Beleidsregels inzake het verbranden van organisch afval in de open lucht en buiten inrichtingen

Geldend van 24-12-2009 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels inzake het verbranden van organisch afval in de open lucht en buiten inrichtingen

Burgemeester en wethouders van de Gemeente Raalte,

overwegende dat het, met inachtneming van artikel 5.34 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Raalte, vastgesteld bij raadsbesluit 12 november 2009 gewenst wordt geacht om beleidsregels op te stellen;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels inzake het verbranden van organisch afval in de open lucht en buiten inrichtingen.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag nadat deze bekend zijn gemaakt.

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 15 december 2009.

burgemeester en wethouders van Raalte,

de secretaris (wnd.), de burgemeester,

M.Rademaker P.A. Zoon

Beleidsregels inzake het verbranden van organisch afval in de open lucht en buiten inrichtingen

Hoofdstuk 1. Aanleiding

1.1. Wijziging Wet milieubeheer

Op 24 juli 2001 is de wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) in het Staatsblad gepubliceerd (Staatsblad 2001, 346). Door de inwerkingtreding van het Landelijk afvalbeheersplan (LAP) dienen artikelen van de Wet milieubeheer te worden aangepast.

De wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) bestaat onder andere uit een wijziging van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer. In het huidige artikel 10.2 is een verbod opgenomen om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem te brengen. In de nieuwe wet zijn de woorden "op of in de bodem brengen" vervangen door "te storten". In het nieuwe artikel 10.2 Wet milieubeheer is naast voorgaande verbod een landelijk verbod opgenomen om afvalstoffen buiten een inrichting te verbranden.

Artikel 10.2 Wet milieubeheer

  • 1.

    Het is verboden zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.

  • 2.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, voor daarbij aangegeven categorieën van gevallen vrijstelling worden verleend van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Daarnaast wordt artikel 10.63 Wet milieubeheer toegevoegd. Artikel 10.63 Wet milieubeheer biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om ontheffing te verlenen om afvalstoffen buiten de inrichting te verbranden.

Artikel 10.63 tweede lid Wet milieubeheer

Burgemeester en wethouders kunnen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het in artikel 10.2 eerste lid, gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.

Het wetsvoorstel is eind oktober 2002 bij de Tweede Kamer ingediend. (kamerstukken II 2002-2003, 28 651) en op 23 mei 2003 in werking getreden (Stb. 189 Wet van 3 april 2003, houdende kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer).

1.2. Algemene Plaatselijke Verordening

1.2.1. Wijziging APV 2009

Ten behoeve van de gedereguleerde APV zoals deze in 2009 in Raalte is vastgesteld is deze beleidsregel aangepast. Inhoudelijk zijn geen aanpassingen aangebracht; alleen zijn waar nodig de artikelnummers zijn aangepast aan de vernieuwde APV.

1.2.2. Algemene Plaatselijke Verordening

Het verbod op het verbranden van afvalstoffen is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De APV van de gemeente Raalte is op 2 maart 2006 gewijzigd. Onder andere heeft dit tot gevolg gehad dat het meldingssysteem is vervangen door een ontheffingensysteem. In artikel 5.34 is nu aangegeven dat het verboden is in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

Het verbod geldt niet voorzover het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke; sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand; vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

Artikel 5.34  APV:  Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

d. mobiele kampvuren met een afmeting van 90 bij 90 centimeter als er geen afvalstoffen worden verbrand en waarbij wordt voldaan aan nadere door het college te stellen voorwaarden.

3. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

4. De ontheffing kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde en veiligheid;

b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

c. ter bescherming van de flora en fauna.

5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverorden.ng;

In de praktijk wordt tot dusver het verbranden van takkenhout en snoei- of oogstafval telefonisch gemeld en wordt onder voorwaarden mondelinge toestemming verleend voor het verbranden van deze afvalstoffen.

In onze gemeente wordt veel takkenhout en snoei- of oogstafval verbrand en het aantal meldingen neemt nog steeds toe Ter illustratie, in 2004 werden 603 meldingen gedaan, in 2005 781 en tot dusver in 2006 (16-10-06) 555.

1.3. Afbakening

De door het rijk gekozen werkwijze in artikel 10.2 Wet milieubeheer (Wm) heeft tot gevolg dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen steeds twee ontheffingen nodig zijn. Dit omdat een ontheffing op grond van artikel 10.2 / 10. 63 Wm alleen betrekking kan hebben op milieuhygiënische belangen. De Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid de gevraagde ontheffing te weigeren om redenen van openbare orde en/of veiligheid. Bovendien kunnen aan een ontheffing op grond van artikel 10.2 / 10.63 Wm alleen voorschriften verboden worden die gericht zijn op het beschermen van het milieu. Voor het reguleren van openbare orde en veiligheidsaspecten is derhalve een tweede ontheffing, op grond van de APV noodzakelijk.

Het verdient aanbeveling beide ontheffingen niet volledig te combineren tot één. De vraag is of een dergelijk besluit juridisch gezien stand houdt.

Het afwegingskader van beide ontheffingen (Wm en APV), zoals hierboven is aangegeven, verschilt aanzienlijk. Bovendien wordt in dat geval, indien bezwaar en beroep wordt ingesteld tegen het ene besluit, het bezwaar impliciet eveneens gericht tegen het andere. Tenslotte is ook de strafbaarstelling verschillend. Een overtreding van de ontheffing op grond van artikel 10.2 / 10.63 Wm wordt strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten, terwijl een overtreding van artikel 5.34. strafbaar gesteld wordt op grond van artikel 154 Gemeentewet.

Wel verdient het aanbeveling de behandeling van beide ontheffingen gecoördineerd te doen plaatsvinden en binnen dezelfde afdeling. Het ligt voor de hand dat dergelijke ontheffingen worden afgedaan door de afdeling die gespecialiseerd is in klantcontacten, de afdeling PUZA, waarbij BMJZ en B&V als backoffice fungeren voor de milieu- respectievelijk de veiligheidsaspecten

Indien de ontheffing op grond van artikel 10.2 / 10.63 Wm wordt geweigerd is er geen ruimte voor een ontheffing op grond van artikel 5.34 van de APV. Dit volgt uit het systeem van de wet. Een ontheffing op grond van artikel 5.34. APV kan in dat geval namelijk nooit worden verleend wegens strijd met de Wet milieubeheer. In dat geval gaat een hogere regeling (een wet) boven de lokale verordening.

1.4. Ontheffingen of melding

Door de wijziging van de Wet milieubeheer kan sinds 2003 niet meer volstaan worden met het doen van een melding op grond van de APV. Vanaf dat moment is voor het verlenen van medewerking aan het verbranden van afval, naast de melding op grond van artikel 5.34. APV, een ontheffing nodig van het verbod als aangegeven in artikel 10.2 lid 1 van de Wet milieubeheer. Omdat ten tijde van de invoering van deze regeling het verlenen van een dergelijke ontheffing, nader beschreven in artikel 10.63 lid 2 van de Wet milieubeheer, aan een uitgebreide voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.5 Awb was gekoppeld, gelijk aan die van de milieuvergunning, is in 2003 door het college besloten om, in afwachting van een reeds aangekondigde vereenvoudiging van de ontheffingenprocedure, de Wm kant van de regeling tijdelijk te laten rusten.

Deze vereenvoudigde procedure voor een ontheffing ex artikel 10.63 lid 2 Wm is medio 2005 tot stand gekomen. Om het voor de burger niet ingewikkelder te maken is door de VNG in de model APV de melding omgezet naar een ontheffing. Immers waar op grond van de Wm een ontheffing wettelijk is voorgeschreven heeft het geen zin in de APV een meldingensysteem te handhaven. Op deze wijze kan de burger middels een gekoppelde aanvraag om ontheffing een verzoek indienen om afval te mogen verbranden.

In deze notitie wordt derhalve nu een voorstel gedaan voor een ontheffingenbeleid voor het verbranden van takkenhout en snoei-, oogst- en houtafval. Tevens zijn criteria ontwikkeld om een duidelijk afwegingskader te creëren en zijn ontheffingsvoorschriften opgesteld.

1.5 Uitzonderingssituaties

Bepaalde openbare vuren zoals het gebruik van vuurkorven en barbecues vallen buiten de reikwijdte van deze notitie. Er is namelijk geen sprake van het ontdoen van afvalstoffen, maar het aanwenden van brandstoffen. Ook in het kader van artikel 5.34. lid 2 van de A.P.V. zijn deze vuren uitgezonderd.

1.6. Code droog

In alle ontheffingen wordt het voorschrift opgenomen dat de ontheffing van het verbod op het verbranden van afval wordt afgegeven onder de voorwaarde dat hiervan geen gebruik gemaakt mag worden op het moment dat door het bevoegd gezag publiekelijk de zogenaamde “code droog” wordt afgekondigd. Deze code wordt afgegeven bij aanhoudende droogte als gevolg waarvan een extreem gevaar voor brand is ontstaan.

Hoofdstuk 2. Huidige praktijk

2.1. Verbranden buiten inrichtingen

In de praktijk gaat het bij het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen voornamelijk om oogstafval, snoei-, takken-, en afvalhout. Met name in het buitengebied is het een ingeburgerde praktijk en wordt het verbranden van hiervoor genoemde materialen door iedereen geaccepteerd. Het oogstafval, snoei- en takken-, en afvalhout wordt verbrand in de open lucht. De gedachte is dat het maar hout is en dat het al jaren lang zo gebeurt dus dat het moet kunnen. Onder het kopje milieuhygiënische aspecten staan de schadelijke effecten van deze (onvolledige) verbranding.

Daarnaast vindt ook regelmatig vervuiling plaats door andere afvalstoffen bij te stoken. Belangrijk en veel gebruikt zijn vloeistoffen om het vuur aan te maken. Hiervoor worden verschillende brandbare vloeistoffen gebruikt, zoals bijvoorbeeld benzine, petroleum maar ook afgewerkte olie. Deze vloeibare brandstoffen vormen een extra bedreiging voor het milieu - los van de extra emissie van schadelijke stoffen - doordat ze ook in de bodem terecht komen en er daardoor bodemverontreiniging optreedt.

Ook is in de praktijk de verleiding om andere afvalstoffen mee te verbranden regelmatig niet te weerstaan. Hierbij dient gedacht te worden aan bijvoorbeeld plastic, autobanden, kabels, bouwmaterialen etcetera. Deze verontreiniging met andere afvalstoffen leidt er toe dat nog meer schadelijke stoffen worden uitgestoten.

2.2. Verbranden binnen inrichtingen

Het verbranden van (afval)stoffen binnen inrichtingen wordt geregeld in de milieuvergunning of in de melding ex. artikel 8.40 Wet milieubeheer. Dit betekent voor vergunningplichtige inrichtingen, dat het verbranden van stoffen binnen een inrichting alleen is toegestaan met een milieuvergunning. Voor meldingsplichtige inrichtingen moet het verbranden van stoffen toegestaan zijn in de bewuste Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Artikel 5.34 van de APV noch artikel 10.2 Wet milieubeheer hebben betrekking op activiteiten binnen inrichtingen die vergunning- of meldingsplichtig zijn op grond van Hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 3. Milieuhygiënische effecten

Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen gebeurt niet onder ideale omstandigheden. Een onvolledige verbranding door een te lage temperatuur is het gevolg, waardoor er aanzienlijk meer schadelijke stoffen ontstaan. Het betreft NOx, SOx, CO, CO2, CH4, PAK’s, kwik en roet. Ook blijven onverbrande resten achter op de bodem. De uitstoot van deze stoffen neemt met een factor 100 à 1000 toe in vergelijking met een afvalverbrandingsinstallatie

De milieuhygiënische effecten van de mee verbrande verontreiniging zijn niet te bepalen, deze zijn sterk afhankelijk van samenstelling van die verontreiniging, met andere woorden welke stoffen er in het verbrande afval zaten. Ook hier geldt dat een onvolledige verbranding leidt tot een verhoogde uitstoot van schadelijke stoffen.

Al met al draagt het verbranden van hout en afval bij aan milieuproblemen als verzuring (NOx, SOx), het broeikaseffect (CO, CO2, CH4), lokale milieuhygiënische gevaren als verspreiding van (sterk) kankerverwekkende stoffen (PAK’s) en/of hindereffecten als prikkelende ogen, slijmvorming, hoofdpijn en misselijkheid.

Deze milieuhygiënische effecten lijken in eerste instantie van een andere schaalgrootte in vergelijking met dat vuurtje dat gestookt wordt. Echter alle kleine beetjes dragen bij aan de problematiek. Daar komt nog bij dat met name PAK’s zeer kankerverwekkend en tevens moeilijk afbreekbaar zijn en dus gedurende lange tijd een gevaar voor de volksgezondheid vormen. Kenmerkend voor kankerverwekkende stoffen is dat zij in kleine hoeveelheden al een schadelijke werking kunnen hebben.

Hoofdstuk 4. Alternatieven

4.1. Alternatieve verwerkingsmethoden

Verbranden van afvalstoffen is in principe verboden, daarom is het goed dat er ook een alternatieve verwerkingswijze wordt aangeboden. Immers ontheffingen mogen niet meer standaard verleend worden. Er is op dit moment een redelijk scala aan verwerkingsmogelijkheden voor oogstafval, snoei- en takkenhout. In het vervolg van deze nota wordt alleen dit afval betrokken, omdat al het andere hout eigenlijk ‘gewoon’ afval is en via de normale weg dient te worden afgevoerd. Dat wil vaak zeggen dat het afgevoerd moet worden naar de afvalverwerkingsinstallaties, bijvoorbeeld in de vorm van verbrandingsinstallaties voor biomassa.

De mogelijke verwerkingsmethoden worden hieronder aangestipt:

  • 1.

    Versnipperen van het snoeihout tot strooisel dat gebruikt wordt onder andere voor het ‘verstevigen’ en aanduiden van paden in parken, bossen en tuinen. In het verleden is echter gebleken dat er maar een beperkte vraag naar de houtsnippers is;

  • 2.

    Compostering is een andere mogelijkheid voor de verwerking van snoeihout. De composteringsbedrijven kunnen hun proces hier dusdanig op afstemmen dat het snoeihout wordt omgezet tot goede kwaliteit compost. Het gaat dan voornamelijk om takhout dat gebruikt wordt wegens de beluchtende werking. Massieve stammen en dergelijke worden niet geaccepteerd. (AOO, 2002);

  • 3.

    Het verbranden van snoeihout in een afvalverbrandingsinstallatie is ook een mogelijkheid. Deze manier van verwerken levert een beter verbrandingsproces op waardoor minder uitstoot van schadelijke stoffen ontstaat. Tevens zijn er verschillende rookgaszuiveringen aan het proces gekoppeld waardoor de emissie nog sterker vermindert. (AOO, 2002);

  • 4.

    Een nieuwe ontwikkeling die de komende jaren sterk gestimuleerd gaat worden is verwerking in een biomassacentrale. Op dit moment is er in de regio geen verwerkingscapaciteit beschikbaar. Echter, de rijksoverheid heeft fors ingezet op biomassa met betrekking tot het reduceren van de broeikasgassen in het kader van het Kyoto-verdrag. Op welke termijn deze verwerkingsmethode beschikbaar komt voor de regio is op dit moment nog niet aan te geven. Wel is bekend dat biomassacentrales elders in het land (Cuijk en Lelystad) graag schoon snoeihout ontvangen. Schoon wil zeggen niet chemisch vervuild en geen aanwezigheid van zwerfvuil en zand. (www.landschapsbeheer.nl);

  • 5.

    Direct bijstoken van snoeihout in elektriciteitscentrales lijkt ook een geschikt alternatief, omdat op die manier gebruik wordt gemaakt van de energie-inhoud van het hout. Desondanks heeft jurisprudentie uitgewezen dat deze verwerkingsmethodiek niet zomaar toe te passen is in verband met de wetgeving omtrent afvalstoffen.

  • 6.

    Er is in Nederland nu wel een proef met voorvergassing van (snoei)hout, waarbij de gewonnen gassen ingezet worden bij een kolencentrale. Deze manier van verwerken mag wel. Dit is echter nog geen standaard methode. (AOO, 2002);

  • 7.

    De laatste methode voor snoeihout is dat dit niet wordt afgevoerd, maar blijft liggen. Er treedt dan wel verrijking van de bodem op met voedingsstoffen. Resultaat kan zijn dat er op termijn andere begroeiing komt. Omdat het gesnoeide materiaal niet wordt afgevoerd is er geen sprake van een afvalstof.

Duidelijk is wel dat het verbranden van afval(hout) buiten inrichtingen niet meer toegestaan is, tenzij ontheffing wordt verleend. Storten is overigens al gedurende langere tijd (1996) niet meer toegestaan en is dus ook geen alternatief.

Hoofdstuk 5. Vreugdevuren

Van oudsher branden met Pasen de vreugdevuren in noord en oost Nederland. Dit soort (meestal) openbare en sociale houtvuren maakt deel uit van het stelsel van `jaarvuren´ in Europa. In heel Europa worden op hoogtijdagen in diverse seizoenen vuren gebrand, die naar het tijdstip van ontsteken hun naam kregen. In alle gevallen komt zo´n vuurtraditie voort uit het verlangen naar zon en vruchtbaarheid en vreugde om (terugkeer van) de zon.

Soortgelijke evenementen vinden incidenteel plaats rondom de jaarwisseling.

Vreugdevuren zijn in onze regio een echte traditie en hebben een cultureel, openbaar en sociaal karakter. Het is een levend erfgoed dat gekoesterd moet worden. Vreugdevuren dienen derhalve anders behandeld te worden dan het "normaal" ontsteken van vuur.

De vreugdevuren zijn de afgelopen jaren steeds in omvang toegenomen. Een enkele zelfs tot ± 8.000m3. Belangrijke reden hiervoor is dat burgers bij de paasbult hun snoeiafval gratis, of tegen een geringe onkostenvergoeding achter kunnen laten. Deze voorziening is aanzienlijk goedkoper dan het brengen van het materiaal naar het overslagstation van de ROVA en vindt om die reden gretig aftrek.

De geschetste groei van de vreugdevuren dient te worden teruggedrongen. Van de zijde van de brandweer wordt gewezen op de risico’s van overslaan van vuur naar brandbare objecten (gebouwen en natuur). Ook van de zijde van de organisatoren wordt gevraagd om een maximum omvang zodat men de mensen die hun snoeihout komen brengen op een zeker moment ook met rede kan weigeren omdat dan het maximum bereikt is.

In overleg met de brandweer achten wij bij vreugdevuren een vuurstapel met inhoudt van 4.000m3 maximaal toelaatbaar. De per locatie toe te stane omvang is afhankelijk van de afstand ten opzichte van omliggende brandgevaarlijke objecten. Onder bijlage 2 is schematisch de verhouding tussen beide criteria weergegeven.

Met een vuurt van deze omvang kan het uitgangspunt van het vreugdevuur (in dit geval het paasvuur), een vreugdevuur met sociale achtergrond, in ere gehouden worden en verwordt het niet tot een min of meer legale en goedkope dumpplek voor tuinafval.

In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de criteria, de procedure en de voorschriften behorende bij de voor het verbranden van afvalstoffen noodzakelijke ontheffing. Deze aspecten zijn ook van toepassing op de vreugdevuren. Ten aanzien van de vreugdevuren gelden aanvullende criteria, procedures en voorschriften gelden.

Hoofdstuk 6. Ontheffing

6.1. Criteria

De gemeente Raalte is niet verplicht de ontheffingsmogelijkheid op grond van de APV te introduceren en kan besluiten om het verbranden van takken, snoeihout en oogstafval geheel te verbieden en alleen de in hoofdstuk 4 genoemde alternatieven toe te staan. Gezien de huidige praktijk en traditie lijkt het verstandig om toch in beperkte mate ontheffingen te verlenen om te grote weerstand te voorkomen. De volgende criteria zijn ontwikkeld om een duidelijk afwegingskader te creëren.

Ontheffing wordt alleen gegeven voor locaties buiten de bebouwde kom. In de praktijk vloeit dit ook reeds voort uit de minimaal in acht te nemen afstanden. Voor de duidelijkheid echter is dit uitgangspunt ook expliciet opgenomen

De hieronder onder punt 4 aangegeven minimaal in acht te nemen afstanden zijn een afgeleide van afstandentabel zoals die bij de brandweer worden gebruikt.

  • 1.

    Er mag alleen takken- en snoeihout en oogstafval worden verbrand en alleen voor zover dat niet van derden afkomstig is.

  • 2.

    Binnen de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1.1. onder d. van de A.P.V. , mag oogstafval, takken- en snoeihout niet worden verbrandt.

  • 3.

    De totale hoeveelheid te verbranden takken- en snoeihout per brandstapel mag niet boven de 6 m3 uitkomen. Dit in verband met de beheersbaarheid van de brandstapel. Een vreugdevuur mag een grotere omvang hebben.

  • 4.

    De afstand van de brandstapel mits niet groter dan 6 m3 dient minimaal te bedragen:

tot opstallen, hoogspanningskabels en de openbare weg:

25 meter.

tot bomen, houtwallen of andere houtopstanden

50 meter.

tot bos of heide:

50 meter

Bij vreugdevuren gelden grotere afstanden (zie 6.4.2 voorschrift 18)

Indien aan deze criteria is voldaan, kan een ontheffing worden verleend met de daarbij behorende voorschriften.

6.2. Duur van de ontheffing

Meerdere systemen voor het afgeven van een ontheffing zijn mogelijk. Ontheffingen voor alleen de dag die is aangevraagd. Ontheffingen voor meerdere dagen of meerdere weken. In gemeenten om ons heen wordt in meerdere gevallen gewerkt met een ontheffing voor een heel jaar of zelfs meerdere jaren in combinatie met een meldingsysteem van het feitelijk verbranden.

Een ontheffing voor één dag of een zeer beperkt aantal dagen heeft als probleem dat bij slecht weer die ontheffing niet gebruikt kan c.q. mag worden. Indien aan een ontheffing dan ook nog leges worden verbonden werkt dit frustratie en onbegrip bij de gebruiker in de hand en zal men het systeem gaan ontwijken.

Om die reden spreekt ons het systeem van een ontheffing voor langere tijd (één of twee jaar) erg aan. In VNG en regionale notities over dit onderwerp wordt nadrukkelijk de mogelijkheid van langdurige ontheffingen aangeven. De duur van de ontheffing varieert daarin van 2 tot 5 jaar. Bijkomend voordeel van een dergelijk systeem is een vermindering van de ambtelijke last omdat het de inschatting is dat hierdoor minder aanvragen om ontheffing zullen worden ingediend.

De ontheffing is alleen geldig gedurende het snoeiseizoen. Dit loopt van 1 oktober tot en met 30 april van ieder jaar.

Ten behoeve van zicht op verbrandingen kan er toe worden overgegaan naast de noodzakelijke ontheffing de burger te verplichten het feitelijk branden te melden bij het bevoegde gezag. Hierbij gaat het dan niet om een meldingensysteem op grond van de APV maar om een meldingensysteem op grond van de betreffende ontheffing. In de ontheffing is aangegeven dat men 3 dagen voordat men feitelijk gaat branden dit per e-mail of schriftelijk moet melden bij het bevoegd gezag. Tijdens het verbranden moet de bij het vuur aanwezige persoon een kopie van de melding (brief of E-mail) kunnen tonen.

Voor vreugdevuren geldt niet het systeem van langdurige ontheffing. Een ontheffingen voor een dergelijke omvangrijke verbranding van takken- en snoeihout en oogstafval dient jaarlijks opnieuw te worden aangevraagd en geld alleen voor de in de ontheffing aangegeven plaats en het aangegeven tijdsstip.

6.3 Procedure

Het gemeentebestuur, i.c. het college van burgemeester en wethouders, is op grond van artikel 10.63 van de Wet milieubeheer bevoegd ontheffing te verlenen voor het verbranden van afval buiten de inrichting. Niet aangegeven wordt onder welke voorwaarden die ontheffing verleend c.q. geweigerd kan worden.

Daarnaast is ontheffing vereist op grond van artikel 5.34 van de APV. Deze ontheffing kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, ter bescherming van de woon en leefomgeving en ter bescherming van flora en fauna.

Het aanvraagformulier om ontheffing van het verbod afval te verbranden buiten inrichtingen dient zo te zijn ingericht dat met het formulier zowel een aanvraag om ontheffing ex artikel 10.63 lid 2 Wm wordt ingediend als een aanvraag om ontheffing van het verbod als bedoeld in artikel 5.34. lid van de APV. In de zoveel mogelijk gestandaardiseerde beschikking op beide verzoeken dienen beide ontheffingen tot uiting te komen met hun te onderscheiden toetsingskaders.

Door het verlenen van een ontheffing voor het verbranden van oogstafval, takken en snoeihout krijgt het stoken van vuur een officiële status en is de handhaving beter te regelen.

Voor het aanvragen van een ontheffing geldt de volgende procedure:

  • 1.

    De aanvraag om ontheffing wordt schriftelijk via een vastgesteld formulier gedaan. Indien mogelijk moet de aanvraag via internet te regelen zijn. De ontheffing is perceelgebonden. De aanvraag dient ruim, minimaal drie weken, vóór de eerste keer verbranden worden aangevraagd. Uit de aanvraag dient te blijken:

    - de locatie waar men voornemens is te gaan verbranden (adres en postcode) en een situatieschets waaruit de locatie van de brandstapel en de afstand ten opzichte van opstallen, houtwallen, bossen en andere brandgevoelige zaken valt af te leiden;

    - naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van de aanvrager

    - naam, adres, woonplaats van de eigenaar van de grond indien dat een ander is dan de aanvrager;

  • 2.

    Vervolgens wordt een schriftelijke ontheffing opgesteld. Hieraan worden algemene voorwaarden verbonden om de bescherming van milieubelangen te waarborgen. Dit wordt elders in de nota behandeld. In specifieke situaties kunnen gemotiveerd aanvullenden voorschriften aan de ontheffing verbonden worden;

  • 3.

    Vervolgens wordt de aanvrager van de ontheffing schriftelijk op de hoogte gebracht van het besluit en de daarbij behorende voorschriften;

Voor het verlenen van een langdurige ontheffing met een daar aan gekoppeld melding systeem voor het verbranden van maximaal 6m3 takken- en snoeihout en oogstafval geldt aanvullend de volgende procedure:

  • 4.

    Uiterlijk 3 werkdagen voor het feitelijk verbranden van takken- en snoeihout en oogstafval wordt dit schriftelijk of via een E-mailbericht gemeld bij het bevoegd gezag

De eenmalige ontheffing voor vreugdevuren en de meldingen worden doorgezonden aan de alarmcentrale van de regio IJssel-Vecht, het team handhaving van de gemeente. De ontheffing voor het ontsteken van een vreugdevuur wordt altijd verzonden naar de brandweer, de politie en het team handhaving van de gemeente

Deze procedure is in overeenstemming met de vereisten als beschreven in de afdelingen 3.1, 3.2, 3.3, 3.6 en 3.7 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.4. Voorschriften

6.4.1. Algemene voorschriften

Aan de ontheffing wordt een aantal eisen verbonden die er toe leiden dat de nadelige milieuhygiënische effecten worden beperkt. Per situatie kunnen aanvullingen op de basis ontheffingsvoorschriften worden opgenomen. De volgende set van basisvoorwaarden worden gesteld:

  • 1.

    Voor ontheffing komt alleen takken- en snoeihout en oogstafval in aanmerking dat afkomstig is van het eigen grondgebied, dit wil zeggen dat geen materiaal van derden mag worden verbrand.

  • 2.

    Het verbranden van oogstafval, takken- en snoeihout dient plaats te vinden op een onbrandbare ondergrond;

  • 3.

    De omvang van de brandstapel mag niet groter zijn dan 6 m3, met uitzondering van vreugdevuren;

  • 4.

    Er mag slechts één brandstapel tegelijk branden

  • 5.

    De aanvrager draagt er zorg voor dat er geen bodemverontreiniging optreedt en daarmee artikel 13 van de Wet bodembescherming (zorgplicht) niet wordt overtreden. Voor het aanmaken van het vuur mag derhalve geen gebruik worden gemaakt van vloeibare brandstoffen;

  • 6.

    De verbrandingsresten worden binnen 7 dagen na de verbranding verwijderd en afgevoerd op een verantwoorde wijze;

  • 7.

    De weersomstandigheden moeten voldoen aan de volgende twee eisen:

    • -

      Het moet droog weer zijn, dus bij regen of mist mag er geen verbranding plaatsvinden;

    • -

      De windkracht mag maximaal 4 Beaufort zijn (max. 28 km/h, zie schema bijlage 1 ;

    • -

      Er mag geen overlast voor de omgeving optreden.

  • 8.

    Er moet continue toezicht van een volwassene zijn op het vuur. Dit om het overslaan van vuur en ongelukken te voorkomen;

  • 9.

    De afstand van de brandstapel dient minimaal te bedragen:

tot opstallen, hoogspanningskabels en de openbare weg:

25 meter.

tot bomen, houtwallen of andere houtopstanden

50 meter.

tot bos of heide:

50 meter

  • 10.

    Verbranding mag slechts plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang, met uitzondering van eerste en tweede paasdag;

  • 11.

    Er mag geen verbranding plaatsvinden op zon- en feestdagen, met uitzondering van eerste en tweede paasdag;

  • 12.

    De geldigheidsduur van de ontheffing bedraagt maximaal 2 jaren na ontvangst van de ontheffing;

  • 13.

    Op verzoek van een toezichthoudende ambtenaar (gemeente, politie of brandweer) dient de aanvrager de gemeentelijke ontheffing voor het ontsteken van vuur te tonen alsmede een kopie / afdruk van het schrijven resp. de E-mail inhoudende de melding van het feitelijk branden.

  • 14.

    Van deze ontheffing mag geen gebruik worden gemaakt gedurende de periode dat door het bevoegd gezag een verbod op het ontsteken van vuren is afgekondigd in verband met een extreem brandgevaar door langdurige droogte, de zogenaamde “code droog”.

  • 15.

    Uiterlijk 3 werkdagen voor dat feitelijk verbrand zal worden, dient dit verbranden worden gemeld bij afdeling brandweer en veiligheid van de gemeente. Dit kan alleen schriftelijk of via E-mail.

6.4.2. Extra voorschriften voor vreugdevuren

Naast bovengenoemde voorschriften gelden voor het ontsteken van een vreugdevuren,zoals in de paastijd en incidenteel rondom de jaarwisseling, extra voorschriften. Deze extra voorschriften zijn hieronder vermeld en worden aan de ontheffing voor het ontsteken van een vreugdevuur toegevoegd.

De extra voorschriften bij een ontheffing voor een vreugdevuur luiden alsvolgt:

  • 16.

    Niet eerder dan 1 maand voor het ontsteken van het vuur mag gestart worden met het opbouwen van de brandstapel;

  • 17.

    De inhoud van de vuurstapel mag afhankelijk van de afstand tot omliggende brandgevaarlijke objecten nooit groter zijn dan 4.000 m3

  • 18.

    De maximale inhoud van de vuurstapel wordt, afhankelijk van de afstand tot omliggende brandgevaarlijke objecten, berekend overeenkomstig de tabel die als bijlage 2 bij deze beleidsregels is gevoegd;

  • 19.

    De afstand tussen de vuurstapel en het bepalende brandgevoelige object wordt gemeten in een rechte lijn tussen de buitenzijde van de vuurstapel en het bepalende brandgevaarlijke object;

  • 20.

    Het publiek dient op veilige afstand (ten minste 15 meter)van het vuur te worden gehouden

  • 21.

    Wanneer het vreugdevuur nagenoeg is uitgebrand, dienen de resten te worden afgevoerd als chemisch afval.

Hoofdstuk 7. Financiën

7.1. Kosten burger

In de openlucht verbranden is een goedkope oplossing om van het oogstafval, takken- en snoeihout af te komen. Er zijn eigenlijk, behoudens te heffen leges, geen kosten aan verbonden, wat meteen ook een onderdeel van het probleem is. Alle alternatieven kosten (meer) geld en dat levert weerstand op. Een goed financieel haalbaar alternatief is op dit moment niet voor handen. In de gemeente Raalte wordt net als in de rest van Nederland gebruik gemaakt van het beginsel ‘de vervuiler betaalt’. Waar het gaat om het verbranden van afval zoals in deze notitie beschreven, is dat zeker tot op heden feitelijk niet het geval.

Op dit moment is nog sprake van een puur meldingensysteem. Een melding is feitelijk een mededeling van een burger waarin hij aangeeft dat men een bepaalde in (in dit geval) de APV aangegeven activiteit wenst uit te voeren en dat men zich daarbij zal houden aan de regels die in die APV aan die melding verbonden zijn. Aan een dergelijke melding kunnen geen leges verbonden worden.

De op basis van deze notitie in te voeren ontheffingenregeling houdt daarentegen nadrukkelijk in dat het bevoegd gezag een besluit moet nemen naar aanleiding van een aanvraag. Het in behandeling nemen van een aanvraag kan aan leges onderhevig zijn. Het verdient aanbeveling deze leges kostendekkend te laten zijn ten aanzien van de noodzakelijk ambtelijke inzet maar wettelijke voorgeschreven is dat niet. Bij kostendekkendheid mag rekening gehouden worden met de noodzakelijke administratieve handelingen en de beoordeling van het verzoek. Kosten van de controle op naleving van de voorschriften kunnen eveneens gedekt worden uit de opbrengst van de leges. Handhavingskosten bij niet naleving kunnen niet verdisconteerd worden in de leges en komen derhalve ten laste van de algemene middelen.

De afgelopen jaren is het aantal meldingen per jaar opgelopen tot ongeveer 780. De werkzaamheden met een dergelijke melding komen neer op registratie en doorgeven van de melding aan de centrale meldkamer van de regio IJssel-Vecht.

In de bovenstaande opzet, waar voor het verbranden van kleine hoeveelheden takken- en snoeihout en oogstafval een langdurige ontheffing (twee jaar) gekoppeld wordt aan een melding van het feitelijk verbranden, gaan wij er vanuit dat het aantal meldingen enigszins gaat dalen. Dit omdat de melding alleen geaccepteerd wordt indien de melder in bezit is van een ontheffing.

Uitgegaan wordt van jaarlijks 150 verzoeken om ontheffing met als gevolg daarvan zo’n 600 meldingen. Daarnaast zal er jaarlijks een 20-tal verzoeken worden ontvangen voor ontheffing voor het verbranden van grotere hoeveelheden in het kader van vreugdevuren met pasen.

Voor het afhandelen van de 150 ontheffingen is per jaar ongeveer 150 uur nodig

Voor het afhandelen van de 600 meldingen inclusief controle is per jaar 150 uur nodig (15 minuten per melding), uitgaande van een gedigitaliseerde opslag van de ontheffingen. Ofwel 2 uur per ontheffing.

Voor het afhandelen en controleren van de 20 ontheffingen voor vreugdevuren is jaarlijks 50 uur nodig, ofwel 2,5 uur per ontheffing.

De totaal noodzakelijke inzet voor administratie en controle van deze ontheffingenregeling wordt geschat op 350 uur ofwel 0,26 fte (0,24 fte op PUZA en 0,02 fte op B&V). Eén fte (laag tarief ,t/m niveau 8 afd PUZA, kost de organisatie per uur € 29,50 excl. overhead). Toezicht door de afdeling Brandweer en veiligheid (hoog tarief) ten behoeve van de vreugdevuren kost per uur € 40,-- (In totaal per jaar 30 uur). In totaal derhalve € 11.500,-.

Indien we dit gehele bedrag willen dekken uit leges dient iedere reguliere ontheffing(2 uur á € 29,50 = ) € 59,-- aan leges te kosten

Een ontheffingen voor vreugdevuren kost (1 uur x € 29,50 + 1,5 uur x € 40,-- ) = € 109,50 aan leges.

Het college heeft bepaald dat de leges voor een ontheffing voor zowel een reguliere ontheffing als voor vreugdevuren in 2007 € 26,90 bedragen.

Hoofdstuk 8. Handhaving

In het kader van het beleidsplan integrale handhaving is medio 2005 onderzoek gedaan naar het huidige handhavingsniveau t.a.v. (o.a.) het verbranden van snoeihout e.d. en de wensen op dit punt. Uit de inventarisatie blijkt dat er tot op heden geen structurele uren begroot worden voor de handhaving van de regels m.b.t. het verbranden van snoeihout. Als wens wordt aangegeven dat men er naar streeft om ruimte te creëren om in 10% van het (op dat moment bekende) aantal van 300 meldingen handhavend te kunnen optreden. Per handhavingsoptreden werd één uur aangehouden. Dat wil zeggen dat er jaarlijks 30 uur beschikbaar zou moeten zijn voor handhavend optreden bij het verbranden van snoeihout e.d.

Om prioriteiten te kunnen stellen bij het al niet of verminderd handhaven maakt een risicoanalyse deel uit van het beleidsplan integrale handhaving. Uit deze risicoanalyse volgt dat het verbranden van snoeihout geen hoge prioriteit krijgt. Bij het berekenen van de noodzakelijk formatie om een aanvaardbaar niveau van handhaven te kunnen realiseren is deze activiteit niet meer meegenomen.

De handhaving van regels rondom vreugdevuren zal worden beoordeeld in het kader van de handhaving van regels bij evenementen.

Bijlage 1 Schema windsnelheden

Bft

Benaming

m/s

knopen

km/u

Kenmerken

0

Windstil

<0.2

< 1

< 1

Rook stijgt (recht) omhoog

1

Zwakke wind

0.3-1.5

1-3

1-5

Rookpluimen geven richting aan

2

Zwakke wind

1.6-3.3

4-6

6-11

Bladeren ritselen

3

Matige wind

3.4-5.4

7-10

12-19

Bladeren, twijgen voortdurend in beweging

4

Matige wind

5.5-7.9

11-16

20-28

Stof en papier dwarrelen op

5

Vrij krachtige wind

8.0-10.7

17-21

29-38

Takken maken zwaaiende bewegingen

6

Krachtige wind

10.8-13.8

22-27

39-49

Grote takken bewegen

7

Harde wind

13.9-17.1

28-33

50-61

Bomen bewegen

8

Stormachtige wind

17.2-20.7

34-40

62-74

Twijgen breken af

9

Storm

20.8-24.4

41-47

75-88

Takken breken af, dakpannen waaien weg

10

Zware storm

24.5-28.4

48-55

89-102

Bomen worden ontworteld

11

Zeer zware storm

28.5-32.6

56-63

103-117

Uitgebreide schade bossen en gebouwen

12

Orkaan

>32.6

>63

>117

Niets blijft meer overeind

Bijlage 2 Afstandtabel vuurstapel t.o.v. brandgevaarlijke objecten

Omvang vuurstapel

≤6 m3

≤500 m3

≤1000 m3

≤1500 m3

≤2000 m3

≤2500 m3

≤3000 m3

≤3500 m3

≤4000 m3

Minimale afstand tot opstallen, openbare weg (niet zijnde erftoegangswegen B) en hoogspannings-masten

25 m

100 m

125 m

150m

200m

250m

300m

375m

475m

Minimale afstand tot bomen, houtwallen en andere houtopstanden

50m

125m

150m

175m

200m

250m

300m

375m

475m

Minimale afstand tot bos en heide

50m

125m

150m

175m

200m

250m

300m

375m

475m

Minimale afstand tot erftoegangswegen B

25m

50m

50m

50m

50m

50m

50m

50m

50m

Openbare weg:

Bij de definitie van openbare weg wordt aangesloten bij Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Dit betekent dat er onderscheid gemaakt wordt in:

  • o

    Stroomwegen (de rijksweg N35)

  • o

    Gebiedsontsluitingswegen (de provinciale wegen N348 naar Ommen en Deventer; N756 naar Wijhe; N332 naar Heeten en Nieuw Heeten)

  • o

    Erftoegangswegen A (de gemeentewegen Luttenbergerweg; Spanjaardsdijk; Molenweg en Herenbrinksweg)

  • o

    Erftoegangswegen B (alle overige gemeentelijke wegen).

Richtlijn bij berekening inhoud vuurstapel:

Inhoud (afgerond)

Diameter basis

hoogte

500 m3

15m

10m

1000 m3

20m

10m

1500 m3

20m

15m

2000 m3

22,50m

15m

2500 m3

25m

15m

3000 m3

25m

18m

3500 m3

25m

20m

4000 m3

30m

17,50m

Hierbij is uitgegaan van een vuurstapel in de vorm van een kegel met een cirkelvormige basis.

afbeelding binnen de regeling