Regeling vervallen per 01-04-2012

Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Putten Hoofdstuk 15 Overige rechten en verplichtingen

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-03-2012

Intitulé

ARBEIDSVOORWAARDENREGELING GEMEENTE PUTTEN

Burgemeester en wethouders van de gemeente Putten;

Gelet op artikel 125 van de ambtenarenwet en artikel 147 van de Gemeentewet;

Gelet op het besluit van de raad der gemeente Putten, van 6 juni 1996;

besluiten:

vast te stellen de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Putten 2012.

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2012

Hoofdstuk 15 Overige rechten en verplichtingen

Artikel 15:1 Verplichtingen

De ambtenaar is gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

Artikel 15:1:1:1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd gezag:

    het orgaan dat in eerste instantie dan wel daartoe gemandateerd bevoegd is tot afdoening van een klacht met betrekking tot ongewenst gedrag;

  • b.

    commissie:

    de Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag voor de decentrale overheid;

  • c.

    decentrale overheid:

    de gemeente, de provincie, het waterschap of een door deze overheden ingestelde instelling die zich heeft aangesloten bij de commissie en deze regeling van toepassing heeft verklaard op de behandeling van klachten op het gebied van ongewenst gedrag;

  • d.

    aangesloten organisatie:

    de decentrale overheid die is aangesloten bij de regeling van de commissie, dan wel een andere organisatie die deze regeling van toepassing heeft verklaard;

  • e.

    ongewenst gedrag:

    gedrag dat valt binnen de begrippen discriminatie, (seksuele) intimidatie zoals verwoord in artikel 1, 1a en 2 van de Algemene wet gelijke behandeling en agressie geweld en pesten zoals bedoeld in de Arbowet artikel 3 lid 2 jo. artikel 1 lid 3 sub e en f;

  • f.

    klacht:

    een door de klager ondertekend en van naam- en adresgegevens voorzien geschrift waarin het jegens hem ongewenste gedrag waarop de klacht betrekking heeft is omschreven, behoudens een klacht op grond van artikel 15:1:1:11;

  • g.

    klager:

    een persoon, niet zijnde een politieke ambtsdrager van een aangesloten organisatie, die werkzaam is of werkzaam is geweest in deze organisatie en een klacht over ongewenst gedrag indient;

  • h.

    aangeklaagde:

    een persoon, niet zijnde een politieke ambtsdrager van een aangesloten organisatie, die werkzaam is of werkzaam is geweest in deze organisatie en over wiens gedrag geklaagd wordt;

  • i.

    informant:

    degene die namens het bevoegd gezag informatie verstrekt aan de commissie;

  • j.

    getuigen:

    andere dan onder h genoemde personen die door de commissie worden verzocht informatie te verstrekken;

  • k.

    college:

    het College voor Arbeidszaken van de Vereniging Nederlandse Gemeenten dat deze klachtencommissie heeft ingesteld.

Artikel 15:1:1:1a Klachten over politiek ambtsdragers

Het bevoegd gezag kan in afwijking van artikel 15:1:1:1 onder h. de commissie ad hoc belasten met onderzoek naar en advies over een klacht, die betrekking heeft op ongewenst gedrag van een politiek ambtsdrager van een aangesloten organisatie jegens klager.

Artikel 15:1:1:2 T aakstelling en samenstelling van de commissie

  • 1. De commissie heeft tot taak een klacht te onderzoeken en daarover advies uit te brengen aan het bevoegd gezag.

  • 2. Uit de commissie worden door de voorzitter van de commissie drie leden aangewezen om een klacht te onderzoeken, waaronder een (plaatsvervangend) voorzitter.

  • 3. Deze leden beslissen bij gewone meerderheid van stemmen over het uit te brengen advies.

  • 4. Een lid wordt vervangen als deze direct of indirect betrokken is geweest bij enige vorm van ongewenst gedrag waarover de klacht is ingediend dan wel een persoonlijk belang heeft bij de afhandeling van de klacht.

  • 5. Benoeming, schorsing en ontslag van de voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers geschiedt door de voorzitter van het college.

  • 6. De voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van zes jaar.

  • 7. De commissie kan een nadere werkwijze bepalen.

Artikel 15:1:1:3 Secretaris en administratie

  • 1. De voorzitter van het college wijst na overleg met de voorzitter van de commissie een secretaris en een of meer plaatsvervangend secretarissen aan.

  • 2. De administratie ten behoeve van de commissie wordt gevoerd door het secretariaat van het college.

Artikel 15:1:1:4 Indienen van de klacht

  • 1. De klager kan de klacht zowel rechtstreeks bij de commissie indienen als bij het bevoegd gezag.

  • 2. De klager vermeldt in de klacht zo mogelijk de datum, tijd, plaats van het ongewenst gedrag, de omstandigheden, de namen van aangeklaagde en eventuele getuigen, alsmede de stappen die hij reeds heeft ondernomen.

  • 3. Indien de klager de klacht indient bij het bevoegd gezag, bevestigt het bevoegd gezag de ontvangst van de klacht aan de klager en vermeldt daarbij dat de klacht zal worden doorgezonden naar de commissie die het bevoegd gezag over de afhandeling van de klacht zal adviseren. Het bevoegd gezag zendt de klacht, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk door aan de commissie.

  • 4. De commissie bevestigt de ontvangst van de klacht aan de klager en stelt hem op de hoogte van de termijnen en de wijze van afdoening van de klacht. Tevens informeert de commissie het bevoegd gezag binnen twee weken, dat een klacht is ontvangen. Indien de klacht rechtstreeks bij de commissie is ingediend bevat de melding aan het bevoegd gezag geen persoonsgegevens van klager, beklaagde of getuigen.

Artikel 15:1:1:5 In behandeling nemen van de klacht

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek alle op de klacht betrekking hebbende gegevens, waaronder de klachtenregeling van de aangesloten organisatie, de contact- en functiegegevens van klager en aangeklaagde en een overzicht van de reeds geproduceerde stukken met betrekking tot de klacht.

  • 2. De commissie neemt een klacht niet in behandeling indien verplichte stappen uit de klachtenprocedure van de betreffende aangesloten organisatie niet zijn doorlopen.

  • 3. De commissie verklaart de klacht niet ontvankelijk indien deze niet valt binnen de begripsbepalingen van artikel 15:1:1:1 onder c, e, f, g en h van deze regeling.

  • 4. Ingeval lid 2 van toepassing is brengt de commissie klager- en in geval lid 3 van toepassing is klager en het bevoegd gezag binnen twee weken na ontvangst van de klacht schriftelijk op de hoogte van het niet in behandeling nemen (lid 2) of de niet ontvankelijkheid (lid 3) van de klacht.

  • 5. De commissie kan de klacht voorts niet in behandeling nemen indien:

    • a.

      de klacht niet binnen een redelijke termijn nadat het ongewenste gedrag heeft plaatsgevonden aan de commissie is voorgelegd

    • b.

      er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 9:8 lid 1 en 2 Awb

    • c.

      wanneer niet in voldoende mate voldaan is aan het bepaalde in artikel 15:1:1:4 lid 2.

Artikel 15:1:1:6 Onderzoek naar de klacht

  • 1. Indien de commissie dit voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk acht stelt zij een onderzoek in.

  • 2. Ten behoeve van het onderzoek is de commissie bevoegd bij het bevoegd gezag alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht. Het bevoegd gezag verschaft de commissie de gevraagde inlichtingen en stelt de commissie desgevraagd in de gelegenheid de werkomgeving te aanschouwen.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt personen werkzaam binnen de aangesloten organisatie in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 4. Personen als bedoeld in lid 3 die door de commissie worden opgeroepen, zijn verplicht te verschijnen.

  • 5. De commissie kan het bevoegd gezag adviseren tussentijdse maatregelen te nemen indien en voor zover dit in het belang is van het onderzoek of van de positie van de in het onderzoek betrokken personen.

  • 6. De commissie kan op verzoek van klager en op door klager te motiveren gronden de behandeling van de klacht voor een periode van ten hoogste twee maanden opschorten.

Artikel 15:1:1:7 Horen

  • 1. Alvorens een advies uit te brengen stelt de commissie de klager, de aangeklaagde en zo nodig de informant en getuigen in de gelegenheid om te worden gehoord. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een ander lid van de commissie of aan beiden.

  • 2. Van het horen kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is.

  • 3. De zittingen van de commissie zijn niet openbaar.

  • 4. Van het horen wordt een verslag gemaakt.

  • 5. De zittingen vinden zoveel mogelijk plaats op een voor partijen goed bereikbare locatie die voldoende rust en discretie biedt aan alle betrokkenen.

  • 6. De commissie zendt tijdig voorafgaand aan de hoorzitting aan de aangeklaagde - en voor zover nodig aan klager en informant - een afschrift van de klacht en van andere stukken die op de klacht betrekking hebben.

  • 7. De commissie hoort de klager, de aangeklaagde en de getuigen in beginsel buiten elkaars aanwezigheid. De commissie stelt klager en aangeklaagde in de gelegenheid van elkaars zienswijzen, alsmede van de inhoud van de hoorgesprekken met de informant en/of de getuigen kennis te nemen en daarop te reageren.

  • 8. De klager en aangeklaagde kunnen zich op eigen kosten ter zitting laten bijstaan door een (raads)persoon.

  • 9. De commissie is bevoegd om getuigen, andere betrokkenen en deskundigen schriftelijk of mondeling te raadplegen.

Artikel 15:1:1:8 Omgang met persoonsgegevens

  • 1. De commissie verzamelt en verwerkt uitsluitend persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van een advies. Bij de verwerking van persoonsgegevens zorgt de commissie voor beveiliging van de gegevens tegen verlies en onrechtmatige verwerking.

  • 2. Voor de commissie alsmede de secretaris geldt de plicht tot geheimhouding van persoonsgegevens voor zover overdracht van informatie niet noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de commissie. Wanneer de inhoud van bepaalde informatie uitsluitend ter kennisneming door de commissie dient te blijven wordt dit aan de commissie meegedeeld.

  • 3. De commissie wijst personen die worden gehoord of geraadpleegd op de vertrouwelijkheid van hetgeen ter zitting aan de orde komt.

Artikel 15:1:1:9 Advies over de klacht

  • 1. De commissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de klacht door de commissie advies uit aan het bevoegd gezag over de gegrondheid van de klacht vergezeld van een rapport van bevindingen. Het rapport bevat een verslag van het horen. Een afschrift van het advies wordt aan klager en aangeklaagde toegezonden.

  • 2. De commissie kan het bevoegd gezag verzoeken de in eerste lid genoemde termijn met 4 weken te verdagen.

  • 3. Met schriftelijke instemming van de klager kan de commissie het bevoegd gezag op basis van artikel 9:11 lid 3 Algemene wet bestuursrecht verzoeken om verder uitstel.

  • 4. In het advies kunnen aanbevelingen worden gedaan over door het bevoegd gezag te nemen maatregelen.

Artikel 15:1:1:10 Afdoening van de klacht

  • 1. Het bevoegd gezag handelt de klacht binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift af.

  • 2. Het bevoegd gezag kan op verzoek van de commissie de afdoening voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan klager en aangeklaagde.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 15:1:1:9 lid 2 en 3 , stelt het bevoegd gezag binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie bedoeld in artikel 15:1:1:9 lid 1, klager en aangeklaagde schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn besluit alsmede de conclusies die het daaraan verbindt.

  • 4. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van het ter afdoening van de klacht genomen besluit naar de commissie.

Artikel 15:1:1:11 Klachten betreffende het functioneren van de commissie

  • 1. Ingeval een klager of het bevoegd gezag een klacht heeft over enig handelen of nalaten van de commissie betreffende de uitvoering van haar taak, wordt deze klacht behandeld door tenminste twee leden uit de commissie die niet aan het betreffende onderzoek hebben deelgenomen.

  • 2. Voornoemde leden doen binnen vier weken na ontvangst van de klacht, bedoeld in lid 1 uitspraak over de (on)gegrondheid daarvan.

Artikel 15:1:1:12 Jaarverslag

  • 1. Jaarlijks wordt een verslag opgesteld door de commissie.

  • 2. In dat verslag worden in geanonimiseerde zin en met in achtneming van de ter zake geldende wettelijke bepalingen vermeld:

    • a.

      het aantal klachten dat de commissie heeft ontvangen;

    • b.

      het aantal niet-ontvankelijk, (gedeeltelijk) gegrond en ongegrond geachte klachten;

    • c.

      de aard van de klachten;

    • d.

      statistische gegevens over klagers en aangeklaagden;

    • e.

      de doorlooptijd van de adviezen;

    • f.

      aanbevelingen en tendensen.

  • 3. Het verslag wordt gepubliceerd op de website van de VNG.

Artikel 15:1a Verplichtingen

De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.

Artikel 15:1b Persoonlijk gebruik van goederen of diensten

Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate:

  • a.

    diensten te laten verrichten door personen in gemeentedienst;

  • b.

    aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken;

  • c.

    gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn betrekking ter kennis is gekomen.

Artikel 15:1b:1:1 Gebruik gemeentelijke eigendommen

Medewerkers die gebruik maken van voertuigen en machines, automatiseringsmiddelen of andere gemeentelijke eigendommen, zijn verplicht zich te houden aan de regeling "Gebruik gemeentelijke eigendommen" welke terug te vinden is in bijlage 15 behorend bij deze regeling.

Artikel 15:1c Aannemen van geschenken en gelden

Het is de ambtenaar verboden:

  • a.

    in verband met zijn betrekking vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het college;

  • b.

    steekpenningen aan te nemen.

Artikel 15:1d In acht nemen ordemaatregelen

  • 1. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.

  • 2. Indien de ambtenaar verhinderd is zijn betrekking te vervullen, is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen mededelen.

Artikel 15:1e Nevenwerkzaamheden

  • 1. De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2. Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgaven.

  • 3. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 4. Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.

Artikel 15:1f Melding financiële belangen

  • 1. Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is.

  • 2. De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen respectievelijk bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.

  • 3. Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 15:1g Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst

  • 1. Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare dienst.

  • 2. Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.

Artikel 15:1:9 Vervallen

(Vervallen)

De artikelen 15:1:1 tot en met 15:1:6 zijn vernummerd tot 15:1 tot en met 15:1e

Artikel 15:1:8 is vernummerd tot 15:1g

Artikel 15:1:10 Plicht tot aanvaarden andere betrekking

  • 1. De ambtenaar is verplicht - nadat hij is gehoord - een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.

  • 2. Indien het college dit in het dienstbelang nodig acht is de ambtenaar verplicht om:

    • a.

      tijdelijk niet tot zijn betrekking behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere betrekking waar te nemen;

    • b.

      tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;

    • c.

      zich buiten de voor zijn betrekking vastgestelde werktijden ter beschikking te houden. Voor het gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.

  • 3. Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij - onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen - daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.

  • 4. De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente noodzakelijk is.

  • 5. Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het vierde lid wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.

Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden

  • 1. De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

  • 2. De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college wordt aangewezen, taken te verrichten in het kader van de Wet rampen en zware ongevallen.

  • 3. In geval van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, sub b, Wet rampen en zware ongevallen, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet rampen en zware ongevallen te verrichten onder leiding en toezicht van het college waar de ramp of het zware ongeval plaatsvindt.

  • 4. De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.

  • 5. De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar zulks redelijkerwijs toelaten.

Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade

  • 1. De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.

  • 2. Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn bezoldiging worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.

Artikel 15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar

  • 1. De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

  • 2. Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

  • 3. De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn betrekking wordt waargenomen krachtens aanwijzing door of namens het college.

Artikel 15:1:14 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar

  • 1. Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het college te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn betrekking vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die betrekking.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn betrekking of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.

Artikel 15:1:15:1 Begripsomschrijvingen

In de artikelen 15:1:15:1 tot en met 15:1:15:14 wordt onder de onderstaande begrippen het volgende verstaan:

  • a.

    medewerker:

    • 1.

      de ambtenaar is in de zin van artikel 1:1, lid 1, letter a van deze regeling;

    • 2.

      de medewerker als bedoeld in artikel 2:5:1 van deze regeling;

    • 3.

      de vrijwilliger in de zin van artikel 19:1, lid a van deze regeling.

  • b.

    leidinggevende:

    degene onder wiens verantwoordelijkheid de medewerker zijn werkzaamheden verricht. Dit kunnen zijn de gemeentesecretaris of het afdelingshoofd.

  • c.

    beoordelaar:

    de blijkens de functiebeschrijving zijnde direct leidinggevende van de te beoordelen medewerker;

  • d.

    hoofd van dienst:

    de gemeentesecretaris;

  • e.

    functie:

    het totaal van werkzaamheden gesteld in de aan de medewerker door burgemeester en wethouders schriftelijk toegezonden functiebeschrijving en het vastgesteld competentieprofiel.

  • f.

    functioneringsgesprek:

    een gesprek tussen medewerker en de leidinggevende waarin teruggekeken wordt en vooruitgekeken wordt ten aanzien van alle aspecten die te maken hebben met het functioneren van de medewerker.

  • g.

    persoonlijk ontwikkelingsplan (POP):

    een plan dat wordt opgesteld door de leidinggevende tezamen met de medewerker waarin de acties ten aanzien van de persoonlijke ontwikkeling van de medewerker voor een aantal jaren wordt vastgesteld (één tot maximaal drie jaar)

  • h.

    beoordelingsgesprek:

    een gesprek zoals bedoeld in artikel 3:1:1:9 van deze regeling tussen medewerker en de leidinggevende. In dit gesprek wordt de in dit artikel bedoelde beoordeling toegelicht door de leidinggevende en afspraken worden gemaakt ten aanzien van de toekomst.

  • i.

    individueel werkplan:

    een plan dat wordt opgesteld door de leidinggevende in samenwerking met de medewerker waarin de acties voor de medewerker met betrekking tot de uitoefening van zijn functie in een betreffend jaar worden vastgelegd en dat onder andere als basis dient voor de uiteindelijke beoordeling

Artikel 15:1:15:2 Het functioneringsgesprek

Bij de buitendienst van de afdeling Openbare werken worden de functioneringsgesprekken namens het afdelingshoofd Openbare Werken gevoerd door de Bedrijfsleider. De verantwoordelijkheid voor het voeren van de functioneringsgesprekken bij de vrijwilligers die werkzaam zijn bij de brandweer is door de gemeentesecretaris gemandateerd aan de clustercommandant cluster Veluwe West van de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland. De clustercommandant kan besluiten om voor deze verantwoordelijkheid een ondermandaat te verlenen binnen de cluster. Functioneringsgesprekken worden tenminste eenmaal per twee jaar (in elk oneven jaartal) en vóór 1 december van dat jaar gehouden. Op concreet verzoek kan hiervan worden afgeweken, hetgeen door leidinggevende en medewerker schriftelijk overeengekomen wordt.

Artikel 15:1:15:3 Aankondiging gesprek

De medewerker wordt tenminste een week voorafgaand aan het functioneringsgesprek geïnformeerd over de datum en het tijdstip waarop het gesprek wordt gehouden.

Artikel 15:1:15:4 Inhoud gesprek

  • 1. Onderwerpen voor een functioneringsgesprek zijn in elk geval de verwachtingen van de leidinggevende betreffende de wijze waarop de functie vervuld zal moeten worden, de wijze waarop en omstandigheden waaronder de medewerker de aan de functie verbonden taken ervaart en uitvoert, waaronder begrepen de rol van de leidinggevende en de ontplooiing binnen de huidige functie.

  • 2. De gemaakte werkafspraken, vastgelegd in de functiebeschrijving, het competentieprofiel, het persoonlijk ontwikkelingsplan en het individueel werkplan worden geëvalueerd en hierover worden eventueel nieuwe afspraken gemaakt.

  • 3. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd op een formulier, dat daarvoor door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld en terug te vinden is in bijlage 14 behorend bij deze regeling.

  • 4. De verslaglegging vindt plaats door de leidinggevende tijdens of onmiddellijk na het functioneringsgesprek. Van het formulier dat in tweevoud wordt opgemaakt en ondertekend, is het ene exemplaar bestemd voor de betrokken medewerker en het andere voor de leidinggevende. Bij de buitendienst van de afdeling Openbare Werken tekent bij de Bedrijfsleider het formulier. De formulieren voor de functioneringsgesprekken bij de vrijwilligers die werkzaam zijn bij de brandweer worden getekend door de de clustercommandant cluster Veluwe West van de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland en de door de medewerker van het cluster aan wie een ondermandaat verleend is.

  • 5. De leidinggevende draagt zorg voor de toezending van het verslag van het functioneringsgesprek aan de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken. Het verslag wordt opgeborgen in het personeelsdossier van de medewerker.

Artikel 15:1:15:5 Het persoonlijk ontwikkelingsplan

  • 1. Iedere medewerker heeft recht op een persoonlijk ontwikkelingsplan. Indien leidinggevende en /of Bedrijfsleider c.q. Clustercommandant van de cluster Veluwe West van de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland. van mening zijn dat een POPgesprek meerwaarde heeft voor het (toekomstig) functioneren van de medewerker vindt een POPgesprek plaats tussen de medewerker en de leidinggevende. Dit plan wordt opgesteld voor de periode van één tot maximaal vier jaar. In het eerste jaar betreft het gesprek het opstellen van het plan en in het tweede en derde jaar vindt een (tussentijds) evaluatiegesprek plaats.

  • 2. Het POP-gesprek wordt gelijktijdig gehouden met het functioneringsgesprek.

  • 3. Wanneer een medewerker en de leidinggevende geen behoefte hebben aan het samenstellen van een persoonlijk ontwikkelingsplan voor de medewerker zal dit schriftelijk worden vastgelegd in het verslag van het functioneringsgesprek.

  • 4. De afspraken gemaakt ten aanzien van de persoonlijke ontwikkeling worden vastgelegd op het "Formulier persoonlijk ontwikkelingsplan". De ondertekening vindt plaats door de medewerker en de leidinggevende. Dit formulier is terug te vinden is in bijlage 14 behorend bij deze regeling.

  • 5. De medewerker en de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken ontvangen van de vastgelegde afspraken, genoemd onder lid 4, een afschrift.

Artikel 15:1:15:6 Het beoordelingsgesprek

  • 1. Behoudens het bepaalde in artikel 3:1:1:9, lid 2 van de deze regeling gemeente Putten, wordt eenmaal per twee jaar, in elk even jaartal en vóór 1 december een beoordeling uitgebracht over het functioneren van de medewerker. Indien bijzondere omstandigheden dit wenselijk maken kan door het hoofd van dienst het beoordelingstijdvak langer of korter worden gesteld, met dien verstande dat een medewerker in tijdelijke dienst met een proeftijd tenminste eenmaal per halfjaar wordt beoordeeld.

  • 2. Indien een medewerker met een nieuwe functie wordt belast, dan wel wanneer de functie een ingrijpende wijziging heeft ondergaan, dit ter beoordeling van de leidinggevende vangt vanaf het tijdstip waarop de wijziging plaatsvindt een nieuw beoordelingstijdvak aan, terwijl dan de beoordelingsperiode gedurende de inwerkperiode op zes maanden wordt bepaald.

Artikel 15:1:15:7 Inhoud beoordeling

  • 1. De beoordeling van een medewerker betreft de wijze waarop deze de functie gedurende het beoordelingstijdvak heeft vervuld, met inbegrip van de gedragingen in dat tijdvak tijdens de uitoefening van die functie.

  • 2. De beoordeling vindt plaats op basis van criteria die zijn vastgelegd in bijlage 13 behorend bij deze regeling ("Uitwerking criteria beoordelingsgesprekken").

Artikel 15:1:15:8 Beoordelaars

  • 1. De beoordeling geschiedt door een leidinggevende, bij voorkeur door de leidinggevende onder wiens directe verantwoordelijkheid de medewerker werkzaam is. Bij de buitendienst van de afdeling Openbare Werken wordt de beoordeling door de Bedrijfsleider opgesteld in samenspraak met het afdelingshoofd Openbare Werken. De verantwoordelijkheid voor het voeren van de beoordelingsgesprekken bij de vrijwilligers die werkzaam zijn bij de brandweer is door de gemeentesecretaris gemandateerd aan de clustercommandant cluster Veluwe West van de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland. De clustercommandant kan besluiten om voor deze verantwoordelijkheid een ondermandaat te verlenen binnen de cluster.

  • 2. Indien de oordeelsvorming door een leidinggevende niet mogelijk is, geschiedt de beoordeling door het hoofd van dienst.

Artikel 15:1:15:9 Vastlegging gesprek

  • 1. De beoordeling wordt vastgelegd op een formulier, dat daarvoor door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld en terug te vinden is in bijlage 14 behorend bij deze regeling.

  • 2. Het beoordelingsformulier wordt zodanig ingevuld, dat bij alle daarop vermelde van toepassing zijnde punten een omschrijving van het oordeel wordt aangegeven.

  • 3. Het beoordelingsformulier wordt ondertekend door de bij de beoordeling betrokken leidinggevende en bij de afdeling Openbare Werken eventueel mede ondertekend door de Bedrijfsleider.

  • 4. De formulieren voor de beoordelingsgesprekken bij de vrijwilligers die werkzaam zijn bij de brandweer worden getekend door de de clustercommandant cluster Veluwe West van de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland en de door de medewerker van het cluster aan wie een ondermandaat verleend is.

Artikel 15:1:15:10

  • 1. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk veertien dagen nadat de oordeelsvorming heeft plaatsgevonden, wordt met de medewerker een beoordelingsgesprek gevoerd. Tenminste twee werkdagen voor dit gesprek wordt de medewerker een kopie van de opgestelde beoordeling uitgereikt.

  • 2. In het beoordelingsgesprek wordt de medewerker in kennis gesteld van de wijze waarop deze gedurende het beoordelingstijdvak de functie heeft vervuld, omtrent de gedragingen tijdens de uitoefening van de functie, alsmede van de gronden waarop het oordeel berust.

  • 3. De medewerker wordt tijdens het beoordelingsgesprek en gedurende twee weken na afloop daarvan, in de gelegenheid gesteld een standpunt omtrent de beoordeling kenbaar te maken.

  • 4. Het beoordelingsgesprek met de medewerker wordt gevoerd door een leidinggevende.

  • 5. Na afloop van het beoordelingsgesprek tekent de medewerker het beoordelingsformulier voor gezien.

  • 6. Op verzoek van een der betrokkenen kan een functionaris van de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken, cluster Personeel en Organisatie bij het gesprek aanwezig zijn. Partijen dienen elkaar hiervan in kennis te stellen uiterlijk twee werkdagen voor het gesprek.

Artikel 15:1:15:11 Vaststelling beoordeling

  • 1. De beoordeling wordt vastgesteld binnen zes weken, nadat het beoordelingsgesprek heeft plaatsgevonden.

  • 2. Indien het hoofd van dienst van oordeel is, dat de beoordeling inhoudelijk onjuist is, bespreekt hij deze met het afdelingshoofd en de beoordeelde, waarna hij de beoordeling voorzover nodig wijzigt.

  • 3. Indien het hoofd van dienst van oordeel is, dat de beoordeling dan wel de gevolgde beoordelingsprocedure niet in overeenstemming is met de in deze regeling gegeven voorschriften of geen recht doet aan de bedoelingen van het beoordelingssysteem, bespreekt hij deze met de beoordelaar en de beoordeelde, waarna hij de beoordeling voorzover nodig wijzigt.

  • 4. De vaststelling van de beoordeling geschiedt door het hoofd van dienst of, zo deze als beoordelaar is opgetreden, door burgemeester en wethouders.

  • 5. Aan de medewerker wordt een exemplaar van het beoordelingsformulier verstrekt, nadat de beoordeling is vastgesteld.

Artikel 15:1:15:12 Bewaren beoordeling

  • 1. Vastgestelde beoordelingsformulieren worden bewaard door de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken en in afschrift aan de beoordeelde, de beoordelaar of, zo deze als beoordelaar is opgetreden, aan burgemeester en wethouders verstrekt.

  • 2. Het inzien van een beoordelingsformulier kan uitsluitend geschieden door burgemeester en wethouders, het hoofd van dienst, de beoordelaar, de beoordeelde en de door burgemeester en wethouders aangewezen medewerkende(n) van de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken.

Artikel 15:1:15:13 Individueel werkplan

  • 1. Het individuele werkplan wordt opgesteld na het beoordelingsgesprek. De periode waarin deze plannen worden opgemaakt hebben betrekking op het komende kalenderjaar.

  • 2. Het opstellen van een individueel werkplan is niet voor alle functies noodzakelijk. Dit is ter beoordeling aan de leidinggevende, eventueel in samenspraak met de Bedrijfsleider c.q. Clustercommandant. Wanneer een medewerker echter zelf een verzoek tot het opstellen van een individueel werkplan indient zal dit door de leidinggevende ingewilligd dienen te worden.

  • 3. De afspraken gemaakt ten aanzien van de persoonlijke ontwikkeling worden vastgelegd op het “Formulier individueel werkplan". Dit formulier is terug te vinden is in bijlage 14 behorend bij deze regeling. De ondertekening vindt plaats door de medewerker en de leidinggevende.

  • 4. De medewerker ontvangt van de vastgelegde afspraken, genoemd onder 3, een afschrift.

Artikel 15:1:15:14 Slotbepalingen

Burgemeester en wethouders kunnen, in de gevallen waarin de bepalingen van deze regeling niet voorzien of waarin de beoordeling naar hun oordeel dient te geschieden, in afwijking van deze bepalingen, nadere voorschriften geven.

Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding

  • 1. De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn betrekking de door het college voor die betrekking of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.

  • 2. Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of namens het college toestemming is gegeven.

  • 3. Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.

  • 4. Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende de verstrekking, reiniging en herstelling van de in het eerste lid bedoelde kleding.

Artikel 15:1:16:1 Dragen van uniform of dienstkleding

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt aan de medewerkers van de buitendienst van de afdeling Openbare Werken voor wie dit voor de uitoefening van de functie noodzakelijk is, dienstkleding, beschermende kleding dan wel andere persoonlijke beschermende middelen, en een vergoeding van € 125,00 per jaar voor het wassen van kleding en verrichten van klein onderhoud daarvan.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 van dit artikel vindt plaats op basis van onderstaand schema. Alle hier genoemde vergoedingen zijn bruto bedragen.

    Afdeling OW:

    Verstrekken kleding

    1x per 5 jaar

    Grafdelver

    Vergoeding schoenen € 28,50

    1x per jaar

    Afdeling IZ:

    Verstrekken kleding

    1x per 2 jaar

    Bode,

    Vergoeding schoenen € 57,00

    1x per jaar

    Afdeling IZ:

    Verstrekken kleding

    1x per 2 jaar

    Medewerker (huishoudelijke zaken)

    Vergoeding schoenen € 57,00

    1x per jaar

    Afdeling FIN:

    Verstrekken kleding

    1x per 3 jaar

    Medewerker deurwaarder/marktmeester, BOA, Piketmedewerker

    Verstrekken schoenen

    1x per 3 jaar

    Afdeling BPOB:

    Verstrekken kleding

    1x per 2 jaar

    Medewerker Opsporingsambtenaar

    Verstrekken schoenen

    1x per 3 jaar

  • 3. 3.Eventuele kosten betrekking hebbend op het stomen van de verstrekte kleding komen voor rekening van werkgever.

Artikel 15:1:17 Standplaats

  • 1. Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen.

  • 2. Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het met name genoemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.

  • 3. Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 15:1:18 Dienstwoning

  • 1. De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.

  • 2. Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.

Artikel 15:1:19 Verbod betreden arbeidsterrein

Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.

Artikel 15:1:20 Infectieziekten

  • 1. De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Infectieziektewet bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn betrekking niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.

  • 2. De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

  • 3. De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn betrekking te vervullen, zijn volledige bezoldiging.

Artikel 15:1:21 Vervallen

(Vervallen)

Artikel 15:1:22 Reis- en verblijfkosten

  • 1. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten ter zake van reizen in het belang van de dienst.

  • 2. Deze vergoeding wordt vastgesteld en uitgekeerd overeenkomstig de daarvoor door het college gestelde regelen.

Artikel 15:1:22:1 Dienstreizen

  • 1. Onder dienstreizen worden verstaan de verplaatsingen, welke door de betrokken medewerker in de uitoefening van zijn functie in het belang van de gemeente worden ondernomen.

  • 2. Ten aanzien van de vervoersmogelijkheden dienstreizen, congressen, seminars en kortlopende cursussen geldt de volgend voorkeursvolgorde:

    • -

      Openbaar vervoer berekend naar het laagste tarief;

    • -

      dienstauto;

    • -

      eigen auto.

  • 3. Wanneer de medewerker gebruik maakt van de dienstauto is hij verplicht een rittenadministratie in te vullen en deze in te leveren op de afdeling die de auto beheert.

  • 4. De medewerker heeft recht op een vergoeding bij dienstreizen zoals bedoeld in lid 1, indien hij binnen de gestelde termijn de kosten declareert indien:

    • a.

      De medewerker de declaratie voor vergoeding bij dienstreizen binnen de gestelde termijn heeft ingediend;

    • b.

      De declaratie is voorzien van een handtekening van het afdelingshoofd.

  • 5. De termijn zoals bedoeld in lid 4 bedraagt 2 maanden, hetgeen wil zeggen dat de declaratie voor reiskosten binnen één maand na het verstrijken van de maand waarin de dienstreis heeft plaatsgevonden ingediend moet zijn bij de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken.

  • 6. Uitbetaling van de declaratie zoals bedoeld in lid 4 vindt vervolgens plaats in de maand volgend op de maand waarin de declaratie bij de Afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken is ingediend.

  • 7. De vergoeding voor dienstreizen als bedoeld in lid 4 van dit artikel bestaat uit:

    • a.

      Een vergoeding voor reiskosten van € 0,28 netto per kilometer bij gebruikmaking van eigen vervoer welke zijn gemaakt op de plaats van bestemming langs de kortst mogelijke weg te bereiken en vandaar weder terug te keren. Hierbij wordt de maximaal vrijgestelde fiscale vergoeding uitbetaald en wordt het overige gedeelte gebruteerd uitbetaald;

    • b.

      de kosten verblijf, zijnde een dagvergoeding van € 2,45 bij een dienstreis van tenminste 4 uren en/of een avondvergoeding van € 6,80 indien overnachting noodzakelijk is.

    • c.

      een bedrag van € 7,25 voor een lunch, indien de reis zich noodzakelijkerwijze uitstrekt over een langere tijdsduur dan 4 uren, gerekend vanaf het tijdstip van vertrek vanuit de gemeente;

    • d.

      een bedrag van € 7,25 voor de lunch en een bedrag van € 11,10 voor een diner, in de reis zich noodzakelijkerwijze uitstrekt over een langere tijdsduur dan 9 uren, gerekend vanaf het tijdstip van vertrek uit de gemeente;

    • e.

      een bedrag van € 45,00 voor logies en € 3,85 voor ontbijt, indien overnachting noodzakelijk is.

Artikel 15:1:22:2 Uitbetaling vergoeding dienstreizen

  • 1. Uitbetaling van de vergoedingen als bedoeld in artikel 15:1:22:1, vindt - met uitzondering van de vergoedingen genoemd onder lid 2, tweede aandachtsstreepje - plaats op basis van declaratie onder overlegging van een nota, waarop de reis- en verblijfskosten gespecificeerd zijn vermeld en welke tevens gegevens inhoudt omtrent het doel van de reis, de plaats van bestemming, het gebruikte middel van vervoer en het tijdstip van begin en einde van de gemaakte reis. Ten aanzien van de het reizen met het Openbaar Vervoer dienen vervoersbewijzen te worden gehecht aan de declaratie.

    De nota geeft tevens aan wie de opdracht tot de reis heeft gegeven; zij behoort door de hier bedoelde opdrachtgever voor akkoord getekend of geparafeerd te zijn.

    De kosten van ontbijt, lunch en diner kunnen alleen worden gedeclareerd, indien kosten zijn gemaakt in een daartoe bestemde gelegenheid.

  • 2. Voor de vergoeding als bedoeld onder artikel 15:1:22:1, lid 4, sub a en sub b, is het niet van belang of maaltijdkosten en/of overnachting worden gedeclareerd dan wel gebruik wordt gemaakt van voorzieningen van overheidswege. Bij aansluitende dienstreizen kan de avondvergoeding voor niet langer dan voor de eerste acht avonden toegekend worden. Voor iedere avond daarna, die binnen die dienstreizen met overnachting valt, wordt de avondvergoeding gehalveerd. Kortdurende onderbrekingen bijvoorbeeld in verband met gezinsbezoek tijdens de weekeinden worden niet als onderbreking gezien.

Artikel 15:1:22:3 Hoogte reiskostenvergoeding dienstreizen

De medewerker in dienst van de gemeente Putten, die voor dienstreizen met toestemming van het college van burgemeester en wethouders, gebruik maakt van een eigen personenauto, ontvangt hiervoor een vergoeding van € 0,28 netto per gereisde kilometer. Daadwerkelijke vergoeding geschiedt overeenkomstig fiscale regelgeving.

Artikel 15:1:22:4 Wijze van vervoer

  • 1. Ten aanzien van de vervoersmogelijkheden dienstreizen geldt de volgende voorkeursvolgorde:

    • -

      openbaar vervoer berekend naar het laagste tarief

    • -

      dienstauto

    • -

      eigen auto

  • 2. Voor het reizen met eigen vervoer is op basis van artikel 15:1:22:3 van deze regeling toestemming vereist van het college van burgemeester en wethouders.

    Gelet op hun functie wordt deze toestemming permanent aan onderstaande functionarissen verleend.

    • a.

      Afdeling Financiën:

      • -

        functie Medewerker deurwaarder/marktmeester, BOA, Piket-medewerker

    • b.

      Afdeling Interne Zaken:

      • -

        functie Bode

    • c.

      Afdeling Openbare Werken:

      • -

        functie Medewerker Wegen

      • -

        functie Bedrijfsleider

      • -

        functie Toezichthouder Afval

    • d.

      Afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken:

      • -

        functie Medewerker Opsporingsambtenaar.

  • 3. Ten aanzien van de overige medewerkers van de gemeente Putten wordt de toestemming geacht te zijn verleend, indien duidelijk is dat vervoer met het openbaar vervoer ondoelmatig of vervoer met de dienstauto omwille van de beschikbaarheid ervan niet mogelijk is.

Artikel 15:1:22:5 Overgangsrecht oude regeling reiskosten woon-werk

  • 1. De medewerk(st)ers die op 31 december 1989 in dienst van de gemeente Putten werkzaam waren ontvangen een tegemoetkoming in de reiskosten ten behoeve van het dagelijks heen en weer reizen tussen woning en gemeentehuis.

  • 2. Om voor de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming in aanmerking te komen dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

    • a.

      de afstand tussen woning en gemeentehuis moet minimaal 4 kilometer zijn;

    • b.

      de bezoldiging vindt plaats naar het salaris behorend bij één der salarisschalen I tot en met IV van bijlage IIa van deze regeling;

    • c.

      uit andere hoofde wordt geen rijwieltoelage toegekend.

  • 3. De tegemoetkoming bedraagt € 12,00 per maand en wordt maandelijks tegelijkertijd met het salaris uitbetaald.

Artikel 15:1:22:6 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer

  • 1. De medewerker in dienst van de gemeente Putten en wonende op minimaal 10 kilometer afstand woning-werk enkele reis heeft recht op een vergoeding voor het dagelijks heen en weer reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling.

  • 2. Indien de afstand woning - werk wordt afgelegd met het openbaar vervoer, worden aan de medewerker de volledige kosten vergoed, mits vervoersbewijzen worden ingeleverd.

  • 3. Indien de medewerker de afstand woning - werk aflegt met de eigen auto, wordt de hoogte van de in lid 1 bedoelde vergoeding vastgesteld op basis van de reiskostenregeling Wet op de Loonbelasting. Vergoeding geschied op declaratiebasis middels een door B. en W. vastgesteld formulier. Aan de vergoeding is een maximum van 44 kilometer per werkdag verbonden. Aanpassing van de in deze wet genoemde bedragen, leidt automatisch tot aanpassing van deze regeling. Berekening van de afstand woning - werk geschiedt altijd volgens door de routeplanner van Routenet op basis van de berekening kortste route enkele reis van postcode naar postcode.

  • 4. Alleen daadwerkelijk gemaakte reizen komen voor vergoeding in aanmerking.

  • 5. De afstand woning - werk bij indiensttreding is bepalend voor de toekenning van de vergoeding zoals bedoeld in lid 2 en lid 3.

    • a.

      Indien de afstand woning - werk door verhuizing vergroot wordt ten opzichte van de afstand woning - werk bij indiensttreding kan de medewerker geen aanspraak maken op een hogere vergoeding. De afstand woning - werk bij indiensttreding blijft onverminderd van toepassing bij de berekening van de vergoeding.

    • b.

      Indien de afstand woning - werk verkleind wordt ten opzichte van de afstand woning - werk bij indiensttreding, zal de nieuwe afstand woning - werk gezien worden als de afstand woning - werk. Bij eventuele wijzigingen zal deze afstand gezien worden als de afstand woning - werk bij indiensttreding.

  • 6. Aan een medewerker, die bij indiensttreding een tijdelijke woonruimte toegewezen heeft gekregen ter overbrugging van een periode waarin hij zoekende is naar geschikte woonruimte kan éénmalig ontheffing van het gestelde in lid 5a worden verleend. Burgemeester en wethouders beoordelen per aanvraag of er sprake is van het hierboven gestelde en bepalen bij het verlenen van een ontheffing de eventuele periode waarin aanspraak gemaakt kan worden op dit artikel.

Artikel 15:1:22:7 Maaltijdvergoeding bij overwerk

  • 1. De medewerker die verder dan 10 kilometer buiten de plaats van tewerkstelling woont en in opdracht van de werkgever overwerk verricht, heeft recht op vergoeding van de avondmaaltijd tot een maximumbedrag van € 11,00 per maaltijd, mits de maaltijd is genoten in een daarvoor bestemde gelegenheid.

  • 2. De in lid 1 bedoelde vergoeding wordt uitbetaald op basis van declaratie onder overlegging van de betreffende nota.

  • 3. Indien geen nota overlegd kan worden, bedraagt de vergoeding € 2,25 bruto.

  • 4. Het recht op vergoeding als bedoeld in lid 1 en lid 3 vervalt, indien aan de medewerker een maaltijd van overheidswege kan worden verstrekt.

Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade

  • 1. Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.

  • 2. Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, tenzij:

    • a.

      die schade bestaat uit de normale slijtage of;

    • b.

      er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid of;

    • c.

      de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer een vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het belastingvrije bedrag per kilometer.

Artikel 15:1:23:1 Premie schadevrij rijden

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen per kalenderjaar een bedrag beschikbaar aan het hoofd Openbare Werken voor de toekenning van een bruto premie aan de chauffeurs van de afdeling Openbare Werken.

  • 2. Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt bepaald op 20% van de behaalde no-claimkorting voor het wagenpark dat beheerd wordt door de in lid 1 genoemde afdeling met een minimum van € 1.361,00.

  • 3. De Bedrijfsleider van de in lid 1 genoemde afdeling doet jaarlijks een voorstel aan het hoofd van de afdeling Openbare Werken, op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld onder de chauffeurs van de betreffende afdeling. De verdeling dient zodanig te geschieden dat het totaal van de uit te keren premies het in lid 2 bedoelde bedrag niet te boven gaat.

  • 4. De in lid 3 genoemde premies kunnen alleen toegekend worden in het kader van het zorgvuldig materieel beheer.

  • 5. Het hoofd van de afdeling Openbare Werken stelt het in lid 3 genoemde voorstel al dan niet gewijzigd vast en doet hiervan mededeling aan het college van burgemeester en wethouders en aan de afdeling Bestuur, Personeel, Organisatie en Burgerzaken.

Artikel 15:1:24 Gebruik motorrijtuig

Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn betrekking te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 15:1:25 Schadeloosstelling

Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.

Artikel 15:1:25:1 Aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering

Aan de medewerkers die een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben afgesloten en de premie van deze collectieve verzekering ingehouden wordt op het salaris ontvangen een bruto tegemoetkoming in de kosten van deze verzekering. De bruto tegemoetkoming is gelijk aan 50% van de premie die men op jaarbasis verschuldigd is en wordt in de maand december van ieder jaar uitbetaald.

Artikel 15:1:26 Volgen van een opleiding

De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste van de gemeente.

Artikel 15:1:27 Volgen van een opleiding

Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd.

Artikel 15:1:28 Bijzondere prestaties

Wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke vervulling van de betrekking kan aan de ambtenaar, naast een tevredenheidsbetuiging, een bijzondere beloning worden toegekend in de vorm van:

  • a.

    extra verlof;

  • b.

    gratificatie.

Artikel 15:1:29 Onbekendheid met gemeentelijke bepalingen

Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 15:1:30 Borstvoeding

Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.

Artikel 15:1:31 Benadeling positie gemeentelijke organisatie

De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisatie.

Artikel 15:2 Klokkenluiders

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor het omgaan met vermoedens van misstanden.

  • 2. Ambtenaren en door het college aangewezen interne vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden ontslagen of anderszins in hun positie binnen de gemeente benadeeld worden.

Artikel 15:2:1:1 Regeling gedragscode voor ambtenaren

Van toepassing is tevens de Regeling gedragscode voor ambtenaren welke is opgenomen als bijlage 16 bij deze regeling.

Artikel 15:2:2:1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    vertrouwenspersoon: de functionaris die als zodanig door het college is aangewezen.

  • b.

    meldpunt: een externe commissie of persoon die als zodanig door het college is aangewezen;

  • c.

    vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden met betrekking tot de gemeentelijke organisatie waar de ambtenaar werkzaam is omtrent:

    • §

      een strafbaar feit;

    • §

      een schending van regelgeving of beleidsregels;

    • §

      het misleiden van justitie;

    • §

      een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, of

    • §

      het bewust achterhouden van informatie over deze feiten.

Artikel 15:2:2:2 Interne melding

  • 1. De ambtenaar die een vermoeden van een misstand wil melden, doet dit bij zijn direct leidinggevende, diens leidinggevende of de vertrouwenspersoon.

  • 2. De ambtenaar kan de vertrouwenspersoon verzoeken zijn identiteit bij het college niet bekend te maken. De ambtenaar kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

  • 3. De leidinggevende dan wel de vertrouwenspersoon draagt er zorg voor dat het college onverwijld op de hoogte wordt gesteld van een gemeld vermoeden van een misstand en van de datum waarop de melding ontvangen is.

  • 4. Naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand stelt het college onverwijld een onderzoek in.

  • 5. Het college zendt aan de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon die een vermoeden van een misstand heeft gemeld, een ontvangstbevestiging. De ontvangstbevestiging bevat het gemelde vermoeden van een misstand en het moment waarop de ambtenaar het vermoeden aan de leidinggevende of de vertrouwenspersoon heeft gemeld.

Artikel 15:2:2:3 Standpunt

  • 1. Het college stelt de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon, binnen zes weken schriftelijk op de hoogte van zijn standpunt omtrent het gemelde vermoeden van een misstand.

  • 2. Indien het standpunt niet binnen zes weken kan worden gegeven, kan het college de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 15:2:2:4 Het meldpunt

  • 1. Het college wijst een of meer personen aan die het meldpunt vormt of vormen.

  • 2. Het meldpunt heeft tot taak een door de ambtenaar gemeld vermoeden van een misstand te onderzoeken en het college daaromtrent te adviseren.

  • 3. Indien het meldpunt uit meerdere personen bestaat, is dit altijd een oneven aantal, inclusief de voorzitter. Tevens kunnen in dat geval een secretaris, een plaatsvervangend voorzitter en andere plaatsvervangende leden worden benoemd. Zij beslissen bij gewone meerderheid van stemmen.

Artikel 15:2:2:5 Melding bij het meldpunt

De ambtenaar kan het vermoeden van een misstand binnen redelijke termijn melden bij het meldpunt, indien:

  • 1.

    hij het niet eens is met het standpunt bedoeld in artikel 15:2:1:3;

  • 2.

    hij geen standpunt ontvangen heeft binnen de termijnen bedoeld in artikel 15:2:1:3, tweede lid.

  • 3.

    De ambtenaar kan het meldpunt verzoeken zijn identiteit niet bekend te maken. Hij kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

Artikel 15:2:2:5a Rechtstreekse melding bij het meldpunt

In het geval dat zwaarwegende belangen de toepassing van de interne procedure in de weg staan, kan de ambtenaar, in afwijking van de artikelen 15:2:1:2, 15:2:1:3 en 15:2:1:5, eerste lid, het vermoeden van een misstand rechtstreeks melden bij het meldpunt.

Artikel 15:2:2:6 Ontvangstbevestiging en onderzoek

  • 1. Het meldpunt bevestigt de ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand aan de ambtenaar die het vermoeden heeft gemeld.

  • 2. Indien het meldpunt dit voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk acht, stelt het een onderzoek in.

  • 3. Ten behoeve van het onderzoek omtrent een melding van een vermoeden van een misstand is het meldpunt bevoegd bij het college alle inlichtingen in te winnen die het voor de vorming van zijn advies nodig acht. Het college verschaft het meldpunt de gevraagde inlichtingen.

  • 4. Het meldpunt kan het onderzoek of gedeelten daarvan opdragen aan één van de leden of een deskundige.

  • 5. Wanneer de inhoud van bepaalde door het college verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van het meldpunt dient te blijven, wordt dit aan het meldpunt meegedeeld. Het meldpunt beveiligt informatie met een vertrouwelijk karakter tegen kennisneming door onbevoegden.

Artikel 15:2:2:7 Niet ontvankelijkheid

Het meldpunt verklaart de melding niet ontvankelijk indien:

  • 1.

    de misstand niet van voldoende gewicht is;

  • 2.

    de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 15:2:1:2 niet heeft gevolgd en artikel 15.2:1:5a niet van toepassing is, of

  • 3.

    de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 15:2:1:2 heeft gevolgd, maar de termijnen bedoeld in artikel 15:2:1:3 nog niet zijn verstreken. de melding niet binnen redelijke termijn is geschied.

Artikel 15:2:2:8 Inhoudelijk advies van het meldpunt

  • 1. Indien het gemelde vermoeden van een misstand ontvankelijk is, legt het meldpunt binnen zes weken zijn bevindingen omtrent de melding van een vermoeden van een misstand neer in een advies aan het college. Het meldpunt zendt een afschrift van het advies aan de ambtenaar met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van de aan het meldpunt verstrekte informatie.

  • 2. Indien het advies niet binnen zes weken kan worden gegeven, wordt de termijn door het meldpunt met ten hoogste vier weken verlengd. Het meldpunt stelt het college alsmede de ambtenaar daarvan schriftelijk in kennis.

  • 3. Het advies wordt in geanonimiseerde vorm en met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke karakter van aan het meldpunt verstrekte informatie en de terzake geldende wettelijke bepalingen openbaar gemaakt op een wijze die het meldpunt geëigend acht, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

Artikel 15:2:2:9 Nader standpunt

  • 1. Het college stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies bedoeld in artikel 15:2:1:8, de ambtenaar alsmede het meldpunt, schriftelijk op de hoogte van zijn nader standpunt.

  • 2. Aan de ambtenaar die het meldpunt heeft verzocht zijn identiteit niet bekend te maken geschiedt de berichtgeving van het nader standpunt via het meldpunt.

  • 3. Een van het advies afwijkend nader standpunt wordt gemotiveerd.

Artikel 15:2:2:10 Jaarverslag

  • 1. Jaarlijks wordt door het meldpunt een verslag opgemaakt.

  • 2. In dat verslag wordt in geanonimiseerde zin en met inachtneming van de terzake geldende wettelijke bepalingen gemeld:

    • a.

      het aantal en de aard van de meldingen van een vermoeden van een misstand;

    • b.

      het aantal meldingen dat niet tot een onderzoek geleid heeft;

    • c.

      het aantal onderzoeken die het meldpunt heeft verricht, en

    • d.

      het aantal adviezen en de aard van de adviezen die het meldpunt heeft uitgebracht.

  • 3. Dit jaarverslag wordt aan het college en de Ondernemingsraad gestuurd en openbaar gemaakt.

Artikel 15:2:2:11 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag harer vaststelling.

Artikel 15:3 Vervallen

(Vervallen)