Beheersverordening Woonwagenterrein Slaperdijk 2012

Geldend van 15-10-2012 t/m heden

Intitulé

Beheersverordening Woonwagenterrein Slaperdijk 2012

De raad van de gemeente Purmerend;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 augustus 2012, nr 1043571;

gelet op artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;

b e s l u i t :

vast te stellen de beheersverordening "Woonwagenterrein Slaperdijk 2012" met de ID-code NL.IMRO.0439.BVSLAPERDIJK-va01;

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

  • 1.1

    verordening

    de beheersverordening Woonwagenterrein Slaperdijk 2012 van de gemeente Purmerend.

  • 1.2

    verordeningsgebied

    het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0439.BVSLAPERDIJK-va01, met bijbehorende bestanden.

  • 1.3

    aanduiding

    een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

  • 1.4

    aanduidingsgrens

    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

  • 1.5

    aan- en uitbouw

    een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

  • 1.6

    aan-huis-gebonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten

    een beroep of bedrijfsmatige activiteit, dat in een woning of woonwagen door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning of woonwagen in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

  • 1.7

    achtergevel

    de gevel van het hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loopt aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

  • 1.8

    achtererfgebied

    erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

  • 1.9

    antennedrager

    een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

  • 1.10

    antenne-installatie

    een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

  • 1.11

    bebouwing

    een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

  • 1.12

    bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

    afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van vaststelling van deze verordening tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 1.13

    bijbehorend bouwwerk

    uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak.

  • 1.14

    bouwen

    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

  • 1.15

    bouwgrens

    de grens van een bouwvlak.

  • 1.16

    bouwperceel

    een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

  • 1.17

    bouwwerk

    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • 1.18

    gebouw

    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • 1.19

    hoofdgebouw

    een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende oftoekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

  • 1.20

    nutsvoorzieningen

    voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

  • 1.21

    ondergronds

    beneden peil

  • 1.22

    overkapping

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

  • 1.23

    peil

    a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg

    b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

  • 1.24

    voorgevel

    de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt

  • 1.25

    woning

    (een gedeelte van) een gebouw geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen, anders dan voor recreatieve doeleinden.

  • 1.26

    woonwagen

    een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

  • 1.27

    woonwagenstandplaats

    een aangewezen plaats voor de stalling van woonwagens en de daarbij behorende bouwwerken.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

  • 2.1

    afstand

     de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

  • 2.2

    bouwhoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

  • 2.3

    breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

    tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

  • 2.4

    dakhelling

    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

  • 2.5

    goothoogte van een bouwwerk

    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

  • 2.6

    oppervlakte van een bouwwerk

    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. De oppervlakte van een bouwwerk is inclusief aan- en uitbouwen en overkappingen.

  • 2.7

    vloeroppervlakte

    de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Regels

Artikel 3 Wonen

  • 3.1 Bestemmingsomschrijving

    De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

    • a.

      ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats': woonwagenstandplaatsen met de daarbij behorende erven en tuinen;

    • b.

      bij de bestemming behorende voorzieningen zoals groen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden, open ruimten en verhardingen;

    • c.

      nutsvoorzieningen;

    • d.

      objecten van beeldende kunst;

    • e.

      ondergrondse afvalcontainers;

    • f.

      lichtmasten.

  • 3.2 Bouwregels

  • 3.2.1 Gebouwen

    Voor het bouwen gelden de volgende regels:

    • a.

      op deze gronden mag worden gebouwd;

    • b.

      gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

    • c.

      ten aanzien van het maximum aantal woonwagens geldt het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen maximale aantal wooneenheden;

    • d.

      per standplaats is ten hoogste 1 woonwagen toegestaan;

    • e.

      ten aanzien van de bouwhoogte gelden de op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' opgenomen maximale hoogten;

    • f.

      de totale oppervlakte van een woonwagen mag niet meer dan 110 m2bedragen;

    • g.

      ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen': uitsluitend de ten tijde van de vaststelling van deze beheersverordening aanwezige bestaande losstaande stenen bijgebouwen (bergingen/sanitaire units) met een maximale bouwhoogte van 3 meter;

    • h.

      de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3 meter;

    • i.

      gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  • 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de maximale bouwhoogten zoals aangegeven in artikel 5.2 van deze regels.

  • 3.3 Specifieke gebruiksregels

  • 3.3.1 Aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten

    Op deze gronden zijn aan-huis-verbonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten binnen de woonfunctie toegestaan mits voldaan wordt aan de volgende bepalingen:

    • a.

      niet meer dan 1/3 deel van de woning of woonwagen met aanbouwen voor de uitoefening van het beroep en/of bedrijf wordt gebruikt, met een maximum van 45 m²;

    • b.

      bijgebouwen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep en/of bedrijf;

    • c.

      geen vergunning- en/of meldingsplicht van toepassing is op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving, uitgezonderd een tandartsenpraktijk;

    • d.

      geen horeca- en detailhandelsactiviteiten worden uitgeoefend;

    • e.

      geen personeel in dienst is;

    • f.

      de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door de (hoofd)bewoner worden uitgeoefend;

    • g.

      het gebruik qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling - naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders - past in de woonomgeving.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

  • 5.1.

    • Bestaande maten

      Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

      • a.

        de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;

      • b.

        de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;

      • c.

        ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

  • 5.2 Hoogtematen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste:

    • -

      erfafscheidingen 2 m

    • -

      lichtmasten 9 m

    • -

      vlaggenmasten 9 m

    • -

      objecten van beeldende kunst 6 m

    • -

      speeltoestellen 4 m

    • -

      bruggen 12 m

    • -

      overig straatmeubilair 6 m

    • -

      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m

    Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in dit lid ten behoeve van het bouwen van objecten van beeldende kunst met een bouwhoogte van 15 meter.

  • 5.3.

    • Antenne-installaties

      Met betrekkking tot antenne-installaties gelden de volgende regels:

      • a.

        antennes-installaties als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, niet zijnde bouwvergunningvrije installaties, zijn niet toegestaan.

      • b.

        burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het in lid 1 genoemde verbod ten behoeve van de bouw van een antenne-installatie tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m.

  • 5.4 Ondergronds bouwen

    De in dit plan vervatte regels voor bebouwing zijn van overeenkomstige toepassing op bouwen beneden het peil, met dien verstande dat tot ten hoogste één bouwlaag diepte mag worden gebouwd.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

  • 6.1 Verboden gebruik

    • a.

      Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:

      • 1.

        gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;

      • 2.

        gebruik van gronden als stalling- en/of opslagplaats van aan het gebruik onttrokken machines, voer- vaar- en vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gericht gebruik en onderhoud;

      • 3.

        het gebruik van gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfmiddelen.

      • 4.

        het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie.

    • b.

      Onder verboden gebruik wordt niet verstaan het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregel

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afgeweken kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels voor de overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. Voorwaarde hierbij is dat de minimale afstand van 5 meter tussen twee clusters van woonwagens (een cluster is maximaal 4 woonwagens) wordt gehandhaafd. Er wordt niet afgeweken, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

  • 8.1 Overgangsrecht bouwwerken

    Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

    • 1.

      een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

    • 2.

      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

    • 3.

      het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

  • 8.2 Overgangsrecht gebruik

    Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

    • 1.

      het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

    • 2.

      het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

    • 3.

      indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

    • 4.

      het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van de beheersverordening Woonwagenterrein Slaperdijk 2012.