Regeling vervallen per 09-04-2012

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010

Geldend van 12-07-2010 t/m 08-04-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010

De raad van de gemeente Purmerend,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouderd d.d. ,

gelet op de Wet werk en bijstand (WWB),

overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder c Wet werk en bijstand de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 WWB,

besluit:

vast te stellen de hierna volgende "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010"

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, sub c, van de wet;

    • c.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet;

    • d.

      woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;

    • e.

      woonkosten:

  • 1. indien een huurwoning wordt bewoond: de per maand geldende rekenhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

  • 2. indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • 3. onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerend-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

    • f.

      commerciële huurprijs: de geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

    • g.

      verzorgingsbehoevende: degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;

    • h.

      verzorgende: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt;

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor de uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar.

  • 2. De bepalingen van de verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Toeslagen en verlagingen

Artikel 3 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die een kamer bewoont en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

  • 4. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als zijn bloedverwanten in de eerste graad en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel;

    • a.

      wordt de Kamerbewoner die een commerciële huurprijs betaalt, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, geacht de kosten niet te kunnen delen;

    • b.

      worden de Verzorgingsbehoevende en Verzorgende niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft

Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een kamer bewonen en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen.

  • 3. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning meerdere personen hun hoofdverblijf hebben en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen, tenzij dit betreft bloedverwanten in de eerste graad.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel;

    • a.

      wordt de Kamerbewoner die een commerciële huurprijs betaalt, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, geacht de kosten niet te kunnen delen;

    • b.

      worden de Verzorgingsbehoevende en Verzorgende niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft

Artikel 5 Inwonende kinderen met eigen inkomsten

1 In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 wordt bij een inwonend kind jonger dan 21 jaar met eigen inkomsten aangenomen dat de kosten niet gedeeld kunnen worden indien het inkomen van dat kind lager is dan de geldende rijksnorm voor jongeren van 18 t/m 20 jaar + 10% van de gehuwdennorm

2 In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 wordt bij een inwonend studerend kind met WSF-uitkering aangenomen dat de kosten niet gedeeld kunnen worden

Artikel 6 Verlaging in verband met woonsituatie

  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt verlaagd indien de uitkeringsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet.

  • 2. De verlaging bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien, bij een echtscheidingssituatie, de woonlasten van de eigendomswoning bij wijze van alimentatie gedeeltelijk door de (ex) partner worden voldaan;

    • c.

      10 procent van de gehuwdennorm indien een hypotheekvrije eigendomswoning wordt bewoond;

    • d.

      10 procent van de gehuwdennorm indien een zwervend bestaan wordt geleid

  • 3. Bij samenloop van meerdere verlagingsredenen bedraagt de verlaging maximaal 20% van de gehuwdennorm

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

Artikel 8 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010".

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van publicatie.

  • 2.

    De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2009 wordt op die datum ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 1 juli 2010

de griffier, J.F. Kamminga

de voorzitter, D. Bijl

Toelichting op de Toeslagenverordening

Algemeen

Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB, de zogenaamde toeslagenverordening.

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Het college verhoogt in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en past in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een uitkeringsgerechtigde concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.

Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.

Norm

Voor personen van 27 tot en met 65 jaar bestaan er drie basisnormen (artikel 21 WWB):

  • a.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (de gehuwdennorm)

  • b.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • c.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:

- 90% van de gehuwdennorm voor alleenstaande ouders;

- 70% van de gehuwdennorm voor alleenstaanden.

Het college houdt echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Het college stelt in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 3 van de verordening.

Verlagingen

De WWB kent de volgende mogelijke verlagingen:

- verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

- verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

Individualisering

Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Het college kan de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB afwijkend vast stellen.

De werking van de verordening beperkt zich tot uitkeringsgerechtigden van 27 jaar tot 65 jaar.

In een uitzonderlijke situatie waarin een uitkeringsgerechtigde van 27 tot 65 jaar in vergelijkbare omstandigheden slechter af zou zijn, kan het college de bijstand aanpassen op grond van artikel 18 lid 1 WWB. (Zie ook de toelichting bij artikel 2.)

De hoogte van de uitkering van algemene bijstand voor personen van 27 tot 65 jaar kan als volgt worden berekend:

  • 1.

    basisnorm

  • 2.

    a) optellen toeslag (bij alleenstaanden en alleenstaande ouders), of

b)  korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (bij gehuwden)

3.korten met verlaging wegens woonsituatie

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1  Begripsbepalingen

In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WWB.

De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 onder c WWB. Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel 21 de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB.

Alleen de uitkeringsgerechtigde, die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening.

Het begrip woning komt impliciet in de wet terug. De memorie van toelichting bij artikel 3 noemt het volgende over het begrip woning: “Het begrip ‘woning’ wordt nader gedefinieerd als woning, woonwagen en schip”. Voor de nadere omschrijving van woonruimte wordt aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. In de uitvoering van de Wet op de huurtoeslag wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn.

Een persoon is verzorgingsbehoevende als de uitkeringsgerechtigde aannemelijk kan maken dat deze persoon zonder die verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen.

De verzorgende is degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt. Hij neemt bepaalde taken van de verzorging op zich, die anders zou zijn gegeven in een instelling ter verzorging of verpleging.

Artikel 2  Leeftijdsbepaling en afstemming

De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 27 tot 65 jaar.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Deze verplichting is expliciet in de verordening opgenomen onder lid 2 van dit artikel, zodat hier in de uitvoering geen misverstand over kan bestaan.

Artikel 3  Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Lid 1

Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Lid 2

Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde één ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigde de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf.

Omdat de uitkeringsgerechtigde niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag van lid 1 en bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Als meerdere personen in de woning van de uitkeringsgerechtigde het hoofdverblijf hebben dan wordt geen toeslag verstrekt.

Lid 3

Indien de uitkeringsgerechtigde een kamer bewoont, wordt hij geacht de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen delen.

Lid 4

Indien de uitkeringsgerechtigde samen met één of beide ouders en eventuele broers en zusters hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, wordt er vanuit gegaan dat de kosten niet volledig gedeeld kunnen worden. De toeslag bedraagt dan 10%.

Lid 5

Het vierde lid sluit bepaalde personen uit.

Kamerbewoners die een commerciële huurprijs betalen worden niet aangemerkt als personen die de kosten kunnen delen met een ander. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.

Zorgbehoevenden en verzorgenden worden niet aangemerkt als degenen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft. Het is niet wenselijk om de uitkeringsgerechtigde vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag.

Artikel 4  Verlaging gehuwden

Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigden één ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigden de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigden zelf.

Als de uitkeringsgerechtigden een kamer bewonen, worden zij eveneens geacht de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen delen.

Gekozen is, net als bij de alleenstaanden en alleenstaande ouders, voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm.

Als meerdere personen in de woning van de uitkeringsgerechtigde het hoofdverblijf hebben dan wordt een verlaging toegepast van 20% van de gehuwdennorm, tenzij het gaat om meerdere kinderen of beide ouders.

Als de uitkeringsgerechtigden een kamer bewonen, worden zij geacht de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen delen.

De inhoud van het vierde lid is overeenkomstig die van artikel 3, lid 5.

Artikel 5 Inwonende kinderen met eigen inkomsten

Bij inwonende kinderen jonger dan 21 jaar met eigen inkomsten wordt aangenomen dat de kosten niet gedeeld kunnen worden als het inkomen lager is dan de geldende rijksnorm voor jongeren van 18 t/m 20 jaar + 10% van de gehuwdennorm.

Van inwonende studerende kinderen met een WSF-uitkering wordt aangenomen dat de kosten niet gedeeld kunnen worden.

Artikel 6  Verlaging woonsituatie

Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 WWB als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.

Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning geen woonkosten voor de uitkeringsgerechtigde zijn verbonden verlaagt het college de norm of toeslag met 20% van de gehuwdennorm.

Als de uitkeringsgerechtigde geen woning bewoont, de zgn. dak- en thuislozen, bedraagt de verlaging 10% van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Tegenover het ontbreken van woonkosten staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit komt tot uitdrukking in deze verlaging, afwijkend van het bepaalde in lid 2, onder a.

Artikel 7 t/m 11

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.