Regeling vervallen per 22-04-2023

Financiële verordening gemeente Putten 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 21-04-2023

Intitulé

Financiële verordeing gemeente Putten 2017 vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Putten van 8 maart 2018.

De raad der gemeente Putten;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 februari 2018, nr. 659495;

gelet op het bepaalde in artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit:

in te trekken de Financiële verordening gemeente Putten (vastgesteld in de vergadering van de raad van 2 juli 2015)

en

vast te stellen de Financiële verordening gemeente Putten 2017 met bijlagen, luidend als volgt:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling:

    iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • b.

    a dministratie:

    het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Putten en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • c.

    administratieve organisatie:

    het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding;

  • d.

    rechtmatigheid:

    voor een beschrijving van het begrip rechtmatigheid wordt verwezen naar de beschrijving zoals opgenomen in het Besluit Accountantscontrole Provincies en Gemeenten (BAPG);

  • e.

    netto schuld per inwoner:

    bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa.

HOOFDSTUK 2 BEGROTING EN VERANTWOORDING

Artikel 2 Programma-indeling

  • 1. De raad stelt op voorstel van het college bij de kadernota een programma indeling vast.

  • 2. De raad stelt op voorstel van het college bij de kadernota op basis van de door het college aan de programma’s toegewezen producten, de onderverdeling van de thema’s en de programma’s vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma beleidsindicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten (output) en de maatschappelijke effecten (outcome) van het gemeentelijke beleid, zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid zoals vastgesteld door de raad, kan worden getoetst. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4. De raad stelt op voorstel van het college bij de kadernota vast over welke onderwerpen zij in paragrafen (naast de verplichte paragrafen) in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. In de begroting wordt onder elk van de programma’s / thema’s de begrote lasten en baten per product weergegeven en het investeringskrediet van de nieuwe (vervangings) investeringen.

  • 2. Bij de jaarstukken wordt onder elk van de programma’s / thema’s de begrote versus gerealiseerde lasten en baten van het desbetreffende programma opgenomen. In de toelichting op de programmarekening worden per programma de begrote en gerealiseerde baten en lasten per product opgenomen inclusief een analyse van de afwijkingen.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) inzicht gegeven in de ontwikkeling van de liquiditeitspositie / schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen.

  • 4. Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen worden bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting expliciet vermeld.

  • 5. De raad autoriseert de investeringskredieten met het vaststellen van de financiële positie in de begroting.

Artikel 4 Kaders begroting

  • 1. Het college biedt voor 1 juni aan de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 15 juli vast.

  • 2. In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen onder de algemene dekkingsmiddelen van 0,12% van het begrotingstotaal. Het college heeft de bevoegdheid om de post onvoorzien aan te wijzen voor incidentele zaken en legt bij elke tussentijdse rapportage verantwoording af over het gebruik van de post onvoorzien. In bijlage 2 bij deze financiële verordening zijn de spelregels omtrent de post onvoorzien nader uitgewerkt.

Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad stelt met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma vast.

  • 2. Voor nieuw beleid en nieuwe investeringen, niet zijnde vervangingsinvesteringen, ontvangt de raad op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet/exploitatiebudget voor nieuw beleid. De raad kan bij de begrotingsbehandeling aangeven voor welke van voorgenoemde nieuwe investeringen/exploitatiebudgetten voor nieuw beleid, zij geen apart voorstel wenst te ontvangen en deze investeringen/exploitatiebudgetten voor nieuw beleid worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht dat de lasten/baten/investeringen de geautoriseerde baten/lasten/investeringskredieten dreigen te overschrijden. Bij investeringskredieten wordt tussentijds een melding gedaan wanneer de te verwachten budgetoverschrijding van een investeringskrediet groter of gelijk is aan 5%, waarbij de overschrijding € 25.000,00 of meer bedraagt. De raad geeft vervolgens aan of zij hiervoor een voorstel wil voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 4. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en de investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.

  • 5. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 250.000,00 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de liquiditeitspositie / schuldpositie van de gemeente.

Artikel 6 Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad minimaal 2 keer per jaar door middel van tussentijdse rapportage over de realisatie van de begroting van het lopende boekjaar.

  • 2. De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het totale saldo van de baten en de lasten volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma; en

    • e.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen c en d, alsmede de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3. In de tussenrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en de lasten van programma’s en investeringskredieten in de begroting groter dan € 25.000,00 toegelicht.

  • 4. In de eerste tussentijdse rapportage wordt van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 7 Informatieplicht

Het college besluit niet dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen over:

  • a.

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten alsmede de aankoop van strategisch onroerend goed groter dan € 500.000,00;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 250.000,00;

  • c.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen.

Artikel 8 EMU-saldo

Wanneer het rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

HOOFDSTUK 3 FINANCIEEL BELEID

Artikel 9 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingstermijnen bij deze verordening. Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000,00 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Op basis van gegronde redenen kan via raadsbesluit afgeweken worden van de afschrijvingstermijnen zoals zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze verordening.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair in 5 jaar afgeschreven.

  • 4. Een saldo voor agio of disagio wordt lineair in 5 jaar afgeschreven.

Artikel 10 Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college biedt de raad eens in de 4 jaar na aanvang van de nieuwe bestuursperiode een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves; en

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 2. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het doel van de reserve;

    • b.

      de benodigde minimumomvang;

    • c.

      de benodigde maximumomvang;

    • d.

      de grondslag voor de wijziging;

    • e.

      de verantwoording.

Artikel 11 Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Bij de kosten worden betrokken:

    • a.

      de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa;

    • b.

      de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa;

    • c.

      voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (btw); en

    • d.

      de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe personeelskosten die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde personeelskosten.

  • 4. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

Artikel 12 Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 13 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen (OZB), de forensenbelasting, de toeristenbelasting, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, reinigingsheffing, begraafrechten en precariobelasting.

  • 2. Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de kaders uit de nota vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 14 Financieringsfunctie

  • 1. Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2. Het college informeert de raad vooraf als de wettelijke kasgeldlimiet, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet financiering decentrale overheden, of de wettelijke renterisiconorm, bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet financiering decentrale overheden, dreigt te worden overschreden.

  • 3. Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

HOOFDSTUK 4 PARAGRAFEN

Artikel 15 Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    een analyse van de begrote opbrengsten en tarieven t.o.v. het voorgaande begrotingsjaar waardoor de raad goed inzicht heeft in de ontwikkeling van de lokale heffingen;

  • b.

    per heffing het percentage kostendekkendheid;

  • c.

    de berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 11, vierde lid; en

  • d.

    de kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 16 Financiering

In de paragraaf treasury bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de schulden met een looptijd korter dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • b.

    de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • c.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar;

  • d.

    de rentevisie voor de komende vier jaar;

  • e.

    de financieringspositie; en

  • f.

    een toelichting op de verhouding tussen vaste passiva en de vaste activa waarbij de verhouding tussen vaste passiva / vaste activa niet onder de 115% mag komen.

Artikel 17 Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1. In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de solvabiliteitsratio;

    • b.

      de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner;

    • c.

      de ontwikkeling van de netto schuld als percentage van de gemeentelijke inkomsten;

    • d.

      de ontwikkeling van de som van de voorraden bouwgrond, de voorraden onderhanden werk en overige voorraden als percentage van de gemeentelijke inkomsten;

    • e.

      de ontwikkeling van de som van de leningen aan derden en de leningen aan verbonden partijen als percentage van de gemeentelijke inkomsten.

  • 2. Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente wordt beoordeeld of de gemeente bij een risicoscenario de schuldverplichtingen in de toekomst kan blijven nakomen zonder dat de uitgaven aan en de investeringen in noodzakelijke publieke voorzieningen in de knel komen.

Artikel 18 Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud;

    • b.

      de omvang van het achterstallig onderhoud;

    • c.

      de gekozen kwaliteitsniveaus uit de beleidsplannen; en

    • d.

      de werkelijke (gemeten) kwaliteitsniveaus.

  • 2. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een beleids- en onderhoudsplan openbare ruimte (IBOR) aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 3. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4. Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 19 Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    ontwikkelingen personeelsbeleid en de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de kosten van inhuur derden;

  • c.

    de huisvestingskosten;

  • d.

    ontwikkelingen automatisering en een overzicht van de automatiseringskosten;

  • e.

    de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant;

  • f.

    ontwikkelingen ten aanzien van de Planning & Control cyclus; en

  • g.

    overige actuele ontwikkelingen ten aanzien van de bedrijfsvoering.

Artikel 20 Verbonden partijen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      nieuwe beleidsvoornemens;

    • b.

      nieuwe verbonden partijen;

    • c.

      beëindiging en wijziging van bestaande verbonden partijen; en

    • d.

      problemen bij bestaande verbonden partijen

  • 2. Het college biedt tenminste eenmaal in de vier jaar een nota verbonden partijen en gesubsidieerde instellingen aan. De nota wordt door de raad vastgesteld.

Artikel 21 Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      het verloop van de grondvoorraad; en

    • b.

      de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden; en

    • e.

      de mandatering van de raad aan het college inzake de handelingsbevoegdheid.

HOOFDSTUK 5 FINANCIËLE ORGANISATIE EN FINANCIEEL BEHEER

Artikel 22 Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

  • 2. Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 23 Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 24 Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 3 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 25 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De financiële verordening gemeente Putten (vastgesteld in de vergadering van de raad van 2 juli 2015) wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2. Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de financiële verordening gemeente Putten (vastgesteld in de vergadering van de raad van 2 juli 2015) van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 26 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Putten 2017.

     

    Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Putten op 8 maart 2018

    De griffier

    De voorzitter

BIJLAGE 1 AFSCHRIJVINGSTERMIJNEN

Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000,00 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

De afschrijvingsmethodiek is lineair en de percentages zijn als volgt:

Gronden en terreinen

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

Woonruimten en gebouwen:

50 jaar: gemalen, bouwkundig gedeelte;

45 jaar: mechanische riolering bouwkundig;

40 jaar: nieuwbouw woonruimten, schoolgebouwen, kantoren en bedrijfsgebouwen;

20 jaar: nieuwbouw tijdelijke woonruimten en tijdelijke bedrijfsgebouwen;

20 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, schoolgebouwen, kantoren en bedrijfsgebouwen.

Grond- weg en waterbouwkundige werken:

75 jaar: vrijvervalriolering;

60 jaar: persleidingen;

60 jaar: milieumaatregelen;

20 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

20 jaar: wegen, pleinen en rotondes;

20 jaar: tunnels, viaducten en bruggen;

20 jaar: geluidswallen;

15 jaar: straatmeubilair.

Vervoermiddelen:

8 jaar: zware transportmiddelen, aanhangwagens, personenauto’s en lichte motorvoertuigen.

Machines, apparaten en installaties:

20 jaar: gemalen mechanisch / elektrisch gedeelte;

10 jaar: mechanische riolering, mechanisch en elektrisch;

15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

15 jaar: openbare verlichting;

10 jaar: kantoormeubilair, veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen, telefooninstallaties;

5 jaar: automatiseringsapparatuur.

BIJLAGE 2 NOTITIE ONVOORZIEN

Algemeen

Gebruikmaking van deze post dient beperkt te worden tot werkelijk onvoorziene uitgaven.

Dit impliceert dat onvoorzien alleen kan worden aangewend voor die financiële consequenties, die bij het opmaken van de primitieve begroting onvoorzienbaar waren, dan wel ná het opmaken daarvan onvermijdbaar en/of onuitstelbaar zijn. Aanwending van onvoorzien dient feitelijk beperkt te blijven tot incidentele onvoorziene zaken.

Spelregels voor wat betreft toevoeging

  • 1.

    In principe vinden in de loop van het begrotingsjaar geen toevoegingen plaats aan de post onvoorzien. Een uitzondering wordt gemaakt voor slechts geringe begrotingsruimte tot een bedrag van maximaal € 7.000,00 die ontstaat (bijvoorbeeld als gevolg van afronding van kapitaallasten bij een begrotingswijziging / c.q. begrotingspeiling). Grotere bedragen zullen rechtstreeks aan de Algemene Reserve moeten worden toegevoegd.

Spelregels voor wat betreft aanwending

  • 1.

    Het mag alleen gaan om incidentele zaken. Door incidentele oorzaken kan een bestaande raming eenmalig worden verhoogd.

  • 2.

    Structurele zaken mogen in principe niet uit onvoorzien gedekt worden, tenzij de uitgaaf niet uitgesteld kan worden, dan kunnen de lasten voor het eerste jaar worden gedekt uit onvoorzien. Voor de latere jaren zal in de dekking moeten worden voorzien in de volgende meerjarenbegroting (middels het MPP).

  • 3.

    Nagegaan dient te worden of er binnen het eigen budget dekking aanwezig is. Hiertoe zal de afdeling eerst de eigen te bewaken budgetten moeten nagaan of daar eventuele dekking in kan worden gevonden. Vervolgens zal via de afdelingsmanager moeten worden nagegaan of er binnen de te bewaken budgetten van de andere afdelingen nog ruimte aanwezig is.

  • 4.

    Het maximale beslag op onvoorzien mag niet uitkomen boven een bedrag van € 20.000,00 per activiteit na overleg met de financieel consulent en de wethouder.

  • 5.

    Tevens kan voor projecten/plannen beschikt worden over de post onvoorzien Hierbij geldt het volgende: tot een bedrag van € 15.000,00 mogen er maximaal als aanloopkosten voor een project worden gemaakt. De aanloopkosten moeten altijd in het krediet worden meegenomen. Mocht het echter niet tot een krediet komen dan kunnen deze kosten incidenteel afgedekt worden uit de post onvoorzien.

  • 6.

    Voorts dient de vraag gesteld te worden of de betreffende zaak thuishoort in het Meerjareninvesteringsplan. Wanneer dat het geval is dan zal de zaak (tenzij het zaken betreft die geen uitstel kunnen leiden) ingediend moeten worden bij de eerstvolgende vaststelling van het Meerjareninvesteringsplan.

  • 7.

    Het mag alleen gaan om zaken die niet uitstelbaar zijn. Zaken die uitstelbaar zijn kunnen aangehouden worden tot aan een begrotingspeiling. Bedragen boven de grens van € 20.000,00 die niet uitstelbaar zijn dienen ten laste gebracht te worden van de Algemene Reserve.

  • 8.

    Maandelijks wordt bij de raadsstukken een overzicht van onvoorzien ter inzage gelegd om de raadsleden op de hoogte te houden van het nog beschikbare bedrag op onvoorzien.

Resumé:

  • 1.

    Beschikking over onvoorzien alleen volgens bovenstaande spelregels.

  • 2.

    Beschikking over onvoorzien kan alleen via rapportage aan het college.

  • 3.

    Wanneer er zich zaken voordoen die niet in bovenstaande regeling zijn opgenomen, dan beslist het college.