Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Raalte 2017

Geldend van 25-02-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Raalte 2017

Het college van burgemeester en wethouders

gelet op:

  • Titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • Artikel 2.3 van de Jeugdwet;

  • Artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

  • De Verordening domein sociaal gemeente Raalte,

overwegende dat: het gewenst is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de beoordelingsvrijheid die het college heeft bij uitvoering van de wet en de bepalingen van Verordening;

besluit vast te stellen:

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Raalte 2017

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan Beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

Bij Beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Feitelijk gaat het om een geschreven geldende gedragslijn met betrekking tot een bepaald beleid. Het gaat over de vaststelling van feiten, wetsinterpreterend beleid of over de toepassing van bepalingen in de verordening. Voor de uitvoeringspraktijk betekent dit dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens het door het college vastgestelde beleid dat ook is bekendgemaakt middels publicatie.

Alle begrippen die in deze Beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Algemene Wet bestuursrecht (Awb), de Jeugdwet (hierna: de wet) en de Verordening domein sociaal gemeente Raalte.

Hoofdstuk 2 GEBRUIKELIJKE HULP

2.1 Inleiding

Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet. In de verordening is daarom invulling gegeven aan de wettelijke bepaling van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Daarbij geldt het uitgangspunt dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht). Het uitgangspunt is dat geen jeugdhulp hoeft te worden ingezet voor zover sprake is van gebruikelijke hulp.

2.2 Algemeen

Onder gebruikelijk hulp wordt de hulp of de zorg verstaan die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s) normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. De reikwijdte van de zorgplicht is onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind. Kinderen op jonge leeftijd hebben in het algemeen meer hulp dan wel zorg nodig van hun ouders dan oudere kinderen. Zo zal bepaalde hulp dan wel zorg bij oudere kinderen niet als gebruikelijk worden aangemerkt terwijl dat bij jonge kinderen wel het geval is. Hulp dan wel zorg die meeloopt in het normale dagelijkse patroon zal doorgaans als gebruikelijke hulp worden aangemerkt. Denk bijvoorbeeld aan drie keer per dag eten. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder. Dat betekent dat het college, in het geval ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. Er wordt onderzocht of die ouder de gebruikelijke hulp kan bieden. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp. Immers, bij co-ouderschap verdelen de ouders de zorg voor het kind onderling.

2.3 Beoordeling

De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige.

  • 2.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

Het is gebruikelijk dat ouders de (dagelijkse) hulp dan wel zorg bieden die past bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind. Bij gebruikelijke hulp kan het ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle kinderen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp dan wel zorg van ouders aan kinderen kan worden aangemerkt. Zo is het ook niet ongebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een chronische aandoening of beperking als bedoeld in de wet is het gebruikelijk dat ouders zo nodig de dagelijkse hulp dan wel zorg leveren, die meer kan zijn dan gemiddeld noodzakelijk is bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp van dezelfde leeftijd. Immers, ook bij die kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse hulp dan wel zorg van kind tot kind. Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de hulp dan wel zorg (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Het college beoordeelt in dat kader of de tijd die nodig is voor de hulp dan wel zorg veel meer kost vanwege de aandoening van het kind. Zo kan de persoonlijke verzorging bij het wassen en aankleden van een jeugdige met spasticiteit meer tijd kosten dan een kind zonder die aandoening. Ook kan het bieden van huiswerkbegeleiding van een jeugdige met een stoornis meer tijd kosten dan een kind zonder stoornis. Uit het bepaalde onder punt 1. en 2. volgt dat het college de genoemde onderwerpen in samenhang zal moeten beoordelen. Zie verder onder uitgangspunten ‘hulp/zorg ouders voor kinderen’ in deze Beleidsregels.

Capaciteiten van de ouder(s)

Voor de beantwoording van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn, geldt nog het volgende. Het college beoordeelt dat aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige en welke problemen ouders ondervinden met betrekking tot de zogeheten zorgplicht. Het kan voor komen dat de ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om om te gaan met (kortgezegd) opgroeiproblemen van hun kinderen die daarmee verband houden. In die gevallen kan het college ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) wel kunnen doen. Er bestaan echter ook (kortgezegd) opgroeiproblemen waarbij er een jeugdhulp in de vorm van een voorziening noodzakelijk kan zijn, zonder dat sprake is van onwil of onvermogen van de kant van de jeugdige of zijn ouders. Denk bijvoorbeeld aan een beperking (als bedoeld in de wet) van de kant van de jeugdige die het noodzakelijk maakt dat er een voorziening wordt getroffen (zie bijvoorbeeld RBOVE:2016:1380).

Geen gebruikelijke hulp

Hoewel een aantal zaken impliciet volgt uit deze beleidsregels acht het college het van belang op te nemen wat in ieder geval niet als gebruikelijke hulp wordt aangemerkt. Het gaat om permanent toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Ook indien de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht.

2.4 Boven-gebruikelijke hulp

Het kan zijn dat de gebruikelijke hulp die de ouders bieden (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen wordt gesproken van boven-gebruikelijk hulp gelet op de aard of omvang daarvan. Voor boven-gebruikelijke hulp kan door het college een indicatie worden afgegeven (CRVB:2015:3576). Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het college in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het college moet daarvoor de omstandigheden van de individuele situatie beoordelen. Onder substantiële overschrijding voor persoonlijke verzorging en begeleiding hanteert het college als uitgangspunt een omvang van gemiddeld meer dan een uur per etmaal. Zie verder onder beoordeling (2.3) en uitgangspunten ‘hulp/zorg ouders voor kinderen’ bij deze Beleidsregels.

2.5 Dreigende overbelasting

Ouder(s) kunnen overbelast zijn of dreigen te geraken. Bij een beroep op (dreigende) overbelasting moet dat aannemelijk worden gemaakt en zonodig nader worden onderbouwd. In dat geval rust op het college de plicht daar een onderzoek naar in te stellen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het recht op een individuele voorziening niet worden vastgesteld, tenzij het college het recht op een andere manier kan vaststellen.

Omvang planbare en/of onplanbare hulp/zorg

Soms is het duidelijk dat de ouder(s) overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp dan wel zorg, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp dan wel zorg te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen.

Gebruikelijke zorg/hulp overig

Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke zorg/hulp bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.

2.6 Uitgangspunten hulp/zorg van ouder(s) voor kinderen

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleiding aan steeds mindere hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie. Bij jonge(re) kinderen is het zo dat ouders de medicatie in principe toedienen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling en bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Hoofdstuk 3 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

3.1 Inleiding

Een persoonsgebonden budget (PGB) is bedoeld voor de inkoop van een individuele voorziening. De hoogte is gebaseerd op de goedkoopst adequate individuele voorziening die het college in natura zou verlenen. Met een persoonsgebonden budget kan jeugdhulp, zoals begeleiding, persoonlijke verzorging of kortdurend verblijf worden ingekocht. Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget moet zijn voldaan aan een aantal voorwaarden. In het algemeen geldt dat een persoonsgebonden budget niet mogelijk is als het college, na de melding van de hulpvraag, een passende tijdelijke maatregel treft of een machtiging vraagt voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet. Uit de wet volgt dat het persoonsgebonden budget bestemd is voor besteding door in Nederland verblijvende jeugdigen en/of ouder(s). Dat betekent ook dat een persoonsgebonden budget in principe niet in het buitenland kan worden besteed.

Niet betalen uit een persoonsgebonden budget

Zoals gezegd is het persoonsgebonden budget bedoeld voor de inkoop van een individuele voorziening. In de verordening is bepaald hoe de hoogte van het persoonsgebonden budget tot stand komt. In het Besluit Jeugdhulp zijn de toepasselijke bedragen opgenomen. Doorlopende administratiekosten die de budgethouder bij derden heeft belegd mogen dan ook niet uit het persoonsgebonden budget betaald worden. Het college beoordeelt immers of de jeugdige en/of ouder(s) pgb-bekwaam is, waaronder ook het voeren van een administratie valt. Ook kosten die gericht zijn op coördinatie van de in te kopen jeugdhulp mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald. Het college beoordeelt immers of de jeugdige en/of ouder(s) pgb-bekwaam is, waaronder ook het aangaan van overeenkomsten valt. Daarin is impliciet besloten dat de in te kopen jeugdhulp mogelijk gecoördineerd moet worden. Het college beoordeelt dus of de jeugdige en/of ouder(s) hiertoe in staat zijn.

Voldoen aan voorwaarden

Het college moet zich bij het toekennen van een persoonsgebonden budget ervan overtuigen dat wordt voldaan aan de voorwaarden. Het spreekt voor zich dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college, desgevraagd, de daarvoor noodzakelijke inlichtingen of gegevens verschaft en zijn medewerking verleend aan het onderzoek (art. 8.1.2, derde lid, van de wet). De wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget zijn cumulatief.

Budgetplan en modelovereenkomst

De verordening bepaalt dat als de jeugdige en/of zijn wettelijk vertegenwoordiger een persoonsgebonden budget wenst, hij/zij (verplicht) een plan voor de besteding van het pgb (budgetplan) op moet stellen. Daarbij is het verplicht om gebruik te maken van de van toepassing zijnde model zorgovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank.

Aansluiten op indicatie

Vooropgesteld wordt dat de in te kopen jeugdhulp moet aansluiten op de indicatie en de bijbehorende doelen in het ondersteuningsplan. Dat zal overigens ook moeten blijken uit het Budgetplan.

3.2 Beoordeling van de voorwaarden

PGB-bekwaamheid

Bij het beoordelen of de jeugdige en/of zijn ouder(s) dan wel zijn vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te oefenen zijn in ieder geval de volgende aspecten van belang:

  • kennis van de rechten en plichten die horen bij de PGB-taken;

  • het kunnen aangaan van overeenkomsten met het oog op het inkopen van geïndiceerde jeugdhulp;

  • het bijhouden van een correcte administratie;

  • het vermogen om degene die de jeugdhulp biedt aan te sturen.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

 

Het kan voor komen dat het college een (ernstig) vermoeden heeft dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) problemen zal krijgen met het uitvoeren van de taken die horen bij een persoonsgebonden budget. Denk bijvoorbeeld aan:

  • schuldenproblematiek, waarbij bijvoorbeeld het risico bestaat dat er beslag wordt gelegd op het persoonsgebonden budget;

  • een gok- of drugsverslaving.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

 

Jeugdige of ouder(s)

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken uit te kunnen voeren. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met eventuele uitloop tot 23 jaar) kan het voorkomen dat de jeugdige zelf degene is die aan de voorwaarde van bekwaamheid moet voldoen. Het college neemt daarbij in aanmerking dat ouders tot 18 jaar ook financieel verantwoordelijk zijn voor hun kinderen. Vanaf 18 jaar zijn kinderen zelf verantwoordelijk (lees ook: aansprakelijk) voor het maken van schulden of het veroorzaken van schade.

 

Kwaliteit

Bij het beoordelen van de kwaliteit van de met een persoonsgebonden budget ingekochte ondersteuning houdt het college rekening met de hierna volgende aspecten (kwaliteit en veiligheid).

 

Professionele hulpverlener

In het geval van een professionele hulpverlener beoordeelt het college in ieder geval of wordt voldaan aan de volgende zaken.

  • De jeugdhulp sluit aan bij de beperkingen en/of problemen die de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondervindt.

  • De jeugdhulp sluit aan op het ondersteuningsplan.

  • De hulpverlener die (al dan niet werkzaam via een professionele instelling) de geïndiceerde jeugdhulp biedt, beschikt over een relevante opleiding. Bij het ontbreken daarvan moet - op een voor het college verifieerbare wijze - worden aangetoond dat de hulpverlener over relevante werkervaring beschikt. Denk bijvoorbeeld aan referenties die kunnen worden gecontroleerd. Dit geldt uiteraard alleen als geen sprake is van een uit de wet voortvloeiende opleidingsvereiste.

  • Afhankelijk van de aard van de jeugdhulp en de beperkingen en kwetsbaarheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s) zal degene die de via een persoonsgebonden budget jeugdhulp biedt moeten beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) die niet ouder is dan 3 maanden voorafgaand aan de aanvang van de hulpverlening. Dat sluit aan bij artikel 4.1.6, tweede lid van de wet ingeval van jeugdhulp in natura.

  • In beginsel behoort degene die de jeugdhulp biedt ingeschreven te staan in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ).

Het college stelt zich op het standpunt dat het niet onredelijk is om de voorwaarde van het beschikken over een VOG te eisen en als uitgangspunt te hanteren dat ook inschrijving in het SKJ als voorwaarde geldt. Dit met het oog op de waarborg van veiligheid en kwaliteit. Daarbij wordt opgemerkt dat dit een vereiste is bij jeugdhulpaanbieders (natura).

 

Vertegenwoordiger

Om belangenverstrengeling te voorkomen is het niet wenselijk dat degene die de jeugdige en/of zijn ouder(s) bij het uitoefenen van de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken ook degene is die de jeugdhulp biedt. Indien er sprake is van jeugdhulp door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk en die persoon is tevens de vertegenwoordiger van de jeugdige en/of zijn ouder(s) bij het uitoefenen van de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken, zal nadrukkelijk worden onderzocht of er geen sprake is van belangenverstrengeling. Het persoonsgebonden budget is immers geen inkomensondersteuning maar is er op gericht de jeugdige in staat te stellen gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau (vergelijk RBNNE:2016:2911).

 

Ondersteuning door personen die behoren tot het sociaal netwerk

Indien de via een persoonsgebonden budget in te kopen jeugdhulp wordt geleverd door de ouder(s), geldt dat dit alleen mogelijk is in die gevallen waarin deze hulp de gebruikelijke hulp overstijgt. Zie ook voor boven-gebruikelijke hulp in deze beleidsregels. In geval van personen uit het sociaal netwerk zal (in alle gevallen) ook moeten worden beoordeeld of de kwaliteit van de te leveren jeugdhulp voldoende is en of de jeugdhulp aansluit op de indicatie en het ondersteuningsplan. Personen behorend tot het sociaal netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden in principe niet als professionele hulpverlener aangemerkt. De jeugdige en/of zijn ouder(s) zal op de eerste plaats zijn keus om met het persoonsgebonden budget iemand uit het sociale netwerk in te schakelen moeten motiveren. De persoon uit het sociale netwerk mag daarbij op geen enkele wijze druk op de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben uitgeoefend bij zijn besluitvorming. Het belang van de jeugdige en/of zijn ouder(s) die met een persoonsgebonden budget eigen regie wil behouden staat altijd voorop. Verder zal het college moeten beoordelen of de persoon uit het sociaal netwerk in staat is om de geïndiceerde jeugdhulp te bieden. Onderdeel van die beoordeling is of de kwaliteit van de geboden jeugdhulp voldoende is gewaarborgd en zo ja, waar dat uit blijkt.

 

Behandeling

Jeugdhulp kan ook bestaan uit psychiatrische en psychologische behandeling. Het college stelt zich op het standpunt dat deze jeugdhulp niet door personen die behoren tot het sociaal netwerk kan worden geboden. In meeste gevallen zal het zo zijn dat niet aan de vereisten zal zijn voldaan, waaronder opleiding en registratie. Mocht dit wel het geval zijn, dan stelt het college zich in principe op het standpunt dat er niet voldoende ‘professionele’ afstand is in de relatie tussen de jeugdige en degene die de jeugdhulp via een persoonsgebonden budget biedt. Dus ongeacht de motivering om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen acht het college in voorkomende gevallen het natura aanbod in ieder geval passend.

 

Heroverweging

Op grond van artikel 8.1.3 van de wet is het college bevoegd (verplicht) om PGB-besluiten te heroverwegen. Met name gelet op de verplichting van het Budgetplan ligt het voor de hand dat het college hier concreet invulling aan geeft. Bij een heroverweging beoordeelt het college of de doelen, zoals opgenomen in het ondersteuningsplan, ook daadwerkelijk zijn behaald. Het college bepaalt in het individuele geval binnen welke termijn het PGB-besluit wordt heroverwogen.

3.3 Herindicaties

Na afloop van de indicatie kan de jeugdige en/of ouder(s) zich opnieuw melden bij het college met het oog op een verlenging van de indicatie voor jeugdhulp. Hebben zich in de voorafgaande periode van PGB-verlening geen onregelmatigheden voorgedaan en heeft het college ook anderszins geen reden om te twijfelen of (nog) wordt voldaan aan de (wettelijke) voorwaarden, dan kan het onredelijk zijn om met deze jeugdigen en/of zijn ouder(s) de intensieve beoordeling van voorwaarden opnieuw te doorlopen. In voorkomende gevallen betekent dit dat het college slechts een lichte toetsing toepast. Wel geldt onverkort dat (opnieuw) een Budgetplan wordt opgesteld.

3.4 Weigering persoonsgebonden budget

Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) een persoonsgebonden budget wenst controleert het college of een eerder besluit waarmee een toegekend persoonsgebonden budget is ingetrokken onder toepassing van artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e van de wet. Denk bijvoorbeeld aan:

  • het niet voldoen aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden; of

  • het persoonsgebonden budget is niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is verleend.

 

Invulling artikel 8.1.1 lid 4 sub b Jeugdwet

Op grond van dit artikel kan het college indien -onder meer- sprake is geweest van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens door de jeugdige en/of zijn ouder(s) een aanvraag voor een persoonsgebonden budget weigeren (schending inlichtingenplicht). Bij het gebruik maken van deze bevoegdheid hanteert het college een grens. De aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt geweigerd indien de schending van verplichtingen 2 jaar voorafgaand aan de nieuwe aanvraag heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt uitgegaan van de datum van het herzienings- of intrekkingsbesluit.

 

Het meerdere weigeren (zelf betalen)

Het kan voor komen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het persoonsgebonden budget wenst te besteden aan een duurdere individuele voorziening dan waar het college de hoogte van het persoonsgebonden budget op heeft gebaseerd. In dat geval geldt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het meerdere van de kosten daarvan zelf moet betalen. Het meerdere dat door de jeugdige en/of zijn ouder(s) aan de individuele voorziening wordt besteed wordt dan door het college geweigerd. Let wel ook in die gevallen gelden nog steeds de algemene voorwaarden van bijvoorbeeld de kwaliteit. Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet bereid is het meerdere zelf te betalen kan het college overgaan tot het weigeren van het totale persoonsgebonden budget in het geval niet duidelijk is welke individuele voorziening met het persoonsgebonden budget zal worden ingekocht. Dit met het oog op de bevoegdheid van het college om te beoordelen of aan de (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan.

 

Kosten gemaakt vóór de aanvraag

Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren als de kosten van jeugdhulp betrekking hebben op een periode voorafgaande aan de aanvraag. Daarop is een uitzondering als:

  • a.

    het college vaststelt dat de melding van de hulpvraag dan wel aanvraag niet eerder ingediend kon worden; en

  • b.

    de jeugdige en/of zijn ouder(s) aantoont verplichtingen met derden te zijn aangegaan die onherroepelijk zijn; en

  • c.

    het college tot het oordeel komt dat de betreffende individuele voorziening noodzakelijk is.

Het betreffen cumulatieve voorwaarden.

 

Beoordeling

De wet strekt er niet toe dat het college gehouden is om een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget te verlenen als de (gevraagde) individuele voorziening al vóór de melding of de aanvraag is ingezet. Onbekendheid van jeugdigen of ouders met de terzake geldende regelingen komen in principe voor diens eigen rekening en risico (vergelijk CRVB:1993:ZB2748). Dit betekent dat de bewijslast op de jeugdige en/of zijn ouder(s) rust om aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat de aanvraag niet eerder kon worden ingediend dan wel dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich niet eerder bij het college kon melden. Heeft het college vastgesteld dat de aanvraag niet eerder kon worden ingediend beoordeelt het college of wordt voldaan aan de vereisten genoemd onder b. en c. Daaruit blijkt dat er sprake moet zijn van verplichtingen die zijn aangegaan met derden die niet meer teruggedraaid kunnen worden. Ook dat ligt op de weg van de aanvrager om aan te tonen. Vervolgens is het zo dat het college in staat moet zijn om de noodzaak van de betreffende individuele voorziening vast te stellen. Is dat niet meer mogelijk, dan liggen de gevolgen daarvan in de risicosfeer van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Kan het college de noodzaak nog wel vaststellen, dan kan worden overgegaan tot het verlenen van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget. De hoogte wordt vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate individuele voorziening als bedoeld in de verordening.

Hoofdstuk 4 SLOTBEPALINGEN

  • 1.

    Deze beleidsregels treden op 1 februari 2017 in werking onder gelijktijdige intrekking van Gemeente Raalte Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning/ jeugdhulp 2015.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Raalte 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Raalte.
d.d. 31 januari 2017,
secretaris,
Karin Cornelissen
burgemeester,
Martijn Dadema