Regeling vervallen per 18-01-2018

Beleidsregels Wet Taaleis 2016

Geldend van 20-01-2016 t/m 17-01-2018

Intitulé

Beleidsregels Wet Taaleis 2016

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a)

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • b)

      Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • c)

      Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

    • d)

      Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis Participatiewet).

    • e)

      Besluit taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’.

    • f)

      Referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid.

    • g)

      Wet Educatie en Beroepsonderwijs: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra.

    • h)

      Inburgering: de Wet inburgering.

Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1.

    Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2.

    Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn. Voorbeelden staan in de toelichting.

  • 3.

    Een diploma inburgering of gelijkwaardig geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet. De betreffende documenten staan in de toelichting.

Als belanghebbende niet voldoet aan de medewerkingsplicht van het tweede lid van artikel 17 van de Participatiewet, door niet of onvoldoende mede te werken aan de taaltoets, dan geldt het maatregelregime van artikel 18 van de Participatiewet

Hoofdstuk III De taaltoets

Artikel 3. Taaltoets

De vorm van de taaltoets wordt gezamenlijk in de arbeidsmarktregio IJsselvechtstreek bepaald. Op lokaal niveau wordt de uitvoering met betrokken lokale partijen (formeel en non-formeel) besproken en afgestemd.

Artikel 4. Geen taaltoets

  • 1. Wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt. Zie hiervoor verder artikel 8.

  • 2. Draaideurklanten:

    • a)

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

    • b)

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

    • c)

      Belanghebbenden die een uitkering hadden in een andere gemeente en in die gemeente al een toets hebben afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid binnen over de actuele taalvaardigheid.

    • d)

      Uit zijn aard kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

  • 1. Belanghebbende ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets de kennisgeving met de uitslag van de taaltoets.

  • 2. Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

    • a)

      Belanghebbende krijgt een gesprek waarbij hij de uitslag van de taaltoets hoort. In het gesprek dient belanghebbende te verklaren bereid te zijn binnen een maand aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F. Wanneer belanghebbende niet bereid is dan wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet

    • b)

      Na deze verklaring wordt belanghebbende een taaltraject aangeboden.

    • c)

      Wanneer belanghebbende akkoord gaat met het taaltraject tekent hij de trajectovereenkomst. Wanneer betrokkene niet akkoord gaat met het taaltraject wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet

Artikel 6. Aanbod taaltraject

  • 1. Belanghebbende krijgt een taaltraject op maat aangeboden door de gemeente. Het taaltraject wordt uitgevoerd door de educatie-instelling die daarvoor gecontracteerd is in het kader van de wet educatie.

  • 2.

Hoofdstuk V De voortgang van het taaltraject

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

In het trajectplan staat wat het startniveau van belanghebbende is, welk niveau haalbaar is en hoe lang belanghebbende nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende.

Vanuit de educatie-instelling ontvangt de gemeente de volgende voortgangsgegevens:

  • ·

    een wekelijks aanwezigheidsoverzicht van de voorgaande lesweek;

  • ·

    halfjaarlijkse voortgangsrapportages bij trajecten met een looptijd van meer dan 6 maanden;

  • ·

    een eindrapport na afloop van het traject.

Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is wordt er eerder met belanghebbende gesproken.

Na 6 en 12 maanden wordt belanghebbende opnieuw getoetst op basis van de taaltoets. Samen met de voortgangsrapportage wordt vastgesteld of belanghebbende voldoet aan de Wet taaleis (artikel 18b lid 10 en 11 Participatiewet).

Hoofdstuk VI Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • a)

    Een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • b)

    Er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • c)

    Diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • d)

    Ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt, dan kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Hoofdstuk VIII Slotbepalingen

Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Wet taaleis 2016 ”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld bij besluit van het college van burgemeester en wethouders d.d.
secretaris, burgemeester,

Inhoudsopgave

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

Hoofdstuk III De taaltoets

Artikel 3. Taaltoets

Artikel 4. Geen taaltoets

Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Artikel 6. Aanbod taaltraject

Hoofdstuk V De voortgang van het taaltraject

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

Hoofdstuk VI Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Hoofdstuk VIII Slotbepalingen

Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

Toelichting op de beleidsregels wet taaleis 2016

Algemeen

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis Participatiewet’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • a)

    Spreekvaardigheid;

  • b)

    Luistervaardigheid;

  • c)

    Gespreksvaardigheid;

  • d)

    Schrijfvaardigheid;

  • e)

    Leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.

Lid 1.

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing.

Lid 2.

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • a)

    een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • b)

    een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzienvan apostille);

  • c)

    een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • d)

    een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Lid 3.

Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • a)

    een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • b)

    een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Orientatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • c)

    een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • d)

    een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • e)

    een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, het Curriculum Vitea en de Taalmeter 1F, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen). Uitgangspunt is dat door het combineren van verschillende documenten de beheersing van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F voldoende kan worden aangetoond. Hierdoor wordt voorkomen dat de taaltoets overbodig wordt ingezet. Met lokale partijen, Taalpunt Raalte en ROC’s, worden afspraken gemaakt over het proces, rollen en verantwoordelijkheden.

Als een belanghebbende de betreffende documenten niet aanlevert, maar wel verwacht kan worden dat hij deze heeft is er sprake van een schending van de medewerkingsplicht op grond van artikel 17, tweede lid van de Participatiewet.

Artikel 3. Taaltoets

Dit artikel geeft aan welke instelling de taaltoets uitvoert. In de arbeidsmarktregio IJsselvechtstreek wordt de invoering van de wet taaleis (inclusief de taaltoets) organisatorisch ingebed in de lokale aanpak laaggeletterden. De arbeidsmarktregio ontwikkeld een regionale taaltoets, aangezien een landelijke taaltoets uit blijft.

Artikel 4. Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Artikel 5. Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Uitwerking van deze procedure is te vinden in de werkinstructie.

Artikel 6. Aanbod taaltraject

In de arbeidsmarktregio IJsselvechtstreek zijn de uitgangspunten voor het aanbod van taaltrajecten vastgelegd in het regioplan WEB

In het regioplan wordt een onderscheid gemaakt tussen formeel aanbod (ROC Landstede) en non-formeel aanbod (Taalpunt Raalte):

  • a)

    Formeel taalaanbod wordt vooral ingezet indien dit noodzakelijk en/of effectief is i.v.m. een traject naar werk of het behouden van werk.

  • b)

    Non-formeel taalaanbod wordt vooral ingezet ter bevordering van maatschappelijke participatie en in samenhang met andere levensgebieden. Dat wordt lokaal verder per regiogemeente uitgewerkt binnen de infrastructuur van taalpunten en lokale taalaanbieders (lokale klankbordgroepen).

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente Raalte

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Lid 1.

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • ·

      Belanghebbende heeft miminaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

    • ·

      Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

    • ·

      Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

  • 3.

    Bij een ontheffing om medische redenen. Dit is vastgesteld door een onafhankelijke arts.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 augustus 2011 uitgesproken dat Turkse burgers en hun gezinsleden niet inburgeringsplichtig zijn. Voor naturalisatie is het inburgeringsexamen voor Turken een voorwaarde. In het kader van de Wet Taaleis geldt dat Turkse burgers niet anders worden behandeld dan Nederlanders en EU burgers. De Wet Taaleis bestreft namelijk geen inburgeringseisen, maar eisen gericht op het verhogen van de kans van bijstandsgerechtigden om betaald werk te vinden. Turkse burgers dienen dus net als andere Nederlanders en EU-burger te voldoen aan de Wet Taaleis.

Lid 2.

Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiële verklaring van een onafhankelijke deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.

Lid 3.

Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

Lid 4.

Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Indien belanghebbenden een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgt op de ingangsdatum van de Wet taaleis, is actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’. Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.

Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

Spreekt voor zich.