Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 03-01-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning

Inleiding

Voor veel mensen is deelnemen aan de samenleving en zich inzetten voor zichzelf en anderen een vanzelfsprekendheid. Soms lukt dat meedoen niet op eigen kracht. Dat kan zijn omdat burgers beperkingen hebben, de weg niet weten of de regie kwijt zijn. Als meedoen op eigen kracht niet kan, is er ondersteuning nodig.

Doel van de Wmo is mensen die dat nodig hebben te ondersteunen in hun bijdrage aan de samenleving, hulp te bieden bij het herstellen van hun zelfredzaamheid en om mensen toe te rusten om maatschappelijk te participeren; kortom: Meedoen. Iedereen binnen de samenleving moet mee kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer.

Alles draait hier om de aanvrager met als uitgangspunt diens eigen kracht. Wat zijn de persoonskenmerken van een individuele aanvrager? Waar heeft deze behoefte aan? Wat kan de aanvrager zelf organiseren en wat kan de aanvrager zelf bekostigen? Waaraan moet de compenserende maatregel voldoen?

Dat zijn vragen waarop een zorgvuldig antwoord moet worden gevonden, dat is de wettelijke opdracht. Om aan die opdracht te voldoen moet onderzoek worden verricht. Eerst wordt samen met de aanvrager gekeken wat deze op eigen kracht kan oplossen, als tweede wordt gekeken of het sociale netwerk van de aanvrager kan bijdragen aan oplossingen, daarna wordt vanuit de voorliggende wetten, w.o. Zvw, AWBZ, en algemene voorzieningen beoordeeld of er gehele of gedeeltelijke oplossingen te vinden zijn. Pas daarna kan beoordeeld worden of er lichte of zelfs zwaardere individuele voorzieningen noodzakelijk zijn.

De gemeente heeft een algemene compensatieplicht maar de individuele benadering maakt dat er grote verschillen in compensatie van geval tot geval kunnen optreden, geen mens is immers hetzelfde. Er wordt met de inwerkingtreding van deze beleidsregels niet meer uitgegaan van aanbodgericht maar van vraaggericht handelen. Er wordt een integrale afweging gemaakt, waarbij het inschakelen van externe partijen mogelijk is.

Met deze beleidsregels (gekantelde werkwijze) wordt recht gedaan aan de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever, vooral ten aanzien van nieuwe begrippen (compensatieplicht, behoeften van de aanvrager, persoonskenmerken van de aanvrager en de capaciteit van de aanvrager om uit het oogpunt van kosten zelf te voorzien) die met de komst van de Wmo werden geïntroduceerd.

Om De Kanteling goed te verankeren is een nieuw beleidsplan Wmo 2012-2015 vastgesteld (november 2011). Voor prestatieveld 6 is daartoe tevens een Verordening opgesteld en eveneens vastgesteld in november 2011. Om recht te doen aan de in het beleidsplan Wmo en Verordening voorzieningen wmo Raalte 2012 gestelde uitgangspunten is het eveneens noodzakelijk om de beleidsregels behorend bij prestatieveld 6 aan te passen. De beleidsregels zijn in een geheel andere vorm beschreven dan tot nu toe gebruikelijk is geweest. De beleidsregels geven nu het afwegingskader aan om te kunnen beoordelen hoe de ‘vraag’ van belanghebbende gecompenseerd kan worden. Dit past in de nieuwe werkwijze van de Wmo.

Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van de te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, daarbij kan ook de eventuele mantelzorger een belangrijke rol spelen. Daarbij gaat het in eerste instantie over de eigen mogelijkheden.

Compensatieplicht

De compensatieplicht is geregeld in artikel 4 Wmo.

Dit artikel luidt als volgt:

1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

  a. een huishouden te voeren;

  b. zich te verplaatsen in en om de woning;

  c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, evenals met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

De compensatieplicht houdt in dat in elke individuele situatie de meest adequate oplossing wordt getroffen. Zo wordt bereikt dat de gewenste zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie mogelijk is.

De compensatieplicht is de kern van de Kanteling. Het is een wettelijke regeling waarmee iemand met een beperking een waarborg heeft op zelfredzaamheid en participatie. Het biedt een nieuw perspectief voor mensen met beperkingen en voor gemeenten. Dit betekent dat gemeenten niet te allen tijde compenseren, maar juist kijken naar het eigen kunnen van belanghebbende en de bijdrage die vanuit zijn/haar eigen omgeving kan komen.

De opbouw van de verordening wordt aangehouden bij de uitwerking van de beleidsregels.

Hoofdstuk 1 Algemeen afwegingskader

Prestatieveld 6 van de Wmo is er uitsluitend om oplossingen te bieden door middel van het verstrekken van voorzieningen wanneer het niet in iemands eigen vermogen ligt de beperking op te lossen. De eigen mogelijkheden en eigen verantwoordelijkheid komen tijdens het gesprek aan de orde. Het hieronder beschreven afwegingskader geeft inzicht in hoe

Eigen mogelijkheden

Niet iedere beperking leidt tot een participatieprobleem. Door voort te gaan op wat feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn wanneer als gevolg van de beperking het inkomen daalt. Dat zou aanleiding kunnen zijn om wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, voornamelijk naar de eerdere situatie, zowel wat betreft inkomen, en de veranderde situatie.

Financiële mogelijkheden

In artikel 4, tweede lid van de Wmo is bepaald dat het college rekening houdt met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt.

Eigen bijdrage

Voor alle voorzieningen, met uitzondering van rolstoelen kan een eigen bijdrage verschuldigd zijn. Deze wordt berekend conform de voorwaarden van het Besluit Wmo Raalte. Dit betekent dat per periode van vier weken een bijdrage is verschuldigd. De hoogte hiervan is afhankelijk van de leefsituatie, draagkracht en de kosten van de voorziening. Wanneer er draagkracht is, wordt 15% daarvan belast als eigen bijdrage. De totale eigen bijdrage is nooit hoger dan de draagkracht en de totale kosten van de voorziening. De eigen bijdrage betaalt men voor het gebruik van de voorziening en niet voor het bezit ervan. Het is dan ook niet zo dat de voorziening eigendom wordt van de belanghebbende zodra de kosten van de voorziening volledig zijn betaald. Bij bruikleenvoorzieningen is de periodieke eigen bijdrage verschuldigd zolang de voorziening in gebruik is bij de belanghebbende. Dit met een maximum van de werkelijke kosten van de voorziening.

Bij Pgb’s en voorzieningen die in eigendom worden verstrekt, is de termijn voor de eigen bijdrage gemaximeerd tot 39 perioden (drie jaar). Bij een Pgb voor woningaanpassingen kan op verzoek van belanghebbende de eigen bijdrage ineens worden verrekend met het Pgb of de financiële tegemoetkoming.

Een eigen bijdrage is niet van toepassing wanneer de belanghebbende jonger is dan 18 jaar en op voorzieningen waarvoor een inkomensgrens geldt.

Ondersteuning van en door mantelzorgers en vrijwilligers

Wanneer een participatieprobleem kan worden opgelost met ondersteuning door een mantelzorger of vrijwilliger, gaat dit voor op de verstrekking van een voorziening. Bij de beoordeling of dit een geschikte oplossing is, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden en behoeften van de mantelzorger of de vrijwilliger. Nadrukkelijk moet rekening worden gehouden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. De aandacht hiervoor kan echter niet leiden tot ‘eigen’ aanspraken, gerelateerd aan de belanghebbende met het participatieprobleem. Een voorbeeld daarvan is een verstrekking van een eenvoudige transportrolstoel. Deze kan geschikt zijn voor de belanghebbende met beperkingen. Als de mantelzorger – als gevolg van een lichte beperking die op zichzelf geen compensatie behoeft – niet in staat is de rolstoel te duwen, is de oplossing niet geschikt en zal rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden van de mantelzorger.

Algemene en collectieve voorzieningen

Niet iedere vraag hoeft te leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. In het gesprek voorafgaande aan de aanvraag, maar ook in het contact met de belanghebbende tijdens het behandelen van de vraag (gesprek) dan wel aanvraag, moet nadrukkelijk aandacht zijn voor de mogelijkheid van het inzetten van algemene- of collectieve voorzieningen. Dit zijn voorzieningen die al dan niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking, snel en regelarm beschikbaar zijn en niet door het college zelf worden verstrekt of beheerd. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een uitleenpunt voor rolstoelen, collectief vervoer, een boodschappenservice of een vrijwillige klussendienst. Wanneer de algemene of collectieve voorziening voldoende oplossing biedt, kan hiernaar worden verwezen en is geen aanvraag voor een individuele voorziening noodzakelijk. Wanneer de algemene of collectieve voorziening slechts een gedeelte van het participatieprobleem oplost, kan aanvullend een individuele voorziening worden geboden.

Voorliggende voorziening

Anders dan algemene en collectieve voorzieningen hebben voorliggende voorzieningen een wettelijke basis. Het zijn wettelijke voorzieningen waarop de belanghebbende een beroep kan doen. Hiermee kan een mogelijk beroep op een individuele voorziening worden voorkomen. Om die reden hoort het bespreken van voorliggende oplossingen in het gesprek. Denk hierbij bijvoorbeeld aan voorzieningen voor werk of scholing in het kader van de WIA of zorgvoorzieningen in het kader van de ZVW, de AWBZ of de regeling hulpmiddelen. Maar ook fiscale mogelijkheden kunnen gezien worden als een voorliggende oplossing.

Algemeen gebruikelijk

Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk indien aan meerdere (twee van de drie) criteria is voldaan:

1. de voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking;

2. de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar

3. de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

Dergelijke voorzieningen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Uitzonderingen

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de belanghebbende die niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Ook wanneer belanghebbende een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm dreigt te komen, kan een algemeen gebruikelijke voorziening toch voor vergoeding in aanmerking komen (maatwerkprincipe van de Wmo).

Langdurig noodzakelijk

De voorwaarde dat alleen langdurig noodzakelijke voorzieningen worden toegekend, komt voort uit de veronderstelling dat bij een kortdurende noodzaak veelal andere oplossingen mogelijk zijn, zoals de kortdurende uitleen in het kader van Regeling Hulpmiddelen. Het wil niet zeggen dat per definitie geen kortdurende noodzakelijke voorziening wordt toegekend (hiervan kan bv. sprake zijn na ziekenhuisopname). Zo kan de verstrekking van een voorziening noodzakelijk zijn als geen enkele andere voorliggende oplossing of regeling hierin kan voorzien.

Adequaat goedkoopst compenserende voorziening

De voorwaarde goedkoopst-compenserend betekent dat de te verstrekken voorzieningen(en) allereerst het participatieprobleem adequaat compenseren. Zijn er meerdere oplossingen, dan wordt gekozen voor de goedkoopste (combinatie van) voorziening(en). Bij de afweging wat goedkoop is, wordt gerekend met de totale kosten over de te verwachten gebruiksduur. Zo kan het verstrekken van een individuele taxikostenvergoeding op jaarbasis goedkoper zijn dan het verstrekken van een autoaanpassing. Wordt echter rekening gehouden met de te verwachten gebruiksduur, dan kan het verstrekken van de autoaanpassing op lange termijn goedkoper zijn.

Het gaat in eerste instantie om de goedkoopst compenserende oplossing. Bij de afweging wordt niet voorbij gegaan aan de belangen van de belanghebbende. Zo is verhuizen naar een geschikte woning vaak goedkoper dan aanpassen. Wanneer de belanghebbende als gevolg hiervan echter een restschuld overhoudt bij de verkoop van de oude woning, is het per saldo niet de goedkoopst-compenserende oplossing. Het kan niet zo zijn dat belanghebbende onevenredig veel kosten maakt als gevolg van de keuze van het college voor de goedkoopste oplossing.

De compensatieplicht beperkt zich tot de participatieproblemen (zelfredzaamheidproblemen) van de persoon met beperkingen. Hierbij moet rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden en behoeften. Zo wordt duidelijk dat wat goedkoopst-compenserend is voor de één, niet per definitie ook geschikt is voor de andere met een vergelijkbare beperking. Er is altijd sprake van een individuele afweging.

Hoofdstuk 2 Vraagverheldering en het gesprek

Paragraaf 2.1 Inleiding

Als een burger problemen ondervindt bij zijn zelfredzaamheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, zal hij/zij op zoek gaan naar ondersteuning. In veel gevallen zal hij/zij zelf in staat zijn die ondersteuning te zoeken en te organiseren door middel van een beroep op mantelzorg of een vrijwilliger. In een aantal gevallen is de burger niet in staat op eigen kracht een oplossing te organiseren en kan hij/zij bij de gemeente terecht voor informatie, advies en/of ondersteuning.

Uitgangspunt is dat met de burger die op zoek is naar ondersteuning altijd een gesprek wordt gevoerd. De wijze waarop dit gesprek plaatsvindt of waar kan verschillen. Hij/zij kan gebruik maken van diverse kanalen, mailen, bellen, schrijven of baliebezoek. De plaats waar het gesprek plaatsvindt, past bij de mogelijkheden van de burger (in principe thuis tenzij.). In het gesprek wordt zorgvuldig afgewogen waar de belanghebbende zelf toe in staat is, hoe zijn/haar sociale netwerk er uit ziet, wat zelf aangewend kan worden. Kortom in het gesprek komen alle mogelijkheden (voorliggende voorzieningen) aan bod c.q. worden onderzocht om belanghebbende zoveel mogelijk zelf te laten participeren.

Paragraaf 2.2 Vraagverheldering

De brede vraagverheldering is een belangrijk instrument om het compensatiebeginsel goed te kunnen toepassen. Deze heeft een drieledige functie. Ten eerste is de brede vraagverheldering erop gericht om in beeld te brengen welke problemen mensen ervaren (het gesprek). Door deze problemen goed in kaart te brengen is het mogelijk om na te gaan in welke mate mensen zelf in staat zijn om de door hen ervaren problemen op te lossen. De tweede functie is om op basis van ervaren problemen mensen te verwijzen naar voorliggende voorzieningen. De derde functie is om – als men de ervaren problemen niet zelf of met voorliggende voorzieningen kan oplossen- na te gaan welke individuele compenserende maatregel een oplossing kan bieden.

Gesteld kan worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden zijn vastgelegd en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

Paragraaf 2.3 Dubbele motiveringsplicht

De motiveringsplicht is vastgelegd in artikel 26 van de Wmo. Het geeft de gemeente de opdracht om in haar besluit twee zaken vast te leggen (dubbel te motiveren):

1. wat de gemeente op de aangevraagde voorziening besluit;

2. in hoeverre de al of niet toegekende voorziening zal bijdragen aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Paragraaf 2.4 Het gesprek

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo het begin. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan, tenzij er sprake is van een gewijzigde situatie die opnieuw een gesprek nodig maakt.

De volgende zaken komen bij het gesprek in ieder geval aan bod:

a. De beperking, de chronisch psychische beperking of het psychosociaal beperking dat basis is van de behoefte aan compensatie.

b. De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks deze beperking heeft.

c. De belemmeringen die de belanghebbende ondervindt als gevolg van de beperking.

d. Wat heeft belanghebbende zelf gedaan om de belemmeringen op te lossen.

e. De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in de verordening genoemde terreinen.

f. De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, voorliggende voorzieningen, via algemene-, algemeen gebruikelijke- of via collectieve voorzieningen te bereiken.

g. De mogelijkheden die de gemeente biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

(het betreft hier geen limitatieve opsomming, de hierboven aangegeven punten zijn slechts een leidraad).

Het gesprek is niet gekoppeld aan de beslistermijnen van de Algemene wet bestuursrecht. Het belang van het gesprek wordt, voorafgaand aan het daadwerkelijke gesprek, aan de belanghebbende van het gesprek duidelijk gemaakt. Doordat het gesprek geheel vanuit de belanghebbende gevoerd moet worden is het wenselijk dit gesprek te laten voeren door iemand anders dan de beoordelaar van de eventuele aanvraag.

Het is van belang dat de uitkomst van het gesprek volstrekt duidelijk is en uitmondt in een verslag. Dit verslag wordt ondertekend door de partijen die bij het gesprek aanwezig zijn geweest

Paragraaf 2.5 Het verslag

Het gesprek kan op meerdere plaatsen gevoerd worden. Aan het eind van het gesprek worden de belangrijkste punten kort samengevat en op papier gezet. Belanghebbende zal deze aantekeningen te allen tijde kunnen ontvangen. Met deze punten wordt door de professional een uitgebreid gespreksverslag gemaakt. Dit gespreksverslag wordt aan belanghebbende voorgelegd. Hij/zij kan dan nog correcties en aanvulling aanbrengen. Deze aanvullingen komen niet in het gespreksverslag maar worden bijgevoegd. Het verslag wordt door de deelnemers van het gesprek ondertekend, het verslag bevat in ieder geval;

a. Naam, adres van belanghebbende

b. Datum gesprek

c. Dagtekening van het opmaken van het verslag

d. Weergave van wat belanghebbende aangeeft.

Het gesprek wordt gevoerd vanuit de positie van belanghebbende. Dit betekent dat er ook sprake kan zijn van subjectieve aspecten. Deze moeten duidelijk herkenbaar zijn in het verslag. Als er behoefte bestaat aan objectieve onderbouwing dan zal dat bij de aanvraag worden meegenomen.

Hoofdstuk 3 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1. Een schoon en leefbaar huis (art. 9 Verordening vWmo 2012)

Om dit resultaat te bereiken moet er licht en zwaar huishoudelijk werk worden gedaan. Concreet gaat het om stofzuigen van de woning, het soppen van de badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van overige ruimtes die onder de compensatieplicht vallen. Het schoonhouden van de woning blijft beperkt tot de ruimtes die in gebruik zijn en horen tot het niveau van de sociale woningbouw. Dit betekent ondermeer dat de grootte van de woning niet per definitie van invloed is op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Het onderhoud van een tuin hoort niet bij dit resultaat en hoeft dus niet te worden gecompenseerd. Doe dus altijd onderzoek om vast te stellen wanneer dit resultaat bereikt is. Deze ruimten zijn allen ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

Hoe wordt dit resultaat bereikt?

Tijdens het gesprek met belanghebbende worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan de belanghebbende op eigen kracht, of met behulp van mensen (of hulpmiddelen) in zijn naaste omgeving het huis schoonhouden? Is er een gezonde huisgenoot aanwezig, dan hoeft er niet te worden gecompenseerd.

Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Als het voorgaande niet beschikbaar is, moet ‘het college’ belanghebbende compenseren, zodat dit resultaat wordt bereikt.

Afwegingskader

Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

a. Beoordeling of in het gesprek, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn meegenomen.

b. Beoordeling of andere mogelijkheden aanwezig zijn.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan dient bekeken te worden of de deze partner bij kan dragen in het huishouden

c. Beoordeling of er sprake is van gebruikelijke zorg. Hiervan is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan wordt geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die – ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze- een huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijk zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zware en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

Als de hiervoor genoemde zaken niet geleid hebben tot een oplossing van het beperking, zal er van compensatie sprake zijn. De compensatie wordt uitgedrukt in uren per week.

De hulp kan in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden toegekend.

Bij een pgb wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura.

Resultaat 2. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften (art. 10 Verordening vWmo 2012)

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen voldoende eten en drinken in huis kunnen halen en dat ze beschikken over schoonmaakmiddelen en bijv. wasmiddelen. Er mag worden verwacht dat de aanschaf van deze artikelen een maal per week plaatsvindt en dat men gebruik maakt van de service (als die voorhanden is) van supermarkten, boodschappendiensten en/of maaltijdservice. Onder dit resultaat valt niet de aanschaf van kleding of huishoudelijke apparaten (hiervoor geldt geen compensatieplicht).

Hoe wordt dit resultaat bereikt?

Tijdens het gesprek met belanghebbende worden de mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan belanghebbende op eigen kracht, of met behulp van mensen uit zijn naaste omgeving voorzien in de primaire levensbehoeften. Is er bijvoorbeeld een gezonde huisgenoot of een zoon/dochter in de omgeving aanwezig. Op grond van gebruikelijk zorg hoeft er dan niet te worden gecompenseerd.

Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Is er bv. een boodschappendienst die het eten en drinken kan bezorgen?

In veel gevallen zullen er aanvaardbare en beschikbare voorliggende voorzieningen aanwezig zijn. Compenseren kan bij het aanwenden van deze mogelijkheden in veel gevallen worden voorkomen.

Resultaat 3. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding (art. 11 Verordening vWmo 2012)

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen in staat zijn elke dag schone en draagbare kleding te kunnen dragen. Wassen, strijken en kleine verstelwerkzaamheden zijn dan aan de orde. Verwacht mag worden dat mensen beschikken over een wasmachine. (Als die er niet is hoeft deze niet te worden gecompenseerd). Hoewel het niet afdwingbaar is, mag daarnaast worden verwacht dat mensen de te compenseren taken tot een minimum beperken (er is bv. een wasdroger aanwezig of men schaft kleding aan die niet gestreken hoeft te worden). Wanneer dergelijke oplossingen aanwezig zijn is dit van invloed op de mate van compensatie.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

Tijdens het gesprek met belanghebbende worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan belanghebbende op eigen kracht, of met behulp van mensen om hem/haar heen zorgen voor schone en draagbare kleding. Is er bijvoorbeeld een gezonde huisgenoot of een buurvrouw die bereid is de was wekelijks te doen. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft er niet te worden gecompenseerd.

Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Is er bv. een was- en strijkservice beschikbaar.

Omvang van de hulp

Als het voorgaande niet beschikbaar is, kan belanghebbende worden gecompenseerd.

Resultaat 4. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (Artikel 12. vWmo 2012)

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet, of minder, in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang van zijn of haar kinderen. Er bestaat alleen een compensatieplicht als ouders door acute problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met de leeftijd van 4 jaar, bij deze bepaling is rekening gehouden met de ingangsdatum van de leerplicht, verwacht mag echter worden dat ouders hun kind wel op 4 jarige leeftijd naar de basisschool laten gaan. Compenseren heeft in principe een tijdelijk karakter omdat altijd gekeken worden naar een definitieve oplossing.

Hoe wordt dit resultaat bereikt?

Tijdens het gesprek met belanghebbende worden alle mogelijkheden doorgenomen en besproken. Kan belanghebbende op eigen kracht, of met behulp van mensen om hem/haar heen zorgen voor de kinderen. Is er bijvoorbeeld de mogelijkheid van ouderschapsverlof, een oppasoma of opa of buurvrouw. Ook kan gekeken worden naar de mogelijkheden van zorg- en/of onbetaald verlof. Op grond van gebruikelijke zorg is er in principe geen compensatieplicht.

Zijn er algemene, collectieve of voorliggen voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Is er bv. kinderopvang of naschoolse opvang in de buurt die voor opvang kan zorgen.

Als er niet meteen of niet afdoende voorliggende mogelijkheden kunnen worden aangewend, dan moet er worden gecompenseerd. Deze compensatie is dan tijdelijk van aard totdat is voorzien in een definitieve oplossing. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden.

Resultaat 5. Wonen in een geschikt huis (art. 13 Verordening vWmo 2012)

Iedere Nederlander moet zelf voor een woning zorgen. Bij de keuze daarvan moet men binnen de eigen (financiële) mogelijkheden rekening houden met de eigen situatie. Dit betekent dat men rekening houdt met bestaande of te verwachten beperkingen. Wanneer mogelijkheden hiervoor ontbreken, volstaat een zo geschikt mogelijke woning en kan het niet geschikte deel, na afweging, worden gecompenseerd. Hierbij is het van belang dat belanghebbende vooraf zoveel mogelijk overlegt met ‘de gemeente. Alleen op deze manier kan worden beoordeeld of er wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende oplossing.

Hoe wordt het resultaat bereikt?

Dit resultaat zorgt ervoor dat mensen in een geschikt huis wonen. We hebben het dan over woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Wij kunnen ondersteunen en eventueel bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning.

Men is dus primair zelf verantwoordelijk voor het vinden van een geschikte beschikbare woning (rekening houdend met bekende beperkingen en met het oog op de toekomst), passend bij het bestedingspatroon. De compensatieplicht houdt in dat eventuele problemen in het normale gebruik van de woning opgelost moeten worden. Het gaat hier om het niveau sociale woningbouw en het van toepassing zijnde Bouwbesluit. Daarbij kan het anders indelen/inrichten van de woning een voorliggende voorziening zijn.

Omvang

De compensatieplicht beperkt zich tot zelfstandige woonruimten waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat hierbij ook om woonwagens met een vaste standplaats binnen de gemeente Raalte (idem voor woonschepen met vaste ligplaats indien zich dat voordoet).

Er is geen verantwoordelijkheid om algemeen gebruikelijke voorzieningen of inrichtingselementen zoals kasten en CV-installaties te verstrekken. Het aanpassen van de woning aan de eisen van de tijd is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf en de woningcorporatie.

Belanghebbenden die voor het eerst zelfstandig gaan wonen, hebben de verantwoordelijkheid om een geschikte woning te zoeken en kunnen geen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Uitgangspunt is dat in deze situatie aanpassingen niet worden vergoed. Een individuele beoordeling moet uitwijzen of dit uitgangspunt in die specifieke situatie redelijk is.

Bij een verhuizing vanuit een zelfstandige woning naar een AWBZ- instelling wordt geen tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend. Ook ten behoeve van een verhuizing naar een vakantiewoning of een andere woning die niet geschikt is om het hele jaar te bewonen wordt geen financiële bijdrage verstrekt.

Verhuizen of aanpassen?

Als na beoordeling blijkt dat belanghebbende gecompenseerd moet worden, wordt gekeken naar de goedkoopst compenserende oplossing. Dit kan een verhuizing naar een aangepaste woning of een eenvoudig aan te passen woning zijn. In deze situatie kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden toegekend (daarbij wordt wel gekeken naar de reserveringsruimte van belanghebbende). Bij de afweging of verhuizen leidt tot het resultaat; wonen in een geschikt huis, moeten de volgende aspecten meegewogen worden:

a. de aanwezigheid van mantelzorg in de woonomgeving.

b. de financiële consequenties van de verhuizing.

c. de termijn waarop een woning beschikbaar komt (i.v.m. de medische verantwoorde termijn).

d. de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van belanghebbende.

Deze afweging moet ten grondslag liggen aan het besluit.

Het stallen van vervoersvoorzieningen

Voor vervoersvoorzieningen, zoals scootmobielen en driewielfietsen, moet een geschikte stalling aanwezig zijn. Is er geen geschikte stalling aanwezig dan moet deze worden gemaakt.

Gemeenschappelijke ruimten

In beginsel is er geen compensatieplicht als het gaat om gemeenschappelijke ruimten. Of er in een individuele situatie wel compensatieplicht bestaat, hangt af van het van toepassing zijnde Bouwbesluit en de doelgroep waarvoor het wooncomplex feitelijk bestemd is.

Dubbele woonlasten

Wanneer een woning van een belanghebbende met beperkingen wordt aangepast, kan het zijn dat deze dubbele woonlasten heeft. Er kan in deze kosten tegemoet worden gekomen. Het moet dan duidelijk zijn dat belanghebbende redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen dat hij voor dubbele woonlasten is komen te staan en ook niet zelf heeft kunnen reserveren. Voor de periode van max. 6 maanden kan een tegemoetkoming worden verstrekt. De termijn gaat in vanaf de tweede maand dat de oude woonruimte is verlaten. Voor de berekening wordt uitgegaan van de kale huur/hypotheek, van de verlaten woning met een max. van de huurtoeslag grens. Op de vergoeding is een eigen bijdrageregeling van toepassing.

Uitraasruimte

In principe kan een vergoeding worden verstrekt voor een uitraaskamer. Een uitraaskamer is een verblijfsruimte waarin een belanghebbende met beperkingen, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Per individuele situatie moet beoordeeld worden hoe deze ruimte er uit moet zien.

Afwegingskader Hulp bij het huishouden (t/m resultaat 4)

De belanghebbende is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en in standhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Aanspraak op Hulp bij het huishouden (HBH) is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden.

Wanneer een huishouden bestaat uit meerdere personen, verstaan we onder een leefeenheid:

a. een eenheid bestaande uit gehuwde of samenwonende personen die al dan niet samen met een of meer minderjarigen duurzaam een huishouden voeren;

b. een meerderjarig persoon die met één of meer minderjarige personen duurzaam een huishouden voert.

Met deze definitie brengen we alle bewoners van één adres onder het begrip leefeenheid. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van één van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de groep bewoners. Denk aan woongroepen, kamerverhuur, kloosterlingen, meerdere generaties in een huis.

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied.

Gebruiken voorliggende voorzieningen

Wanneer een adequate oplossing wordt geboden door gebruik te maken van andere laagdrempelig toegankelijke of goedkopere oplossingen gaat deze optie voor op een aanspraak op HBH. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar wettelijke en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen behoren in ieder geval:

a. kinderopvang

b. voor-, tussen- en naschoolse opvang

c. oppascentrale

d. maaltijddienst

e. hondenuitlaatservice

f. boodschappendienst

g. was- en strijkservice

h. glazenwasser

Vrijwillige hulpverlening is geen voorliggende voorziening. Bij een zorgvraag waarvoor vrijwilligers een adequate oplossing zouden kunnen bieden, moet deze mogelijkheid wel worden onderzocht.

De wens geen gebruik te maken van voorliggende voorzieningen terwijl deze wel wettelijk verankerd of feitelijk aanwezig zijn, kan niet leiden tot een indicatie. Of belanghebbende daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken ligt buiten de invloedsfeer van de gemeente en is de verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Van belanghebbenden die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van een dergelijke voorziening wordt verwacht dat zij dit blijven doen. Afwijking van deze norm is geoorloofd als het verrichten van een taak geschiedt vanuit intenties als ‘aanleren’, ‘observeren’ dan wel stimulering van de zelfredzaamheid.

In crisissituaties kan voor een termijn van drie maanden een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen.

Technische hulpmiddelen.

Er is geen indicatie voor HBH als de problemen van belanghebbende afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor de beperking, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp

Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van belanghebbende (AWBZ, Regeling hulpmiddelen). Zo nodig kan belanghebbende gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. Belanghebbende kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor HBH (er is dus een vorm van overbruggingszorg).

Onderscheid HBH 1 en HBH 2 (resultaat 1 t/m 4)

Onder HB1 vallen de feitelijke werkzaamheden die te maken hebben met resultaat 1 tot en met 3

Onder HBH2 valt resultaat 4 en als er van advies, ondersteuning en regievoering sprake is. HBH 2 komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s), persoonlijke verzorging, (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van de afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

Het doel van HBH 2 kan dan zijn het schoonhouden van het huis en/of het verrichten van de dagelijks voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden.

Indien HBH 2 activiteiten worden geïndiceerd, geldt het geheel van de indicatie als HBH 2.

Werkzaamheden HBH 1 (o.A)

- Licht huishoudelijke werkzaamheden

Hieronder wordt verstaan afwassen (als er geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd), hand en spandiensten, opruimen, stof afnemen en bedden opmaken. Het aantal uren hulp is afhankelijk van persoonsgebonden problematiek, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen in het gezin, bestaan van allergieën, ernstige beperkingen en het aantal kamers dat in gebruik is.

- Zwaar huishoudelijke werkzaamheden

Hieronder wordt verstaan stofzuigen, schrobben en dweilen van sanitair en keuken, bedden opmaken en verschonen en opruimen huishoudelijk afval. Het aantal uren hulp wordt bepaald voor de grootte van de woning, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, vervuilingsgraad en COPD problematiek.

- Maaltijdverzorging

Het verzorgen van de broodmaaltijd, het dekken en afruimen van de tafel, koffie en thee zetten, afwassen (handmatig of met een machine) warm eten bereiden en het opslaan van levensmiddelen.

- Verzorging van kleding en linnen

Het sorteren en wassen van kleding en linnengoed, drogen en opvouwen van kleding en strijken. Het aantal uren hulp wordt bepaald door het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen in het gezin, of de belanghebbende bedlegerig is en of er extra moet worden gewassen.

Werkzaamheden HBH 2 (o.a.)

- Anderen helpen met zelfverzorging

Het gaat dan in de meeste gevallen om het verzorgen van (gezonde) kinderen die tot de leefeenheid van belanghebbende behoren. De grondslag ligt bij de ouders die tijdelijk niet in staat zijn om de ouderrol op zich te nemen. Hieronder wordt verstaan naar bed brengen, uit bed halen, wassen en aankleden, hulp bij het eten en/of drinken, maaltijden voorbereiden, sfeer scheppen/spelen en opvoedingsactiviteiten. Ook wordt rekening gehouden met gebruikelijke zorg en voorliggende voorzieningen.

- Dagelijkse organisatie van het huishouden

Het organiseren van de huishoudelijke activiteiten en het plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden.

- Psychosociale begeleiding, tevens observeren

Het formuleren/bijstellen van doelen met betrekking tot het huishouden, helpen met (ver)krijgen/handhaven van structuur in het huishouden.

- Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

Hieronder wordt verstaan instructie/aanleren om te gaan met hulpmiddelen, instructie/aanleren licht en zwaar huishoudelijk werk, instructie/aanleren verzorging van kleding- en linnengoed en instructie/aanleren van het doen van boodschappen en koken.

Resultaat 6. Zich verplaatsen in en om de woning

Het gaat er bij dit resultaat om dat belanghebbende zich kan verplaatsen in en om de woning. Het gaat bij hierbij om mensen die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Hoe wordt dit resultaat bereikt?

Als er een noodzaak bestaat voor een rolstoel of vervoermiddel voor dagelijks zittend gebruik, zal een programma van eisen worden opgesteld.

Een rolstoel of vervoermiddel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als PGB worden kosten voor de rolstoel of het vervoermiddel, die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura, als uitgangspunt genomen.

Er dient bij de afweging rekening te worden gehouden met de belangen van mantelzorgers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verstrekt kan worden.

Resultaat 7 Zich lokaal en regionaal verplaatsen met vervoermiddel

Het gaat hier om de bepaling dat belanghebbende de mogelijkheid moet hebben om in de eigen woon- leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Het gaat om lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van boven regionaal vervoer, dat Valys in opdracht van de rijksoverheid verricht.

Een collectief vervoerssysteem is voorliggend op een individuele voorziening. Bij de beoordeling of het collectieve vervoerssysteem voorliggend is moet rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en vervoersbehoefte van de belanghebbende.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor een persoon zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een problematischer situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Hoe wordt het resultaat bereikt

In eerste instantie gaat het gesprek hieraan vooraf, zijn alle mogelijke alternatieven bekeken en beoordeeld. Ook algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen een oplossing zijn zoals een fiets met trapondersteuning e.d.

Al na afweging en beoordeling blijkt dat de gemeente toch moet compenseren, omdat er geen voorliggende voorziening aanwezig is, wordt bekeken waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat. Aan de hand van deze vervoersbehoefte kan worden ingevuld of gebruik gemaakt kan worden van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van belanghebbende.

Alleen wanneer collectief vraagafhankelijk vervoer in de individuele situatie niet of onvoldoende compenserend is, kan worden gekozen voor een individuele financiële tegemoetkoming voor vervoer.

Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van max. 2.000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Op individuele basis is het mogelijk van dit aantal af te wijken.

Bij een zeer beperkte loopafstand zal er ook een beoordeling gemaakt moeten worden of hierin gecompenseerd moet worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van belanghebbende.

Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de medische noodzaak tijdens het vervoer te ondersteunen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider plaats vindt. Veelal zal dit kunnen worden opgelost door gebruik te maken van een OV-begeleiderskaart en hoeft vanuit de Wmo geen aanvullende compensatie te worden geboden.

Resultaat 8 De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hier gaat hem om de mogelijkheden deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten. Participeren in de samenleving, samen met anderen.

Wat hierin belangrijk is dat deze activiteiten met vervoer bereikbaar zijn voor belanghebbende.

Hoe wordt dit resultaat bereikt

Eerst vindt beoordeling plaats of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn. Denk hierbij aan:

a. bij recreatieve activiteiten: de grote mate van eigen verantwoordelijkheid voor het kiezen van een recreatieve activiteit die past bij de eigen mogelijkheden

b. bij het doen van vrijwilligerswerk: de verantwoordelijkheid van de vrijwilligersorganisatie voor het vervoer van de vrijwilliger

c. bij religieuze activiteiten: de veelal grote mate van bereidheid van de religieuze instellingen om hulp en assistentie te verlenen aan de deelnemers.

Als het gaat om een vervoerprobleem zal eerst beoordeeld moeten worden of dit via het resultaat “lokaal verplaatsen met vervoermiddel”; opgelost kan worden.

Sportvoorzieningen

Ook kan een sportvoorziening onder dit resultaat vallen. Uitgangspunt hierbij is dat men in principe zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van zaken die nodig zijn bij sportbeoefening. Wanneer vanwege de beperking extra kosten worden gemaakt, kan een PGB worden verstrekt. Het PGB voor sportvoorzieningen is gemaximeerd tot het in het Besluit Maatschappelijk Ondersteuning gemeente Raalte genoemde bedrag

Uitgangspunt voor verstrekking is dat mensen sporten in verenigingsverband of op een basis die voor hen het meest passend is, gelet op hun beperking. Sportvoorzieningen voor gezamenlijk of collectief gebruik komen niet voor individuele compensatie in aanmerking.

Hoofdstuk 4 Vertstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiele tegemoetkoming

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen deze voorzieningen niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte neergelegde criteria.

Binnen de Wmo zijn op grond van artikel 6 de volgende verstrekkingen mogelijk

1. De voorziening in natura.

2. Het persoonsgebonden budget (Pgb)

3. De financiële tegemoetkoming (artikel 7 Wmo)

Ad1. De voorziening in natura

De ondersteuning wordt kant-en-klaar geleverd aan belanghebbende. Het kan gaan om HBH maar ook om een hulpmiddel. Een hulpmiddel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Alleen wanneer ‘herverstrekkings’kosten van een voorziening hoger zijn dan de kosten van de voorziening, kan de voorziening in eigendom worden verstrekt.

Onderhoud, reparatie en eventuele verzekering maken deel uit van de verstrekking. De gebruiksvoorwaarden worden vastgelegd in de bruikleenovereenkomst. Hierin wordt onder ander benoemd dat belanghebbende verantwoordelijk is voor goed beheer van de voorziening.

Hulp bij de huishouding in natura

Als de cliënt kiest voor hulp bij de huishouding in natura heeft hij de keus uit meerdere leveranciers waarmee de gemeente een contract heeft gesloten. De consulent Wmo kan geen van deze leveranciers adviseren omdat daarmee de onafhankelijkheid van de consulent, en daarmee van de gemeente, ter discussie staat. Wel wijst de consulent belanghebbende op de website waar de informatie is beschreven.

De consulent geeft de leverancier schriftelijk de opdracht om de geïndiceerde hulp te leveren.

Ad. 2. Persoonsgebonden budget

Artikel 6 van de verordening bepaalt de voorwaarden die van toepassing zijn op het persoonsgebonden budget. De eerste voorwaarde daarbij is dat een persoonsgebonden budget alleen verstrekt wordt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het is aan de gemeente om te bepalen of een PGB wordt toegekend.

Er kunnen redenen zijn om af te zien van het verstrekken van een pgb, deze zijn:

1. Als belanghebbende niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats

2. Als belanghebbende in een schuldsaneringtraject zit

3. Als er sprake is van een ernstig vermoeden van misbruik

4. Als belanghebbende niet aan de gestelde voorwaarden voldoet.

Naast deze uitzondering komt het voor dat bij een belanghebbende met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is. In dit geval moet in het gesprek aan de orde komen of deze situatie zich wel leent voor een pgb.

Omvang van het pgb

Bij de bepaling van de omvang van het persoonsgebonden budget gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners.

HBH

Voor de inkoop van hulp bij de huishouding wordt per jaar een bedrag beschikbaar gesteld, gebaseerd op het werkelijk aantal geïndiceerde uren Hulp bij huishouding en de vorm van zorg die nodig is.

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in een afzonderlijk tarief voor zorg in de vorm van Hbh1

en voor zorg in de vorm van Hbh2, afhankelijk van de gestelde indicatie, de bedragen zijn opgenomen in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte.

In deze tarieven is tevens inbegrepen eventueel te maken kosten voor ondersteuning bij het beheer van het Pgb en indien van toepassing te maken kosten voor het bijhouden van een werkgeversadministratie. De normbedragen worden vermeld en jaarlijks bijgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Het totaal aantal geïndiceerde uren per week worden vermenigvuldig met 52 weken, waardoor het Pgb per jaar kan worden vastgesteld. Bij een tijdelijke indicatie wordt naar rato verrekend.

De gemeente Raalte verstrekt een bruto Pgb. Dit houdt in dat de cliënt zelf de eigen bijdrage aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) dient te betalen. De eigen bijdrage mag niet in mindering gebracht worden op de in te kopen zorg.

Verantwoording PGB

Wanneer de besteding van een pgb door de budgethouder niet kan worden verantwoord, wordt het Pgb teruggevorderd en wordt afgewogen of opnieuw moet worden geïndiceerd en/of de leveringsvorm omgezet wordt in een voorziening in natura.

Een PGB-er is zelf verantwoordelijk voor het werkgeverschap. Als meer dan drie dagen per week hulp nodig is, moet een werkgeversadministratie worden bijgehouden.

Financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee aan te schaffen. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7, tweede lid waar gesproken wordt over een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke tegemoetkoming kan alleen al om die reden geen persoonsgebonden budget zijn. Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming mag rekening gehouden worden met een algemeen gebruikelijk deel (bijdrage die iedereen geacht wordt uit eigen inkomen te bekostigen).

Financiële tegemoetkoming als forfaitaire vergoeding

Een forfaitaire tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten wordt vastgesteld. Het gaat dan om een verhuiskostenvergoeding of een vervoerskostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, bijvoorbeeld het tarief van het collectief- of openbaar vervoer.

Een forfaitaire financiële tegemoetkoming kan ook op declaratiebasis beschikbaar worden gesteld. Een reden daarvoor kan zijn dat in het verleden vergoedingen aangewend zijn voor een ander doel of er in de persoon gelegen factoren aanwezig zijn die dit besluit rechtvaardigen.

Hoofdstuk 5 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische en psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit is nu al het geval bij de ‘uitraaskamer’ waar soms al een advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog wordt gevraagd. Dit zal nu vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Uit jurisprudentie blijkt dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

- Belanghebbende moet de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag verstrekken

Hierbij kan het gaan om medische, maar ook om financiële gegevens of indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet – geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van belanghebbende vaak sneller over de benodigde gegevens worden beschikt. Het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector mag alleen met toestemming van belanghebbende plaatsvinden.

- Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de international Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt.

De ICF is een classificatie van het menselijke functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn vooral de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij belanghebbende gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Hierbij dienen alleen de functies genoemd te worden die van belang zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot beperkingen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden.

Kort gezegd betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij aangesloten wordt bij het begrippenkader van de ICF.

- Nadat het medisch advies is gegeven wordt het besluit om wel of niet te compenseren genomen.

- Een belanghebbende dient te allen tijde wijzigingen in zijn/haar situatie door te geven indien dit van toepassing kan zijn op de aard van de verstrekte voorziening. Dit zal aan belanghebbende kenbaar moeten zijn gemaakt in de beschikking.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

De Wmo is per definitie maatwerk. Beleidsregels kunnen niet voorzien in alle voorkomende situaties. Deze beleidsregels leggen alleen het afwegingskader vast die bij het Gesprek en bij een aanvraag moeten worden meegenomen. Het blijft mogelijk op grond van individuele omstandigheden belanghebbende te compenseren, dit dient echter goed gemotiveerd te worden, zowel in rapportage als in de beschikking die aan belanghebbende wordt afgegeven. Het zal duidelijk moeten zijn dat dan op grond van artikel 29 van de Verordening gecompenseerd kan worden.