Regeling vervallen per 01-01-2013

Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Putten Hoofdstuk 3 Salaris en vergoedingsregelingen 2013

Geldend van 28-01-2014 t/m 31-12-2012

Intitulé

ARBEIDSVOORWAARDENREGELING GEMEENTE PUTTEN

Burgemeester en wethouders van de gemeente Putten;

Gelet op artikel 125 van de ambtenarenwet en artikel 147 van de Gemeentewet;

Gelet op het besluit van de raad der gemeente Putten, van 6 juni 1996;

besluiten:

vast te stellen de regeling tot 16e wijziging van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Putten 2012.

Hoofdstuk 3 Salaris en vergoedingsregelingen

Artikel 3:1 Bezoldiging

  • 1. Met inachtneming van artikel 1:2:1 wordt aan de ambtenaar binnen het kader van een lokaal vast te stellen bezoldigingsregeling een bezoldiging toegekend.

  • 2. In deze bezoldigingsregeling worden de volgende begrippen gebruikt:

    • a.

      schaal: de in het kader van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, voor een betrekking of voor een aantal betrekkingen tezamen ter bepaling van het salaris geldende opklimmende reeks van bedragen, daaronder mede begrepen de bedragen welke gelden ter verhoging van het salaris als gevolg van diensttijduitloop;

    • b.

      salaris: het bedrag van de schaal hetwelk aan de ambtenaar is toegekend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;

    • c.

      bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar toegekende emolumenten en toelagen - niet zijnde onkostenvergoedingen - als omschreven in de in het eerste lid bedoelde regeling, alsmede het bedrag van de functioneringstoelage en de waarnemingstoelage.

  • 3. Van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, maken deel uit bijlage IIen IIa van de CAR.

    • a.

      Bijlage II omvat de indeling van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op die ambtenaar die ook op 31 maart 1996 reeds een salaris genoot op grond van deze bijlage, tenzij op grond van het gestelde onder b, tweede gedachtenstreepje, bijlage IIa op hem van toepassing is.

    • b.

      Bijlage IIa omvat de indeling en de opbouw van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op:

      • -

        de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een betrekking aanvaardt in de zin van de CAR, zonder direct daaraan voorafgaand een betrekking in de zin van de CAR te hebben vervuld en

      • -

        de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een nieuwe betrekking in de zin van de CAR aanvaardt, direct voorafgegaan door een andere betrekking in de zin van de CAR, waarbij aan die nieuwe betrekking een beter salarisperspectief is verbonden. Hierbij wordt een betrekking mede als nieuw aangemerkt ingeval een bestaande aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt gewijzigd, als gevolg van een wijziging in de uit te voeren taken.

  • 4. Met inachtneming van het bepaalde in het derde lid en het vijfde lid worden in de bezoldigingsregeling nadere regels gesteld inzake de wijze waarop de inschaling plaatsvindt ingevolge bijlage IIa van de ambtenaren ten aanzien van wie het salaris op 31 maart 1996 is vastgesteld op grond van bijlage II .

  • 5. Van de nadere regels, bedoeld in het vorige lid, maken deel uit de afspraken:

    • -

      dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II , die voor 1 april 1997 reeds het maximum heeft bereikt van de schaal en die binnen die betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal eerst per 1 april 1997 een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa ;

    • -

      en dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II die op of na 1 april 1997 het maximum bereikt van de schaal en binnen zijn betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal op de datum van het bereiken van het maximum van de schaal een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa .

  • 6. Het salaris wordt berekend, gebaseerd op de formele arbeidsduur per week, en uitgekeerd per maand.

  • 7. Met instemming van de ambtenaar kan een ambtenaar van 55 jaar of ouder in het kader van seniorenbeleid aangesteld worden in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 8. Na de toepassing van artikel 7:16 , tweede lid, kan de ambtenaar worden herplaatst in de eigen of een passende functie waaraan een lagere schaal is verbonden met dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.

Artikel 3:1:1 Bezoldiging

  • 1. De bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, wordt bepaald met inachtneming van de aard van de betrekking en de wijze waarop de ambtenaar deze vervult. Mede kunnen in aanmerking worden genomen bekwaamheid en geschiktheid van de ambtenaar, voor zover in het belang van de dienst gebleken ter zake van werkzaamheden niet tot zijn eigenlijke betrekking behorende. Voorts kunnen in aanmerking worden genomen leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar alsook andere omstandigheden, voor zover deze naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan, gelet op het dienstbelang en gelet op verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.

  • 2. Voor zover daarin niet reeds is voorzien door de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling kan het college nadere regelen stellen met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde.

  • 3. Voor zover in de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling niet anders is bepaald, geschiedt de uitbetaling van de bezoldiging per maand. Omtrent de wijze waarop de uitbetaling geschiedt, kan het college nadere regels stellen.

  • 4. Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn betrekking te vervullen, wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd.

Artikel 3:1:1:1 Begripsbepalingen

De artikelen 3:1:1:1 tot en met 3:1:1:22 dienen gezien te worden als bezoldigingsregeling zoals bedoeld in artikel 3:1 en artikel 6:5a van deze regeling. Naast de in artikel 1:1, lid 1 en artikel 3:1, lid 2 van deze regeling genoemde begrippen, wordt in artikel 3:1:1:1 tot en met artikel 3:1:1:22 verstaan onder:

  • a.

    maximumsalaris: het hoogste bedrag van een salarisschaal;

  • b.

    salarisregel: een aanduiding, bestaande uit een getal, waarmee de hoogte van de inpassing binnen de geldende salarisschaal wordt uitgedrukt;

  • c.

    periodieke verhoging: het verschil tussen twee opeenvolgende bedragen in een salarisschaal;

  • d.

    functie: het geheel van werkzaamheden, dat blijkens de functiebeschrijving duurzaam door de ambtenaar, in opdracht van het bestuursorgaan, wordt verricht;

  • e.

    functiewaardering: het door burgemeester en wethouders op methodische wijze naar zwaarte rang ordenen van functies, volgens het systeem als bedoeld in de Regeling Functiewaardering gemeente Putten (bijlage 10 behorend bij deze regeling);

  • f.

    conversie: de vertaling van de via functiewaardering gevonden rangorde van functies naar salarisschalen;

  • g.

    functionele schaal: de salarisschaal die na toepassing van de conversie aan een functie wordt toegekend;

  • h.

    aanloopschaal: de salarisschaal direct naastlager gelegen aan de functionele schaal.

Artikel 3:1:1:2 Recht op salaris

  • 1. Het recht op salaris vangt aan met de dag waarop de aanstelling van de medewerker ingaat. Indien in het aanstellingsbesluit geen datum van ingang is vermeld, vangt het recht op salaris aan met de dag waarop de medewerker feitelijk in dienst is getreden.

  • 2. Een verhoging van het salaris gaat in op de eerste dag van de maand, waarin overeenkomstig de overige bepalingen van deze regeling, de aanspraak ontstaat.

  • 3. Het recht op salaris eindigt, in geval van ontslag, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

Artikel 3:1:1:3 Gebroken tijdvakken

Wanneer het salaris of een toelage moet worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen van die maand.

Artikel 3:1:1:4 Onvolledige betrekking

Het salaris van de medewerker met een onvolledige betrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige betrekking.

Artikel 3:1:1:5 Salarisbedragen

De salarissen van de ambtenaren wier salaris niet bij of krachtens de wet is geregeld, worden vastgesteld op de bedragen volgens de salarisschalen zoals opgenomen in bijlage IIa van deze regeling.

Artikel 3:1:1:6

  • 1. Burgemeester en wethouders bepalen met inachtneming van de resultaten van een functiewaarderingsonderzoek en aan de hand van de vastgestelde conversie de voor de functie geldende salarisschaal.

  • 2. Aan elke medewerker is een functiebeschrijving, functiewaardering en competentieprofiel toegekend. Burgemeester en wethouders hebben nadere regels gestel met betrekking tot het vaststellen van de functiebeschrijving, het vaststellen van de functiewaardering en het vaststellen van het bijbehorende comptentieprofiel. Deze regels zijn opgenomen in de bijlagen 10, 11 en 12 behorend bij deze regeling.

  • 3. Anders dan bij het aanvaarden van passende of gangbare arbeid, dan wel bij wijze van disciplinaire straf, als bedoeld in deze regeling, kan zonder voorafgaand ontslag voor een ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende salarisschaal.

Artikel 3:1:1:7 Salariëring bij aanstelling externe kandidaten

  • 1. Op voordracht van het sectorhoofd, het afdelingshoofd of namens hen een medewerk(st)er van de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken, kennen burgemeester en wethouders aan de aan te stellen ambtenaar een salaris toe op basis van de functionele schaal, waarbij de salarisregel die wordt voorgesteld is bepaald op grond van het onderhandelingsresultaat met de aan te stellen kandidaat.

  • 2. Indien bij de selectie de verwachting bestaat dat de functie nog niet direct volledig kan worden uitgevoerd, doch de redelijke zekerheid aanwezig is dat de functie na een aanvaardbare inwerkperiode, eventueel in combinatie met gerichte training, volledig kan worden vervuld, kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 1 van dit artikel, en kan de ambtenaar op voordracht worden ingeschaald in de aanloopschaal.

  • 3. Een door het afdelingshoofd opgesteld Persoonlijk Ontwikkelings Plan voor de betreffende ambtenaar, maakt onderdeel uit van de onder lid 2 bedoelde voordracht.

  • 4. Indien de te verwachten wijze van functioneren van de ambtenaar in termen van kwalitatieve en kwantitatieve productie, de aanwezigheid van diverse vaardigheden of potentieel, of indien de omstandigheden op de arbeidsmarkt en/of organisatorische omstandigheden van zwaarwegend belang zijn en dit noodzakelijk maken, kan de ambtenaar op voordracht, in afwijking van het bepaalde in lid 1 en lid 2 van dit artikel, worden ingepast in een hogere salarisschaal.

Artikel 3:1:1:8 Salariëring bij aanstelling interne kandidaten

Bij de aanstelling van interne kandidaten in een andere functie, is het bepaalde in artikel 3:1:1:7 van deze regeling onverkort van kracht.

Artikel 3:1:1:9 Het voeren van beoordelingsgesprekken

  • 1. De medewerker wordt eens per twee jaar voor wat betreft zijn functioneren aan een beoordeling onderworpen. Deze beoordeling heeft rechtskracht voor een periode van twee jaar.

  • 2. Leidinggevende en medewerker kunnen samen besluiten om af te zien van de in lid 1 genoemde verplichting. Leidinggevende en medewerker ondertekenen dan beiden een formulier waarbij zij verklaren dat zij geen behoefte hebben aan een beoordelingsgesprek. In dit geval wordt de medewerker geacht dezelfde beoordelingsscore toegekend te hebben gekregen over het betreffende tijdvak van twee jaar dan in de twee jaar daarvoor.

  • 3. Indien leidinggevende of medewerker gedurende de periode dat de beoordeling rechtskracht heeft zoals bedoeld in lid 1 en lid 2 van dit artikel aangeeft prijs te stellen op een beoordeling zal er terstond een nieuwe beoordeling opgesteld worden. Deze beoordeling zal dan geldig zijn gedurende de resterende periode van het tijdvak.

  • 4. De boordeling zoals bedoeld in lid 1 heeft in dit geval plaats vóór 1 december van enig jaar, conform het bepaalde in hoofdstuk 15 van deze regeling.

Artikel 3:1:1:10 Periodieke verhoging

  • 1. Het salaris van de ambtenaar wordt binnen de voor hem geldende salarisschaal periodiek verhoogd tot het naasthogere bedrag, mits uit de personeelsbeoordeling als bedoeld in artikel 3:1:1:9 tenminste de conclusie getrokken kan worden dat de ambtenaar voldoende functioneert. Hiervan is sprake indien de gemiddelde beoordelingsscore 6 of hoger is (zie hoofdstuk 15 van deze regeling).

  • 2. De periodieke verhogingen worden toegekend aan de medewerker die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, voor de eerste maal met ingang van 1 januari volgende op de datum van aanstelling en nadien telkens na een jaar.

  • 3. Het tijdstip waarop ingevolge het vorige lid voor de eerste maal een periodieke verhoging wordt toegekend, kan worden vervroegd indien daartoe naar het oordeel van burgemeester en wethouders aanleiding bestaat. De aanleiding hiertoe dient te worden onderbouwd door middel van een personeelsbeoordeling als bedoeld in artikel 3:1:1:9.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om op enig moment geen periodieke verhoging toe te kennen. Deze mogelijkheid is aanwezig bij één van de volgende situaties:

    • -

      Indien aan de medewerker op zijn verzoek onbezoldigd of buitengewoon verlof is verleend voor een periode langer dan een half jaar.

    • -

      Indien de medewerker gedurende een aaneengesloten periode van een half jaar of langer ziek is geweest, kan ten aanzien van het functioneren geen beoordeling worden opgesteld.

    • -

      Indien uit een personeelsbeoordeling als bedoeld in artikel 15:1:15 en hoofdstuk 15 blijkt dat de medewerker onvoldoende functioneert. Hiervan is sprake indien de gemiddelde beoordelingsscore 5 of lager is (zie hoofdstuk 15 van deze regeling).

  • 5. Indien hiertoe aanleiding bestaat kunnen burgemeester en wethouders op een later tijdstip besluiten de periodieke verhoging die op grond van lid 4 van dit artikel is onthouden, alsnog met terugwerkende kracht toe te kennen, waarbij een eventuele fiscale boete ten laste van de werkgever komt.

  • 6. Indien er geen beoordeling opgesteld kan worden ten gevolge van één van de situaties zoals bedoeld in lid 4 van dit artikel en burgemeester en wethouders maken geen gebruik van de mogelijkheid om de periodieke verhoging in te houden, wordt de medewerker geacht een beoordelingsscore 6 toegekend te hebben gekregen over het betreffende tijdvak zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

Artikel 3:1:1:11 Beoordeling bij tijdelijke dienstverbanden

  • 1. Medewerkers die zijn aangesteld in een tijdelijk dienstverband worden eens per half jaar beoordeeld, zoals bedoeld in artikel 3:1:1:9, lid 1. Artikel 3:1:1:9, lid 2 is op dit artikel niet van toepassing.

  • 2. Indien een beoordeling als bedoeld in lid 1 van dit artikel plaats dient te vinden aan het einde van het dienstverband dient deze plaats te vinden minimaal één maand voordat de aanstelling van rechtswege eindigt.

Artikel 3:1:1:12 Bevordering tot functieniveau

Bevordering tot het functieniveau, conform het bepaalde in artikel 3:1:1:11 van deze regeling, vindt in de regel plaats per 1 januari van een bepaald jaar nadat de medewerker:

  • -

    twee volle kalenderjaren is bezoldigd geweest naar het aanloopniveau of één kalenderjaar het maximumsalaris behorend bij het aanloopniveau heeft genoten, met dien verstande dat in het jaar van aanstelling een periode van 6 maanden of meer in dienst aangemerkt wordt als een vol kalenderjaar;

  • -

    de functie volledig blijkt te vervullen;

  • -

    voldoet aan de eisen die aan de functievervulling worden gesteld.

Artikel 3:1:1:13 Bevordering naar hogere schaal

  • 1. De medewerker die is aangesteld in de aanloopschaal kan bevorderd worden naar de functionele schaal indien uit een opgestelde personeelsbeoordeling als bedoeld in artikel 3:1:1:9, lid 1 blijkt dat hij de taken verricht zoals die op grond van zijn functie van hem verwacht mogen worden. Hiervan is sprake indien de gemiddelde beoordelingsscore 6 of hoger is (zie hoofdstuk 15 van deze regeling). Artikel 3:1:1:9, lid 2 is op dit artikel niet van toepassing.

  • 2. Indien als gevolg van herbeschrijving en herwaardering van de functie de functionele schaal wordt verhoogd, kan de medewerker die de betreffende functie vervuld worden bevorderd naar deze hogere schaal, mits uit de personeelsbeoordeling als bedoeld in artikel 3:1:1:9 tenminste de conclusie getrokken kan worden dat de medewerker voldoende kan functioneren in de nieuw beschreven functie. Hiervan is sprake indien de gemiddelde beoordelingsscore 6 of hoger is (zie hoofdstuk 15 van deze regeling). Artikel 3:1:1:9, lid 2 is op dit artikel niet van toepassing.

  • 3. Indien na herbeschrijving en herwaardering van de functie besloten wordt de medewerker te salariëren op basis van de bij de functie behorende aanloopschaal, en derhalve geen sprake is van een bevordering naar een hogere schaal, kan overwogen worden de ambtenaar een extra periodieke verhoging toe te kennen.

Artikel 3:1:1:14 Bezoldiging na herwaardering functie

  • 1. Als een functie op een bepaald moment hoger gewaardeerd wordt dan vindt op het moment van herwaardering met terugwerkende kracht een herinschaling plaats.

  • 2. Bij herinschaling in een nieuw gewaardeerde functie wordt betrokkene ingeschaald in het aanloopniveau behorend bij de nieuw gewaardeerde functie als betrokkene bezoldigd werd op dat moment naar het aanloopniveau behorend bij de functie voor herwaardering. Een en ander geschiedt conform het gestelde in artikel 3:1:1:6 van deze regeling.

  • 3. Bij herinschaling in een nieuw gewaardeerde functie wordt betrokkene ingeschaald in het functieniveau behorend bij de nieuw gewaardeerde functie als betrokkene op dat moment bezoldigd werd naar het functieniveau behorend bij de functie voor herwaardering. Een en ander geschiedt conform het gestelde in artikel 3:1:1:6 van deze regeling.

Artikel 3:1:1:15 Bezoldiging na herwaardering functie

  • 1. Bij bevordering naar een hogere salarisschaal vindt, ongeacht de reden van bevordering, inpassing in de hogere schaal plaats op het naasthogere bedrag plus één periodieke verhoging.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt het salaris in de nieuwe salarisschaal verhoogd tot een bedrag in die schaal, zodra en voor zoveel zulks nodig is om te bereiken dat het nieuwe salaris blijft uitgaan boven het salaris dat de medewerker in de oude schaal zou hebben genoten.

Artikel 3:1:1:16 Gratificatie

  • 1. Indien een medewerker een uitstekende individuele prestatie heeft geleverd of wanneer hij zijn functie met buitengewone toewijding of op een bijzonder loffelijke wijze vervult, kan aan hem een gratificatie als bedoeld in artikel 15:1:28 van deze regeling worden toegekend.

  • 2. Toekenning van een in lid 1 genoemde gratificatie geschied na goedkeuring van het managementteam.

  • 3. De hoogte van deze gratificatie is afhankelijk van de prestatie en bedraagt maximaal in bijlage 21 genoemde en bij dit lid behorende bedrag Gratificaties worden te allen tijden als brutobedrag uitgekeerd.

Artikel 3:1:1:17 Eindejaarsgratificatie

  • 1. Medewerkers die aangesteld zijn conform hoofdstuk 2 van deze regeling hebben recht op een jaarlijkse eindejaarsgratificatie ter grootte van het in bijlage 21 genoemde en bij dit behorende lid behorende bedrag.

  • 2. De in lid 1 genoemde uitkering wordt op de fiscaal zo gunstig mogelijke wijze verstrekt.

Artikel 3:1:1:18 Afdelingsbudget

  • 1. Aan een afdelingshoofd wordt per jaar per medewerker een budget beschikbaar gesteld ter grootte van het in bijlage 21 genoemde en bij dit lid behorende bedrag per medewerker. Het afdelingshoofd kan dit aanwenden voor een bijzondere activiteit voor de ambtenaren behorend tot zijn afdeling om de waardering voor de inzet van die groep tot uitdrukking te brengen en ter stimulering van de teamgeest.

  • 2. Het afdelingshoofd heeft een budget ter grootte van het in bijlage 21 genoemde en bij dit behorende bedrag per afdeling/sectie beschikbaar welke hij kan aanwenden voor gratificaties van het in bijlage 21 genoemde en bij dit behorende bedrag per medewerker. Deze gratificaties worden verstrekt in de vorm van bonnen welke via de salarisadministratie verwerkt worden.

  • 3. De in lid 2 genoemde gratificaties zijn fiscaal belast. De fiscale consequenties worden ten laste gebracht van de werkgever.

Artikel 3:1:1:19 Arbeidsmarkttoelage

  • 1. Aan de ambtenaar kan om redenen van werving of behoud een toelage worden toegekend.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde toelage wordt toegekend voor een tijdvak dat tevoren is vastgesteld, met inachtneming van een maximum van drie jaar.

  • 3. De hoogte van de toelage als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal het in bijlage 21 genoemde en bij dit lid behorende percentage vanhet maximum schaalbedrag van de voor de ambtenaar geldende salarisschaal.

  • 4. De toelage als bedoeld in het eerste lid eindigt op de ingevolge het tweede lid vastgestelde vervaldatum. Wanneer de arbeidsmarktsituatie waarop de toelage is gebaseerd nog steeds bestaat, kan opnieuw een toelage als bedoeld in het eerste lid aan de ambtenaar worden toegekend.

  • 5. De toelage als bedoeld in het eerste lid vervalt eveneens met ingang van de datum waarop voor de ambtenaar een salarisschaal met een hoger maximumsalaris gaat gelden.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in de artikel 3:1:1:12 wordt het salaris dat de medewerker zal gaan genieten in de in het vijfde lid bedoelde salarisschaal zodanig vastgesteld, dat dit uitgaar boven het salaris vermeerder met de toelage als bedoeld in het eerste lid dat de medewerker in de oude schaal genoot, tenzij het maximumsalaris dat aan deze schaal is verbonden dit niet mogelijk maakt.

Artikel 3:1:1:20 Nadere regels instrumenten flexibele beloning

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen omtrent de toepassing en de hoogte van instrumenten van flexibele beloning als bedoeld in de artikelen 3:1:1:16 tot en met 3:1:1:19 de artikelen 3:7:8 en 3:7:8:1.

Artikel 3:1:1:21 Geen afbouwregeling

Bij het beëindigen van instrumenten van flexibele beloning als bedoeld in artikelen 3:1:1:16 tot en met 3:1:1:19 de artikelen 3:7:8 en 3:7:8:1 wordt geen afbouwregeling toegepast.

Artikel 3:1:1:22 Onvoorziene gevallen

Voor gevallen waarin deze verordening niet of niet naar billijkheid voorziet, treffen burgemeester en wethouders een bijzondere regeling.

Artikel 3:1:2 Waarnemingstoelage

  • 1. De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, ontvangt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor zijn betrekking, over de tijd van deze waarneming een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 8% van het eigen salaris gedurende de periode van de waarneming. De vergoeding tezamen met de bezoldiging bedraagt gedurende de waarneming niet meer dan de ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij was ingeschaald in de bij de waargenomen betrekking behorende schaal, hoogste periodiek. Voor de ambtenaar wiens salaris hoger is dan het maximum van een bij besluit van het college voor de toepassing van deze bepaling aangewezen schaal, bestaat eerst aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken ten minste twintig volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.

  • 3. De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn betrekking gelden, ontvangt - zulks onverminderd het bepaalde in het eerste lid - in zoverre op de waar te nemen betrekking het bepaalde in artikel 3:3 van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regels. Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren welke liggen buiten de voor zijn betrekking geldende werktijd ten minste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1 . Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan een betrekking als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als een geval van waarneming.

  • 4. Geen vergoeding ingevolge het eerste en derde lid wordt genoten door de ambtenaar voor wie krachtens zijn aanstelling een bijzondere regeling geldt.

  • 5. Het college is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een naar het oordeel van het college, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede op de duur en de wijze van de waarneming, billijke vergoeding toe te kennen.

Artikel 3:1:2:1 Waarneming

Waarneming doet zich in principe voor bij langdurige ziekte of bij een tijdelijk openstaande vacature.

  • 1.

    Indien een vacature niet meer, of gedurende lange tijd niet meer, vervuld zal worden, zal een structurele verdeling van de werkzaamheden plaats dienen te vinden. De effecten hiervan kunnen via functiewaardering worden gehonoreerd.

  • 2.

    Indien waarneming een structureel element van de functie is, (1e medewerker/ plaatsvervangend afdelingshoofd) en daarmee derhalve in de functiebeschrijving en -waardering rekening is gehouden, kan niet van waarneming in de zin van artikel 3:1:2 van deze regeling worden gesproken.

  • 3.

    Van volledige waarneming is slechts dan sprake, indien in overwegende mate de niveaubepalende elementen uit de waargenomen betrekking worden uitgevoerd en de waarneming zoveel tijd vergt dat de eigen werkzaamheden voor een belangrijk deel niet of slechts op termijn uitgevoerd kunnen worden, dan wel indien op ruime schaal overgewerkt moet worden.

  • 4.

    In geval van kortdurende ziekte of (buitengewoon) verlof zal in principe geen sprake zijn van volledige waarneming, maar beperkt de waarneming zich doorgaans tot het afhandelen van lopende, meer routinematige zaken.

  • 5.

    Aangezien niet in alle gevallen stringent aan te geven is waar de grens ligt tussen volledige en niet-volledige waarneming, kunnen burgemeester en wethouders een besluit nemen in afwijking van het bepaalde in artikel 3:1:2:2.

Artikel 3:1:2:2 Waarnemingstoelage

  • 1. De medewerker die ingevolge hem daartoe door of namens burgemeester en wethouders verstrekte opdracht volledig een betrekking waarneemt, waarvoor een hogere salarisschaal geldt dan voor zijn eigen betrekking, ontvangt een waarnemingstoelage conform hetgeen is geregeld in artikel 3:1:2 van deze regeling.

  • 2. De medewerker die ingevolge hem daartoe door of namens burgemeester en wethouders verstrekte opdracht volledig een betrekking waarneemt, waarvoor een salarisschaal geldt gelijk aan die voor zijn eigen betrekking, ontvangt een waarnemingstoelage van 4% van het eigen salaris, gedurende de periode van waarneming.

  • 3. De in lid 2 bedoelde waarnemingstoelage bedraagt tezamen met de bezoldiging gedurende de waarneming niet meer dan het maximum van de naasthogere schaal waarin de waarnemende medewerker is ingeschaald. Voor de medewerker wiens salaris hoger is dan het hier bedoelde maximum, bestaat eerst aanspraak op deze toelage, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken ten minste twintig volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog worden uitbetaald.

  • 4. De medewerker die ingevolge hem daartoe door of namens burgemeester en wethouder verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt waarvoor andere werkzaamheden zijn vastgesteld dan voor zijn betrekking gelden, ontvangt -zulks onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid- in zoverre op de waar te nemen betrekking het bepaalde in artikel 3:3 van deze regeling van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regels. Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren welke liggen buiten de voor zijn betrekking geldende werktijd ten minste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3:1:2 van genoemde regeling. Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan een betrekking als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als één geval van waarneming.

  • 5. De medewerker kan slechts aanspraak maken op de in lid 1 en 2 genoemde toelage wanneer de periode van waarneming minimaal één aaneengesloten maand behelst.

Artikel 3:2 Overwerkvergoeding

De ambtenaar heeft recht op een vergoeding voor overwerk. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een vergoeding, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 3:2:1 Overwerkvergoeding

  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 3:2, bestaat uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit het bedrag dat voor die uren wordt berekend overeenkomstig het in het vijfde lid bepaalde.

  • 2. Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst en de belangen van de andere ambtenaren dit toelaten wordt het verlof verleend - zo nodig in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin - op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.

  • 3. Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kunnen verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding voor overwerk dat zal worden verricht in het daarop volgende kalenderjaar, worden omgezet in vakantie als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid. Het aantal verlofuren uit de vorige volzin en het aantal vakantie-uren, als bedoeld in artikel 6:2, tweede lid, tezamen mag maximaal 50,4 uur bedragen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 4. Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het in het tweede lid bepaalde, dan bestaat de in artikel 3:2 bedoelde vergoeding uitsluitend uit een bedrag. Dit bedrag wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid, met dien verstande, dat de in dat lid genoemde percentages worden vermeerderd met 100.

  • 5. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt voor elk van de in aanmerking komende uren berekend naar een percentage van het uurloon van de ambtenaar. Dit percentage bedraagt:

    • -

      100 voor overwerk op een zondag tussen 0 en 24 uur;

    • -

      75 voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24 uur;

    • -

      75 voor overwerk op een maandag tussen 0 en 6 uur

    • -

      50 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0 en 6 uur;

    • -

      50 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur;

    • -

      25 voor overwerk op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6 en 20 uur;

      • a.

        Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, en op de dag volgende op die feestdag tussen 0 en 6 uur, geldt het percentage ingevolge het voorgaande, onderscheidenlijk voor een zondag en voor een maandag tussen 0 en 6 uur, bepaald.

      • b.

        Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, of een zaterdag, een andere vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op overeenkomstige uren verricht op onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, of een zaterdag. Het college is echter bevoegd om, indien zulks naar het oordeel van het college wenselijk is, een regeling vast te stellen waarbij in afwijking van het hier bepaalde voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of deze is aangewezen in de plaats van een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, of een zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van 80%.

  • 6. Het college bepaalt welke ambtenaren - gelet op de aard en het niveau van hun betrekking - geen aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk. Het college is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door het college te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar het oordeel van het college, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.

  • 7. Het college is bevoegd om voor werkzaamheden welke door ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende betrekking te samen en gelijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar het oordeel van het college billijke voor deze ambtenaren gelijke vergoeding vast te stellen.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit uit een van de in artikel 15:1:11 bedoelde verplichtingen. Het college regelt afzonderlijk de vergoeding voor zodanig overwerk.

Artikel 3:2:1:1 Overwerkvergoeding

  • 1. Overuren blijven afhankelijk van het oordeel van het hoofd van de afdeling. Er kan pas sprake zijn van overwerk, wanneer de arbeid is verricht voor de aanvang van de vroegst mogelijke ochtendbegintijd en na de laatst mogelijke eindtijd van de werktijd. Overwerktijd van kortere duur dan een half uur wordt niet tot de overuren gerekend.

  • 2. Conform hetgeen in geregeld in artikel 3:2 en artikel 3:2:1 van deze regeling ontstaat er een recht tot vergoeding van overwerk indien:

    • a.

      De medewerker is ingeschaald in één van de salarisschalen 1 tot en met 11;

    • b.

      De medewerker de declaratie voor overwerk binnen de gestelde termijn heeft ingediend;

    • c.

      De declaratie is voorzien van een handtekening van het afdelingshoofd.

  • 3. De termijn zoals bedoeld in lid 2b bedraagt 2 maanden, hetgeen wil zeggen dat de declaratie voor het overwerk binnen één maand na het verstrijken van de maand waarin het overwerk is verricht ingediend moet zijn bij de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken.

  • 4. Uitbetaling van het overwerk vindt vervolgens plaats in de maand volgend op de maand waarin de declaratie bij de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken is ingediend.

  • 5. De gespaarde overuren bedragen maximaal 100 uur bij een aanstelling van 36 uur. Bij een aanstelling met een hiervan afwijkend aantal uren wordt dit maximum naar rato vastgesteld. Bij het overschrijden van het maximum stopt de mogelijkheid van opbouw van overuren en is de medewerker verplicht om binnen een maand het saldo terug te brengen naar het maximum.

  • 6. Voor medewerkers die op 1 januari 2012 een overwerksaldo hebben van meer dan 100 uur is er overgangsrecht afgesproken. De volgende kaders dienen daarbij in acht genomen te worden:

    • a.

      Uiterlijk op 1 januari 2017 dient het overwerksaldo teruggebracht te zijn naar 100 uur.

    • b.

      Per jaar dient het saldo boven de 100 uur met minimaal 50 uur te dalen.

    • c.

      Medewerkers maken met hun leidinggevende jaarlijks afspraken over de wijze van opname van de uren in het komende jaar.

    • d.

      Indien de medewerker niet voldoet aan de uitgangspunten gesteld in lid 6a en 6b van dit artikel en te weinig uren opneemt zullen de uren die te weinig opgenomen zijn komen te vervallen.

    • e.

      Bij excessen heeft de directie de mogelijkheid om op basis van een beargumenteerd advies van het betreffende afdelingshoofd de regels voor een jaar te versoepelen.

  • 7. In afwijking van lid 2 heeft de Bedrijfsleider van de afdeling Openbare Werken de mogelijkheid om ten aanzien van de gladheidbestrijding bij extreme situaties een ruimere termijn van opname toe te staan.

Artikel 3:3 Toelage onregelmatige dienst

  • 1. De ambtenaar heeft recht op een vergoeding over de werktijd vastgesteld op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 24.00 uur;

    • b.

      zaterdag tussen 00.00 en 24.00 uur;

    • c.

      zondag tussen 00.00 en 24.00 uur.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de ambtenaar geen recht op vergoeding, indien in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur, op de in dat lid onder a of b genoemde tijdstippen, werktijd is vastgesteld.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid behoudt de ambtenaar zijn recht op vergoeding over de op zaterdag vastgestelde werktijd, indien voor hem reeds vóór 1 januari 1997 in de regel werktijd op zaterdag werd vastgesteld.

  • 4. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen, anders dan in de voorgaande leden, een uitzondering geldt voor de mogelijkheid om aanspraak te maken op een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:3:0:1 Toelage onregelmatige dienst

  • 1. Aan de medewerker die is ingeschaald in één van de salarisschalen 1 tot en met 11 en voor wie de werktijden zijn vastgesteld conform het bepaalde in artikel 3:3 van deze regeling, wordt een toelage onregelmatige dienst toegekend.

  • 2. De toelage als bedoeld in het eerste lid bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de medewerker geldende salaris per uur en wel:

    • a.

      20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 8.00 uur en tussen 18.00 en 22.00 uur;

    • b.

      40% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 uur en 24.00 uur en voor de uren op zaterdag tussen 00.00 en 24.00 uur;

    • c.

      60% voor de uren op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:2:1, derde lid, van deze regeling, met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het salaris per uur, dat is afgeleid van het salaris behorend bij salarisschaal 7.

  • 3. Als feestdagen bedoeld in het vorige lid onder sub c worden tevens aangemerkt goede vrijdag, 5 mei en 31 december.

  • 4. Voor de in het tweede lid onder a genoemde morgen- en avonduren wordt de toelage slechts toegekend, indien de arbeid is aangevangen vóór 07.00 uur, respectievelijk is beëindigd na 19.00 uur.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de medewerker geen recht op vergoeding, indien in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur, op de in lid 2 onder a of b genoemde tijdstippen, werktijd is vastgesteld.

  • 6. In bijzondere gevallen kan een regeling worden getroffen die het bepaalde in de vorige leden aanvult of daarvan afwijkt.

Artikel 3:3:1 Beschikbaarheidsdiensten

Het college stelt voor de ambtenaar aan wie de verplichting, bedoeld in artikel 2:1B, tweede lid, onder c, is opgelegd, regelen ter vergoeding daarvan. Geen vergoeding wordt toegekend, indien uitdrukkelijk is bepaald, dat bij de vaststelling van de bezoldiging met vorenbedoelde verplichting is rekening gehouden.

Artikel 3:3:1:1 Toelage bereikbaarheids- en beschikbaarheidsdienst

  • 1. Aan de medewerker die is ingeschaald in één van de salarisschalen 1 tot en met 11, en die buiten de werktijdenregeling als bedoeld in artikel 4:1 en 4:2 van deze regeling ingevolge een schriftelijke aanwijzing van burgemeester en wethouders zich op basis van een daartoe opgesteld rooster regelmatig bereikbaar en beschikbaar moet houden teneinde bij oproep arbeid te gaan verrichten, wordt een toelage toegekend.

  • 2. De toelage als bedoeld onder lid 1 bedraagt per ingeroosterde week (zeven aaneengesloten dagen) bereikbaarheid en beschikbaarheid een percentage 1% van het salaris behorende bij salarisschaal IX, periodiek 11.

  • 3. Voor de uren waarover tijdens een periode van beschikbaarheid/bereikbaarheid daadwerkelijk arbeid wordt verricht, ontvangt de medewerker een vergoeding op basis van de geldende overwerkregeling.

  • 4. Medewerkers met de functie Systeembeheer A of Systeembeheer B, die van huis uit werkzaamheden moeten kunnen verrichten zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel, ontvangen naast de in lid 2 genoemde toelage een toelage voor het gebruik van eigen computerapparatuur.

  • 5. De in lid 4 van dit artikel genoemde toelage bedraagt € 30,00 bruto per maand.

  • 6. In bijzondere gevallen kan een regeling worden getroffen die het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.

Artikel 3:3:1:2 Toelage piketdienst medewerkers buitendienst gladheidsbestrijding

  • 1. Aan de medewerker die is ingeschakeld in één van de salarisschalen 1 tot en met 11 en die buiten de werktijdenregeling als bedoeld in artikel 4:1 en 4:2 van deze regeling ingevolge een schriftelijke aanwijzing van burgemeester en wethouders zich op basis van een daartoe opgesteld rooster regelmatig in het kader van de gladheidsbestrijding bereikbaar en beschikbaar moet houden teneinde bij oproep arbeid te gaan verrichten, wordt een toelage toegekend.

  • 2. De medewerker die aangewezen is om in het kader van de gladheidsbestrijding beschikbaarheids- en bereikbaarheidsdiensten te verrichten en die dientengevolge een vergoeding ontvangt als bedoeld in lid 1 van dit artikel, dient uiterlijk een half uur na de oproep aanwezig te kunnen zijn op de plaats van tewerkstelling in de gemeente Putten.

  • 3. De toelage als bedoeld onder lid 1 bedraagt per ingeroosterde week (zeven aaneengesloten dagen) bereikbaarheid en beschikbaarheid een percentage van 1,25% van het salaris behorende bij salarisschaal V, periodiek 11.

  • 4. Voor de uren waarover tijdens een periode van beschikbaarheid/bereikbaarheid daadwerkelijk arbeid wordt verricht, ontvangt de medewerker een vergoeding op basis van de geldende overwerkregeling.

  • 5. In bijzondere gevallen kan een regeling worden getroffen die het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.

Artikel 3:3:1:3 Toelage piketdienst calamiteiten op het gebied van openbare werken en milieu, gladheidsbestrijding en sleutelbeheer

  • 1. Aan de medewerker die is ingeschaald in één van de salarisschalen 1 tot en met 11, en die buiten de werktijdenregeling als bedoeld in artikel 4:1 en 4:2 van deze regeling ingevolge een schriftelijke aanwijzing van burgemeester en wethouders zich op basis van een daartoe opgesteld rooster regelmatig in het kader van het (regionaal) rampenplan of voor de pikettaken in het kader van de calamiteiten op het gebied van openbare werken en milieu, gladheidsbestrijding en sleutelbeheer bereikbaar en beschikbaar moet houden teneinde bij oproep arbeid te gaan verrichten, wordt een toelage toegekend.

  • 2. De medewerker die aangewezen is om in het kader van pikettaken voor de organisatie en uitvoering van de gladheidsbestrijding en/of calamiteiten (openbare werken en milieu) en/of sleutelbeheer beschikbaarheids- en bereikbaarheidsdiensten te verrichten en die dientengevolge een vergoeding ontvangt als bedoeld in lid 1 van dit artikel, dient uiterlijk een half uur na de oproep aanwezig te kunnen zijn op de plaats van tewerkstelling in de gemeente Putten.

  • 3. De toelage als bedoeld onder lid 1 bedraagt per ingeroosterde week (zeven aaneengesloten dagen) bereikbaarheid en beschikbaarheid een percentage van 5% van het salaris behorende bij salarisschaal IX, periodiek 11 voor het uitvoeren van de volledige pikettaak, zijnde gladheidsbestrijding, sleutelbeheer en calamiteiten op het gebied van openbare werken en milieu.

  • 4. De toelage als bedoeld onder lid 1 bedraagt per ingeroosterde week (zeven aaneengesloten dagen) bereikbaarheid en beschikbaarheid een percentage van 2,5% van het salaris behorende bij salarisschaal IX, periodiek 11 voor het uitvoeren van enkel de taak gladheidbestrijding of voor het uitvoeren van een piketdienst waarbij de medewerker als achtervang beschikbaar is om een piketdienst tijdelijk over te nemen van de medewerker die piketdienst heeft vanwege het feit dat hij de taak tijdelijk niet naar behoren kan uitoefenen vanwege bijvoorbeeld brandweerverplichtingen of het uitvoeren van de taak gladheidbestrijding.

  • 5. Voor de uren waarover tijdens een periode van beschikbaarheid/bereikbaarheid daadwerkelijk arbeid wordt verricht, ontvangt de medewerker een vergoeding op basis van de geldende overwerkregeling. Verantwoorden voor de gemaakte uren geschied mede op basis van het bijhouden van een logboek.

  • 6. In bijzondere gevallen kan een regeling worden getroffen die het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.

Artikel 3:4 Verschuivingsvergoeding

Het college kan bepalen dat bij verschuiving van de feitelijke arbeidsduur per week of bij verschuiving van de vastgestelde werktijden, anders dan op verzoek van de ambtenaar, aanspraak op een vergoeding ontstaat. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald wanneer recht ontstaat op een verschuivingsvergoeding.

Artikel 3:4:1 Verschuivingsvergoeding

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:4 heeft de ambtenaar recht op een vergoeding, indien binnen 72 uur voor aanvang van de oorspronkelijk vastgestelde:

    • a.

      feitelijke arbeidsduur per week, deze arbeidsduur wordt verschoven;

    • b.

      werktijd, deze werktijd wordt verschoven.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval een verschuiving van de oorspronkelijk vastgestelde arbeidsduur per week en/of de oorspronkelijk vastgestelde werktijd plaatsvindt zonder dat het dienstbelang dit vereist, gedurende de periode gelegen tussen een maand en 72 uur voor aanvang van de betreffende week dan wel de werktijd.

  • 3. De hoogte van deze vergoeding bedraagt voor elk verschoven uur 25% van het uurloon.

Artikel 3:5 Ambtsjubileumgratificatie

De ambtenaar heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald:

  • a.

    in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een gratificatie, bedoeld in de aanhef;

  • b.

    op welke wijze het bedrag aan gratificatie wordt berekend.

Artikel 3:5:1 Ambtsjubileumgratificatie

  • 1.

    • 1.

      Aan de ambtenaar die gedurende 25 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend overeenkomende met de helft van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft. De ambtenaar die gedurende veertig respectievelijk vijftig jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een gratificatie gelijk aan een bedrag, overeenkomende met de gehele bezoldiging, vermeerderd met de vakantietoelage over de maand waarin hij deze jubilea gedenkt. Aan de ambtenaar, die wordt ontslagen:

      • a.

        op grond van artikel 8:3 ;

      • b.

        op grond van artikel 8:4 bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

      • c.

        op grond van artikel 8:11 indien en voorzover het een volledig ontslag betreft;

    en die indien het ontslag niet had plaatsgevonden het voor een gratificatie vereiste aantal dienstjaren binnen vijf jaren na de ontslagdatum had kunnen vervullen, wordt een proportionele gratificatie toegekend. Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk. Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk geheel of gedeeltelijk vervulde aantal dienstjaren, waarbij naar boven wordt afgerond op hele maanden; de noemer is het aantal dienstjaren dat vervuld had moeten zijn om voor de gratificatie in aanmerking te komen. De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond op een veelvoud van vijf euro.

  • 2. Bij gedeeltelijk ontslag wordt de proportionele ambtsjubileumgratificatie berekend naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag wordt verleend.

Artikel 3:6 Eindejaarsuitkering

  • 1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 6,0% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 1.750,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.

  • 2. De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.

  • 3. Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.

Artikel 3:7:1 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 3:7:2 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 3:7:3 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 3:7:4 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 3:7:5 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 3:7:6 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 3:7:7 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 3:7:8 Persoonlijke toelage

  • 1. Aan de ambtenaar, die het maximum van de voor hem geldende schaal heeft bereikt, kan door het college een toelage worden toegekend, wanneer daartoe op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat.

  • 2. De toelage wordt ingetrokken, indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het college van oordeel is, dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.

Artikel 3:7:8:1 Persoonlijke toelage

  • 1. De toelage zoals bedoeld in artikel 3:7:8 kan nooit meer bedragen dan het maximumbedrag van de eerstvolgende salarisschaal.

  • 2. Bij toekenning van de toelage heeft de medewerker de keuze of de toelage aangemerkt wordt als pensioengevend.

Artikel 3:8:0:1 EHBO-toelage

  • 1. Aan de medewerker die op 1 juli van enig jaar in het bezit is van een geldig EHBO-diploma, en als zodanig is aangewezen om binnen de organisatie taken in het kader van eerste hulpverlening te verrichten, wordt gedurende een periode van 12 maanden een toelage toegekend van € 9,08 bruto per maand.

  • 2. Voor de uitbetaling van deze vergoeding dient de medewerker op eigen initiatief uiterlijk in december van ieder jaar een kopie van het geldige EHBO-diploma te overleggen bij de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken.

  • 3. Indien een medewerker op 1 juli van enig jaar alleen in het bezit is van een geldig AED-diploma en deze in voorkomende gevallen bij de uitvoering van de werkzaamheden dient te gebruiken wordt gedurende een periode van 12 maanden een toelage toegekend van € 4,54 bruto per maand.

Artikel 3:8:0:2 BHV-toelage

  • 1. Aan de medewerker die op 1 juli van enig jaar in het bezit is van een geldig BHV-diploma, en als zodanig is aangewezen om binnen de organisatie taken in het kader van de bedrijfshulpverleningsorganisatie te verrichten, wordt gedurende een periode van 12 maanden een toelage toegekend van € 13,61 bruto per maand.

  • 2. Voor de uitbetaling van deze vergoeding dient de medewerker op eigen initiatief uiterlijk in december van ieder jaar een kopie van het geldige BHV-diploma te overleggen bij de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken.

Artikel 3:8:0:3 Toelage Waarnemend griffier

De medewerker die aangewezen is als waarnemend griffier ontvangt ter compensatie van gemaakte extra uren een waarnemingstoelage zoals bedoeld in artikel 3:1:2 van deze regeling waarbij de medewerker de toelage ontvangt voor de duur van de periode waarop de medewerker aangewezen is waarnemend griffier.

Artikel 3:8:0:4 Toelage Avondwerk

Aan de bodes die op 5 oktober 2009 in dienst waren wordt voor het verrichten van werkzaamheden in de avonduren, gedurende een vaste avond per week, de toelage avondwerkzaamheden bodes toegekend tot een percentage van hun salaris, hetwelk zij genieten krachtens hun indeling in één der schalen van deze regeling. Dit percentage bedraagt 8,5.

Artikel 3:8:0:5 Inconveniëntentoelage

  • 1. Aan de medewerkers werkzaam bij de buitendienst van de afdeling Openbare Werken, wordt in verband met het verrichten van zware en onaangename arbeid, een inconveniëntentoelage toegekend.

  • 2. De in het eerste lid genoemde toelage bedraagt 2% van het bruto maandsalaris van de betreffende medewerker.

Artikel 3:8:0:6 Vervallen toelage

  • 1.

    • Bij arbeidsongeschiktheid, wegens ziekte of ongeval, of verlof heeft de medewerker gedurende een periode van twee maanden recht op doorbetaling van de toelage genoemd in de artikelen 3:3:1:1, 3:8:0:4 en/of 3:8:0:5. Na deze periode van twee maanden vervalt het recht op deze toelagen.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op de in artikel 3:8:0:5 genoemde toelage van medewerkers werkzaam bij de afdeling Openbare Werken, die hun functie blijkens medisch advies niet meer mogen uitoefenen en in een andere functie worden herplaatst.

    Zij behouden het recht op de in de in artikel 3:8:0:5 genoemde toelage

    • a.

      ten volle, wanneer zij deze functie meer dan 15 jaar hebben vervuld of de leeftijd van 45 jaar hebben bereikt;

    • b.

      voor de helft, wanneer zij deze functie minder dan 15 jaar, doch langer dan 5 jaar hebben vervuld.

  • 3. Het bepaalde in lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op de in artikel 3:8:0:4 genoemde toelage van medewerkers, die hun functie blijkens medisch advies niet meer mogen uitoefenen en in een andere functie worden herplaatst.

    Zij behouden het recht op de in de in artikel 3:8:0:4 genoemde toelage

    • a.

      ten volle, wanneer zij deze functie meer dan 20 jaar hebben vervuld of de leeftijd van 45 jaar hebben bereikt;

    • b.

      voor de helft, wanneer zij deze functie minder dan 20 jaar, doch langer dan 10 jaar hebben vervuld.

  • 4. Het bepaalde in lid 3 is alleen van toepassing als garantieregeling op de bodes die op het moment van inwerkingtreding van dit artikel in dienst van de gemeente Putten zijn en wordt vastgelegd in een aparte overeenkomst met de betrokken medewerkers.

Artikel 3:8:0:7 Afbouw toelage

  • 1. Aan de medewerker wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van de toelagen genoemd in de artikelen 3:3:1:1, 3:8:0:4 en/of 3:8:0:5 een blijvende verlaging ondergaat, wordt door burgemeester en wethouders een afbouw van de toelage toegekend, indien:

    • a.

      die blijvende verlaging tenminste 3% bedraagt van de som van het salaris plus de eventuele persoonlijke toelage of arbeidsmarkttoelage, en

    • b.

      de medewerker de onder lid 1 genoemde toelagen direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging gedurende tenminste 2 jaren zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid wordt aan de medewerker van 60 jaar of ouder wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van de onder lid 1 genoemde toelagen een blijvende verlaging ondergaat, een blijvende toelage toegekend indien de medewerker deze toelage direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende tenminste 10 jaren zonder wezenlijke heeft genoten.

  • 3. Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt onder wezenlijke onderbreking verstaat een onderbreking van langer dan twee maanden.

  • 4. Afbouw van de toelage vindt plaats in 4 jaar, te rekenen vanaf het moment dat het besluit tot afbouw is genomen. Gedurende het eerste jaar ontvangt de medewerker nog de volledige toelage, gedurende het tweede jaar 75% van deze toelage, gedurende het derde jaar 50% van deze toelage en tenslotte gedurende het vierde jaar 25% van deze toelage.

  • 5. Indien daartoe aanleiding bestaat kunnen burgemeester en wethouders bepalen in afwijking van dit artikel.

Artikel 3:8:0:8 Telefoonkostenvergoeding

  • 1. Aan de medewerker die op 31 december 1988 in dienst van de gemeente werkzaam was en op dat moment voor de uitoefening van zijn werkzaamheden een vergoeding ontving voor abonnementskosten inzake telefoonaansluiting, blijft deze vergoeding gegarandeerd.

  • 2. Deze vergoeding bedraagt € 125,24 bruto per jaar en wordt uitbetaald in de maand juli.

Artikel 3:8:0:9 Onvoorziene gevallen

Voor gevallen waarin deze verordening niet of niet naar billijkheid voorziet, treffen burgemeester en wethouders een bijzondere regeling.

Artikel 3:8:0:10 Onkostenvergoeding gemeentesecretaris

Naast het salaris geniet de secretaris een bijdrage in de bijzondere kosten aan de uitoefening van het ambt verbonden overeenkomstig 30% van de ambtstoelage waarop de burgemeester van onze gemeente aanspraak kan maken op grond van het "Rechtspositie- en bezoldigingsbesluit burgemeesters".

Artikel 3:8:0:11

Per maand wordt 1/12 deel van de in artikel 3:8:0:10 bedoelde vaste onkostenvergoeding uitgekeerd.

Artikel 3:8:0:12

De medewerkers aan wie in het kader van hoofdstuk 17 een tablet verstrekt is danwel een tablet gebruikt bij wijze van proef ontvangt voor het privegebruik van dit apparaat een bruto vergoeding van € 14,00.

Artikel 3:8:0:13

De lin lid 3:8:0:12 genoemde vergoeding komt automatisch te vervallen op het moment dat de in dit lid genoemde fiscale bijtelling voor privegebruik niet meer hoeft te worden toepast.

Artikel 3:8:0:14 Overige vergoedingsregelingen

De regelingenbedrijfssport, hypothecaire geldleningen, vergoedingen commissies en BABSen zijn opgenomen in respectievelijk de bijlagen 17, 18, 19 en 20 behorend bij deze regelingen.