Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening participatiebudget gemeente Putten 2013

Geldend van 24-01-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening participatiebudget gemeente Putten Vastgesteld bij besluit van de raad van 10 januari 2013 nr. 288922

De raad der gemeente Putten;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 december 2012, nr. 288906;

gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 eerste lid, artikel 8 eerste en tweede lid, artikel 10 tweede lid en artikel 10a vijfde en zesde lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en artikel X van de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige;

 

en voorts gelet op artikel 3 van de Wet participatiebudget;

 

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande:

  • 1.

    het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand;

  • 2.

    de scholing of opleiding bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de Wet werk en bijstand;

  • 3.

    de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de Wet werk en bijstand;

  • 4.

    de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van de Wet inburgering, alsmede van het aanbod van en toegang tot inburgerings- of taalkennisvoorzieningen;

  • 5.

    de procedure die door het bestuur wordt gevolgd voor het doen van een aanbod en de criteria die daarbij worden gehanteerd;

  • 6.

    de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgerings- of taalkennisvoorziening is vastgesteld;

  • 7.

    het bedrag van de bestuurlijke boete die voor verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

  • 8.

    de inning van de eigen bijdrage ex artikel 23, tweede lid Wet inburgering;

 

alsmede dat de gemeente het streven van het rijk naar een hoge mate van participatie van de ingezetenen in de maatschappij onderschrijft en dat dit streven gebaat is bij een integrale aanpak van duurzame arbeidsparticipatie, maatschappelijke participatie en inburgering;

 

besluit:

  • 1.

    in te trekken:

    -      Verordening participatiebudget gemeente Putten;

  • 2.

    vast te stellen:

    -      Verordening participatiebudget gemeente Putten 2013.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB:

      Wet werk en bijstand;

    • b.

      Ioaw:

      Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      Ioaz:

      Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      Bbz:

      Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • e.

      Wi:

      Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012;

    • f.

      Wetswijziging:

      de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wi en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb.2012,430);

    • g.

      Wsw:

      Wet sociale werkvoorziening;

    • h.

      WW:

      Werkloosheidswet;

    • i.

      participatie:

      het deelnemen aan de samenleving door middel van werk of, indien zulks niet mogelijk is, door middel van vrijwilligerswerk, mantelzorg of andere maatschappelijk nuttige activiteiten;

    • j.

      arbeidsinschakeling:

      het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • k.

      algemeen geaccepteerde arbeid:

      alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    • l.

      voorziening:

      een voorziening die het college beschikbaar stelt voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de WWB, artikel 34 eerste lid onder a van de Ioaw en de Ioaz;

    • m.

      re-integratietraject:

      een traject bestaande uit een of meer voorzieningen, met een bepaalde tijdsduur, dat voorziet in het toeleiden van de belanghebbende naar algemeen geaccepteerde arbeid;

    • n.

      trajectplan:

      de beschikking of de schriftelijke overeenkomst tussen het college en de belanghebbende waarin bij aanvang van het traject de wederzijdse rechten en verplichtingen staan aangegeven;

    • o.

      traject:

      een met belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel aan activiteiten en/of voorzieningen gericht op het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, maatschappelijke participatie, zorg, inburgering of een combinatie hiervan;

    • p.

      sociale activering:

      het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling;

    • q.

      belanghebbende:

      de inwoner van de gemeente Putten, als bedoeld in artikel 40, eerste lid van de WWB, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die:

      • -

        een uitkeringsgerechtigde is;

      • -

        een persoon is die een uitkering ontvangt op grond van de Anw;

      • -

        een niet-uitkeringsgerechtigde is;

      • -

        een persoon is als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB;

    • r.

      uitkeringsgerechtigde:

      degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB, de Ioaw of de Ioaz;

    • s.

      niet uitkeringsgerechtigde:

      een persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a van de WWB, waarbij de inschrijvingseis niet van toepassing is op jongeren bedoeld in artikel 3, derde lid van de Wet participatiebudget;

    • t.

      direct bemiddelbaren:

      de uitkeringsgerechtigde die naar het oordeel van het college in staat wordt geacht om zonder een re-integratietraject uit te stromen naar arbeid waardoor de uitkeringsafhankelijkheid wordt opgeheven;

    • u.

      startkwalificatie:

      een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • v.

      inburgeringsplicht:

      de verplichting als bedoeld in artikel 7 van de Wi;

    • w.

      inburgeringsplichtige:

      de persoon, bedoeld in artikel X, 2e t/m 5e lid van de wetswijziging;

    • x.

      vrijwillige inburgeraar:

      de persoon zoals omschreven in artikel 1, onder h van de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007 die:

      • -

        ouder is dan 15 jaar;

      • -

        minder dan acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;

      • -

        niet beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

      • -

        niet leerplichtig of kwalificatieplichtig is, dan wel een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;

    • y.

      inburgeringsvoorziening:

      voorziening als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wi, die gericht is op het behalen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

    • z.

      taalkennisvoorziening:

      voorziening als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wi, die gericht is op het verwerven van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een MBO opleiding op niveau 1 of 2;

    • aa.

      oudkomer:

      de vreemdeling die sedert het tijdstip van inwerkingtreding van de Wi rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en die op grond van de artikelen 3 en 5 van de Wi inburgeringsplichtig wordt, voor zover die vreemdeling op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet geen nieuwkomer was in de zin van de Wi;

    • ab.

      college:

      het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, de Ioaw, de Ioaz, de Wi, de Wetswijziging, de Wet participatiebudget en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Beleidsplan

  • 1. De gemeenteraad kan ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vaststellen, waarin wordt aangegeven de gemeentelijke beleidsvisie, beleidsvoornemens en prioriteitstelling op het gebied van participatie.

  • 2. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

  • 3. Het college kan jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag zenden over de doeltreffendheid en effecten van het beleid.

HOOFDSTUK 2 RE-INTEGRATIEVOORZIENING WET WERK EN BIJSTAND

Artikel 3 Opdracht college

  • 1. Het college biedt belanghebbenden ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de WWB en artikel 11 van de Ioaw en de Ioaz zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Belanghebbenden hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

  • 3. Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

  • 4. Evenmin bestaat recht op ondersteuning indien het netto-inkomen van de belanghebbende de toepasselijke bijstandsnorm meer dan 50% overstijgt.

Artikel 5 Verplichtingen van belanghebbenden

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, Ioaw, Ioaz, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

    Tot deze verplichtingen behoren:

    • a.

      het verstrekken van inlichtingen volgens artikel 17 van de WWB, dan wel artikel 13 van de Ioaw of de Ioaz, die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt re-integratietraject en/of een geschikte voorziening;

    • b.

      het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling, ook volgens artikel 55 van de WWB;

    • c.

      het ondertekenen van een trajectplan;

    • d.

      het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van de voorziening en het re-integratietraject;

    • e.

      het zich onthouden van gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • f.

      het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden;

    • g.

      het naar vermogen medewerking verlenen aan een voorbereidingsperiode zoals bedoeld in artikel 2, derde lid Bbz en de daarvoor noodzakelijke inspanningen verrichten.

  • 3. Indien de schuldensituatie van een persoon als bedoeld in het tweede lid naar het oordeel van het college de arbeidsinschakeling of de ondersteuning belemmert, kan deze worden verplicht mee te werken aan een door het college aangeboden schuldhulpverleningstraject of -voorziening.

  • 4. Indien het voor de deelname aan een voorziening naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de persoon als bedoeld in het tweede lid diens kinderen laat opvangen, kan deze worden verplicht passende kinderopvang te regelen, dan wel gebruik te maken van een door het college aangeboden kinderopvangvoorziening.

  • 5. Indien een persoon zijn verplichtingen zoals bedoeld in het tweede lid niet of niet behoorlijk nakomt, kan het college beslissen dat zijn aanspraak op iedere voorziening vervalt.

  • 6. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

  • 7. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 Ontheffing re-integratieverplichtingen van belanghebbenden

  • 1. Het college kan bij het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de re-integratie-verplichtingen als bedoeld in artikel 9, tweede lid van de WWB, onderscheid maken tussen de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden en de verplichting om gebruik te maken van een voorziening.

  • 2. Het college kan de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen tijdelijk om dringende redenen beperken tot een nader te bepalen aantal dagdelen per week.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan bij besluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen ten aanzien van de verschillende voorzieningen voor belanghebbenden. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan een belanghebbende begeleiden of laten begeleiden bij het zoeken naar en verwerven van arbeid, alsmede bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling. Het college kan hiertoe op eigen initiatief, dan wel op verzoek van de belanghebbende, een of meer voorzieningen aanbieden.

  • 2. De voorzieningen kunnen onder meer worden onderscheiden in:

    • -

      ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

    • -

      ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

    • -

      arbeidsactivering en -toeleiding;

    • -

      gesubsidieerd werk, waaronder begrepen loonkostensubsidie;

    • -

      nazorg bij arbeidsinschakeling;

    • -

      ondersteunende instrumenten, waaronder onderzoeken door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing.

  • 3. Het college kan voor de uitvoering van voorzieningen afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven.

  • 4. Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van mogelijkheden van arbeidsinschakeling van personen uit de doelgroep, door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van een werkritme, maatschappelijke participatie, dan wel door het op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 5. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 6. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 van de WWB en 37 van de Ioaw en Ioaz niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 sub p van deze verordening;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 7. Bij besluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 19 van deze verordening nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 9 Werkstages

  • 1. Het college kan aan belanghebbenden een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. Deze werkstage duurt maximaal 3 maanden, welke eenmalig met 3 maanden kan worden verlengd.

  • 4. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 10 Sociale activering

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 11 Participatieplaatsen

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden met behoud van uitkering additionele werkzaamheden aanbieden voor de duur van maximaal twee jaar, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Voor de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, worden werkzaamheden, verricht in het kader van een andere voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB, voor maximaal zes maanden buiten beschouwing gelaten indien er naar het oordeel van het college een reëel uitzicht is op een dienstbetrekking bij degene bij wie de werkzaamheden worden verricht van dezelfde of grotere omvang die aanvangt tijdens of aansluitend op die zes maanden.

  • 3. Voor de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, worden werkzaamheden verricht voor 1 januari 2007 buiten beschouwing gelaten.

  • 4. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college uiterlijk 3 maanden voorafloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met een jaar,onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht.

  • 5. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het vierde lid, beoordeelt het college uiterlijk 3 maanden voor afloop van het derde jaar of, met het oog op de arbeidsinschakeling, een andere voorziening op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB, meer adequaat is. Indien dat niet het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een jaar.

  • 6. Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie biedt het bestuur de uitkeringsgerechtigde na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden scholing of opleiding aan die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het bestuur een dergelijke scholing of opleiding de krachten en bekwaamheden van de uitkeringsgerechtigde te boven gaat.

  • 7. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 8. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentie verhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 9. Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente het werkgeverschap voor de banen, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 10. Met de organisatie, als bedoeld in lid 7, of met het re-integratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met uitkeringsgerechtigden een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 13 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3. Het college stelt bij besluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 14 Werkaanvaardingspremie c.q. deeltijdpremie

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking verricht waarmee niet volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien ontvangt jaarlijks een eenmalige premie ter hoogte van 25% van de in het betreffende kalenderjaar met die arbeid verkregen inkomsten gedurende een periode van maximaal zes maanden (artikel 31 lid 2 n).

  • 2. Direct bemiddelbaren hebben geen recht op de werkaanvaardingspremie zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De premie bedraagt maximaal 50% van het bedrag genoemd in artikel 31, lid 2 sub j van de WWB.

  • 4. Wanneer de uitkeringsgerechtigde tekort is geschoten in de naleving van verplichtingen die aan zijn recht op uitkering zijn verbonden, kan het college besluiten diens recht op de werkaanvaardingspremie op te schorten of in te trekken.

Artikel 15 Premie alleenstaande ouders met de zorg voor kinderen tot 12 jaar

  • 1. De alleenstaande ouder of alleenstaande ouder met één of meer meerderjarige kinderen:

    • -

      die arbeid in dienstbetrekking verricht waarmee niet volledig in het bestaan kan worden voorzien en

    • -

      die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind en

    • -

      waarbij de periode als bedoeld in artikel 14 lid 1 van deze verordening is verstreken ontvangt een premie van 12,5% van de inkomsten met een maximum van € 120,-- per maand gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden.

  • 2. Direct bemiddelbaren hebben geen recht op de premie alleenstaande ouders zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De premie bedraagt maximaal 50% van het bedrag genoemd in artikel 31, lid 2 sub j van de WWB.

  • 4. Wanneer de uitkeringsgerechtigde tekort is geschoten in de naleving van verplichtingen die aan zijn recht op uitkering zijn verbonden, kan het college besluiten diens recht op de werkaanvaardingspremie op te schorten of in te trekken.

Artikel 16 Activeringspremie

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de uitkeringsgerechtigde die naar hun oordeel in de voorafgaande 12 maanden belangrijke vorderingen heeft geboekt op het terrein van re-integratie of maatschappelijke participatie een premie toekennen. Per kalenderjaar kan slechts één keer een premie worden toegekend.

  • 2. De premie voor de uitkeringsgerechtigde als bedoeld in het eerste lid bedraagt € 300,--.

  • 3. Burgemeester en wethouders verstrekt de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de WWB en als bedoeld in artikel 11 van deze verordening een premie van telkens € 300,--.

  • 4. Het recht op premie als bedoeld in het derde lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 5. De premie als bedoeld in het derde lid wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 6. In het in artikel 2 van deze verordening genoemde beleidsplan stelt het college nadere regels omtrent de uitvoering van het derde tot en met het vijfde lid.

Artikel 17 Uitstroompremie

  • 1. De uitkeringsgerechtigde, die algemene geaccepteerde arbeid heeft aanvaard voor de duur van tenminste 6 maanden en deze arbeid leidt tot beëindiging van de uitkering ingevolgde de WWB, de Ioaw of de Ioaz, heeft recht op een uitstroompremie.

  • 2. Direct bemiddelbaren hebben geen recht op de uitstroompremie zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De premie bedraagt 50% van het bedrag genoemd in artikel 31, lid 2 sub j van de WWB.

  • 4. De uitstroompremie kan aan een uitkeringsgerechtigde niet meer dan eenmaal worden toegekend.

  • 5. Wanneer de uitkeringsgerechtigde tekort is geschoten in de naleving van verplichtingen die aan zijn recht op uitkering zijn verbonden, kan het college besluiten diens recht op de uitstroompremie op te schorten of in te trekken.

Artikel 18 Uitbetaling premies en begrenzing maximaal premiebedrag

  • 1. De premies zoals bedoeld in de artikelen 14, 15 en 16 en 17 worden uitbetaald aan het eind van het kalenderjaar waarin door de uitkeringsgerechtigde aan de voorwaarden voor het recht op premie is voldaan.

  • 2. Het maximum van het totaal der premies per kalenderjaar bedraagt ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 31, lid 2 sub j van de WWB.

Artikel 19 Overige vergoedingen

Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • a.

    reiskosten;

  • b.

    kosten voor kinderopvang;

  • c.

    scholingskosten.

Artikel 20 Voorzieningen gericht op nazorg

  • 1. Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard voorzieningen bieden gericht op nazorg.

  • 2. De in het eerste lid genoemde nazorg heeft tot doel om de arbeid te behouden en hernieuwde afhankelijkheid van een uitkering te voorkomen.

  • 3. De duur van de nazorg is maximaal 1 jaar.

HOOFDSTUK 3 INBURGERING

Artikel 21 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de Wi en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringvoorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      Mondelinge informatie bij het intakegesprek.

    • b.

      Algemene informatie via de website van de gemeente Putten.

    • c.

      Persoonlijke informatie via brieven en beschikkingen.

  • 3. Het college beoordeelt tenminste eens in de 2 jaren de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert daarover aan de raad.

  • 4. Nadere invulling van de informatievoorziening kan in door het college vast te stellen beleidsregels worden vastgelegd.

Artikel 22 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1. Het college biedt een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige te weten: a. de houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 en b. de geestelijk bedienaar die geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c. van de Wi.

  • 2. Een inburgeringsplichtige die in een eerdere gemeente reeds een aanbod tot een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening heeft geaccepteerd, zal in geval van verhuizing naar de gemeente Putten, eenzelfde of gelijkwaardig inburgeringsinitiatief worden geboden.

  • 3. In het door het college vast te stellen beleidsplan en/of in beleidsregels kunnen nadere regels worden bepaald met betrekking tot inkomen en vermogen van de in dit artikel genoemde doelgroepen inzake de aan te bieden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

Artikel 23 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1. Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Het college bepaalt hoe een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening voor een inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, wordt ingevuld.

  • 3. Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 4. Een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan, naast hetgeen in de Wi is geregeld, een of meer bijkomende onderdelen bevatten die specifiek gericht zijn op de behoefte van de betreffende inburgeringsplichtige.

  • 5. Een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      Nederlandse taalles.

    • b.

      Kennis van de Nederlandse samenleving.

    • c.

      Voorbereiding op en eenmaal kosteloze deelname aan het inburgeringsexamen.

    • d.

      Versterken leervaardigheden.

  • 6. Een inburgeringsvoorziening kan, bovenop het genoemde onder lid 5, de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      activiteiten gericht op arbeid of de verwerving daarvan, zoals stages, regulier of gesubsidieerd betaald werk, vrijwilligerswerk, bemiddeling naar arbeid, beroepsvaardigheden;

    • b.

      activiteiten gericht op een vervolgopleiding en of voorbereiding daarop, zoals beroepsoriëntatie, taalstage en leerwerktrajecten;

    • c.

      vaardigheden, opvoedingsondersteuning, thuisstudie met behulp van de computer, tv en radio;

    • d.

      begeleiding en coaching.

  • 7. Een taalkennisvoorziening kan één of meer onderdelen bevatten van het genoemde onder lid 5 of 6.

Artikel 24 Opleggen van verplichtingen

  • 1. Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

    • a.

      het deelnemen aan de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, inclusief een voor- of nazorgtraject;

    • b.

      het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

    • c.

      het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

    • d.

      voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

    • e.

      het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan.

  • 2. Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de Wi of andere van toepassing zijnde wetten, waaronder het voor de eerste maal deelnemen aan het inburgerings- of staatsexamen op het tijdstip dat door het bestuur wordt bepaald, gelden voor de inburgeringsplichtigen die door het bestuur zijn opgeroepen voor een onderzoek naar de inburgeringsmogelijkheden dan wel waarvoor een inburgerings-voorziening is vastgesteld de verplichtingen bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

  • 3. In door het college vast te stellen beleidsregels kunnen verdere verplichtingen worden opgenomen.

Artikel 25 De omvang en de inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid van de Wi, wordt in beginsel in een keer voldaan.

  • 2. Het college legt in het beleidsplan en/of beleidsregels de omvang van deze eigen bijdrage vast.

  • 3. Het college kan van het gestelde in lid 1 afwijken bij relevante omstandigheden. De maximale betalingstermijn bedraagt in dat geval ten hoogste 36 maanden.

  • 4. Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening de termijnen van betaling vast.

  • 5. Voor een inburgeringsplichtige die een WWB-uitkering ontvangt, wordt de eigen bijdrage verrekend met de uitkering. Dit wordt in de beschikking vastgelegd.

Artikel 26 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wi schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 3. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen 4 weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 4 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

  • 5. Wanneer de inburgeringsplichtige niet tijdig op het aanbod heeft gereageerd, vervalt het aanbod. Daarvan wordt de inburgeringsplichtige schriftelijk in kennis gesteld.

  • 6. In door het college vast te stellen beleidsregels kunnen nadere voorwaarden over de procedure van het doen van een aanbod worden opgenomen.

Artikel 27 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • c.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • d.

    de mogelijkheid van boetes;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage; en

  • f.

    ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de Wi, aanvangt.

Artikel 28 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. Het college legt aan de inburgeringsplichtige een bestuurlijke boete op. De boete bedraagt:

    • a.

      € 250,-- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Wi.

    • b.

      € 500,-- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgerings-voorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wi of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 24 van deze verordening.

    • c.

      € 500,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de Wi bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de Wi verlengde termijn het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft behaald.

    • d.

      € 1.000,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de Wi vastgestelde termijn het inburgerings-examen heeft behaald.

  • 2. Het college legt geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand of de inkomensvoorziening kan worden verlaagd op grond van de WWB of indien voor dezelfde gedraging een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van één van de in artikel 4.23 Besluit inburgering aangewezen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 29 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die waarop deze op de voorgeschreven wijze wordt bekend gemaakt en werkt terug tot 1 januari 2013.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatiebudget gemeente Putten.

Bijlage

Artikelsgewijze toelichting Verordening Participatiebudget gemeente Putten 2013

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1           Begripsomschrijving

In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, dat meer dan eens voorkomt en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Ook zijn verwijzingen naar de diverse wetten, regelingen en besluiten opgenomen. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Het begrip 'startkwalificatie' is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d WWB). De omschrijving van 'algemeen geaccepteerde arbeid' is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).

Het begrip inburgeringsplichtige is aangpast. Vanaf 1 januari 2013 is deze verordening uitsluitend nog van toepassing op de beperkte doelgroep inburgeringsplichtigen die vallen onder artikel X van de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige. Het gaat hier om  de categorieën inburgeringsplichtigen zoals die hiervoor staan genoemd in de algemene toelichting.

Voor een trajectplan geldt dat bij wijze van overeenkomst tussen de belanghebbende en de gemeente kan worden gesloten en tevens door middel van een beschikking kenbaar kan worden gemaakt en als verplichting kan worden opgelegd. In het laatste geval is geen sprake van een (tweezijdige) overeenkomst, aangezien geen instemming van de belanghebbende noodzakelijk is; de verplichting wordt dan eenzijdig door de gemeente opgelegd.

 

Artikel 2           Beleidsplan

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid en het beleid over het Plan van Aanpak in een verordening vast te leggen.

Gekozen is voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen, beleidsregels en uitvoeringsbeleid.

 

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Hierbij kan worden aangesloten bij de noodzakelijke verantwoording aan het rijk. Met ingang van 1 januari 2007 verantwoorden gemeenten zich via een bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening. Er kan ook gekozen worden voor een verslag waarbij aan de hand van prestatie-indicatoren per deelgebied verantwoording wordt afgelegd.

 

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid.

 

 

HOOFDSTUK 2 RE-INTEGRATIEVOORZIENING WET WERK EN BIJSTAND

Artikel 3           Opdracht college In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door, via de begripsomschrijving bij belanghebbenden (artikel 1 lid 2 sub p), deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

 

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg.

 

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

 

Artikel 4           Aanspraak op ondersteuning De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

 

In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de belanghebbende en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen.

In het derde lid wordt bepaald dat er geen recht bestaat op ondersteuning indien er sprake is van een voorliggende voorziening die in voldoende mate kan bijdragen aan de inschakeling in de arbeidsmarkt.

 

Lid vier regelt dat, indien het inkomen van de aanvrager (en zijn gezin) méér bedraagt dan 150% van de voor de aanvrager relevante bijstandsnorm, geen recht bestaat op ondersteuning.

 

Artikel 5           Verplichtingen van de belanghebbende In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.  Er bestaan ook trajecten die toeleiden naar het zelfstandig ondernemerschap. Van belang is dat de belanghebbende tijdens deze voorbereidingsperiode alle mogelijk inspanningen levert om het traject succesvol af te ronden. Deze verplichtingen zijn opgenomen in onder g van het tweede lid.   

In het derde en het vierde lid is geregeld de verplichting om gebruik te maken van schuldhulpverlening en kinderopvang, bij respectievelijk schuldsituaties en het ontbreken van opvang voor kinderen. De verplichting kan alleen worden opgelegd indien de schuldsituatie of het ontbreken van kinderopvang de inschakeling in de arbeid belemmert. Dit artikel is overigens ook van toepassing in geval van een inburgeringstraject of een Plan van Aanpak op grond van de WWB (artikelen 23 en 29 van de verordening).

In het vijfde lid is geregeld dat indien de verplichtingen niet (behoorlijk) worden nagekomen, het college de voorziening kan beëindigen.

Het zesde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel.

Daarom is in het zevende lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Artikel 6           Ontheffing re-integratieverplichtingen

Dit artikel geeft de mogelijkheid om tijdelijke en partiële ontheffing te verlenen van de verplichtingen in het geval van bijzondere omstandigheden. Het kan hierbij gaan om sociale-, en psychosociale omstandigheden en zorgtaken.

 

Artikel 7           Budget en subsidieplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico's te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren.

Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

 

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

 

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

 

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden.

Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27, lid 1 Awb).

 

Artikel 8           Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

 

Lid 2 tot en met 4 spreekt voor zich.

 

Het vijfde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een belanghebbende gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het zesdelid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan.

Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratie-

bedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven.

Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.

Onderdeel c heeft specifiek betrekking op de situatie waarin algemeen geaccepteerde arbeid op parttime basis wordt aanvaard, zodat de uitkering onder verrekening van inkomsten wordt voortgezet.

 

Het zevende lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden, die een (gezins)inkomen ontvangen dat ligt tussen 100% en 150% op de op hen van toepassing zijnde bijstandsnorm. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

 

Artikel 9           Werkstages

Het college biedt een belanghebbende een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aan, indien een werkstage noodzakelijk is ter overbrugging van de afstand naar de arbeidsmarkt.

Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie. Deze periode is gesteld op drie maanden. Op individuele gronden kan deze periode eenmalig met 3 maanden worden verlengd.

Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

 

Artikel 10         Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar het doorbreken van sociaal isolement voorop. Indien sprake is van sociale activering waarbij doorbreken van sociaal isolement voorop staat wordt geen voorziening verstrekt op grond van deze verordening. Immers, er dient een relatie te zijn met arbeidsinschakeling. In dergelijke situaties dient beoordeeld te worden of een voorziening via de bijzondere bijstand dient te worden verstrekt.

 

Artikel 11         Participatieplaatsen

Participatieplaatsen kunnen, als onderdeel van een traject gericht op werk, worden ingezet bij uitkeringsgerechtigden, de ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen een dusdanig grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben dat zij vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het gaat hier om banen met behoud van uitkering. Zo kan langduriger worden gewend aan een arbeidsplek, collega's, het opdoen van arbeidsritme en dergelijke.

Participatieplaatsen betreffen tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden in de zin van artikel 10a WWB. De WWB geeft geen regels over het werkgeverschap. Het instrument kan dus ook uitbesteed worden aan een re-integratiebedrijf.

Daar waar het gaat om de rechtspositie van de werknemer, dient de gemeente daarover afspraken te maken met het re-integratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is.

In het vierde en vijfde lid is geregeld dat de gemeente de mogelijkheid heeft om, in de uitzonderlijke situaties dat een volgende stap op de re-integratieladder nog niet mogelijk is na twee jaar op een participatieplaats, de participatieplaats met de duur van een jaar te verlengen. Als ook daarna een volgende stap op de re-integratieladder niet mogelijk is, kan de participatieplaats nogmaals voor de duur van een jaar worden verlengd.

Het is expliciet niet de bedoeling dat de verlenging van de duur van de participatieplaatsen een automatisme wordt. De duur op de participatieplaats moet juist zo kort mogelijk zijn, bij voorkeur korter dan twee jaar.

 

De participatieplaats is een re-integratie-instrument, dat onder aan de re-integratieladder staat en bedoeld is voor mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zodra deze achterstand is verkleind, hebben andere re-integratie-instrumenten de voorkeur. Om te voorkomen dat mensen onnodig vast blijven zitten in de participatieplaats is er niet voor gekozen om de duurbeperking voor participatieplaatsen in zijn geheel op te heffen.

De participatieplaats wordt toegekend voor een beperkte duur. Uiterlijk drie maanden voor het einde van de participatieplaats wordt beoordeeld  welk vervolg voor de betrokkene komende periode het beste is. Deze procedure garandeert een expliciete afweging of een reguliere baan al binnen de mogelijkheden ligt, dan wel welk re-integratie-instrument op dat moment het beste past bij de bijstandsgerechtigde. Voor een juiste inzet van re-integratie-instrumenten is van belang dat de gemeente een goed inzicht heeft in de afstand van de individuele uitkeringsgerechtigden tot de arbeidsmarkt. Op basis van die kennis kan voorkomen worden dat de uitkeringsgerechtigde onnodig lang op een participatieplaats blijft. Dat schept waarborgen dat dit instrument op een goede manier wordt ingezet.

Bij de eerste verlenging moet de belanghebbende andere additionele werkzaamheden verrichten dan die hij de eerste twee jaar heeft verricht. Tevens moeten deze in een ander organisatorisch verband worden verricht. Hiermee wordt voorkomen dat de re-integratie van belanghebbende stagneert en de participatieplaats van middel tot doel wordt.

 

Indien betrokkene niet beschikt over een startkwalificatie moet het bestuur in beginsel scholing of opleiding aanbieden na 6 maanden.

 

Artikel 12         Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

De WWB biedt het college de vrijheid om naar eigen inzicht tegemoetkomingen te verlenen aan werkgevers. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Er geldt alleen de algemene bepaling dat alle voorzieningen moeten dienen om de belanghebbende uiteindelijk aan regulier werk te helpen. Zo kan het college een loonkosten-subsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen.

Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie, de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld bieden van scholing en begeleiding). De hoogte van de subsidie wordt te allen tijde bepaald op basis van individuele omstandigheden, zoals bijvoorbeeld arbeidsproductiviteit. De subsidie bedraagt maximaal het wettelijk minimum(jeugd)loon.

 

Artikel 13         Scholing

Een voorziening kan bestaan uit een scholing. De scholing dient er op gericht te zijn om belemmeringen naar arbeidsinschakeling weg te nemen.

Dit betekent dat een scholing zo kort mogelijk moet duren. De scholing is er immers op gericht om belemmeringen weg te nemen. Voorkomen dient te worden dat een "vervangende studiefinanciering" gecreëerd wordt.

 

Artikelen 14, 15, 16 en 17         Premies

Deze artikelen gaan over de werkaanvaardings- c.q. deeltijd-, activerings-, en uitstroompremie.

De uitstroom en werkaanvaardingspremie zijn beide gesteld op 50% van het maximum premiebedrag. Voor de 50% norm is gekozen zodat in ieder geval de volledige premieruimte wordt benut voor belanghebbenden die in staat zijn werk te aanvaarden.

 

De uitstroompremie is bedoeld voor belanghebbenden die in staat zijn om volledig uit de uitkering uit te stromen zodat de uitkeringsafhankelijkheid wordt opgeheven. Het is niet de bedoeling dat iemand die in een korte tijd twee periodes van bijvoorbeeld 7 maanden werkt deze premie twee maal krijgt verstrekt. Daarom is in het vierde lid de bepaling opgenomen dat belanghebbende deze premie maar eenmalig kan worden toegekend.

 

De werkaanvaardingspremie- c.q. deeltijdpremie geeft netto financiële ruimte aan degenen die parttime werk aanvaarden zodat de uitkeringsafhankelijkheid afneemt.

De uitstroom- en werkaanvaardingspremie zijn beide gesteld op 50% van het maximum premiebedrag.  Dit premiebedrag wordt genoemd in artikel 31, lid 2 sub j van de Wet werk en bijstand. Voor de 50% norm is gekozen zodat in ieder geval de volledige premieruimte wordt benut voor belanghebbenden die in staat zijn om uit te stromen uit de uitkering.

Premies worden niet verstrekt aan belanghebbenden die direct bemiddelbaar zijn.

Deze belanghebbenden worden in staat geacht om op eigen kracht uit te kunnen stromen.

Een uitzondering wordt gemaakt voor uitkeringsgerechtigden aan wie op grond van zorgtaken ontheffing is verleend en die parttime werk aanvaarden. In principe zijn zij op het moment van werk aanvaarden direct bemiddelbaar en zijn er geen belemmeringen. Om deze groep te stimuleren werk te aanvaarden dienen ook zij voor de premie(s) in aanmerking te kunnen komen.

 

De premie alleenstaande ouders is een nieuwe premie. Vanaf 1 januari 2012 is het mogelijk een dergelijke vrijlating toe te passen. Hiervoor wordt niet gekozen maar voor een premie.

 

Het hanteren van de inkomensvrijlating heeft fiscale nadelen omdat de vrijlating van inkomsten een hoger fiscaal inkomen ten gevolg heeft. Dit betekent dat belanghebbenden die van een dergelijke vrijlating gebruik maken geconfronteerd kunnen worden met lagere fiscale toeslagen zoals de huurtoeslag.

Dit heeft vervolgens consequenties voor de  uitvoeringspraktijk omdat dan via de bijzondere bijstand dit nadeel wordt gecompenseerd. Om deze reden is de vrijlating van inkomsten in deze verordening middels de premie geregeld. Een inkomstenvrijlating op grond van artikel 31 lid 2 sub o WWB wordt voor nieuwe situaties vanaf 1 januari 2007 niet meer toegepast. Voor de bepaling van de werkaanvaardings- c.q. deeltijdpremie wordt uitgegaan van de netto inkomsten.

 

De activeringspremie kan aan het eind van het kalenderjaar worden beschouwd als een beloning voor behaalde resultaten tijdens een traject. Het kan gaan om een diploma, certificaat of anderszins behaalde resultaten dan wel gemaakte vorderingen.

 

Artikel 8 van de WWB verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht.

Het derde tot en met het zesde lid van artikel 15 bevat het recht op een premie voor deelnemers als bedoeld in artikel 11 van de verordening (participatieplaatsen).

 

De premie wordt na iedere 6 maanden werkzaamheden verstrekt.

De premie wordt geweigerd als blijkt dat de belanghebbende de aan de participatieplaats verbonden verplichtingen in de voorgaande 6 maanden heeft geschonden.

 

Artikel 18         Begrenzing

In artikel 31 lid 2 sub j WWB is geregeld wat het maximale bedrag van een eenmalige premie is welke niet tot de middelen wordt gerekend. Dit betekent dat indien een hoger bedrag én gefiscaliseerd wordt, én het meerdere in mindering dient te worden gebracht op de uitkering. Het meerdere is dan immers een middel. Uitgaande van de bedoelingen van de wetgever om in een kalenderjaar niet meer premie vrij te laten dan een eenmalig bedrag van thans € 2.219,00,  dient het maximale bedrag voor het totaal der premies niet hoger te zijn dan dit bedrag. Anders zou voorbij gegaan worden aan de bedoelingen van de wetgever.

Om fiscalisering te voorkomen dienen premies eenmalig gelijktijdig (dat wil zeggen: in één bedrag) te worden verstrekt.

Artikel 19         Overige vergoedingen

Er kunnen overige kosten optreden zoals reiskosten, kosten voor kinderopvang en scholings-kosten. Deze bepaling is opgenomen zodat er een passende vergoeding kan worden geboden om de arbeidsmarktgerichte trajecten te ondersteunen. 

 

Artikel 20         Voorzieningen gericht op nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.

De nazorg is in beginsel begrensd tot één jaar.

 

HOOFDSTUK 3 INBURGERING

Artikel 21         De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen die vallen onder de overgangsregeling goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgerings-plichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 Wi dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

In artikel 26 wordt de informatieverstrekking geregeld en in artikel 29 de verplichtingen.

De verplichtingen zullen verder worden opgenomen in de individuele handhavings-beschikkingen,

 

Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. Gemeenten kunnen er voor kiezen om in de verordening alleen de kaders vast te stellen voor een adequate informatievoorziening door het college aan de inburgeringsplichtigen. In dat geval kan met opnemen van het eerste en derde lid in de verordening worden volstaan. Er kan ook voor worden gekozen om in de verordening vast te leggen welke middelen het college (in ieder geval) moet aanwenden om de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen te organiseren. Dat is aan de orde en daarom is het tweede lid in de verordening opgenomen, omdat de instrumenten zijn genoemd die daarbij worden ingezet.

 

De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen is ondergebracht bij de afdeling WZI.

Een aantal middelen worden gebruikt om de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen vorm te geven:

  • 1.

    een informatiepunt in het gemeentehuis (afdeling WZI);

  • 2.

    het toezenden van schriftelijk voorlichtingsmateriaal aan personen ten aanzien van wie al dan niet op grond van gegevens uit het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij inburgeringsplichtig zijn;

  • 3.

    het vertrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal bij aanvragen om uitkeringen;

  • 4.

    het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten;

  • 5.

    digitale informatieverstrekking via de gemeentelijke website.

  • 6.

    de inburgeringsplichtige informeren over (gecertificeerde) aanbieders van inburgeringscursussen;

 

Op grond van het derde lid zal het college de raad rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen.

In het vierde lid is geregeld dat het college nadere regels kan vaststellen met betrekking tot de informatievoorziening.

 

Artikel 22         Aanwijzen van de doelgroepen

Vanaf 1 januari 2013 is het college alleen verplicht een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn. Uit artikel X van de wetswijziging blijkt dat helder.

 

Artikel 23         De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

In de verordening worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vierde lid, onderdeel b, Wi). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • De  persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

 

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgerings-voorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

 

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren.

 

Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, derde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgerings-plichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstands-gerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, Wi). Indien in deze specifieke situatie geen re-integratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden.

 

Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgerings-voorziening (artikel 20, tweede lid, Wi).  Het derde lid van artikel 28 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkerings-verstrekking op grond van socialezekerheidswetten of -regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal per geval worden bezien op welke wijze de inburgeringsvoorziening het best kan aansluiten bij het re-integratietraject.

 

Het vierde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen (artikel 19, derde lid, Wi). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, Wi). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

 

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij voorzieningen gericht op arbeids-inschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

 

Het inburgeringsexamen omvat ook een praktijkgericht deel, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

 

In het vijfde lid is geregeld wat in ieder geval tot de inburgeringsvoorziening behoort.

 

In het zesde lid is geregeld welke onderdelen, boven hetgeen in ieder geval tot de inburgeringsvoorziening behoort, de inburgeringsvoorziening kan bevatten.

 

In het zevende lid is geregeld dat één of meer onderdelen van het vijfde en zesde lid onderdeel kunnen zijn van een taalkennisvoorziening.

 

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

 

Artikel 24         Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, Wi dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast, de zogenaamde handhavingsbeschikking.

 

Artikel 25         De omvang en de inning van de eigen bijdrage

In de verordening worden regels gesteld die betrekking hebben op de inning van de

eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, Wi). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270,00. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, Wi).

De vastlegging van de omvang en de inning van de eigen bijdrage geschiedt in het beleidsplan, uiteraard conform de toepasselijke regelgeving.

 

Uitgangspunt is dat de eigen bijdrage in één termijn wordt betaald. Indien er sprake is van relevante omstandigheden dan kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Echter, de bijdrage zal in uiterlijk 36 maanden moeten worden betaald.

Artikel 24, eerste lid, Wi maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.

 

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, Wi).

 

In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

 

Artikel 26         De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo'n aanbod de start is van een procedure die - als het goed is - leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

 

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking zal dan dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld. Deze schriftelijke verklaring zal per geval worden opgesteld.

 

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren.

 

Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, of reageert hij niet (tijdig) op het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 Wi waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgerings-examen moeten hebben behaald (vijf jaar na aanvang van deze termijn).

 

Artikel 27         De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking.

Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

 

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig worden vermeld.

De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, Wi). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

 

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, Wi). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt.

Tevens wordt in de beschikking vastgelegd dat bij niet nakoming van verplichtingen, het onvoldoende verlenen van medewerking of het niet halen van (examen)termijnen, dat boetes kunnen worden opgelegd.

Ook moet in de beschikking worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 30 van de verordening.

 

Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 Wi). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.

 

Artikel 28         De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

 

De boetebedragen die in de verordening zijn opgenomen zijn de maximumbedragen.

Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, Wi is vervallen). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

 

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgerings-voorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel

op grond van artikel 18, tweede lid, WWB) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of -regeling. Artikel 37 Wi bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

 

Daar de maximale bedragen voor boetes worden gehanteerd is geen artikel opgenomen waarin bij herhaling van de gedraging een andere boete opgelegd wordt. De boetes voor de gedragingen zijn immers in de wet gemaximeerd.

 

HOOFDSTUK 5            SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 29         Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de belanghebbende. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

 

Artikel 30         De inwerkingtreding

Volstaat zonder toelichting.

 

Artikel 31         Citeertitel

Volstaat zonder toelichting.

 

 

Algemene toelichting Verordening Participatiebudget gemeente Putten 2013

 

Re-integratie

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

Vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen in artikelen 34 en 35 van de Wet inkomensvoorzieningen oudere en gedeeltelijk arbeidongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

 

 

Inburgering

De WI is op 1 januari 2007 in werking getreden. De Wi regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18  jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting). Daarnaast is in de Wi ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

Gemeenten kregen per 1 januari 2007  in de Wi een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo kregen gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast kregen  gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

Bij wet van 13 september 2012 is de Wi met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. In de wet zoals die gold tot 31 december 2012 was aan gemeenten een aantal belangrijke taken toebedeeld zoals hiervoor genoemd.. De wetgever heeft de verantwoordelijkheid voor inburgering bij de inburgeringsplichtige gelegd. Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De taken die de gemeente heeft ten aanzien van het oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en het doen van een onderzoek (intake) vervallen daarmee eveneens.

De gemeenten blijven op grond van het overgangsrecht met name de eerste jaren na inwerkingtreding van de wetwijziging een aantal taken uitoefenen. De overgangsregeling voorziet er in:

  • dat gemeenten diegenen die al een aanbod hebben gehad en zich momenteel voorbereiden op het inburgeringsexamen in staat te stellen dit voort te zetten en het examen af te leggen;

  • dat gemeenten handhaven dat inburgeraars die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden aan hun inburgeringsplicht voldoen;

  • dat gemeenten een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, maar nog geen aanbod hebben gehad voor die datum. Daarbij blijft ongewijzigd dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding bestaat.

 

Algemene toelichting Verordening Participatiebudget gemeente Putten 2013

 

Re-integratie

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

Vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen in artikelen 34 en 35 van de Wet inkomensvoorzieningen oudere en gedeeltelijk arbeidongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

 

 

Inburgering

De WI is op 1 januari 2007 in werking getreden. De Wi regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18  jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting). Daarnaast is in de Wi ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

Gemeenten kregen per 1 januari 2007  in de Wi een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo kregen gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast kregen  gemeenten de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

Bij wet van 13 september 2012 is de Wi met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. In de wet zoals die gold tot 31 december 2012 was aan gemeenten een aantal belangrijke taken toebedeeld zoals hiervoor genoemd..De wetgever heeft de verantwoordelijkheid voor inburgering bij de inburgeringsplichtige gelegd. Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De taken die de gemeente heeft ten aanzien van het oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en het doen van een onderzoek (intake) vervallen daarmee eveneens.

 De gemeenten blijven op grond van het overgangsrecht met name de eerste jaren na inwerkingtreding van de wetwijziging een aantal taken uitoefenen. De overgangsregeling voorziet er in:

  • dat gemeenten diegenen die al een aanbod hebben gehad en zich momenteel voorbereiden op het inburgeringsexamen in staat te stellen dit voort te zetten en het examen af te leggen;

  • dat gemeenten handhaven dat inburgeraars die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden aan hun inburgeringsplicht voldoen;

  • dat gemeenten een aanbod doen aan asielgerechtigden en geeestelijke bedienaren die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, maar nog geen aanbod hebben gehad voor die datum. Daarbij blijft ongewijzigd dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding bestaat.