Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Participatiewet

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Participatiewet, vastgesteld bij besluit van de raad van 4 december 2014 nr. 368680

De raad der gemeente Putten;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 november 2014, nr. 368668;

gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b en c, en tweede lid, artikel 36 van de Participatiewet en artikel 36b van de Participatiewet;

besluit:

  • 1.

    in te trekken:

    • -

      Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Putten;

  • 2.

    vast te stellen:

    • -

      Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Participatiewet.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden

    omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de

    Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet:

      de Participatiewet;

    • b.

      het college:

      het college van burgemeester en wethouders van Putten;

    • c.

      de peildatum:

      de datum waartegen individuele of studietoeslag wordt aangevraagd;

    • d.

      de referteperiode:

      een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • e.

      inkomen:

      het inkomen als bedoeld in artikel 32 Participatiewet, alsmede de algemene bijstand;

    • f.

      rechthebbend:

      een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag;

    • g.

      individuele inkomenstoeslag:

      toeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

    • h.

      individuele studietoeslag:

      toeslag als bedoeld in artikel 36b van de wet.

Artikel 2 Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, of artikel 36b, eerste lid, van de wet wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Hoofdstuk 2 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG EN STUDIETOESLAG

Artikel 3 Langdurig laag inkomen voor de individuele inkomenstoeslag

Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 Participatiewet is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 4 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon voor de individuele studietoeslag

Het college kan met betrekking tot het oordeel of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie, advies aanvragen bij een externe organisatie.

Artikel 5 Verlenen van de individuele studietoeslag

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van twaalf maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

Artikel 6 Hoogte individuele inkomens- of studietoeslag

  • 1. Een individuele inkomens- of studietoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      voor gehuwden: 45% van de op 1 januari van de in het jaar van aanvraag geldende gehuwdennorm, bedoeld in artikel 21 onder b van de wet;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: 90% van de uitkomst onder a;

    • c.

      voor een alleenstaande: 70% van de uitkomst onder a;

    en wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,--.

  • 2. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomens- of studietoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomens- of studietoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 7 Betaling individuele inkomens- of studietoeslag

Een individuele inkomens- of studietoeslag wordt eenmalig als één bedrag uitbetaald.

Artikel 8 Beleidsregels

  • 1. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze Verordening.

  • 2. De beleidsregels, zoals bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 Participatiewet.

Hoofdstuk 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Slotbepalingen

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Putten wordt ingetrokken per 1 januari 2015.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomens- en studietoeslag Participatiewet.

Nota-toelichting

Toelichting

 

Algemeen Individuele Inkomenstoeslag

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen'. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Algemeen Individuele Studietoeslag

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt het college de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft.

Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2).

De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen.

Verordeningsplicht

De Invoeringswet Participatiewet legt de gemeenteraad de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet).

Discretionaire bevoegdheid

Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. Het college kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag. Het college kan in plaats daarvan - en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

Voorwaarden individuele studietoeslag

Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek - gelet op de individuele omstandigheden van een persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

  • 1.

    18 jaar of ouder is;

  • 2.

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • 3.

    geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

  • 4.

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS- tegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen.

De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

 

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de WWB.

 

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder 'Langdurig'.

 

Artikel 2 Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb). Ook artikel 36b heeft het over het op verzoek verlenen van de individuele studietoelage.

 

 

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

 

 

HOOFDSTUK 2 INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG EN STUDIETOESLAG

 

Artikel 3 Langdurig laag inkomen voor de individuele inkomenstoeslag

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder 'langdurig' en onder 'laag' wordt verstaan.

 

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

 

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

 

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd.[1] Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.[2]

[1] CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8918 en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5532.

[2] (CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0068 en CRvB 31-07-2012, nr. 12/1825 WWB, ECLI:NL:CRVBX7178.B:2012:

 

Artikel 4 Advies over oordeel verdienen wettelijk minimumloon voor de individuele studietoeslag

Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen het college

op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag:

  • 1.

    18 jaar of ouder is;

  • 2.

    recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • 3.

    geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en

  • 4.

    een persoon is van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

 

Met betrekking tot het laatst genoemde criterium kan het college advies inwinnen bij een externe organisatie, bijvoorbeeld het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het gaat om advies met betrekking tot het oordeel of een persoon niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

 

Artikel 5 Verlenen van de individuele studietoeslag

Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van twaalf maanden in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag. Dat is geregeld in artikel 36 lid 3 van de Participatiewet

Voor de individuele studietoeslag is dit niet geregeld. Om de uitvoering zo eenduidig mogelijk te laten plaatsvinden wordt ook hier een periode van 12 maanden gehanteerd.

 

Artikel 6 Hoogte individuele inkomenstoeslag

Om de voorkomen dat in de verordening achterhaalde bedragen voor de individuele inkomenstoeslag staan, is er voor gekozen om geen bedragen te noemen in de verordening. Er is derhalve een formule bedacht, die gekoppeld is aan de bijstandsnorm voor gehuwden.

 

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. De individuele inkomenstoeslag bedraagt voor gehuwden 45% van de geldende gehuwdennorm, bedoeld in artikel 21 onder b van de wet, geldend per 1 januari van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend. De individuele toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder bedraagt resp. 70 en 90% van de individuele inkomenstoeslag voor gehuwden. De berekende inkomenstoeslag wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,--. 

 

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.[3]

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

[3] CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, ECLI:NL:CRVBN2529.B:2010:

 

Artikel 7 Betaling van de toeslag

In dit artikel wordt de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag geregeld.

Een individuele inkomens- of studietoeslag wordt eenmalig in één bedrag uitbetaald. Dit is het bedrag zoals neergelegd in artikel 6 van deze verordening. Voor een individuele inkomenstoeslag komt een aanvrager eens per jaar in aanmerking. Na zes maanden kan een persoon opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Dit volgt uit artikel 5 van deze verordening.

 

Artikel 8 Beleidsregels

Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

 

Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te kmen.