodig hebben om de mantelzorgtaken te blijven verrichten.

Onderzoek alternatieven

Er zijn veel mogelijkheden denkbaar om de mantelzorger in de bestaande situatie te ontlasten. Misschien is het mogelijk met behulp van een hulpmiddel (denk bijvoorbeeld aan een alarmeringssysteem) de mantelzorger meer ruimte te bieden. Dit terrein zal als eerste beoordeeld moeten worden. Ook hier kunnen adviseurs worden ingeschakeld als die op dit terrein beschikbaar zijn. Te denken valt verder aan persoonlijke verzorging vanuit de Zvw. Ook algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen zullen hier niet gemakkelijk een totaaloplossing bieden, maar wellicht wel een bescheiden bijdrage, zoals deelname aan activiteiten van de SWOP.

Algemene mantelzorgondersteuning

De gemeente Pijnacker-Nootdorp biedt algemene mantelzorg ondersteuning aan via bureau mantelzorgondersteuning Pijnacker-Nootdorp.

Maatwerkvoorzieningen

Ter ontlasting van de mantelzorger kunnen in elk geval de volgende maatwerkvoorzieningen worden ingezet:

  • Begeleiding

  • Kortdurend verblijf

  • Dagbesteding

  • Hulp bij het huishouden

Voor de vaststelling van wat in het individuele geval noodzakelijk is, wordt aangesloten bij de reguliere normering die op basis van deze beleidsregels geldt voor de betreffende maatwerkvoorziening, zie paragraaf 4.2 voor hulp bij het huishouden en paragraaf 4.3 voor begeleiding en dagbesteding. De maatwerkvoorziening ‘kortdurend verblijf’ wordt in sub paragraaf 4.5.1 nader toegelicht.

Criteria voor toekenning respijtzorg

  • De mantelzorger woont in de gemeente en zorgt voor een cliënt in de gemeente

  • De mantelzorger verleent gedurende een periode van ten minste 3 maanden aaneengesloten, minimaal 8 uur per week mantelzorg

  • De omvang van de toegekende respijtzorg is zodanig dat de mantelzorger daarmee effectief wordt ontlast en in staat blijft de mantelzorgtaken te blijven verrichten

De respijtzorg wordt toegekend aan de cliënt, niet aan de mantelzorger.

4.5.1 Kortdurend verblijf

De maatwerkvoorziening ten behoeve van het ontlasten van mantelzorgers kan bestaan uit kortdurend verblijf in een instelling. Kortdurend verblijf is dus uitsluitend bedoeld ter ontlasting van mantelzorgers. Het doel van kortdurend verblijf is dat de mantelzorger duurzaam inzetbaar blijft. De toets is dus of de mantelzorger inderdaad ontlast wordt en of het tijdelijk overnemen van de ondersteuning leidt tot duurzame inzet van de betreffende mantelzorger.

Afwegingskader kortdurend verblijf

In het algemeen geldt dat eerst wordt onderzocht of een cliënt de mogelijkheid heeft om de beperkingen weg te nemen met eigen oplossingen (eigen kracht, gebruikelijke hulp, etc.) of een beroep op een andere wet. Deze oplossingen gaan voor op de inzet van een maatwerkvoorziening kortdurend verblijf. Zie hierover ook hoofdstuk 3.

Op grond van artikel 4.9 lid 1 van de Verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor kortdurend verblijf indien hij voldoet aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

  • 1.

    het kortdurend verblijf noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger;

  • 2.

    de cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaande met permanent toezicht;

  • 3.

    de cliënt geen aanspraak kan maken op de Zvw of de Wlz om de overbelasting te voorkomen.

Onder permanent toezicht wordt verstaan toezicht die geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende escalatie in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de cliënt kan worden voorkomen.

Het toezicht kan gericht zijn op:

  • het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of

  • complicaties bij een ziekte; en/of

  • het verlenen van zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de cliënt zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen; en/of

  • het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen (voorkomen van escalatie en gevaar).

Omvang

Artikel 4.9 lid 3 van de Verordening bepaalt dat de omvang van kortdurend verblijf maximaal 1 etmaal per week bedraagt, waarbij de cliënt maximaal 28 etmalen aaneengesloten mag afnemen.

4.6 Ondersteuning bij het zich verplaatsen in en om de woning

Het gaat om cliënten die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. Hierbij betreft het verplaatsingen in en om de woning en om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan.

Vanuit de Zvw worden rolstoelen verstrekt voor beperkte (<26 weken) of onzekere duur. Als een cliënt vanuit een situatie van revalidatie is aangewezen op een rolstoel, dan zal hiervoor veelal een beroep kunnen worden gedaan op de Zvw

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal, zo nodig via een medisch of ergonomisch advies, een programma van eisen worden opgesteld voor de rolstoel en de daarvoor noodzakelijke aanpassingen en accessoires.

Deze uitgangspunten bij de selectie van een rolstoel zijn ook van toepassing op kinderrolstoelen. Daarbij geldt in nog hogere mate dan voor rolstoelen voor volwassenen dat de selectie zorgvuldig moet gebeuren. Omdat kinderen groeien is het aan te bevelen de rolstoel zodanig te selecteren dat deze niet jaarlijks vervangen hoeft te worden. Onder rolstoelvoorzieningen voor kinderen vallen ook buggy’s en wandelwagens (aangepast) en zitondersteuningselementen.

Rekening houden met mantelzorgers

Er wordt ook rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers. Als de mantelzorger bijvoorbeeld niet in staat is de rolstoel te duwen, zal gekeken worden naar alternatieven om het hier bedoelde resultaat te bereiken.

Beroep op Wlz

Voor cliënten die in een Wlz-instelling verblijven wordt de rolstoel verstrekt vanuit de Wlz.

4.7 Ondersteuning bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Om voor een maatwerkvoorziening voor lokaal verplaatsen in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het onderzoek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Het gewone openbaar vervoer (OV) of de buurtbus kunnen ook voorliggend zijn, voor alle of voor bepaalde verplaatsingen op langere afstanden. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden om mee te rijden met huisgenoten, mantelzorgers of vrijwilligers.

Omvang en vorm van de vervoersbehoefte

Als het college een maatwerkvoorziening dient te verstrekken wordt allereerst gekeken waaruit de vervoersbehoefte van de cliënt bestaat. Daarbij wordt gekeken naar de persoonskenmerken en (vervoers-)behoefte op de korte en lange afstanden, de frequentie en het motief van de verplaatsingen en eventuele bijzondere eisen, zoals het meenemen van kinderen, van spullen en de rolstoel bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Ook bewoners van een Wlz-instelling kunnen een vervoersbehoefte hebben die onder de Wmo 2015 valt. Vaak hebben zij een beperkte vervoersbehoefte, soms door hun beperkingen, maar ook door het feit dat zij geen boodschappen hoeven te doen en de huisarts aan huis komt.

Bij het bepalen van de vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak de cliënt een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar hoe vaak hij bestemmingen moet kunnen bereiken om deel te nemen aan het leven van alle dag en om de wezenlijke contacten die daarvan deel uit maken te kunnen onderhouden. Daarnaast is het van belang hoe de cliënt zich tot nu toe heeft gered, al dan niet met behulp van anderen en wat hij daarbij als belemmeringen heeft ondervonden.

Reikwijdte lokaal verplaatsen

De door het college te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer is voldoende passend als deze zich beperkt tot het mogelijk maken van het lokaal verplaatsen. Bij het lokaal verplaatsen gaat het om verplaatsingen in de eigen woon- en leefomgeving. Volgens jurisprudentie bedraagt de reikwijdte van het lokaal verplaatsen een afstand van 15 tot 20 km vanaf de woning van cliënt, dit komt overeen met 5 OV-zones. Omgerekend op jaarbasis komt dit neer op 1500 km of 600 OV zones. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS aanbiedt. De gemeente hoeft in het kader van de Wmo 2015 niet te voorzien in bovenregionaal vervoer.

Het college stelt cliënten in staat om te reizen binnen 5 OV zones of 20 kilometer vanaf de eigen woning en kent op jaarbasis maximaal 600 zones toe waarmee participatie mogelijk is over een afstand van 1500 km per jaar. De maximale reisafstand van een enkele rit mag daarbij niet langer zijn dan 5 OV zones of 20 kilometer vanaf de woning van cliënt, waarbij voor de berekening van het aantal kilometers wordt uitgegaan van de kortste route volgens de ANWB Routeplanner.

In onderstaande kaart zijn de OV zones weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Vervoersbehoefte van minderjarigen

Er bestaat een duidelijke relatie tussen de leeftijd van een cliënt en diens verplaatsingsgedrag.

  • Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte. De vervoersbehoefte zal in de regel niet dusdanig afwijkend zijn van die van niet-beperkte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een vervoersvoorziening.

  • Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben een beperkte individuele vervoersbehoefte voor deelname aan het maatschappelijk verkeer (verplaatsingen naast het reguliere woon-schoolverkeer, waarin wordt voorzien vanuit het leerlingenvervoer).

  • Bij kinderen van 12 jaar en ouder spelen verplaatsingen zich veelal af binnen de mogelijkheden van de fietsafstand of openbaar vervoer.

Uitzonderingen worden individueel beoordeeld.

Doel van het vervoer

Relevant is voor de Wmo het zogenaamde sociaal vervoer, oftewel vervoer in het kader van het leven van alledag in de eigen woon- of leefomgeving. Vervoer in verband met werk en het volgen van onderwijs hoort daar niet bij, vervoer in verband met bezoek aan (para-)medische behandelaars in de eigen regio wel.

Voorrang regiotaxi

Aan de hand van de vastgestelde vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een cliënt met een maximale loopafstand van 800 meter opgelost kan worden door gebruik van de regiotaxi. Hierbij houdt het college rekening met de individuele situatie en persoonskenmerken en behoeften van de cliënt.

Indien de regiotaxi een passende oplossing kan bieden, heeft die oplossing voorrang.

Regiotaxi is een luxe vorm van openbaar vervoer die vervoert van deur tot deur. Ook mensen zonder beperkingen kunnen hier tegen kostprijs gebruik van maken. Mensen die vanwege hun beperkingen veelal zijn aangewezen op de regiotaxi kunnen voor korting in aanmerking komen. Met een Regiotaxipas kunnen zij tegen OV-tarief reizen met de regiotaxi over 5 OV zones. Ook mensen met beperkingen kunnen sommige ritten met het gewone ov maken. Het gewone OV is in toenemende mate toegankelijk voor mensen met beperkingen. Indien zij echt zijn aangewezen op de regiotaxi, is dat hun openbaar vervoer en dus betalen zij daarvoor het OV tarief.

Indien collectief vervoer gezien de beperkingen van de cliënt geen passende ondersteuning biedt of niet beschikbaar is, kan het college een andere maatwerkvoorziening of een pgb voor een vervoersvoorziening verstrekken. Welke voorziening dat is, hangt helemaal af van de vervoersbehoefte op korte en langere afstanden, en de fysieke en geestelijke mogelijkheden van de cliënt.

Het kan bijvoorbeeld – in uitzonderlijke situaties- gaan om een aangepaste auto, maar ook om een scootmobiel, een aangepaste fiets of een andere maatwerkvoorziening voor lokaal verplaatsen.

Ernstig beperkte mobiliteit

Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter en een relevante vervoerbehoefte op korte afstanden zal het college beoordelen of naast een voorziening als de regiotaxi ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstanden. In veel gevallen zal men overigens kunnen volstaan met het verstrekken van een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Voor een vervoersvoorziening, zoals een scootmobiel, voor de korte afstanden gelden de volgende voorwaarden:

  • de persoon met beperkingen heeft objectief aangetoonde ernstige belemmeringen in de sta- en loopfunctie en ondervindt ten gevolge hiervan problemen bij het verplaatsen buitenshuis;

  • deze problemen doen zich voor op de zeer korte afstand (tot 100 meter) of de iets langere afstanden (tot 500 meter);

  • er kan geen gebruik gemaakt worden van andere oplossingen, zoals het openbaar vervoer, de fiets, een rolstoel, rollator, stok, en dergelijke;

  • in de vervoersbehoefte is niet of niet volledig te voorzien met collectief vervoer;

  • er moet een geschikte stallingsmogelijkheid voor de voorziening zijn, of die mogelijkheid moet gerealiseerd kunnen worden. Als een scootmobiel noodzakelijk is voor de beperkingen van cliënt, maar een adequate stallingsmogelijkheid ontbreekt, dan is het college verantwoordelijk hiervoor indien mogelijk te zorgen. Een scootmobiel dient gestald te worden in een daarvoor geschikte, overdekte en van elektrische aansluiting voorziene ruimte. Als het niet mogelijk is een adequate stallingsmogelijkheid te realiseren, kan er ook geen scootmobiel verstrekt worden. De stalling van een aangepaste fiets of driewielfiets is algemeen gebruikelijk. Hier moet de cliënt dus zelf voor zorgen.

Maatwerkvoorziening voor gebruik eigen vervoer

Zie over het gebruik van de eigen auto paragraaf 3.1 (eigen kracht). Als het college op basis daarvan besluit een pgb voor vervoer toe te kennen (voor de bovengebruikelijke ritten over korte afstanden per eigen auto) dan wordt deze berekend aan de hand van de actuele Nibud Prijzengids (Variabele kosten per maand, compacte middenklasse).

Mantelzorg en begeleiding bij vervoer

Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd vanwege de (medische) noodzaak om tijdens het vervoer in te kunnen grijpen. Het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider is dan gratis.

HOOFDSTUK 5 MAATWERKVOORZIENING IN NATURA EN PGB

5.1 Inleiding

Artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 bepaalt in lid 1 het volgende:

"Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een pgb dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken."

Door deze bepaling zijn er in de Wmo 2015 twee vormen van verstrekking mogelijk om het gewenste resultaat te bereiken. De eerste mogelijkheid is de maatwerkvoorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de cliënt een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. De tweede mogelijkheid is de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb.

5.2 Maatwerkvoorziening in natura

Bij een maatwerkvoorziening in natura verstrekt het college deze voorziening in de regel via een gecontracteerde leverancier (bijvoorbeeld een thuiszorgorganisatie of een hulpmiddelenleverancier). De vorm waarin de voorziening wordt verstrekt is niet bepaald, maar meestal wordt de voorziening aan de cliënt verstrekt:

  • in eigendom;

    Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij woningaanpassingen of bij hulpmiddelen met een geringe waarde.

  • In bruikleen:

    Hierbij gaat het om verstrekking op basis van een bruikleenovereenkomst als bedoeld in Boek 7A, artikel 1777 BW. De leverancier of de gemeente blijft in deze situatie eigenaar van de voorziening. Dit maakt het mogelijk maakt om de voorziening te herverstrekken en, als niet is voldaan aan de voorwaarden van de beschikking of bruikleenovereenkomst, de voorziening terug te claimen.

  • bij wijze van persoonlijke dienstverlening:

    Bijvoorbeeld als het gaat om begeleiding of hulp bij het huishouden.

Voorwaarden

Bij een voorziening in natura worden in de beschikking de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Afhankelijk van de aard van de verstrekking kan het bijvoorbeeld gaan om het tekenen van een bruikleenovereenkomst of om andere voorwaarden, zoals het laten inspecteren van een woningaanpassing. Ook andere voorwaarden zijn mogelijk, uiteraard in het licht van het doel van de verstrekking, namelijk het op de goedkoopst passende wijze bereiken van het beoogde resultaat.

Kwaliteit

In de contracten voor hulp in natura worden algemene kwaliteitseisen geformuleerd. Verder wordt bij het bepalen van de hoogte van de tarieven rekening gehouden met zaken die de kwaliteit verhogen zoals deskundigheid van personeel. Tenslotte is voor alle zorgverleners die ingehuurd worden, al dan niet via een aanbieder een verklaring omtrent het gedrag (VOG) een vereiste. De gemeente houdt toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen die worden gesteld aan voorzieningen. De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft hiervoor de GGD aangewezen als toezichthouder.

5.3 Maatwerkvoorziening in pgb

5.3.1 Inleiding

Een pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf ondersteuning of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Voor het invullen van de ondersteuning naar eigen wensen en behoeften kan het pgb een geschikt instrument zijn. Een pgb kenmerkt zich doordat cliënt of vertegenwoordiger eigen regie kan uitoefenen in de levering van de ondersteuning. Dit uit zich onder andere in het zelf bepalen wie de hulp levert en het moment waarop de hulp wordt geleverd. De gemeente Pijnacker-Nootdorp vindt het pgb dan ook een volwaardig alternatief voor hulp in natura voor cliënt die (met hulp) in staat is tot eigen regie.

De gemeente beoogt zoveel mogelijk flexibiliteit voor de pgb budgethouders bij de besteding van het pgb, zolang het pgb wordt besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is. Bij de toegang tot een voorziening is sprake van maatwerk door een zorgvuldig gesprek en –in geval van een pgb- een bestedingsplan. Cliënten krijgen vervolgens zoveel mogelijk een totaalbudget. Daarmee wordt recht gedaan aan de eigen regie en de verantwoordelijkheid van de budgethouder. Voor de uitvoering van het pgb is het college wel afhankelijk van de mogelijkheden die de SVB en de zorgovereenkomsten bieden.

Het is belangrijk dat cliënt of vertegenwoordiger vooraf goed weet wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden zij daarbij hebben. Tijdens het gesprek en later tijdens de aanvraagprocedure wordt de cliënt of vertegenwoordiger geïnformeerd. Ook verzorgt het servicecentrum pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting over het pgb trekkingsrecht en over de arbeidsrechtelijke voorwaarden van een pgb, en helpt met de uitvoering bijvoorbeeld door voorbeelden van zorgovereenkomsten op te stellen.

5.3.2 Afwegingskader pgb

In deze paragraaf worden de voorwaarden uitgewerkt om voor een pgb in aanmerking te komen, evenals de uitsluitingsgronden. In artikel 2.3.6 lid 2 van de Wmo 2015 is vastgelegd dat er aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan om voor een pgb in aanmerking te komen:

"Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

  • a.

    de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerk-voorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

  • c.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt."

Bestedingsplan

Op basis van een bestedingsplan vormt het college zich een oordeel of de cliënt (met behulp van diens vertegenwoordiger) voldoet aan de wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb. In een plan voor de besteding van het pgb concretiseert de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger:

  • welke ondersteuning hij/zij wil inkopen met welk budget, en

  • op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan het beoogde resultaat, en

  • hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd.

Voor het opstellen van het bestedingsplan dient de cliënt gebruik te maken van het standaard bestedingsplan van de gemeente. Indien de cliënt een pgb wenst aan te vragen dan verstrekt de Wmo consulent het format aan de cliënt.

Bij het beoordelen van het plan voor de besteding van het pgb gelden vanuit de genoemde wettelijke bepaling dus drie voorwaarden. Dit zijn:

  • 1.

    bekwaamheid

  • 2.

    motivering

  • 3.

    de ondersteuning is veilig, doeltreffend en cliëntgericht.

  • 1.

    Bekwaamheid

  • De cliënt of vertegenwoordiger moet inzicht in de hulpvraag hebben en welke ondersteuning hier het beste bij past. Kan de cliënt of diens vertegenwoordiger duidelijk maken om welke problemen het gaat, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning hij/zij gebaat is? Ook vormt het college zich een oordeel over de mate waarin de cliënt of diens vertegenwoordiger in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat wil zeggen dat de cliënt, na te zijn geïnformeerd, door het college, zelf begrijpt wat een pgb inhoudt, wat de financiële maar ook niet-financiële consequenties zijn (bijvoorbeeld werkgeverschap), rekening houdend met het verplichte pgb-beheer door de Sociale verzekeringsbank. Als de cliënt het niet zelf kan begrijpen en er is een andere persoon die dit voor de cliënt kan en wil doen, zal wel de vraag gesteld worden van het waarom. Het pgb heeft vooral een rol in het in eigen handen geven van de regie over het leven. Van regie moet dan wel sprake zijn.

  • 2.

    Motivering

    Dit beoordelingspunt betreft de motivering van de cliënt of diens vertegenwoordiger, waarom hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. Het gaat erom dat de cliënt een gemotiveerde keuze maakt voor een pgb.

  • 3.

    De ondersteuning is veilig, doeltreffend en cliëntgericht

  • Het derde afwegingspunt dat de wet geeft is dat naar het oordeel van het college gewaarborgd is dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Het college dient de kwaliteit van het pgb te toetsen in verhouding tot de indicatie voor de maatwerkvoorziening die is gesteld. Dit wordt ondersteund door een programma van eisen aan te leveren, waar het ingekochte hulpmiddel of de woningaanpassing aan moet voldoen. De doeltreffendheid of cliëntgerichtheid van de met het pgb ingekochte ondersteuning kan getoetst worden in vergelijking met de beschikbare ondersteuning in natura.

  • Voor wat betreft ondersteuning (dienstverlening) die met behulp van een pgb wordt ingekocht worden de volgende kwaliteitscriteria gehanteerd (in aanvulling op de eisen in de verordening):

    • De ondersteuner biedt de Wmo consulent desgevraagd de informatie waarmee de Wmo consulent kan beoordelen of de kwaliteit toereikend is.

    • Ondersteuners zetten personeel in dat beschikt over de gangbare competenties en vaardigheden die nodig zijn om de benodigde activiteiten uit te voeren. De competenties en vaardigheden moeten in overeenstemming zijn met de in de relevante branches vastgestelde basiscompetentieprofielen (bcp's). Ook ingehuurd personeel en zelfstandigen zonder personeel moeten voldoen aan deze bcp's.

    • De ondersteuner stemt de werkzaamheden af op de persoonlijke situatie van de cliënt.

    • De ondersteuner stemt de ondersteuning af op de andere vormen van zorg en ondersteuning.

    • De ondersteuner ziet erop toe dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

Voor wat betreft niet-professionele hulp (waaronder hulp vanuit het sociale netwerk) gelden de hiervoor genoemde eisen onverkort. Voor wat betreft hulp vanuit het sociale netwerk die niet voldoet aan deze eisen wordt, als het gaat om begeleiding basis, onderzocht of de zorgverlener door verkregen ervaring over de toereikende kennis en competenties beschikt om de benodigde begeleiding te bieden.

Een belangrijke wijze waarop het kwaliteitstoezicht plaatsvindt, is evaluatie van de doelen die in het bestedingsplan zijn opgenomen.

Het weigeren van een pgb

Op grond van artikel 2.3.5 lid 6 van de Wmo 2015 kan een pgb worden geweigerd als de kosten hoger zijn dan van een maatwerkvoorziening in natura. Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening in te kopen. Als de cliënt toch duurdere hulp wil inkopen mag dat, wanneer hij voor eigen rekening het resterende bedrag bijlegt.

Andere weigeringsgronden voor een pgb:

  • de cliënt heeft eerder onjuiste gegevens verstrekt

  • de cliënt heeft eerder niet aan de voorwaarden voor een verstrekking voldaan of

  • de cliënt heeft een voorziening of pgb voor een ander doel gebruikt dan waarvoor die verstrekt was.

Pgb voor mensen uit de huiselijke kring

De pgb-houder kan de wens hebben om met het pgb ondersteuning in te huren uit de huiselijke kring. Indien een indicatie is gesteld voor een maatwerkvoorziening, is sprake van bovengebruikelijke hulp. Voor de overweging of gezinsleden binnen hetzelfde huishouden via pgb worden ingehuurd, is vooral belangrijk of dit niet tot overbelasting leidt. Immers, boven-gebruikelijke hulp leveren leidt tot een extra belasting naast de gebruikelijke ondersteuning die verwacht wordt.

5.3.3 Hoogte pgb tarief

Op grond van artikel 2.1.3 lid 2 sub b van de Wmo 2015 moet de gemeenteraad bij verordening regelen hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Hierbij geldt als voorwaarde dat het pgb toereikend moet zijn om de zorg en ondersteuning in te kopen. In artikel 6.3 van de Verordening is bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. De gemeente hanteert maximale tarieven voor uurlonen/dagdeelprijzen, een overzicht van de maximale tarieven die gehanteerd worden door de gemeente zijn te vinden de Nadere regels.

5.3.4 Pgb voor diensten

Bij diensten gaat het om de betaling van tijdseenheden aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur, per dagdeel of per etmaal. In artikel 6.2 van de Verordening wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele ondersteuning. Hier horen verschillende pgb tarieven bij. Deze zijn vastgelegd in de Nadere regels.

Pgb informele hulp

In artikel 6.1 lid 5 van de Verordening is opgenomen dat de cliënt of vertegenwoordiger aan wie een pgb wordt verstrekt, de ondersteuning kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk indien dit leidt tot effectievere en doelmatige hulp. Omdat het tarief voor hulp door het sociaal netwerk lager is dan dat van professionele hulp, zal aan de voorwaarde van doelmatigheid doorgaans worden voldaan. Omdat het sociaal netwerk vaak nabij is, zal hulp ook vaak doelmatiger zijn omdat er geen reistijd en reiskosten zijn.

Symbolische tegemoetkoming voor hulp uit het sociaal netwerk

Artikel 6.3 lid 6 van de Verordening bepaalt dat pgb-houders kunnen kiezen om een ‘symbolisch tegemoetkoming’ te betalen aan personen die hulp verlenen vanuit het sociaal netwerk. Het betreft een vast bedrag per kalendermaand. Deze regeling vormt daarmee een uitzondering op de verplichting voor een pgb-houder om tenminste het wettelijk minimumloon en vakantiebijslag te betalen.

Indien sprake is van hulp waarvoor een arbeidsovereenkomst wordt gesloten, dan is de Wet minimumloon en vakantiebijslag van toepassing. In dat geval moet het pgb dus toereikend zijn om tenminste het wettelijke minimumloon en vakantiegeld te betalen.

5.3.5 Pgb voor hulpmiddelen en woningaanpassingen

De kosten van de voorziening in natura zijn uitgangspunt voor de vaststelling van de hoogte van het pgb-bedrag. In geval van hulpmiddelen kan de omvang van het pgb afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte, zo nodig aangevuld met een bedrag voor onderhoud en reparaties van de voorziening.

Pgb baseren op natura verstrekking

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van verstrekking in natura. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het pgb. Het is immers de regel dat een pgb niet meer geld kost dan een maatwerkvoorziening in natura. Verder kan worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de maatwerkvoorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot? In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag. Een voorwaarde is dat de voorziening in depot adequaat is.

Onderhoud en reparatie

Pgb-bedragen voor onderhoud en reparatie kunnen in de regel worden vastgesteld op basis van ervaringsgegevens; ook kunnen bij de leverancier dergelijke gegevens worden opgevraagd

5.3.6 Beschikking, verantwoording en controle

Beschikking pgb

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de cliënt bekend. In deze beschikking vermeldt het college naast het besluit ook wat de omvang van het pgb is en voor welke periode het pgb bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het pgb dient te worden aangeschaft en aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het bieden van een passende oplossing voor problemen bij zelfredzaamheid en participatie, niet bereikt wordt. Dit zou weer aanleiding kunnen zijn voor nieuwe aanvragen. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

Verantwoording en controle

Door het goed regelen van het pgb aan de voorkant is controle op een goede besteding en inzet van het pgb met voldoende waarborgen omgeven. Dit maakt dat minder verantwoording nodig is en de administratieve lasten zo veel mogelijk worden beperkt. Pgb houders dienen zich jaarlijks wel schriftelijk of digitaal te verantwoorden over hun budget en de voorgenomen besteding in het nieuwe jaar. Bij grote budgetten of in niet-stabiele situaties kan het contact en/of de verantwoording vaker plaatsvinden.

Het pgb kan onder meer worden ingetrokken of heroverwogen als:

  • de cliënt of vertegenwoordiger het pgb niet of voor een ander doel gebruiken

  • blijkt dat de cliënt of vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • de cliënt of vertegenwoordiger niet voldoen aan de aan het pgb verbonden voorwaarden

Het college controleert gedurende het jaar via steekproeven door een huisbezoek en/of een administratieve controle uit te voeren (rechtmatigheid) en de inhoudelijke zorgverlening en ondersteuningsvraag met de cliënt of budgetbeheerder te bespreken (doelmatigheid). Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Als tijdens de huisbezoeken onrechtmatigheden of ondoelmatig gebruik van het pgb worden geconstateerd kan het college besluiten om voorwaarden te stellen aan voortzetting van het pgb of het verstrekken van de pgb te heroverwegen en eventueel te beëindigen.

De controle van de arbeidsrechtelijke kant van het pgb vindt door de SVB plaats.

HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

6.1 Bijdrage in de kosten

Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening. De bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen, niet zijnde beschermd wonen en opvang, is gemaximeerd op € 19,- per maand. Dit wordt ook wel het abonnementstarief genoemd.

De verordening regelt wanneer bij een maatwerkvoorziening een bijdrage in de kosten verschuldigd is. De gemeente maakt daarbij maximaal gebruik van de mogelijkheden die zijn toegestaan in het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015. Alleen cliënten met een bruto inkomen lager dan 110 % van de voor hun situatie geldende bijstandsnorm hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Daarmee verwacht het college bij te dragen aan armoedebestrijding. Bij verstrekking van een maatwerkvoorziening aan cliënten onder de 18 jaar kan alleen een bijdrage in de kosten aan ouders/verzorgers worden gevraagd als het om een woningaanpassing gaat.

De cliënt dient volgens artikel 2.3.2 lid 4 onder g van de Wet ook tijdens het onderzoek te worden geïnformeerd over de verschuldigde bijdrage in het geval een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt. Dit betekent dat de cliënt ook wordt geïnformeerd over de kostprijs van de voorziening. Voor wat betreft een pgb is de kostprijs van de voorziening gelijk aan de hoogte van het pgb. Sinds de invoering van het abonnementstarief is de kostprijs alleen nog relevant als het gaat om hulpmiddelen, woningaanpassingen en vervoer. Voor de overige maatwerkvoorzieningen vindt geen controle op de kostprijs meer plaats.

De bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening en pgb wordt, met uitzondering van de bijdrage in de kosten voor opvang, voor de gemeente, door het CAK geïnd. Zodra het CAK in kennis is gesteld dat maatschappelijke ondersteuning is toegekend en vervolgens de hoogte van de bijdrage in de kosten heeft vastgesteld, kan het CAK overgaan tot inning van de bijdrage in de kosten. Er wordt per kalenderjaar uitgegaan van 12 maanden.

De eigen bijdrage is niet hoger dan de werkelijke kosten van de maatwerkvoorziening. De eigen bijdrage wordt beëindigd als de termijn van de toekenning is afgelopen of de toekenning wordt beëindigd.

HOOFDSTUK 7. HERONDERZOEK, INTREKKING, HERZIENING EN TERUGVORDERING

7.1 Heronderzoek

Heronderzoek is een wettelijke verplichting, die zowel geldt voor hulp in natura als het pgb. Heronderzoek heeft tot doel om te bepalen of een maatwerkvoorziening nog nodig is. Heronderzoek vindt steekproefsgewijs plaats door de toezichthouder Wmo.

Overigens blijft het altijd een verantwoordelijkheid van de cliënt om te melden als ondersteuning of een hulpmiddel niet meer passend is en een andere voorziening nodig is.

7.2 Intrekking en herziening

Van intrekking is sprake indien uit onderzoek van het college is gebleken dat achteraf gezien over een bepaalde periode in het verleden geen recht op een voorziening heeft bestaan. In het algemeen heeft een besluit tot intrekking dus terugwerkende kracht. Indien in het verleden wel recht heeft bestaan, maar dat recht gecorrigeerd moet worden, is er sprake van herziening.

7.3 Terugvordering

Het college kan op grond van artikel 2.4.1 lid 1 een ten onrechte genoten pgb, of de geldswaarde van een ten onrechte genoten maatwerkvoorziening, terugvorderen van de cliënt, indien:

  • een verstrekte maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld pgb is ingetrokken op grond van artikel 2.3.10 onderdeel a van de Wmo 2015. De cliënt moet dan dus onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en bovendien moet duidelijk zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen als hij de juiste of volledige gegevens had verstrekt; én

  • de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden.

Het college heeft de mogelijkheid om terug te vorderen van de cliënt zelf, maar ook van degene die daaraan opzettelijk zijn of haar medewerking heeft verleend. Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

Terugvordering voorziening in natura

Voor de vaststelling van de geldwaarde van de maatwerkvoorziening in natura wordt uitgegaan van de dagwaarde van de maatwerkvoorziening. Hierbij wordt de beginwaarde van de maatwerkvoorziening gerelateerd aan een reële afschrijvingsduur.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

8.1 Overgangsrecht

Aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels en waarover nog geen beslissing is genomen ten tijde van de inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden afgehandeld met inachtneming van deze beleidsregels.

8.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking en vervangen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Pijnacker-Nootdorp 2015.

8.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2020”.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 15 september 2020.

het college van Pijnacker-Nootdorp,

drs. J.P.R. Woudstra

secretaris

mw. F. Ravestein

burgemeester

BIJLAGE 1. NORMERING IN HET KADER VAN ARTIKEL 4.3 VAN DE VERORDENING

In deze normering wordt per activiteit een normtijd aangegeven.

Boodschappen voor het dagelijkse leven doen

TOTAAL

1 maal per week

60 min p/w

 

Boodschappenlijst samenstellen

 
 

Boodschappen inkopen en opslaan - wekelijks

 

Factoren meer/minder hulp:

  • Indien de leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd;

  • +30 min, wanneer afstand tot de winkels groot is.

Maaltijdverzorging: bereiding boodmaaltijd /warme maaltijd

TOTAAL warm

 

30 min p.k

TOTAAL brood

 

15 min p.k.

 

Broodmaaltijd klaarzetten

 
 

Tafel dekken en afruimen

 
 

Koffie/thee zetten

 
 

Afwassen (machine-handmatig)

 
 

Eten bereiden

  • -

    voorbereiden

 
 
  • -

    koken

 
 

Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

 
 

Afwassen en opruimen

 

Factoren meer/minder hulp

  • Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.

Licht poetswerk in huis: kamers opruimen

TOTAAL

60-90 min p.w.

Activiteiten

Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd

Handmatig: 15 – 30 minuten per keer

Machine in- en uitruimen: 10 minuten per keer

Hand en spandiensten

Opruimen

Totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van het cliënt-systeem: 15 tot 40 minuten per keer

Stof afnemen/ragen

Bedden opmaken

Factoren meer/minder hulp

  • Psychogeriatrische problematiek/communicatieproblemen.

  • Aantal kinderen onder de 12.

  • Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

  • Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.

  • Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

  • Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een leefeenheid zonder kinderen max. 20 min per keer, voor een leefeenheid met kinderen < 12 max. 30 min per keer.

Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.

Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk ook overname van licht huishoudelijk werk nodig heeft, in de praktijk één (voormalige) klasse boven de klasse voor zwaar huishoudelijk werk uitkomt. Dus –voorheen- klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning/ 1 persoon) of 3 (groot huis/3 kamers of meer/ tweepersoons huishouden)

Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken

TOTAAL

Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.

1 persoonshuishouden/

< 2 kmrs 1x per 3 uur in de 14 dgn 2 persoonshuishouden/

> 3 kmrs

Stofzuigen

Schrobben dweilen soppen: sanitair en keuken

Bedden opmaken/verschonen

Opruimen huishoudelijk afval

Factoren meer /minder hulp: zie ook onder 4.1.3.

  • In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek2 of aanwezigheid van jonge kinderen is een hoger aantal uren reëel.

Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

Verzorging kleding/linnengoed

TOTAAL

1 pers. 60 min

2 pers. 90 min

per week

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

Centrifugeren, ophangen, afhalen,

Was drogen in droogmachine

Vouwen, strijken3, opbergen

Ophangen/afhalen wasgoed

Factoren meer minder werk

  • Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week.

  • Bedlegerige patiënten + 30 min.

  • Extra was vanwege overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 min.

Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

Organisatie van het huishouden

Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

TOTAAL

Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

Wassen en aankleden

Hulp bij eten en/of drinken

Maaltijd voorbereiden

Sfeer scheppen, spelen

Opvoedingsactiviteiten

Factoren meer/minder werk

  • Aantal kinderen -/+.

  • Leeftijd kinderen -/+.

  • Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten.

  • Aanwezigheid gedragsproblematiek +.

  • Samenvallende activiteiten4-.

Klasse: afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met HH activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week.

Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen

Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.

Naar bed brengen

10 min per keer per kind

Uit bed halen

10 min per keer per kind

Wassen en kleden

30 min per dag per kind

Eten en/of drinken geven

20 min per maaltijd

Babyvoeding (flesje/potje)

10 min per keer per kind

Naar school/crèche brengen/halen

15 min per keer per gezin

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

TOTAAL

30 min p.w.

administratieve

organisatie huishoudelijke activiteiten

plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

Factoren meer/minder werk:

  • Communicatieproblemen.

  • Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16.

  • (psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

Frequentie 1 x per week klasse 1-2.

Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen

Psychosociale begeleiding, tevens observeren

TOTAAL

In combinatie met activiteiten onder 1 en 2

30 min p.w.

Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden

Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

TOTAAL

30 min per keer

Instructie omgaan met hulpmiddelen

Instructie licht huishoudelijk werk

Instructie textielverzorging

  • boodschappen doen

  • koken

Factoren meer/minder werk:

  • Communicatieproblemen +.

Frequentie: 3 x per week max. 6 weken

Standaard indicaties

HH alleenstaande (seniorenwoning/flat)

Nr

activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p keer

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

90 p keer

1u30

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

1.7

huishoudelijke spullen in orde houden

-

Veel voorkomende combinaties

Minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.4 + 1.6

licht + was

120

2u

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

315

5u15

HH alleenstaande (eengezinswoning)

Nr

activiteiten

minuten

uren

1.1

boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week

1u

1.2

broodmaaltijd bereiden

15 p keer

1u45

1.3

warme maaltijd bereiden

30 p keer

3u30

1.4

licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 p week

1u

1.5

zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week

3u

1.6

de was doen (kleding/linnengoed wassen)

60 p week

1u

1.7

huishoudelijke spullen in orde houden

-

 

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

240

4u

1.4 + 1.6

licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

zwaar + was

240

4u

1.4 +1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

300

5u

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

brood (7x) + licht + zwaar + was

405

6u45

HH twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

1.1

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 p week (evt +)

1u

1.2

Broodmaaltijd bereiden

15 p keer (evt +)

1u45

1.3

Warme maaltijd bereiden

30 p keer (evt +)

3u30

1.4

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

90 p week (evt +)

1u30

1.5

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 p week (evt +)

3u

1.6

De was doen (kleding/linnengoed wassen)

90 p week (evt +)

1u30

1.7

Huishoudelijk spullen in orde houden

-

Veel voorkomende combinaties

Minuten

Uren

1.4 + 1.5

Licht + zwaar

270

4u30

1.4 + 1.6

Licht + was

180

3u

1.5 + 1.6

Zwaar + was

270

4u30

1.4 + 1.5 + 1.6

Licht + zwaar + was

360

6u

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6

Brood (7x) + licht + zwaar + was

465

7u45

‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc

HH overige activiteiten alleenstaanden/twee- of meer persoonsleefeenheden

Nr

Activiteiten

Minuten

Uren

2.1

Anderen helpen in huis met zelfverzorging

tot max 40 uur p week

2.2

Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd

tot max 40 uur p week

2.3

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30 p week

0u30

3.1

Psychologische begeleiding

30 p week

0u30

3.2

Advies, instructie voorlichting *

30 p keer (max 3 keer p week, 6 weken)

1u30

* als AIV om huishouden aan te leren; dan geen tijd voor AIV adviseren, maar aan te leren activiteiten adviseren in tijd en AIV aanklikken om aan te geven dat het om aanleren van die activiteiten gaat.

HH voor alleenstaande 65+er na orthopedische operatie met leefregels: Total Hipp, Total Knee.

Maximaal 3 maanden

  • Seniorenflat 3,5 uur

  • Eengezinswoning 5 uur

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

Aanvrager is terminaal (uitspraak ziekenhuis (-arts) of huisarts). Maximaal 3 maanden.

  • Alleenstaande seniorenwoning 3,5 uur

  • Alleenstaande eengezinswoning 5 uur

  • Meerpersoonshuishouden 6 uur

Veel voorkomende combinaties

minuten

uren

1.4 + 1.5

licht + zwaar

150

2u30

1.5 + 1.6

zwaar + was

150

2u30

1.4 + 1.5 + 1.6

licht + zwaar + was

210

3u30

BIJLAGE 2. NORMERING BEGELEIDING

Normering in het kader van de artikelen 4.4 tot en met 4.7 van de Verordening

Bij de beoordeling van de omvang van begeleiding geldt in beginsel de onder- en bovengrenzen voor begeleiding die vanuit de AWBZ werden gehanteerd (klassen).

Aantal uren of dagdelen begeleiding

Binnen de klassen wordt er bepaald wat de benodigde omvang van de begeleiding in uren of dagdelen is. Deze omvang wordt bepaald aan de hand van het ondersteuningsplan en wat hierin is opgenomen met betrekking tot:

  • de te behalen resultaten van de begeleiding;

  • een inventarisatie van de concrete activiteiten die nodig zijn om de resultaten te behalen;

  • een inschatting van de hiervoor benodigde tijd in uren of dagdelen. Voor wat betreft individuele begeleiding wordt het aantal uren in beginsel bepaald aan de hand van:

    • o

      het aantal contactmomenten dat de begeleider met cliënt heeft (de frequentie).

    • o

      Als de omvang van de individuele begeleiding op andere wijze kan worden geconcretiseerd, dan wordt dit in het ondersteuningsplan nader onderbouwd (frequentie en tijd).

    • o

      is de omvang van de begeleiding vooraf niet te concretiseren dan geldt het gemiddelde van de bandbreedte.

Klassen begeleiding individueel

Bandbreedte

  • 1.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of

het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid

1-10 uur per week

  • 2.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of

    het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + oefenen

1-13 uur per week

  • 3.

    Het bieden van toezicht

2-4 uur per week

  • 4.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht

10-13 uur per week

  • 5.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid + het bieden van toezicht + oefenen

13 - 16 uur per week

  • 6.

    Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid +het bieden van toezicht + zeer ernstige gedragsproblematiek:

    gemotiveerd toekennen (wel of niet incl. oefenen)

16 - 20 uur per week

Begeleiding groep

Maximum

  • 7.

    Begeleiding in groepsverband met als doel het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid of school te vervangen

9 dagdelen per week

  • 8.

    Het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school en tevens zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren

9 dagdelen per week

BIJLAGE 3. RICHTLIJNEN AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN

De afschrijvingstermijnen zijn richtlijnen; één en ander is mede afhankelijk van de kwaliteit van het materiaal en het uitvoeringsniveau.

Woningverbetering

Afschrijvingstermijn

Aanleg niet aanwezige bad- of douchegelegenheid

15-20 jaar

Vervangen keukeninstallatie

15 jaar

Vervangen gordijnen

8 jaar

Enkel glas vervangen door isolerende beglazing in bestaande kozijnen

15 jaar

Kozijnen met enkel glas vervangen door kozijnen met dubbel glas

25 jaar

Geluidswerende maatregelen

25 jaar

BIJLAGE 4. GEBRUIKELIJKE HULP

Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. Volgens de regering is het in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

Van wie wordt gebruikelijke hulp verwacht?

De leefeenheid van de cliënt die een beroep doet op ondersteuning is primair verantwoordelijk voor het functioneren van de leefeenheid. Dat betekent bijvoorbeeld dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid.

Leefeenheid

De leefeenheid waartoe cliënt behoort, bestaat, gelet op artikel 1.1.1 Wmo 2015, uit de:

  • echtgenoot

  • ouders

  • inwonende kinderen, of

  • andere huisgenoten waarmee cliënt een gezamenlijke huishouding voert.

Gelet op de definitie van gebruikelijke hulp in de Wmo 2015, en Memorie van Toelichting, kunnen meer dan twee volwassen personen tot de leefeenheid behoren. Het begrip gezamenlijke huishouding heeft betekenis in relatie tot ‘andere huisgenoten’. Hiermee is bedoeld om bijvoorbeeld kamerhuurders uit te sluiten of personen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen.

Als de cliënt deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de consulent vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar.

Hoofdverblijf in dezelfde woning

Het gaat erom dat men feitelijk zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning. De enkele inschrijving in de Brp is onvoldoende om de vraag te beantwoorden waar iemand zijn woonadres heeft. Die vraag moet beantwoord worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat een persoon in het Brp is ingeschreven op het adres van de cliënt is onvoldoende om te spreken van hoofdverblijf in dezelfde woning.

Echtgenoot

Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld (artikel 1.1.2 Wmo 2015):

  • de geregistreerde partner;

  • de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

Gezamenlijke huishouding

Van een gezamenlijke huishouding is sprake wanneer twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

De algemene wettelijke definitie bevat drie eisen waaraan moet zijn voldaan (artikel 1.1.2 lid 3 Wmo):

  • het moet gaan om twee personen;

  • men moet het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning;

  • men moet blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Twee personen

Het is uitdrukkelijk niet mogelijk dat meer dan twee personen met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren. Het is wel mogelijk dat als meer dan twee personen in een woning wonen, twee daarvan een gezamenlijke huishouding voeren. Voorwaarde is dan wel dat die twee personen ten opzichte van elkaar blijk geven van een mate van zorg, die niet aanwezig is ten opzichte van de andere persoon of personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

Behoren er meer dan twee personen tot de leefeenheid, en voeren twee daarvan een gezamenlijke huishouding, dan kan niettemin ten aanzien van de andere huisgenoten ook sprake zijn van gebruikelijke hulp. Echter, zal dan vastgesteld moeten worden wat gebruikelijke hulp is voor deze huisgenoten t.o.v. de cliënt.

Zorg dragen voor elkaar

Een ander belangrijk criterium voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding wordt ook wel het verzorgingscriterium genoemd en is in de praktijk het lastigste om aan te tonen. De betrokkenen moeten voor elkaar zorgdragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. De aanwezigheid van een contract of van bewijsstukken dat huur of kostgeld wordt betaald, betekent niet dat de betrokkenen geen gezamenlijke huishouding kunnen voeren.

Het is niet vereist dat de geboden verzorging van weerszijden dezelfde omvang en intensiteit heeft. Wanneer er echter enkel door één van beide personen zorg wordt geboden, is aan het verzorgingscriterium niet voldaan.

Bij (onder)huurders en kostgangers is sprake van een zuiver zakelijke relatie. Daarvan is geen sprake als er een mate van financiële verstrengeling aanwezig is, die verder reikt dan de betaling van de huur of het kostgeld en een wederzijdse verzorging die niet beperkt blijft tot het onderhoud van de gehuurde kamer of de levering van de overeengekomen diensten, zoals de maaltijden of de bewassing. Zoals dat ook het geval is in andere situaties waarin de betrokkenen beweren niet elkaars partners te zijn, kan het college een onderzoek instellen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen.

Gebruikelijke hulp door kinderen

Wanneer er gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet er onderzoek gedaan worden naar het vermogen van dit kind (voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk). Er moet rekening gehouden worden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van dit kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.

Verschil met mantelzorg

Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Bovendien hoeven mantelzorgers niet per se een gezamenlijke huishouding te voeren met de zorgvrager.

Wanneer kan geen gebruikelijke hulp worden verwacht?

Geobjectiveerde beperkingen / ontbreken kennis & vaardigheden

Wanneer partner, ouders, kind en/of elke andere huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en of kennis/vaardigheden mist, hoeven zij geen gebruikelijke hulp te bieden.

Niet-inwonende kinderen

Niet-inwonende kinderen hoeven geen gebruikelijke hulp te bieden, want zij behoren niet tot de leefeenheid. De consulent kan wel met de cliënt bespreken of niet-inwonende kinderen (op vrijwillige basis) een helpende hand kunnen bieden.

Dreigende overbelasting

Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.

Bij dat onderzoek moet het college aandacht besteden aan draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn/ haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan cliënt te verlenen. Als dat niet het geval is en er is dus sprake van (dreigende ) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een indicatie moeten verstrekken.

In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp met andere activiteiten, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.

Korte levensverwachting

In geval de zorgvrager een korte levensverwachting heeft, kan ter fysieke en psychische ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager besloten worden om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp.

Respijtzorg

Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen daartoe niet in staat is wegens (dreigende) overbelasting, die niet op een andere manier door hem is op te lossen. Het college moet de cliënt met beperkingen dan ondersteunen. Het college beoordeelt de situatie dan alsof de cliënt zonder gebruikelijke hulpverlener woont.

Er is een variëteit aan respijtvoorzieningen waarmee vervangende zorg vorm zou kunnen krijgen. Hierbij kan gedacht worden aan begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang, een logeerhuis en kortdurend verblijf. Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een cliënt door een mantelzorger.

Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt. Denk hierbij aan stomaverzorging in plaats van toiletgang en sondevoeding in plaats van eten.

Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is.

Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.

Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin iedereen gelijke aanspraken op zorg kan maken.

Opvang en verzorging van kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, in het kader van de opvoeding. Dit houdt in het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid, en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van een kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon, zoals de leeftijd en ontwikkeling van het kind vereisen. Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende mogelijkheden van zorgverlof. Indien dit niet mogelijk is dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) algemeen gebruikelijke voorliggende voorziening zoals crèche, buitenschoolse opvang, gastouderbureau e.d. Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden wordt redelijk geacht, onafhankelijk van de financiële omstandigheden. Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurende overbrugging nodig, dan kan hulp worden ingezet.

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een eenoudergezin, en de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput, dan is afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind hulp mogelijk tot 40 uur per week voor oppas, opvang, begeleiding en verzorging van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), met de bedoeling binnen deze termijn een eigen oplossing te realiseren.

Huishoudelijke verzorging

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij huishoudelijke verzorging?

Volwassene

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze alle huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Uit een uitspraak van de CRvB volgt dat wanneer de echtgenoot, huisgenoot of inwonende zoon of dochter wel in staat is om gebruikelijke hulp te verlenen maar weigert om huishoudelijke taken te verrichten, de gemeente geen hulp bij het huishouden hoeft te verstrekken met toepassing van de hardheidsclausule (ECLI:NL:CRVB:2016:3665).

Taken van een 18-23 jarige

Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • schoonhouden van wc en badkamer,

  • schoonhouden van keuken, leefruimte en één slaapkamer,

  • wasverzorging,

  • boodschappen doen,

  • maaltijd verzorgen,

  • afwassen en opruimen.

Dit betekent dat er huishoudelijke verzorging wordt toegekend voor het schoonhouden van overige slaapkamer(s) inclusief het verschonen van bedden, het schoonmaken van de hal/bijkeuken en het zemen van ramen. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat de consulent ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

Het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is- kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, huishoudelijke verzorging voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zouden worden gerekend.

Belasting door werk, studie, maatschappelijke participatie of zorgtaken

Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan ondersteuning te bieden. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren.

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Iedere volwassen burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke hulp niet in de weg. Gebruikelijke hulp gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke hulp. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver, om chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie voor hulp bij het huishouden worden gesteld op onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke hulp worden gerekend. In eerste instantie zal getracht worden die indicatie van korte duur te laten zijn, om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het (plotseling) overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

Persoonlijke Verzorging

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij persoonlijke verzorging?

Van belang is onderscheid te maken tussen:

  • gebruikelijke persoonlijke verzorging van partners voor elkaar,

  • gebruikelijke persoonlijke verzorging van volwassen huisgenoten voor elkaar, w.o. inwonende volwassen kinderen (> 18 jaar) voor hun ouders.

Onder partner wordt verstaan: De volwassene met wie de zorgvrager een intieme, emotionele relatie heeft èn een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert.

Partners onderling

Kortdurende situaties

Van partners wordt verwacht dat zij elkaar persoonlijke verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt dat persoonlijke verzorging daarna niet langer is aangewezen.

De zorgplicht van partners onderling betreft persoonlijke, lichamelijke zorg inclusief assistentie bij de algemeen dagelijkse levensverrichtingen, aandacht en begeleiding bij ziekte en psychosociale problemen. Een voorbeeld hiervan is de zorg voor een huisgenoot of partner tijdens een kortdurend gezondheidsprobleem als herstel na een operatie, griep, gekneusde ledematen e.d. Deze vorm van zorg is in principe (afhankelijk van de aard, omvang en duur) gebruikelijk.

Alleen als er gemotiveerd kan worden, in geval van een kortdurende zorgsituatie, dat een partner niet de persoonlijke verzorging kan bieden aan diens zorgbehoevende partner kan er alsnog een indicatie voor persoonlijke verzorging worden gegeven.

Langdurige situaties

Bij een zorgvraag die naar verwachting langer dan 3 maanden zal gaan duren, is persoonlijke verzorging –indien voorzienbaar vanaf het begin- ook tussen partners geen gebruikelijke hulp. Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens zorg kan worden ingezet.

Wanneer de partner voor het deel dat de gebruikelijke hulp overstijgt, een aanvraag indient voor ondersteuning, dient dat te worden opgevat als een signaal dat geen mantelzorg wordt verleend.

Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Persoonlijke verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.

Begeleiding

Van wie kan gebruikelijke hulp worden verwacht bij begeleiding?

Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat begeleiding daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

  • Het begeleiden van cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte cliënt werd uitgevoerd.

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de cliënt is gebruikelijke hulp.


Noot
1

Voor wat betreft de afschrijvingstermijnen voor voorzieningen wordt verwezen naar bijlage 3, afschrijvingstermijnen voor woningverbeteringen.

Noot
2

Na sanering.

Noot
3

Alleen bovenkleding.

Noot
4

Activiteiten die tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd.