Regeling vervallen per 01-01-2015

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

Geldend van 15-03-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

De raad van de gemeente Purmerend;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 december, 1057985;

 

gelet op de Wet werk en bijstand (WWB),

 

overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder c Wet werk en bijstand de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 WWB,

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de hierna volgende "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012".

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet;

    • c.

      woonkosten:

    • -

      indien een huurwoning wordt bewoond: de per maand geldende rekenhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

    • -

      indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • -

      onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerendzaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

    • d.

      commerciële huurprijs: de geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag vermeerderd met de helft van het maximumbedrag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet.

    • e.

      toeslag of korting van 20%: het maximumbedrag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet.

    • f.

      toeslag of korting van 10%: de helft van het maximumbedrag genoemd in artikel 25, lid 2 van de wet.

    • g.

      verzorgingsbehoevende: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

    • h.

      verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

  • 1. De bepalingen gelden alleen voor de uitkeringsgerechtigde van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 2. De bepalingen van de verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Artikel 3 Delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan

  • 1. Van het niet volledig delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan is in ieder geval sprake indien:

    • a.

      uitsluitend een of meer bloedverwanten in de eerste graad hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

    • b.

      in de woning van de uitkeringsgerechtigde maximaal één ander, met zijn eventueel ten laste komende kinderen, zijn hoofdverblijf heeft.

    • c.

      de inwonende uitkeringsgerechtigde geen commerciële huurprijs op basis van een (kamer)huurcontract betaalt.

  • 2. Van het volledig delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan is in ieder geval sprake indien de uitkeringsgerechtigde met meerdere personen, met zijn eventueel ten laste komende kinderen, het hoofdverblijf heeft in dezelfde woning.

  • 3. In afwijking van lid 1 en 2 is geen sprake van het delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan tussen verzorgingsbehoevende en zijn of haar verzorgende.

Hoofdstuk 2. Toeslagen en verlagingen

Artikel 4 Alleenwonende alleenstaande (ouder)

De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen, wordt verhoogd met een toeslag van 20%.

Artikel 5 Niet alleenwonende alleenstaande (ouder)

  • 1. De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder wordt verhoogd met een toeslag van 10% als de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet volledig gedeeld kunnen worden.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de norm voor de inwonende alleenstaande en de alleenstaande ouder verhoogd met een toeslag van 20% als er sprake is van een commerciële huurprijs op basis van een (kamer)huurcontract, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad betreft.

  • 3. De norm wordt niet verhoogd als de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan volledig gedeeld kunnen worden met meer dan één ander persoon.

Artikel 6 Gehuwden

  • 1. De gehuwdennorm wordt verlaagd met een korting van 10% als de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet volledig gedeeld kunnen worden.

  • 2. In afwijking van lid 1 vindt geen verlaging plaats van de norm van de inwonende gehuwden als er sprake is van een commerciële huurprijs op basis van een (kamer)huurcontract, tenzij sprake is van bloed- of aanverwantschap in de eerste graad.

  • 3. De norm wordt verlaagd met een korting van 20% als de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan volledig gedeeld kunnen worden met meer dan één ander persoon.

Artikel 7 Geen woonkosten

  • 1. De norm voor gehuwden of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) wordt verlaagd met een korting van 20% als:

    • a.

      geen woonkosten verschuldigd zijn of;

    • b.

      de woonkosten bij wijze van alimentatie gedeeltelijk door de (ex) partner worden voldaan.

  • 2. De norm voor gehuwden of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) wordt verlaagd met een korting van 10% als een hypotheekvrije woning wordt bewoond.

  • 3. De norm voor gehuwden of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) wordt verlaagd met een korting van 10% als sprake is van dak- of thuisloosheid.

Artikel 8 Alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar

De toeslag voor de alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar wordt verlaagd met een korting van 10%.

Artikel 9 Cumulatie van verlagingen

De maximale verlaging als bedoeld in dit hoofdstuk bedraagt 20%.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 10 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

Artikel 11 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012”.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt en werkt terug tot en met 1 januari 2012. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012, vastgesteld 29 maart 2012 wordt op die datum ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d.  28-2-2013
de griffier, J. Kamminga
de voorzitter, D. Bijl

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

Artikel 3 Delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan

Hoofdstuk 2. Toeslagen en verlagingen

Artikel 4 Alleenwonende alleenstaande (ouder)

Artikel 5 Niet alleenwonende alleenstaande (ouder)

Artikel 6 Gehuwden

Artikel 7 Geen woonkosten

Artikel 8 Alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar

Artikel 9 Cumulatie van verlagingen

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 10 Nadere regels

Artikel 11 Onvoorziene omstandigheden

Artikel 12 Hardheidsclausule

Artikel 13 Citeertitel

Artikel 14 Inwerkingtreding

Artikelsgewijze toelichting

 

 

Artikel 1         Begripsbepalingen

In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WWB.

 

Alleen de uitkeringsgerechtigde, die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening

 

Het begrip woning komt impliciet in de wet terug. De memorie van toelichting bij artikel 3 noemt het volgende over het begrip woning: “Het begrip ‘woning’ wordt nader gedefinieerd als woning, woonwagen en schip”. Voor de nadere omschrijving van woonruimte wordt aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. In de uitvoering van de Wet op de huurtoeslag wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn.

 

Een persoon is verzorgingsbehoevende als de uitkeringsgerechtigde aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder die verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen. De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.

 

 

Artikel 2         Leeftijdsbepaling en individualisering

De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 21 tot aan de dag dat de uitkeringsgerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

 

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Deze verplichting is expliciet in de verordening opgenomen onder lid 2 van dit artikel, zodat hier in de uitvoering geen misverstand over kan bestaan.

 

 

Artikel 3         Delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan

Lid 1

Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde een bloedverwant in de eerste graad (ouder kind) zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigde de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf.

 

Als de uitkeringsgerechtigde inwonend is en geen commerciële huurprijs op basis van een (kamer)huurcontract betaalt, wordt er vanuit gegaan dat de uitkeringsgerechtigde lagere noodzakelijke kosten van het bestaan heeft.

 

Lid 2

Als meerdere personen, geen gezinsleden, in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, worden zij geacht de kosten volledig te kunnen delen.

 

Lid 3

Het is niet wenselijk om de uitkeringsgerechtigde vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag.

 

 

Artikel 4        Alleenwonende alleenstaande (ouders)

Lid 1

Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20%. Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onder a WWB.

 

 

Artikel 5         Niet alleenwonende alleenstaande (ouders)

Lid 1

Indien de uitkeringsgerechtigde de noodzakelijke kosten van het bestaan (niet volledig) kan delen bedraagt de toeslag maximaal 10%. Hiervan is sprake als in de woning van de uitkeringsgerechtigde maximaal één andere persoon, met eventueel hem tot laste komende kinderen, woonachtig is of de uitkeringsgerechtigde bewoont een kamer in de woning van een andere persoon.

 

Lid 2

Kamerbewoners die een commerciële huurprijs betalen worden niet aangemerkt als personen die de kosten kunnen delen met een ander en hebben recht op de maximale toeslag. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.

 

Lid 3

Als de uitkeringsgerechtigde met meerdere personen, niet behorend tot zijn gezin, in dezelfde woning wonen, hebben zij geen recht op een toeslag.

 

 

Artikel 6         Gehuwden

Lid 1

Indien de uitkeringsgerechtigde de noodzakelijke kosten van het bestaan (niet volledig) kan delen, wordt de norm verlaagd met een korting van 10%. Hiervan is sprake als in de woning van degehuwden maximaal één andere persoon, met eventueel hem tot laste komende kinderen, woonachtig is of degehuwden bewonen een of meer kamers in de woning van een ander persoon of gezin.

 

Lid 2

Als de gehuwden een of meer kamers bewonen en hiervoor een commerciële huurprijs betaalt, vindt er geen verlaging op de norm plaats. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.

 

Lid 3

Als meerdere personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als de uitkeringsgerechtigde, dan wordt de norm verlaagd met een korting van 20%.

 

 

Artikel 7         Geen woonkosten

Lid 1

Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.

 

Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning in het geheel geen woonkosten voor de uitkeringsgerechtigde zijn verbonden, verlaagt het college de norm of toeslag met een korting van 20%. Als de uitkeringsgerechtigde geen woning bewoont, de zgn. dak- en thuislozen, bedraagt de korting op de norm of toeslag 10%. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 21 WWB. Tegenover het ontbreken van woonkosten staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit komt tot uitdrukking in deze verlaging, afwijkend van het bepaalde in lid 2, onder a.

 

 

Artikel 8         Alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar

Op grond van artikel 25 WWB past het college een lagere toeslag toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden. Dit artikel is niet van toepassing op alleenstaande ouders van 21 of 22 jaar en gehuwden waarvan één of twee personen 21 of 22 jaar zijn.

 

 

Artikel 9         Cumulatie van verlagingen

In bepaalde situaties zou het mogelijk zijn, dat meerdere verlagingen op de norm of toeslag ertoe kunnen leiden dat de uitkeringsgerechtigde met het resterende uitkeringsbedrag onder het bestaansminimum komt. Met deze bepaling wordt dit voorkomen.

 

 

Artikel 10 t/m 14       

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.