Regeling vervallen per 29-04-2020

Nadere regels Jeugdhulp gemeente Putten 2014

Geldend van 01-01-2015 t/m 28-04-2020

Intitulé

Nadere regels Jeugdhulp gemeente Putten 2014

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten;

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

vast te stellen Nadere regels Jeugdhulp gemeente Putten.

1. Inleiding

In de vastgestelde verordening Jeugdhulp is een aantal regelingen benoemd die nog nadere uitwerking behoeven. Deze vinden hun plaats in beleidsregels, regels die een nadere uitwerking vormen van de Verordening en waarin wordt aangegeven hoe de gemeente concreet de regelgeving gaat toepassen. Dit betreft de volgende onderwerpen.

  • 1.

    Nadere regeling van individuele voorzieningen.

  • 2.

    Nadere regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening (bijlage 1).

  • 3.

    Beleidsregel privacybescherming (bijlage 2).

  • 4.

    Klachtenregeling (bijlage 3).

  • 5.

    Overige regels m.b.t. de inhoud van de beschikking (onderdeel bijlage 1).

  • 6.

    Regeling pgb (bijlage 4).

  • 7.

    Nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. (bijlage 4).

  • 8.

    Regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (bijlage 5).

  • 9.

    Regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet).

  • 10.

    Nadere regels inspraak en medezeggenschap (bijlage 6).

  • 11

    Bezwaar en beroep (bijlage 7).

Per onderwerp wordt een korte toelichting gegeven en in bijlagen worden deze, voor zover nodig en van toepassing, concreet uitgewerkt.

2. Korte toelichting per onderwerp

2.1 Nadere regeling van individuele voorzieningen

Regionaal is afgesproken om in de beleidsregels of in de nadere regels op te nemen wat er in de verordening moet zijn opgenomen m.b.t. niet vrij toegankelijke voorzieningen. In de verordening is een lijst van 21 beschikbare vormen van niet vrij toegankelijke voorzieningen opgenomen.

Voortschrijdend inzicht brengt ons tot het standpunt dat van het verder definiëren van de niet vrij toegankelijke zorg dient te worden afgezien. Hiervoor is een principieel en een praktisch argument. Het principiële argument is gelegen in de overweging dat we met de transformatie van de jeugdhulp niet weer willen vervallen in het hokjes denken waarin voor jeugdigen zaken worden opgeëist. Door zaken niet verder te definiëren ontstaat er meer flexibiliteit in het aanbod. Voor degene die bezig zijn met de zorgtoewijzing behoeft dit ook geen probleem te zijn, omdat die weten wat er bij de diverse aanbieders is ingekocht. Het praktische argument betreft de bijna onmogelijkheid om goede omschrijvingen te geven van de verschillende voorzieningen. In sommige gevallen is een omschrijving eenvoudig te geven maar in diverse gevallen zal de omschrijving bestaan uit overname van een fikse lap tekst uit de aanbestedingsdocumenten en/of contractafspraken. Wat voor de inwoners nog steeds geen verdere duidelijkheid geeft. Tijdens het werkatelier van de VNG over beleidsregels d.d. 20-11-2014 bleek ook dat geen van de aanwezige gemeenten in de beleids- of nadere regels een verdere definiëring opnam van de niet vrij toegankelijke voorzieningen. Onderzoek van de gepubliceerde regels op internet heeft ook geen voorbeeld opgeleverd van een met ons vergelijkbare situatie waarbij de voorzieningen verdergaand zijn gedefinieerd.

De verordening verplicht ook niet om hiervoor nadere regels op te stellen, alleen indien er aanvullende voorzieningen zouden zijn/komen dient die in een nadere regeling te zijn opgenomen. Ook voor het opstellen van eventuele beschikkingen is een verdere definiëring niet noodzakelijk. Het voorstel is dan ook om, naast hetgene wat reeds is vastgesteld, vooralsnog geen nadere regeling van individuele voorzieningen te formuleren.

2.2 Nadere regeling met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening

In de verordening is in hoofdlijnen het aanbod van de vormen van voorzieningen geregeld. Het is noodzakelijk nog nadere regels te stellen ten aanzien van de indiening van een aanvraag voor een individuele voorziening, de registratie en gespreksvoorbereiding, het te voeren gesprek met een jeugdige of zijn ouders, de verslaglegging, het ondersteuningsplan, de indiening van een aanvraag en de voorwaarden voor een complete aanvraag.

Hierbij dient te worden gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 3 en artikel 12 van de Verordening Jeugdhulp. In bijlage 1 is dit verder uitgewerkt.

2.3 Beleidsregels privacybescherming

De gemeenten willen integrale dienstverlening bieden aan inwoners in het kader van de drie decentralisaties Wet Maatschappelijke ondersteuning (WMO) , de Jeugdwet en de Participatiewet. Daarvoor is het kunnen verwerken en delen van gegevens binnen en indien noodzakelijk over domeinen een randvoorwaarde. Het college van burgemeester en wethouders (B&W) is daarbij op grond van de Wet Bescherming Persoonsgegevens verantwoordelijk voor de zorgvuldigheid van de gegevensverwerking die door of namens de gemeente plaats vindt.

B&W stelt eisen aan beveiliging en borging van de privacy. Het college is voor de wijze waarop het hieraan invulling geeft verantwoording verschuldigd aan de raad.

Praktisch toegepast: de samenwerking tussen hulpverleners en de regievoering door de gemeente zorgt ervoor dat verwerking van persoonsgegevens over cliënten nodig is. Op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens is vastgelegd dat een betrokkene (cliënt) inzicht heeft in welke persoonsgegevens worden verwerkt, welke personen hierbij betrokken zijn en bij wie hij terecht kan om zijn privacyrechten uit te oefenen. Belangrijk bij gegevensuitwisseling door professionals in het jeugddomein zijn de principes van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Professionals moeten hier bewust mee omgaan. Een belangrijk instrument hierbij is het stappenplan van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De belangrijkste wettelijke kaders met het oog op de privacy zijn de Wet bescherming persoonsgegevens, de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst, de Wet Politiegegevens en de Wet basisregistratie personen. Ook in de Jeugdwet, Besluit Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning staan hierover een aantal belangrijke bepalingen. In het kader van de decentralisaties ontstaat een nieuwe structuur, waarbij de toegang tot gemeentelijke voorzieningen (voor volwassenen en jeugdigen) via CJG en/of Buurtzorg Jong teams wordt georganiseerd. Hierdoor is er behoefte aan uniformering van de afspraken van de gemeente met de diverse betrokken ketenpartners. In het uitvoeringsprogramma jeugdhulp Noord Veluwe 2015 staat benoemd dat het college nog nadere regels opstelt over gegevensuitwisseling en privacy. In bijlage 2 vindt u de nadere uitwerking.

2.4 Klachtenregeling

Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen moeten een regeling treffen voor de behandeling van klachten die betrekking hebben op gedragingen van hun medewerkers bij de uitoefening van hun taken. Wanneer er sprake is van een ketenaanpak en/of onduidelijkheid bestaat over de vraag wie de klacht in behandeling moet nemen, is de gemeente verantwoordelijk voor de klachtafhandeling. In bijlage 3 wordt aangegeven wat reeds wettelijk hierover is vastgelegd en welke procedure van toepassing is als een cliënt er met een zorgaanbieder niet uitkomt.

2.5 Overige regels m.b.t. de inhoud van de beschikking

De overige regels m.b.t. de inhoud van de beschikking zijn als onderdeel meegenomen in de onder 2.2. genoemde nadere regeling (zie bijlage 1, artikel 6).

2.6 Regeling PGB

In regionaal verband zijn specifieke uitvoeringsregels persoonsgebonden budget in de Jeugdwet voorbereid. Dit document van 20 pagina's is separaat bijgevoegd.

In de verordening jeugdhulp is gesteld dat de hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Het college stelt de hoogte van een pgb als volgt vast:

Op de huidige ABWZ-tarieven bij PGB's Jeugd uit 2014 1 zit een afslag van 25% ten opzichte van het ABWZ ZIN tarief in 2014. Zorg en/of hulp die geboden wordt via een PGB is namelijk goedkoper dan ZIN. Het afslagpercentage van 25% bij PGB's Jeugd is gebruikelijk tot nu toe en is bekend bij de aanbieders.

Voor overgangsklanten treden gedurende de overgangsperiode (tot einde indicatie in 2015 of uiterlijk tot 31 december 2015) geen wijzigingen op in tarieven en zorgverlener.

Tarieven voor nieuwe PGB's Jeugd in 2015, kunnen worden vastgesteld met een korting van 25% ten opzicht van het nieuwe ZIN tarief dat in de gemeente/regio geldt.

2.7 Nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk

Dit onderwerp is meegenomen in de regeling PGB, zie 2.6.

2.8 Regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

In de verordening Jeugdhulp is opgenomen dat het college nog een nadere regeling opstelt m.b.t. Regels voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Om redenen van uniformiteit en doelmatigheid en ter voorkoming van fraude is ervoor gekozen de uitvoering van de door de gemeenten verstrekte budgetten centraal te doen plaatsvinden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Onterechte betalingen door toedoen van de SVB worden door de SVB teruggevorderd. Onterechte betalingen door toedoen van de budgethouder of anderen vallen onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. Dergelijke vorderingen kunnen tegen betaling gemandateerd worden aan de SVB. Het voorstel is om de laatstgenoemde vorderingen door de gemeente(n) te laten plaatsvinden.

In bijlage 5 is opgenomen wanneer en op welke manier er teruggevorderd wordt en wat de betaaltermijnen zijn.

2.9 Regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan

Met het oog op gevallen waarin waarborging van een goede verhouding prijs/kwaliteit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt , geeft de wet aan dat bij verordening regels worden gesteld (artikel 2.12 van de Jeugdwet). In de verordening is de wettelijke verplichting benoemd maar niet concreet uitgewerkt.

Het voorstel is om bij de toekomstige inkoop Jeugdbeleid bij het formuleren van de tekst van de aanbestedingsdocumenten rekening te houden met de bovengenoemde wettelijk verplichte waarborging.

Het kader hiervoor is als volgt:

  • Het alleen hanteren van de laagste prijs als gunningscriteria mag niet leidend zijn.

  • Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

2.10 Nadere regels inspraak en medezeggenschap

Kunnen meepraten en meebeslissen over lokaal beleid was altijd al belangrijk voor mensen met een beperking of chronische ziekte. Door de overheveling van een groot aantal landelijke taken rond Wmo, zorg, arbeid, inkomen en jeugdhulp is inspraak en medezeggenschap alleen maar belangrijker geworden. In bijlage 6 vindt u de voorgestelde beleidsregels inzake inspraak en medezeggenschap en de wijze waarop dit in 2015 nader zal worden uitgewerkt.

Bezwaar en beroep

Niet in de verordening benoemd, maar wel zinvol om in de beleidsregels op te nemen is het onderwerp bezwaar en beroep. In bijlage 7 wordt dit uitgewerkt en hieraan zijn de volgende acties verbonden:

  • De standaard bezwaarclausule bij beschikkingen.

  • Training van de leden van het jeugdteam in juridische zaken.

  • Scholing bezwarencommissies in de Jeugdwet

  • Afstemmingsoverleg secretarissen bezwarencommissies om de regionale lijn m.b.t. bezwaren in de gaten te houden.

  • In de beschikking op bezwaar verwijzen naar de kinderrechter als beroepsinstantie en als rechter voor een voorlopige voorziening

BIJLAGE1NADERE REGELING MET BETREKKING TOT DE VOORWAARDEN VOOR TOEKENNING EN DE WIJZE VAN BEOORDELING VAN, EN DE AFWEGINGSFACTOREN BIJ EEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

Verordening:

Verordening Jeugdhulp gemeente Putten 2015;

Wet:

Jeugdwet.

Artikel 2 Registratie en gespreksvoorbereiding

  • 1.

    Het college regelt in overleg met het CJG/Buurtzorg Jong teams die met de uitvoering van de jeugdhulp zijn belast:

    • a.

      de registratie van hulpvragen of verwijzingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Verordening;

    • b.

      de gevallen waarin de Buurtzorg Jong teams overgaan tot gegevensverzameling in het kader van de voorbereiding van een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en de gevallen waarin de CJG/Buurtzorg Jong teams hiervan afzien;

    • c.

      de aard van de gegevens die in het kader van de voorbereiding van een gesprek als bedoeld onder artikel 3 van deze bijlage 1 worden verzameld;

    • d.

      de termijn waarbinnen de Buurtzorg Jong teams een gesprek met de jeugdige of zijn ouders moeten hebben zodra de gegevensverzameling compleet is.

  • 2.

    Het is een cliëntondersteuner van een jeugdige of zijn ouders die ook lid is van het Buurtzorg Jong team niet toegestaan om in verband met hun specifieke hulpvraag mee te beslissen over de toeleiding naar een passende voorziening.

  • 3.

    Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag en een nader gesprek niet noodzakelijk is, kan het college afzien van een gesprek en een onderzoeksverslag voor akkoord aan de jeugdige of zijn ouders voorleggen.

Artikel 3 Gesprek

  • 1.

    Indien een gesprek noodzakelijk wordt geacht, onderzoeken de Buurtzorg Jong teams zo spoedig mogelijk in ieder geval het volgende:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • c.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • d.

      het gewenste resultaat van de in te zetten jeugdhulp;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een vrij en/of niet vrij toegankelijke voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget waarbij de jeugdige of zijn ouders conform artikel 8.1.6 van de wet, in voor hen begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3.

    Het college regelt in overleg met de Buurtzorg Jong teams, dat de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan het gesprek worden geïnformeerd over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten, de vervolgprocedure en de toestemming die zal worden gevraagd om hun persoonsgegevens te kunnen verwerken.

Artikel 4 Gespreksverslag of ondersteuningsplan

  • 1.

    Van het gesprek zoals bedoeld in artikel 3 wordt een verslag gemaakt, waarin het oordeel van het college over de wenselijkheid van verstrekking van een individuele of overige voorziening wordt vastgelegd onder vermelding van de aan de jeugdige of zijn ouders kenbaar gemaakte gevolgen. Indien de jeugdige of zijn ouders niet instemmen met het oordeel van het college, wordt dit eveneens in het verslag vastgelegd.

  • 2.

    Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van toekenning van een individuele voorziening, zo nodig in combinatie met een overige voorziening, wordt ter zake een ondersteuningsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.

  • 3.

    Zo spoedig mogelijk na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders, een schriftelijke weergave van het gesprek en, in voorkomend geval, het ondersteuningsplan.

  • 4.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag of ondersteuningsplan toegevoegd.

Artikel 5 De aanvraag voor een individuele voorziening

  • 1.

    Het college bepaalt in overleg met het CJG/de Buurtzorg Jong teams die met de uitvoering van de jeugdhulp zijn belast:

    • a.

      de wijze waarop jeugdigen of hun ouders een aanvraag voor een individuele voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de verordening, bij het college kunnen indienen;

    • b.

      de inhoud van het aanvraagformulier dat voor een schriftelijke aanvraag moet worden gebruikt.

  • 2.

    Ten behoeve van een aanvraag voor een individuele voorziening als bedoeld in het eerste lid, is een voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag, gespreksverslag of ondersteuningsplan opgesteld.

  • 3.

    Een niet voor akkoord ondertekend onderzoeksverslag, gespreksverslag of ondersteuningsplan kan alleen als aanvraag voor een individuele voorziening worden beschouwd, indien de jeugdige of zijn ouders aan het CJG/Buurtzorg Jong team te kennen hebben gegeven een dergelijke aanvraag te wensen met het oog op het indienen van bezwaar. In dat geval wordt op het verslag de aantekening 'gezien/niet akkoord' gemaakt.

Artikel 6 Inhoud van de beschikking

  • 1.

    In het besluit tot verstrekking van een individuele maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen dit besluit kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Identificatiegegevens cliënt

    • b.

      Identificatiegegevens gezaghebbende ouder(s)

    • c.

      Welke de te verstrekken voorziening(en) is(zijn).

    • d.

      Datum beschikking

    • e.

      Geldigheidsduur van de beschikking.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      identificatiegegevens cliënt;

    • b.

      identificatiegegevens gezaghebbende ouder;

    • c.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • d.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb. Deze kwaliteitseisen zijn gelijk aan die van vergelijkbare zorgaanbieders in natura;

    • e.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • f.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • g.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage worden de jeugdige of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 5.

    Vermelding van de mogelijkheid van bezwaar of beroep

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze nadere regeling met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening treedt in werking op dezelfde dag als de inwerkingtreding van de Verordening Jeugdhulp

Toelichting Nadere regels Jeugdhulp Gemeente Putten 2015

Algemene toelichting

Deze nadere regels vormen een uitwerking van artikel 3 van de Verordening Jeugdhulp Gemeente 2015. Deze verordening is gebaseerd op de "Wet houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen", kortweg de Jeugdwet.

De in deze Nadere regels vervatte artikelen hebben betrekking op de indiening van een aanvraag voor een individuele voorziening, de registratie en gespreksvoorbereiding, het te voeren gesprek met een jeugdige of zijn ouders, de verslaglegging, het ondersteuningsplan, de indiening van een aanvraag, alsmede de voorwaarden voor een complete aanvraag.

Gedurende de in de Nadere regels beschreven periode tussen het gesprek van de jeugdige met de jeugd- en gezinscoach over de hulpvraag , het verlenen van toegang tot de niet-vrijtoegakelijke jeugdhulp en de, te behoeve van de rechtsbescherming eventuele verstrekking van een beschikking voor een individuele voorziening, zijn er enkele momenten te benoemen waarbij richtinggevende termijnen met het oog op de rechtsbescherming van belang zijn. Daarom zijn een onderzoeks- of gespreksverslag of een ondersteuningsplan in de Nadere regels genoemd als documenten die ten behoeve van de aanvraag zijn opgesteld voor een individuele voorziening van groot belang zijn en altijd ter ondertekening dienen te worden aangeboden.

Indien vervolgens uit het 'niet-voor-akkoord' ondertekenen blijkt dat de jeugdige of zijn ouders het niet eens zijn met de inhoud van deze documenten, verstrekt het college desgewenst een formele beschikking waartegen de betrokkene bezwaar kan maken.

Uit oogpunt van rechtsbescherming is het van belang dat er geen onredelijke doorlooptijden ontstaan. Deze hangen echter in de praktijk samen met de mate van complexiteit van de hulpvraag. Wat betreft de beslistermijnen wordt aangesloten bij de termijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

De Verordening Jeugdhulp Gemeente Putten 2015 is de verordening waar deze Nadere regels betrekking op hebben.

Artikel 2 Registratie en gespreksvoorbereiding

Lid 1 van dit artikel biedt het college de mogelijkheid om de uitvoering van de onder a. tot en met d. vermelde onderwerpen in overleg met het CJG/de Buurtzorg Jong teams nader uit te werken in, bij voorkeur, werkinstructies.

Lid 2 beoogt de situatie te voorkomen dat een lid van het CJG/Buurtzorg Jong team dat tevens als cliëntondersteuner bij een jeugdige of zijn ouders is betrokken, binnen het Buurtzorg Jong team meebeslist over de eventuele inzet van een individuele jeugdhulpvoorziening voor de desbetreffende jeugdige. In de ogen van het college zou dit een inbreuk betekenen op een van de leidende principes van het CJG/Buurtzorg Jong team, te weten dat het Buurtzorg Jong team 'breed moet kijken' en niet moet optreden als individuele belangenbehartiger.

Lid 3 is ter bestrijding van onnodige bureaucratie. Dit bepaalt dat het college in overleg met de jeugdige of ouders van een gesprek kan afzien indien de gespreksvoorbereiding al een afgerond beeld oplevert. Wel dient dan nog formeel te worden vastgesteld dat er tussen de jeugdige of zijn ouders en het Buurtzorg Jong team overeenstemming is over het wel of niet toeleiden naar een overige voorziening of wel of niet verlenen van een individuele voorziening. In verband hiermee wordt altijd een verslag gemaakt en ter ondertekening voorgelegd. Het verslag kan vervolgens de basis zijn voor het toeleiden naar een overige voorziening of voor het verlenen of weigeren van een individuele voorziening. In het laatste geval regelt artikel 5, derde lid dat van een complete aanvraag in de zin van de Awb wordt uitgegaan.

Artikel 3 Het gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag duidelijk zijn. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en ouders hierover wordt gesproken. Hierbij kan ook sprake zijn van meerdere, elkaar opvolgende gesprekken. In het kader van deze Nadere regels worden deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel, leidend tot één gespreksverslag en/of ondersteuningsplan. Hetgeen vervolgens aan de jeugdige of zijn ouders voor ondertekening wordt aangeboden.

In de aanhef van lid 1 is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk na de voorbereiding van het gesprek dient plaats te vinden. Het hangt af van de situatie hoe snel het gesprek kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met f zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven die in ieder geval aan de orde moeten worden gesteld.

In werkinstructies kunnen eventueel aanvullende onderwerpen worden voorgeschreven, mits het items zijn die bijdragen aan maatwerk voor de cliënt. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet altijd meer uitgediept hoeven te worden en kan bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komt een jeugdige of een ouder voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel b. wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het uitgangspunt van de wet dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan juist ook nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders te versterken.

Bij onderdeel g is het bepaalde in de MvT bij artikel 2.9 van de wet van belang:

De gemeente dient op grond van onderdeel b in haar verordening de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening plaatsvindt, af te stemmen met andere voorzieningen op het gebied van zorg (curatieve en langdurige zorg), onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. Te denken valt hierbij aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs. Ook hiermee wordt de inwoner rechtszekerheid geboden.

De onderdelen h. en i. betreffen respectievelijk het rekening houden met de godsdienst of levensovertuiging van de jeugdige of zijn ouders en de keuzevrijheid die hen wordt geboden ten aanzien van de vorm waarin de hulp zal worden verstrekt. Het college biedt nadrukkelijk de mogelijkheid om in plaats van zorg in natura, een verstrekking in de vorm van een pgb te kiezen.

Verder dient het tweede lid van dit artikel ertoe om ouders te informeren over een eventuele ouderbijdrage. In artikel 8.2.3 van de wet is namelijk bepaald dat de ouderbijdrage door 'het bestuursorgaan dat met de inning is belast' wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. Dit is het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Hier kan de gemeente niet van afwijken.

Ten slotte wordt in het derde lid de mogelijkheid aan het college geboden om in overleg met de Buurtzorg Jong teams, bij voorkeur via werkinstructies, te regelen hoe de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan het gesprek worden geïnformeerd over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten, de vervolgprocedure en de toestemming voor verwerking van hun persoonsgegevens.

Artikel 4 Het gespreksverslag of ondersteuningsplan

Lid 1 van dit artikel regelt dat bij een door het college in het gesprek geconstateerde wenselijkheid van toekenning van een overige voorziening, dit duidelijk in het verslag wordt vermeld. Hierbij moet eveneens duidelijk worden aangegeven dat toeleiding naar alleen een overige voorziening tot gevolg heeft dat de procedure met het CJG/Buurtzorg Jong team stopt.

Indien de medewerker van het Buurtzorg Jong team en de jeugdige of zijn ouders een individuele voorziening wenselijk achten, al dan niet in combinatie met een overige voorziening, is lid 2 van toepassing. Er wordt dan een ondersteuningsplan opgesteld dat bij de feitelijke hulpverlening kan worden gebruikt. Dit ondersteuningsplan is een hulpverleningsplan als bedoeld in de wet. In de denkbare situaties dat er al een familiegroepsplan is opgesteld of de cliënt op voorstel van de hulpverlener om een dergelijk plan verzoekt, dient dit als onderdeel van het ondersteuningsplan te worden meegenomen. Indien de hulpvraag geen aanleiding geeft voor een ondersteuningsplan, kan de jeugd- en gezinscoach dit achterwege laten.

Het ondersteuningsplan kan enkelvoudige hulp betreffen, maar ook zorgarrangementen.

Zowel het gespreksverslag als het ondersteuningsplan dienen conform lid 3 zo spoedig mogelijk na het gesprek te worden verstrekt. De jeugdige of zijn ouders moeten immers zo snel duidelijkheid krijgen over de rest van het traject.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden wordt geregeld in lid 4 van dit artikel.

Artikel 5 De aanvraag

Toekenning van een individuele voorziening door het college (c.q. de daartoe gemandateerde) kan alleen op basis van een aanvraag. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze Nadere regels wijken daarvan niet af.

Lid 1 wordt in de praktijk zo toegepast dat het college in overleg met het Buurtzorg Jong team in werkinstructies vastlegt hoe de aanvraag voor een individuele voorziening concreet moet worden afgehandeld. Het betreft zaken zoals de wijze waarop zal worden omgegaan met schriftelijke aanvragen en verzoeken van jeugdigen of hun ouders om een beschikking, ook in het geval van een verwijzing door de huisarts, jeugdarts, of medisch specialist, of in het geval er reeds acute crisishulp is verleend. De mogelijkheid om een dergelijk verzoek in te dienen wordt geregeld in artikel 3 tweede en vierde lid van de Verordening. Ook kan het college in goed overleg met het CJG/Buurtzorg Jong teams bepalen hoe het aanvraagformulier voor een schriftelijke aanvraag eruit moet komen te zien en of bijvoorbeeld een via internet verkrijgbaar formulier dient te worden gebruikt.

Lid 2 regelt dat ten behoeve van een aanvraag die op grond van lid 1 via een schriftelijke aanvraag is ingediend, een ondertekend onderzoeksverslag, of gesprekverslag, of ondersteuningsplan wordt gebruikt. Ingeval van een te verstrekken pro forma beschikking ten behoeve van bezwaar en beroep hoeft slechts vast te staan dát een dergelijk onderzoeksverslag, of gesprekverslag, of ondersteuningsplan is opgesteld.

Het bepaalde in lid 3 borgt de rechtsgang van de jeugdige of zijn ouders indien deze er bijvoorbeeld niet mee instemmen dat zij worden toegeleid naar een overige voorziening, omdat zij recht menen te hebben op een individuele voorziening. Of in het geval dat zij het niet eens zijn met een aanbod voor een specifiek type individuele voorziening. In die gevallen kunnen zij ervoor kiezen het onderzoeksverslag, gespreksverslag of het ondersteuningsplan voor niet-akkoord (en alleen voor gezien) te ondertekenen, waardoor de gemeente deze zal verwerken als een aanvraag, waarop een voor bezwaar vatbare beschikking zal volgen. Alleen indien de cliënt expliciet heeft aangegeven de aanvraag stop te willen zetten, is deze aanmerking als aanvraag niet van toepassing en volgt geen beschikking.

Artikel 6 Inhoud van de beschikking

Artikel 6 bevat, naast de identificatiegegevens van de cliënt en de gezaghebbende ouder, de punten die op basis van de Jeugdwet in de beschikking dienen te zijn opgenomen.

Artikel 7 Inwerkingtreding

De inwerkingtreding is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Verordening Jeugdhulp gemeente Putten.

BIJLAGE 2 PRIVACY

Beleidsregels Privacy in het Sociale Domein

Met deze beleidsregels wordt het beleid- en wettelijk kader voor gegevensverwerking voor het onderdeel jeugd beschreven. Concrete producten die vervolgens ontwikkelt worden zijn een privacyreglement/protocol voor de stichting i.o., een stappenplan voor gegevensverwerking en een convenant ondersteuning jeugd. Gemeenten komen na oprichting van de stichting in een opdrachtgever opdrachtnemers verhouding met de stichting te staan. Bij de opdracht aan de stichting dient ook aandacht te worden besteed aan de juiste verwerking van de persoonsgegevens

Deze beleidsregels geven input aan de opdracht voor de regionale stichting waar de uitvoering van de jeugdhulp wordt ondergebracht. De concrete uitwering zoals hierboven genoemd worden uiterlijk in januari 2015 aan dit document toegevoegd.

Kader bescherming persoonsgegevens

Het uitgangspunt van de decentralisaties is dat de eigen verantwoordelijkheid van inwoners voorop staat. Het uitwisselen en benutten van informatie over inwoners is een middel en geen doel. Het middel staat ten dienste van de dienstverlening aan die inwoner zelf. Daarom is het van groot belang dat het gebruik van die informatie zorgvuldig gebeurt en de privacybelangen van de inwoner continu gewaarborgd zijn. Hierbij past het dat de gemeente en de hulpverleners zeer terughoudend zijn met het uitwisselen van persoonsgegevens.

Wettelijk kader

Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien er een rechtvaardigingsgrond aanwezig is (artikel 8 Wbp). In het geval dat de gemeente of door de gemeente aangewezen instelling persoonsgegevens verwerkt ter uitvoering van de Jeugdwet moet de verwerking noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak op grond van de Jeugdwet (artikel 8, onderdeel e, Wbp). De taken die de gemeente heeft op basis van de Jeugdwet vormen daarbij de basis om persoonsgegevens over jeugdigen en hun ouders te mogen verwerken. De specifieke wijze van gegevensverwerking binnen het Sociaal Domein is verder vastgesteld in sectorwetgeving in casu par. 7.4 art. 7.4.1. tot en met 7.4.5. van de Jeugdwet en artikel 8 lid 3 van de verordening Jeugdhulp

De noodzaak vertaalt zich ook in het uitgangspunt dat er zoveel informatie moet worden verwerkt als nodig is en zo weinig als mogelijk. Naast noodzaak is ook proportionaliteit van de gegevensverwerking van belang: hoe verhouden het doel (in het bijzonder de hulpvraag) en de daarvoor noodzakelijke gegevensverwerking zich tot de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene? De gegevensverwerking moet ook voldoen aan de eis van subsidiariteit: is het doel ook te bereiken met een minder ingrijpende werkwijze?

In het geval van de Jeugdwet mag de gemeente, of meer preciezer, het college of een door het college daartoe gemandateerde persoon persoonsgegevens verwerken omdat dit noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak (artikel 8, onderdeel e, van de Wbp).

De publiekrechtelijke taak is gelegen in de Jeugdwet op basis waarvan het college moet beoordelen of een jeugdige jeugdhulp nodig heeft en vervolgens de noodzakelijke voorziening moet treffen. Deze beoordeling kan leiden tot persoonsgegevensverwerking.

Verwerking verenigbaar met doeleinden

De Wbp verstaat onder de verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.

Inwoners moeten erop kunnen vertrouwen, dat er zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens wanneer zij bepaalde zorg of dienstverlening ontvangen en dat dit binnen de kaders van de wet gebeurt. Dat geldt natuurlijk nu ook al.

Voor de informatie-uitwisseling, afstemming en samenwerking tussen personen die vanuit hun beroepsmatige achtergrond hulp aan jeugdigen verlenen bieden in algemene zin de artikelen 8, 9 en 21 van de Wbp de basis en rechtvaardiging voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens.

De gemeente mag persoonsgegevens verwerken in het kader van haar publiekrechtelijke taak (artikel 8, onderdeel e, Wbp). De gegevens mogen uitsluitend worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld of een daarmee verenigbaar doel (artikel 9, Wbp). Gezien de verschillende taken, moet ervoor worden gezorgd dat gegevens die in het kader van een bepaalde taak worden verzameld niet zonder meer worden gebruikt voor de uitoefening van een andere taak («doelbinding»). Daarbij is immers een ander doel in het geding. De gemeente mag persoonsgegevens dus niet verder verwerken op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen (artikel 9 Wbp). Artikel 21 Wbp bevat de uitzondering op het verbod in artikel 16 Wbp om persoonsgegevens in verband met de gezondheid te verwerken. Het verbod is onder meer niet van toepassing voor de verwerking van gegevens door hulpverleners, instellingen of voorzieningen voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening, voor zover dat met het oog op een goede behandeling of verzorging van de betrokkene, dan wel het beheer van de betreffende instelling of beroepspraktijk noodzakelijk is. Het verbod ex artikel 16 geldt onder andere ook niet indien de verwerking van persoonsgegevens geschiedt met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene of indien de gegevens door de betrokkene duidelijk openbaar zijn gemaakt.

Geheimhoudingsplicht

De Wbp (artikel 9, vierde lid) bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens achterwege blijft voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dit voorschrijft. Voor de medewerkers van een gemeente geldt een ambtelijke geheimhoudingsplicht op basis van artikel 2.5 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De deskundige van de gemeentelijk georganiseerde toegang kan wel gegevens verstrekken als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn publiekrechtelijke taak. Hierbij kan gedacht worden aan een consultatie van een deskundige, bijvoorbeeld een psychiater of een deskundige op het gebied van taalproblemen. De gegevens uit dit dossier mogen door de gemeente ook gebruikt worden voor de uitvoering van de jeugdhulpplicht.

Voor artsen betrokken bij de jeugdhulpverlening geldt de geheimhoudingsplicht uit artikel 7:457 BW. Verder geldt voor BIG-geregistreerde professionals artikel 88 van de Wet BIG.

Op grond van dit artikel is eenieder die zorg verleent op het gebied van de individuele gezondheidszorg verplicht tot geheimhouding van datgene wat hem in de uitvoering van het beroep is toevertrouwd. Artikel 7.3.11, tweede lid, Jeugdwet bevat een uitzondering op deze geheimhoudingsplicht: de hulpverlener heeft geen toestemming nodig van de betrokkene als hij inlichtingen verstrekt aan personen die rechtstreeks betrokken zijn bij de verlening van de jeugdhulp en degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden. Voor wat de specifieke geheimhoudingsverplichting betreft kan de gemeente niet aangemerkt worden als rechtstreeks betrokken bij de hulpverlening tenzij het college zelf de jeugdhulp verstrekt. De Jeugdwet geeft ook in die zin geen verruiming van de mogelijkheden voor inzage in het dossier of het delen van persoonsgegevens.

Bewaartermijnen

De persoonsgegevens mogen niet langer bewaard worden dan noodzakelijk is (artikel 10 Wbp). Deze algemene norm is voor wat betreft de jeugdhulpverlener ingevuld in artikel 7.3.8, derde lid, van de Jeugdwet. Dit artikel bepaalt dat zij het dossier gedurende vijftien jaar bewaren of zoveel langer als redelijkerwijs uit de zorg van een goed jeugdhulpverlener voortvloeit. Indien de gemeente geheel of gedeeltelijk zelf de jeugdhulp verleent en dus als jeugdhulpaanbieder optreedt, heeft de gemeente eveneens de plicht een bewaartermijn van 15 jaar aan te houden.

Rechten van de betrokkene

  • a.

    Inzagerecht/afschrift: Het recht op inzage vloeit voort uit de Wbp (art. 35). De betrokkene heeft het recht zich tot het college te wenden met het verzoek hem mede te delen of persoonsgegevens over hem worden verwerkt. Het college moet de betrokkene vervolgens schriftelijk binnen vier weken mededelen of dit zo is. Als gegevens inderdaad worden verwerkt, bevat die mededeling ook een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. Voordat die mededeling gedaan wordt, checkt het college nog of een derde daartegen bezwaar zou kunnen hebben en stelt het college die derde in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de mededeling gegevens bevat die hem betreffen, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Indien betrokkene daarom verzoekt geeft het college ook informatie over de logica die ten grondslag ligt aan de geautomatiseerde verwerking van de gegevens over hem. De Jeugdwet bevat een zelfde soort bepaling (artikel 7.3.10) op basis waarvan op verzoek ook (deels) kopie van het dossier moet worden verstrekt. Voor het doen van een mededeling of het maken van een kopie kan overigens wel een vergoeding worden gevraagd.

  • b.

    herziening/vernietigen: Degenen over wie persoonsgegevens zijn verwerkt, kan verzoeken om herziening (verbeteren, aanvullen, verwijderen) van de persoonsgegevens (artikel 36, eerste lid, Wbp). Het college zal op zo'n verzoek moeten reageren. Op basis van de Jeugdwet kan betrokkene een verzoek doen om, indien de gemeente als jeugdhulpaanbieder optreedt, het dossier (deels) te vernietigen (artikel 7.3.9). De verplichting tot vernietiging geldt niet indien de bewaring van belang is voor een ander dan betrokkene of indien de wet zich tegen vernietiging verzet.

Dataminimalisatie

Artikel 11 Wbp regelt dat persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt toereikend zijn, niet bovenmatig en ter zake dienend. De gemeente moet dus alleen die persoonsgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor het te bereiken doel.

Verder wordt verwezen naar de specifieke regelingen ten aanzien van de Jeugdwet in casu paragraaf 7.4 art. 7.4.1. tot en met 7.4.5. van de Jeugdwet en artikel 8 lid 3 van de verordening Jeugdhulp.

Governance

Mandatering: Algemene regel is dat het College van B&W is verantwoordelijk is voor de zorgvuldigheid van de gegevensverwerking die door of namens de gemeente plaats vindt. Zij stelt in verband daarmee eisen aan beveiliging en borging van de privacy. Het college is voor de wijze waarop het hieraan invulling geeft verantwoording verschuldigd aan de raad. Praktijk is dat deze algemene bevoegdheid via een mandaat- of organisatiestructuur elders kan zijn belegd. Onder een mandaat wordt verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. Dit houdt verder in dat een overdracht van een bevoegdheid duidelijk in een besluit van het bestuursorgaan moet zijn ondergebracht.

Uitwisseling gegevens

Als uitgangspunt dient te gelden, dat persoonsgegevens uit verschillende domeinen gescheiden worden gehouden omdat uitwisseling al snel strijd oplevert met de Wet bescherming persoonsgegevens tenzij dit uitdrukkelijk in de van toepassing zijnde wetgeving mogelijk is gemaakt. In dat geval dient alleen zogenaamde 'dat' informatie over de domeinen heen te worden uitgewisseld.

De wet- en regelgeving laat ruimte om informatie uit te wisselen op de volgende manieren:

Uitwisselen van informatie zonder toestemming van inwoner / cliënt

  • Anoniem (zonder namen en andere gegevens van de betrokken cliënt / inwoner te noemen) overleggen per mail, telefoon of in een team en onderling.

  • Overleg en uitwisseling tussen twee professionals die beiden onder de WGBO/BIG vallen en beiden betrokken zijn bij dezelfde behandeling (behandelovereenkomst) van een inwoner/cliënt.

Uitwisselen van informatie met toestemming van inwoner/cliënt:

  • Deze toestemming dient gericht te zijn, dus niet algemene toestemming om alles te delen. Er moeten concrete vragen worden gesteld en aangegeven worden wie die informatie wil hebben. De inwoner/cliënt moet weten waar hij/zij toestemming voor geeft. Binnen de kaders van deze gerichte toestemming mag dan informatie worden gedeeld.

  • Deze toestemming moet vastgelegd worden in het dossier van de inwoner/cliënt (vragen, antwoorden en toestemming cliënt). Een handtekening van cliënt dat toestemming is gegeven is niet vereist, maar is soms wel aan te raden

  • De toestemmingsverklaring een gerichte toestemmingsverklaring, waardoor informatie uitwisselen mogelijk wordt. Willen anderen dan aangegeven in de verklaring of de aangegeven personen meer informatie dan de toestemmingsverklaring toestaat dan is er nieuwe toestemming van de inwoner/cliënt nodig.

Werkprocessen en triage

Verwerkingen van persoonsgegevens in alle betrokken werkprocessen dienen te worden geanalyseerd, beschreven en getoetst te worden aan de eisen van Wet bescherming persoonsgegevens. Dit omvat inmiddels ook het digitale deel van de werkprocessen.

Vastgesteld moet worden hoe de persoonsgegevens worden verkregen tijdens de contacten met degene die om jeugdhulp vraagt. Verder is het nodig een eenduidige werkwijze vast te stellen hoe met deze gegevens in het hulptraject wordt omgegaan, uitgaande van het principe één gezin, één plan, één regisseur". De gemeente Leeuwarden heeft hiervoor een werkmodel ontwikkeld dat als uitgangspunt gebruikt zou kunnen worden.

Bewustwording en training

Het omgaan met persoonsgegevens dient een vast onderdeel te worden van de periodieke bijscholing van professionals.

Beheer en opslag

Borging en handhaving van de gemaakte afspraken (uit het convenant) door steekproefsgewijs dossiers te controleren op de kwaliteit van de gegevensverwerking , De Wet bescherming persoonsgegevens biedt die mogelijkheid door het aanstellen van een privacyfunctionaris.

Deze werkwijze houdt ook de bescherming van de persoonsgegevens onder de aandacht van alle medewerkers. Het intern aanstellen van een privacyfunctionaris zoals bedoeld in de WBP kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren

Het uitvoeren van een Privacy Impact Asessment (PIA) Een Privacy Impact Assessment (PIA) is een hulpmiddel om bij ontwikkeling van beleid, en de daarmee gepaard gaande wetgeving of bouw van ICT-systemen en aanleg van databestanden, privacyrisico's op gestructureerde en heldere wijze in kaart te brengen. Binnen de Rijksoverheid wordt daarvoor het PIA-toetsmodel gehanteerd .

Uit het bovenstaande volgen de volgende uitgangspunten bij de uitvoering:

  • Wij beschouwen persoonsgegevens als persoonlijke gegevens, waarvan de persoon in grote mate zelf bepaalt welke gegevens er worden gedeeld.

  • Op een goede manier omgaan met persoonsgegevens en voorkomen van privacy schendingen is een verlengde van de beginselen als zorgvuldigheid en integriteit.

  • Integer handelen geeft vertrouwen en dus meer bereidheid om hulp te vragen en hiervoor informatie te geven .

  • Omdat de gemeente breed en preventief wil faciliteren, zijn we afhankelijk van de hulpvraag van de inwoner. Dit is voor ons de ingang om te faciliteren.

  • Bij een goede dienstverlening past maatwerk om de inwoner zo goed mogelijk te kunnen faciliteren. Hierbij wordt bewust gekozen om de hulpvraag van de inwoner leidend te laten zijn. Ook als het gaat om verwerken of delen van informatie (persoonsgegevens van de inwoner) is de hulpvraag van de inwoner leidend. De informatie die verwerkt of gedeeld wordt is dus altijd gerelateerd aan die hulpvraag.

  • Dit geldt ook ten aanzien van vroegtijdig signaleren. Ook hier is de hulpvraag leidend niet het raadplegen van bronnen of risicoprofielen.

  • Door de hulpvraag leidend te laten zijn, is de dienstverlening gericht op de facilitering van de behoefte van de inwoner. De hulpvraag en niet de hulpvrager is onderwerp van nader doorvragen en onderzoek.

  • Per hulpvraag wordt een afweging gemaakt ten aanzien van de doelbinding, proportionaliteit en subsidiariteit als het gaat om het verwerken of delen van persoonsgegevens van de inwoner.

  • Dit uitgangspunt beoogt de stichting en de gemeente een betrouwbare partner te laten zijn, die respect heeft voor de inwoner en de privacy waarborgen.

  • Inwoners worden altijd vooraf geïnformeerd wat er met welk doel wordt verwerkt en met wie deze gegevens worden gedeeld.

  • Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen op grond van artikel 8 onder f Wbp privacy rechten opzij worden gezet, als er sprake is van een gerechtvaardigd belang dat prevaleert. De gemeente is zich bewust van de zware criteria, die vooraf zeer goed moeten worden afgewogen, gemotiveerd en gedocumenteerd.

  • Het 'privacy bewustzijn' is een proces dat continue actueel gehouden moet worden. Door training, intervisie, coaching en (juridische) advisering op maat wordt 'privacybewustzijn' gestimuleerd waardoor het risico op privacy schendingen aanzienlijk wordt verkleind.

BIJLAGE 3 KLACHTENREGELING GEMEENTEN REGIO NOORD-VELUWE

Motto

Elke klacht is een gratis advies. Veel klachten kunnen al direct bevredigend worden afgedaan. Maar als dat niet zo gaat, dan heeft de klager recht op een goede behandeling van zijn klacht. Niet alleen vanwege hemzelf, maar ook vanwege het leereffect.

1. Inleiding

De decentralisaties in het sociaal domein houden de overdracht van bevoegdheden in op de terreinen van jeugd, zorg en werk naar de gemeenten. Het gaat om de overdracht, ook aangeduid als transitie en om een verandering van de manier van werken, ook aangeduid als transformatie. De beslissingen die op die terreinen genomen gaan worden en de manier waarop met de inwoner wordt omgegaan kan leiden tot klachten. Voorop staat dat veel klachten al direct bevredigend kunnen worden afgedaan. Als er een fout is gemaakt, dan werkt vaak niets zo goed als het direct erkennen en herstellen van de fout en het maken van excuses. Werkt dit niet, dan is een toegankelijke behandeling van de klacht van belang met als insteek op zoek te gaan naar een oplossing voor én met de cliënt. In eerste instantie vanwege het belang van de cliënt, direct gevolgd door het beoogde leereffect.

2. Klachtprocedure en de algemene wet bestuursrecht

De Algemene wet bestuursrecht bevat een klachtprocedure voor gemeenten en gemeenschappelijke regelingen waarop ook een beroep kan worden gedaan bij gedragingen van gemeenteambtenaren of leden van het gemeentebestuur of personen die werken voor een gemeenschappelijke regeling op het terrein van de gedecentraliseerde jeugdzorg, de langdurige zorg of de arbeidsparticipatie. De werking van de klachtregeling die er is, wordt automatisch uitgebreid met de nieuwe werkvelden.

3. Klachtprocedure en de Jeugdwet

De Jeugdwet die op 1 januari 2015 van kracht wordt, regelt in paragraaf 4.2a dat de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling een klachtprocedure hebben voor de behandeling van klachten van jeugdigen, hun (pleeg)ouders of hun verzorgers in het kader van de verlening van jeugdhulp, de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. De wet schrijft hier de instelling van een klachtencommissie voor. De jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling geeft aan wat hij met het oordeel van de klachtencommissie doet. De klachtencommissie meldt ernstige situaties met een structureel karakter bij de inspectie als de aanbieder of instelling geen maatregelen heeft getroffen.

4. Klachtenregeling

De in deze klachtenregeling beschreven procedure beschrijft de stappen die de gemeenten onderneemt als er klachten van inwoners of hun vertegenwoordigers bij haar binnenkomen betreffende de zorg die zij ontvangen. Deze procedure sluit aan bij de klachtenregelingen van de zorgaanbieders, die zij vanwege de WKCZ (Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector) en de Wet BOPZ (Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen) wettelijk verplicht zijn te realiseren voor de behandeling van klachten van cliënten, hun vertegenwoordigers of nabestaanden.

Een klachtenregeling is een onmisbaar terugkoppelingsmechanisme voor de professionals in de jeugdzorg. Zorgvuldig behandelde klachten kunnen zowel voor individuele professionals als voor de organisatie waarin zij werken aanwijzingen voor verbetering opleveren. Het is niet voor niets dat aan klachtbeoordelingen een aanbeveling verbonden kan worden. Doch afgezien van concrete aanbevelingen vormt de klachtbehandeling een goede aanleiding voor de zelfreflectie die passend is voor professionals en professionele organisaties.

5. Klachtenregeling voor de Gemeenten in de Regio Noord-Veluwe

  • 1.

    Aanbieders van Jeugdhulp dienen te beschikken over een effectieve en laagdrempelige klachtenregeling voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens cliënten.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de in het eerste lid genoemde eis op de wijze zoals is overeengekomen met de aanbieders.

  • 3.

    Een klacht die binnenkomt bij de gemeente zal zoveel mogelijk verwezen worden naar de desbetreffende zorgaanbieder en gecertificeerde instelling, waar de klacht is ontstaan.

  • 4.

    Een klacht die binnenkomt bij de gemeente en gaat over het gevoerde 'keukentafelgesprek' wordt opgepakt door de gemeente waarin het gesprek heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    De intentie is de klachtbehandeling, zoals bedoeld in punt 3 en 4 zo veel als mogelijk is in overeenstemming met beide partijen, te weten klager en beklaagde, op te pakken.

  • 6.

    Mocht er geen overeenstemming plaatsvinden , bestaat de mogelijkheid de klacht schriftelijk neer te leggen bij de gemeente, conform de lokale klachtverordening met de mogelijkheid om door te schakelen naar de Nationale Ombudsman.

De Gemeenten in de Regio Noord Veluwe staan voor een goede én simpele omgang met klachten, waarbij juridisering wordt voorkomen, wanneer dit mogelijk is en leidt tot een passende oplossing. Mocht een juridische behandeling noodzakelijk zijn kan hier gebruik van worden gemaakt conform de lokale klachtverordening danwel hoofdstuk 9 Awb.

Met de start van het nieuwe stelsel zal niet alles meteen goed gaan; de verwachting is dat er relatief meer klachten, bezwaar- en beroepsprocedures zullen komen. De gemeenten in de Regio Noord Veluwe zullen de nadruk leggen op communicatie en "mediation" vaardigheden. Daarbij gaat het niet alleen om een zorgvuldige klachtenbehandeling, maar ook om het gebruik van klachten ter verbetering van de kwaliteit van zorg. Gezien de uitbreiding van de gemeentelijke taak is het advies om de klachtenbehandeling op te nemen in het monitoring en kwaliteitssysteem. Voor de duidelijkheid wordt hieronder aangegeven dat vanaf 1 januari 2015 vanuit vier invalshoeken een klacht in beeld kan komen:

Onafhankelijke cliëntondersteuning

In het kader van de Wmo zijn gemeenten verplicht onafhankelijke informatie, advies en ondersteuning te geven aan alle cliënten van de Wmo, Jeugdwet en participatiewet. Als we kijken naar de functie van onafhankelijke cliëntondersteuner, dan vallen de werkzaamheden uiteen in twee onderdelen:

  • 1.

    Informatie, advies en ondersteuning van de inwoner voorafgaand aan het zorgproces en tijdens het zorgproces wanneer het goed gaat: samen met de cliënt zijn zorgvraag analyseren en met de inwoner en met zorgaanbieders samen het zorgaanbod samenstellen.

  • 2.

    Informatie, advies en ondersteuning van de inwoner wanneer de inwoner 'knelpunten' ervaart in zijn zorg. Met name in bijlage 4 van de handreiking cliëntondersteuning voor gemeenten ('bemiddelen en verwijzen 'en 'hulp bij klachten, bezwaar en beroep'), wordt op deze onderdelen van de onafhankelijke cliëntondersteuning gewezen. Wanneer iemand niet tevreden is over de onafhankelijke cliëntondersteuning zoals die standaard (tijdens het zorgproces) wordt aangeboden, verplicht de wet gemeenten een andere onafhankelijke cliëntondersteuning ter beschikking te stellen.

Wij menen dat dit tweede onderdeel van het werk van de onafhankelijke cliëntondersteuner gezien kan worden als vertrouwenswerk binnen het sociale domein. MEE Veluwe is in Gelderland verantwoordelijk voor de onafhankelijke cliëntondersteuning.

Onafhankelijke vertrouwenspersoon

Een vertrouwenspersoon is een persoon naar wie een cliënt kan gaan voor kwesties die strikt vertrouwelijk zijn. De vertrouwenspersoon:

  • helpt - als iemand vastloopt - bij het helder kunnen formuleren en het goed kunnen stellen van vragen: 'waar loop ik tegen aan en hoe wil ik dat oplossen?';

  • betrekt het netwerk van de inwoner bij het zoeken naar oplossingen voor zijn problemen met zorgaanbieders en /of de gemeente;

  • ondersteunt bij het opstellen van een plan om te komen tot een juiste oplossing bij knelpunten en bemiddelt eventueel;

  • organiseert lotgenotencontact, gespreksgroepen en trainingen in groepsverband, zowel voor cliënten als voor zorgverleners;

  • ondersteunt vanuit cliëntperspectief, dat betekent dat het belang van cliënten voor ons voorop staat;

  • maakt een signaleringsrapportage voor de gemeente(n) en voor zorgverleners waarin we een overzicht geven van de ervaren knelpunten en richting geven waarin structureel naar verbeteringen kan worden gezocht. Dit kan u kosten besparen ten aanzien van klachtenprocedures.

De vertrouwenspersoon staat naast of achter de cliënt en kan de cliënt indien gewenst praktisch ondersteunen bij het indienen van een klacht of bijstaan bij een klachtgesprek. De vertrouwens-persoon neemt geen formele klachten over de kwaliteit van zorg of ondersteuning in behandeling. De nieuwe Jeugdwet verplicht gemeenten een vertrouwenspersoon voor alle jongeren en hun relaties te organiseren. Dit wordt in 2015 en 2016 landelijk via de VNG geregeld. Zorgbelang zal de Vertrouwenspersoon Jeugd leveren in heel Gelderland als onderaannemer van het bureau AKJ, in opdracht van de VNG.

Klachtenfunctionaris

Sommige instellingen of gemeenten hebben een klachtenfunctionaris aangesteld om klachten te ontvangen en in behandeling te nemen. Een klachtenfunctionaris begeleidt het klachtenproces vanuit het perspectief van een instelling of gemeente als 'beklaagde' partij en helpt de klager bij het klachtenproces. Een klachtenfunctionaris doet geen uitspraken over een klacht: dat doet een klachtencommissie of een bezwaar- of beroepscommissie of een Ombudsman. Een klachtenfunctionaris is in dienst van de instelling/organisatie. Hierdoor is onafhankelijkheid niet altijd gewaarborgd. De klachtenfunctionaris doet zijn of haar werk vanuit een positie in het belang van de organisatie, en bemiddelt 'tussen' betrokkenen 'beklaagden' in de organisatie en de 'klager'.

Ombudsman

Een Ombudsman (-vrouw) is een ambtenaar die benoemd is door het college van B&W (lokale Ombudsman) of door de Tweede Kamer (Nationale Ombudsman). De Ombudsman is onafhankelijk en onpartijdig. Hij behandelt klachten van inwoners over de overheid of gemeente (en niet over andere partijen zoals zorgorganisaties) en kan een onderzoek opstarten om eventuele misstanden aan het licht te brengen. Alle betrokkenen zijn verplicht om aan dit onderzoek mee te werken. Daarnaast beschikt de Ombudsman over ruime bevoegdheden; hij kan bijvoorbeeld dossiers inzien en ambtenaren horen. Een Ombudsman komt pas in beeld als de inwoner er niet uitkomt met de overheidsinstantie; het is een voorziening in de tweede lijn. De inwoner dient dus eerst gebruik te maken van de klachtenregeling bij de overheidsinstantie. De Ombudsman kan tevens zelf een onderzoek starten op basis van signalen en kan overheidsinstanties uitleggen hoe ze moeten handelen. Een Ombudsman oordeelt / doet een uitspraak over een klacht. Anders dan bij een klachtencommissie of bezwaar of beroepscommissie, oordeelt een Ombudsman niet alleen of de regels en procedures goed zijn toegepast, maar oordeelt ook over de vraag of het handelen van de overheid wel doeltreffend is geweest voor de inwoner. Een Ombudsman kan ook aanbevelingen doen aan de overheid, het beleid of de processen aan te passen vanuit het belang voor de inwoner. Klachtencommissies, bezwaar- en beroepscommissies hebben deze bevoegdheid vaak niet.

De gemeenten van de Regio Noord Veluwe zijn voor de externe klachtenregeling aangesloten bij de Nationale Ombudsman.

BIJLAGE 4 REGELING PGB ÉN NADERE REGELING ONDER WELKE VOORWAARDEN DE PERSOON AAN WIE EEN PGB WORDT VERSTREKT DE JEUGDHULP KAN BETREKKEN VAN EEN PERSOON DIE BEHOORT TOT HET SOCIALE NETWERK

Zie aparte bijlage

BIJLAGE 5 REGELS VOOR DE BESTRIJDING VAN HET TEN ONRECHTE ONTVANGEN VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING, ALSMEDE VAN MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK VAN DE WET

In de wet is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de nota van wijziging is vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten.

Op grond van artikel 6 (Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering) van de verordening Jeugdhulp kan het college een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • 1.

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 2.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte ontvangen individuele voorziening of het ten onrechte ontvangen pgb.

De Jeugdwet kent geen eigen regels inzake terugvordering. Een terugvorderingsbepaling, zoals benoemd in deze beleidsregels (zie hieronder) biedt de grondslag om tot terugvorderen over te gaan. Volgens de rechtbank is (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel aanvaard dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet kunnen worden gemaakt.

Omdat er geen wettelijke verplichting tot terugvordering is, is daarmee sprake van een discretionaire bevoegdheid van het college. Er is vrijheid voor het college om te besluiten al dan niet daadwerkelijk terug te vorderen. Zo'n beslissing vereist een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt. Da kan ook terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en de te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure.

Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Terugvorderingsbepalingen n.a.v. artikel 6 van de verordening Jeugdhulp

Artikel 1. Bevoegdheid tot terugvordering en verhaal

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien en intrekken van de individuele voorziening danwel pgb en terugvordering van ten onrechte verstrekte Jeugdhulp gelden als bedoeld in artikel 2 en 5 van de verordening Jeugdhulp.

Artikel 2. Aflossingsritme

  • 1.

    Een vordering dient ineens binnen 6 weken te worden voldaan;

  • 2.

    Is het niet mogelijk de vordering ineens te voldoen dan wordt een aflossingsregeling per maand overeengekomen of opgelegd op basis van de draagkracht van de debiteur.

  • 3.

    Ontvangt de debiteur een uitkering van de gemeente NAAM GEMEENTE dan vindt verrekening plaats vanaf de maand waarin het besluit tot terugvordering is genomen.

  • 4.

    Bij aanwezigheid van meerdere vorderingen wordt de debiteur de keuze gegeven op welke vordering het eerst wordt afgelost;

  • 5.

    Maakt de debiteur geen keuze dan wordt bij voorrang eerst afgelost op de vordering waarbij brutering kan worden voorkomen, vervolgens op de boete, hierna de leenbijstand en dan de overige vorderingen.

Artikel 3 Aflossingsduur en hoogte

  • 1.

    Indien de debiteur een uitkering van de gemeente Putten ontvangt, wordt de hoogte van de aflossing, bij vorderingen ontstaan als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht, vastgesteld op 10% van de geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Bij overige vorderingen wordt de hoogte vastgesteld op 6% van de norm, tenzij door een derde beslag gelegd wordt. Dan wordt de aflossingsverplichting op 10% van de geldende norm vastgesteld.

  • 3.

    Indien de debiteur geen uitkering van de gemeente Putten (meer) ontvangt, en aflossing ineens is niet mogelijk, wordt getracht een betalingsregeling overeen te komen waarbij de vordering binnen 12 maanden wordt afgelost;

  • 4.

    Indien aflossing niet mogelijk is binnen 12 maanden wordt een regeling getroffen naar draagkracht waarbij de aflossing wordt vastgesteld op 10% van de geldende bijstandsnorm, verhoogd met 50% van de netto normoverschrijding.

Artikel 4 De betalingscontrole

  • 1.

    De debiteur dient zelfstandig zorg te dragen voor een correcte aflossing conform hetgeen meegedeeld in het besluit.

  • 2.

    Indien de aflossingsverplichting niet wordt nagekomen worden maximaal twee aanmaningen verstuurd.

  • 3.

    Indien de debiteur na twee aanmaningen de aflossingsverplichting niet nakomt wordt een dwangbevel aan debiteur verstuurd.

  • 4.

    Indien niet of niet volledig wordt voldaan aan de aflossingsverplichting wordt de beslagprocedure conform het Wetboek Inwonerlijke Rechtsvordering in werking gesteld.

Artikel 5 Het heffen van wettelijke rente en invorderingskosten

Bij niet tijdige aflossing van de vordering worden geen wettelijke rente en/of invorderingskosten in rekening gebracht.

BIJLAGE 6 NADERE REGELS INSPRAAK EN MEDEZEGGENSCHAP BIJ VERORDENING JEUGDHULP 2015 IN GEMEENTEN REGIO NOORD-VELUWE

Er is vanwege de drie transities sprake van een veranderende rol en een wens tot afstemming en samenvoeging van de beleidsregels op het gebied van inspraak en medezeggenschap. De inspraak en medezeggenschap van cliënten van jeugdhulpaanbieders is in de Jeugdwet (§ 4.2) uitgebreid geregeld. Voor zover het de gemeente zelf betreft, gelden de reeds bestaande algemene regelingen.

Voor klachtrecht zijn deze opgenomen in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor inspraak in artikel 150 van de Gemeentewet. Dit betekent dat in voorkomende gevallen een beroep gedaan kan worden op de gemeente brede verordening. Zo wordt gewaarborgd dat voor het jeugdhulpbeleid een zelfde inspraakprocedure geldt als voor andere terreinen. Die inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is ook uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Het college heeft de mogelijkheid om de exacte invulling van de medezeggenschap desgewenst nader vorm te geven.

Met de hiervoor bedoelde algemene uitgangspunten als kader formuleren wij de navolgende nadere regels inspraak en medezeggenschap voor de verordening jeugdhulp 2015:

  • 1.

    Het college betrekt de inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college gebruikt het jaar 2015 om lokaal inzichtelijk te maken wat de lokale situatie is en welke nieuwe of aanvullende vormen van inspraak en medezeggenschap gewenst zijn en ontwikkeld (kunnen) worden. Hierbij worden bestaande raden en inspraakorganen betrokken.

BIJLAGE 7 BEZWAAR EN BEROEP

Bezwaar en beroep onder de jeugdwet in Regio Noord-Veluwe

Voorafgaand

In deze bijlage zal alleen in worden gegaan op het vrijwillig kader, besluiten in het gedwongen kader hebben een eigen rechtsgang.

Wettelijk kader

Voor zover het geen vrij toegankelijke voorzieningen betreft zal daarover door (of namens) de gemeente een besluit moeten worden genomen. Tegen het besluit staan bezwaar en beroep open. Als een belanghebbende niet instemt met het besluit, kan hij eerst bezwaar aantekenen bij de gemeente (artikel 7:1 Awb) en indien men het niet eens is met het besluit op het bezwaar, in beroep komen bij de bestuursrechter. De bestuursrechter is in dit geval de kinderrechter, die optreedt als bestuursrechter en die dan toetst op dezelfde wijze als de bestuursrechter: hij kan de voorziening dan ook slechts in stand houden of vernietigen. Dit vloeit thans al voort uit artikel 8:7, derde lid van de Awb, dat verwijst naar hoofdstuk 3 van de bij die wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. In artikel 8, zevende lid, van dat hoofdstuk is geregeld dat de kinderrechter bevoegd is. Tegen een uitspraak van de kinderrechter kan vervolgens hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (Awb, bijlage 2, hoofdstuk 4, artikel 10).Een aantal besluiten wordt uitgesloten van bezwaar en beroep. Kort gezegd gaat het om het besluit tot uithuisplaatsing, besluiten door de gecertificeerde instellingen ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, besluiten tot het toepassen van maatregelen die de vrijheid van de jeugdige aantasten, alsmede het besluit aangaande het verlof. Het zijn dezelfde besluiten als onder de Wjz waren uitgesloten van bezwaar en beroep. Net als onder de Wjz worden deze besluiten op de zogeheten «negatieve lijst» van de Awb (bijlage 2, hoofdstuk 1, Awb) geplaatst.

Voor de beschikkingen die onder de Jeugdwetbepalingen worden opgesteld heeft dit tot gevolg dat de standaard bezwaarclausule moet worden aangepast. Voor degene die in het Jeugdteam werken zijn dit nieuwe regels, een korte training hierover is aanbevelenswaardig. In Nunspeet zal als pilot worden onderzocht op welke wijze dit het beste kan gebeuren.

Bezwaar

De belanghebbende die het niet eens is met de beschikking kan bezwaar maken bij het College van B & W. Voor het behandelen van bezwaren zijn er in iedere gemeente een onafhankelijke bezwaarschriftencommissie ingesteld die het college adviseert over de behandeling van het bezwaarschrift.

Deze commissies krijgen met de invoering van de Jeugdwet een extra beleidsveld waarover zij moeten gaan adviseren. Mogelijke scholing hierop (en eventueel in specifieke bezwaarzaken inhuren van ter zake kundige expertise om de bezwarencommissie (medisch) te adviseren) is aanbevelenswaardig.

Beroep

Bijzonder en afwijkend van het normale bestuursrecht is dat het beroep open staat bij de kinderrechter.

Die doet wel uitspraak volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar zal daar ongetwijfeld zijn eigen interpretatie aan geven, daarbij steunend op het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Voor beroep in het kader van de Jeugdwet zal de kinderrechter optreden als bestuursrechter, hiervan uitgezonderd zijn:

  • besluiten tot ondertoezichtstelling,

  • besluiten in het kader van de jeugdreclassering

  • besluiten die betrekking hebben op het toepassen van maatregelen die de vrijheid aantasten of betrekking hebben op verlof.

Tegen besluiten genomen door de kinderrechter als bestuursrechter, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tegen een aantal beslissingen van de kinderrechter staat geen hoger beroep open:

  • beschikking tot vervanging van bureau Jeugdzorg

  • beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling

  • beschikking tot vervallen verklaring van een aanwijzing

  • beschikking tot intrekken aanwijzing

  • beschikking aangaande proefherstel

  • beschikkingen over het blokkaderecht van pleegouders

De procedure bij de bestuursrechter is een totaal andere dan die bij de inwonerlijke rechter in het kader van een onrechtmatige daad en geen van beide zijn te vergelijken met de procedure bij de kinderrechter ingeval van een kinderbeschermingsmaatregel. En niet alleen de procedures, ook de toetsingskaders zijn totaal verschillend.

Ondertekening

Het college van burgemeester en wethouders van Putten,

de secretaris,

G.J. Pekelsma

de burgemeester,

H.A. Lambooij