Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Raalte 2019

Geldend van 25-02-2021 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Raalte 2019

Het college van de gemeente Raalte

gelet op:

  • Titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 35 van de Participatiewet;

overwegende dat:

het college het noodzakelijk vindt om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet kan worden verstrekt en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;

besluit vast te stellen:

Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Raalte 2019

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Wettelijke grondslag

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid." Deze beleidsregels zijn gebaseerd op artikel 35 van de Participatiewet.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte;

    • b.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet;

    • c.

      jongmeerderjarigen: personen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar;

    • d.

      woning: een zelfstandige woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Onder een woning wordt ook een woonwagen op een erkende standplaats aangemerkt;

    • e.

      woonkosten: kosten verbonden aan een (eigen) woning die meer bedragen dan de geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (Wht);

    • f.

      wet: de Participatiewet.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1.3 Reikwijdte beleidsregels

  • 1. Deze beleidsregels hebben betrekking op de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 van de wet, ten behoeve van ingezetenen van Raalte.

  • 2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn woonplaats heeft in Raalte.

  • 3. Iemand heeft zijn woonplaats in Raalte indien:

    • a.

      hij staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) op een woonadres in Raalte; en

    • b.

      daar ook feitelijk woonachtig is.

  • 4. Het college kan op grond van bijzondere omstandigheden afwijken van het bepaalde in het vorige lid onder a.

Artikel 1.4 Advisering

  • 1. Het college kan om deskundigenadvies vragen indien dat voor het vaststellen van het recht en/of de hoogte van de bijzondere bijstand noodzakelijk is.

  • 2. De belanghebbende verleent desgevraagd zijn medewerking aan het onderzoek dat nodig is voor het advies als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1.5 Hoogte van de bijzondere bijstand

  • 1. Het college kan de hoogte van de bijzondere bijstand vaststellen op basis van de maximale bedragen in de Nibud-prijzengids.

  • 2. In gevallen waarin de Nibud-prijzengids niet voorziet, wordt uitgegaan van de feitelijke noodzakelijke kosten, waarbij het uitgangspunt van de goedkoopst adequate voorziening geldt. Daarbij kan het college tweedehands richtprijzen hanteren.

Artikel 1.6 Vorm van de bijzondere bijstand

  • 1. Het college verleent de bijzondere bijstand om niet, tenzij de wet of de beleidsregels anders bepalen.

  • 2. Indien sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, verleent het college de bijzondere bijstand in principe in de vorm van een lening.

  • 3. Indien het duurzame gebruiksgoederen betreft, verleent het college de bijzondere bijstand:

    • a.

      in de vorm van een lening indien het een eerste aanvraag (aanschaf) betreft;

    • b.

      om niet, indien het college de noodzaak van vervanging van de volgende gebruiksgoederen heeft vastgesteld:

      • koelkast;

      • 4 pits kooktoestel;

      • wasmachine;

      • televisie.

  • 4. Indien de belanghebbende naar oordeel van het college niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijzondere bijstand, kan het college de bijzondere bijstand in natura verlenen als bedoeld in artikel 57 van de wet.

Artikel 1.7 Nadere verplichtingen

  • 1. Het college kan aan de bijzondere bijstand nadere verplichtingen verbinden op grond van artikel 55 van de wet zoals verplichtingen:

    • a.

      die verband houden met de aard en het doel van de bijzondere bijstand; of

    • b.

      die gericht zijn op beëindiging of vermindering van de bijzondere bijstand.

  • 2. Het college controleert de besteding. Daarvoor dient belanghebbende de bewijsstukken waaruit blijkt waar de bijzondere bijstand aan is besteed binnen één maand na het toekenningsbesluit te overleggen.

Hoofdstuk 2 Algemene uitgangspunten

Artikel 2.1 Algemene voorwaarden

  • 1. Het college beoordeelt de aanvraag om bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de wet indien voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in paragraaf 2.2 van de wet, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2. Er bestaat alleen aanspraak op bijzondere bijstand voor kosten die in Nederland zijn opgekomen en aan Nederland zijn verbonden.

Artikel 2.2 Voorliggende voorziening

  • 1. Onder een voorliggende voorziening wordt een voorziening verstaan buiten de wet waarop een beroep kan worden gedaan ter verwerving van middelen of bekostiging van specifieke uitgaven.

  • 2. Een aanvullende (collectieve) zorgverzekering wordt niet aangemerkt als een voorliggende voorziening, tenzij de belanghebbende daarover beschikt en de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd door de aanvullende (collectieve) zorgverzekering worden vergoed.

  • 3. Als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet wordt in ieder geval aangemerkt de:

    • a.

      Wet langdurige zorg;

    • b.

      Zorgverzekeringswet;

    • c.

      Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • d.

      Wet op de rechtsbijstand;

    • e.

      Wet op de huurtoeslag;

    • f.

      Jeugdwet;

    • g.

      Organisaties die bevoegd zijn (vrijwillig) budgetbeheer te bieden.

Artikel 2.3 Geen noodzakelijke kosten

  • 1. De kosten genoemd in artikel 14 van de wet komen in principe niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2. De kosten beheer persoonsgebonden budget voor bewindvoerders zijn geen noodzakelijke kos-ten.

Artikel 2.4 Bijzondere omstandigheden: reservering

  • 1. Voor incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan geldt in principe een reserveringsplicht van 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. Indien het inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm, wordt het meerdere geheel in aanmerking genomen als reserveringsruimte.

  • 3. Onder de kosten als bedoeld in het eerste lid vallen in ieder geval:

    • a.

      eerste aanschaf of vervanging duurzame gebruiksgoederen (inrichtingskosten),

    • b.

      verhuiskosten,

    • c.

      aanschaf of vervanging van een identiteitsbewijs,

    • d.

      legeskosten in verband met verlenging van een verblijfsvergunning.

Artikel 2.5 Bijzondere omstandigheden: overig

  • 1. Voor incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan beoordeelt het college of sprake is van bijzondere omstandigheden. Voor deze kosten geldt geen reserveringsplicht.

  • 2. Onder de kosten als bedoeld in het eerste lid vallen in ieder geval:

    • a.

      dieetkosten;

    • b.

      bewassingskosten en kledingslijtage;

    • c.

      bewindvoerderskosten;

    • d.

      woonkosten.

Hoofdstuk 3 Draagkrachtregels

Artikel 3.1 Algemene beleidsuitgangspunten

  • 1. Het college maakt geen gebruik van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 tweede lid van de wet.

  • 2. De individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet en de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de wet worden niet in aanmerking genomen bij de draagkracht.

  • 3. Bij het vaststellen van de draagkracht gaat het college uit van het beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken over het in aanmerking te nemen inkomen en/of vermogen.

  • 4. Indien en zolang de belanghebbende, die is toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, voldoet aan de voorwaarden van dat traject gaat het college er van uit dat redelijkerwijs niet kan worden beschikt over het inkomen, als dat op of minder bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, en/of vermogen.

  • 5. Indien voor de persoon als bedoeld in het vorige lid een krediet is afgesloten tegen finale kwijting van de schulden, stelt het college de draagkracht vast conform deze beleidsregels.

  • 6. Het college wijst de aanvraag om bijzondere bijstand af indien de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten minder bedragen dan de vastgestelde draagkracht.

  • 7. Indien binnen de vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, stelt het college de draagkracht (opnieuw) vast op basis van:

    • a.

      de eerder vastgestelde draagkracht; of

    • b.

      de resterende draagkracht,

      in die draagkrachtperiode.

  • 8. Een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt alleen gewijzigd indien een wijziging van de persoonlijke of financiële situatie daartoe aanleiding geeft en de mutatie van de draagkrachtruimte € 50,00 per maand of meer bedraagt.

Artikel 3.2 Draagkrachtperiode inkomen en vermogen

  • 1. De draagkracht in het inkomen en vermogen wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden, vanaf de eerste dag van de maand waarop de verstrekking van de bijzondere bijstand betrekking heeft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de draagkrachtperiode voor een kortere periode vaststellen als daar in het individuele geval of op basis van de kostensoort aanleiding voor is.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten en de draagkracht.

  • 4. De vastgestelde draagkracht wordt in geval van incidentele bijzondere bijstand in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke kosten.

  • 5. De vastgestelde draagkracht wordt in geval van periodieke verlening van bijzondere bijstand gespreid over de maanden waarover de bijzondere bijstand wordt verstrekt en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke kosten.

Artikel 3.3 Draagkracht en inkomen

  • 1. Het college merkt het inkomen dat niet meer bedraagt dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de wet aan als draagkrachtloos inkomen. Indien het inkomen meer bedraagt dan wordt 70% van het meerdere in aanmerking genomen voor de draagkracht.

  • 2. In afwijking van het eerste lid tweede volzin wordt het inkomen dat niet meer bedraagt dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de wet aan als draagkracht-loos inkomen aangemerkt in geval van woonkostentoeslag. Indien het inkomen meer bedraagt, dan wordt 100% van het meerdere in aanmerking genomen voor de draagkracht.

  • 3. Bij de draagkrachtberekening worden de middelen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de wet en de periodieke uitkering particuliere oudedagsvoorziening bedoeld in artikel 33, vijfde lid, van de wet in beginsel niet in aanmerking genomen.

Artikel 3.4 Draagkracht en vermogen

  • 1. Het college merkt het vermogen voor zover dat meer bedraagt dan € 2.500,00 (alleenstaanden) en € 5.000,00 (alleenstaande ouders en gehuwden) aan als 100% draagkracht.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing op artikel 6.4 van deze beleidsregels. Ten aanzien van de collectieve zorgverzekering gelden de wettelijke vermogensgrenzen zoals bepaald in artikel 34 van de wet.

  • 3. De vaststelling van het vermogen wordt voor het overige op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand.

  • 4. Voor de vaststelling van de waarde van auto’s, motoren, brommers, scooters en caravans wordt in beginsel uitgegaan van de koerslijst van de ANWB. Mocht dit geen uitkomst bieden, kan het college de waarde baseren op (het gemiddelde van) tweedehands richtprijzen.

  • 5. Bij het bezit van één of meerdere voertuigen wordt geen rekening gehouden met de waarde hiervan, voor zover deze lager is dan € 2.500,00.

Hoofdstuk 4 De aanvraag

Artikel 4.1 Indienen aanvraag

  • 1. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend, tenzij:

    • a.

      de aanvraag binnen twee maanden wordt ingediend nadat de kosten zijn opgekomen;

    • b.

      nog niet in de kosten is voorzien;

    • c.

      het college de noodzaak van de kosten nog kan vaststellen; en

    • d.

      het geen kosten betreft als bedoeld in artikel 4.2 van deze beleidsregels.

Artikel 4.2 Aanvraag eigen bijdrage rechtsbijstand en bewindvoeringskosten

  • 1. Voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand geldt dat de aanvraag uiterlijk twee maanden ná de dag dat de rechtsbijstandverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand heeft ontvangen, wordt ingediend.

  • 2. Voor de kosten van beloning van een curator, bewindvoerder of mentor geldt dat de aanvraag uiterlijk twee maanden ná de dag dat de Kantonrechter de benoeming heeft uitgesproken, wordt ingediend.

  • 3. Bij een verhuizing naar de gemeente Raalte geldt dat de aanvraag voor de kosten van beloning van een curator, bewindvoerder of mentor uiterlijk twee maanden wordt ingediend na de dag waarop een belanghebbende zijn woonplaats heeft in de gemeente Raalte zoals bedoeld in artikel 1.3 lid 3 van deze beleidsregels.

  • 4. Bij een doorlopende curatelestelling, bewindvoering of mentorschap geldt dat een aanvraag voor de kosten van beloning van een curator, bewindvoerder of mentor uiterlijk twee maanden nadat de draagkrachtperiode is geëindigd, wordt ingediend.

  • 5. Indien de aanvraag als bedoeld in lid 2, 3 en 4 van deze beleidsregels niet tijdig is ingediend, dan kunnen enkel de kosten die zich voordoen nadat de aanvraag is ingediend, voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

Hoofdstuk 5 Kosten in verband met wonen

Artikel 5.1 Woonkostentoeslag huurders

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen indien de Wet op de huurtoeslag niet als voorliggende passende en toereikende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college bijzondere bijstand verlenen aan de belanghebbende met woonkosten boven de maximaal subsidiabele huurgrens voor een periode van telkens 6 maanden maar in totaal gedurende niet meer dan 12 maanden.

  • 3. Aan de bijstand als bedoeld in het vorige lid verbindt het college de verplichting dat belanghebbende actief een goedkopere woning zoekt en deze accepteert. In de beschikking worden concrete activiteiten over deze verhuisplicht opgenomen die in ieder geval van de belanghebbende worden verlangd.

  • 4. Indien en zolang het college de verhuisplicht niet oplegt, is de bijzondere bijstand in principe niet aan de maximale termijn gebonden als bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Indien de belanghebbende als bedoeld in het tweede lid zich in voldoende mate heeft ingespannen zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een passende woning of woonruimte, kan de woonkostentoeslag met maximaal 6 maanden worden verlengd in het geval de kosten (nog steeds) voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

  • 6. Indien de belanghebbende als bedoeld in het tweede lid zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om een passende woning of woonruimte te verkrijgen en hem dit te verwijten valt, wijst het college de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af.

Artikel 5.2 Woonkostentoeslag woningeigenaren

  • 1. Het college sluit bij de vaststelling van het recht en de hoogte van de bijzondere bijstand aan op de systematiek van de Wet op huurtoeslag.

  • 2. Het college kan bijzondere bijstand verlenen indien de woonkosten lager zijn dan de toepasselijke maximale huurgrens en deze noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 3. Het college kan bijzondere bijstand verlenen aan de belanghebbende met woonkosten boven de maximaal subsidiabele huurgrens voor een periode van telkens 12 maanden maar in totaal gedurende niet meer dan 24 maanden indien deze noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 4. Aan de bijzondere bijstand als bedoeld in het vorige verbindt het college de verplichting dat belanghebbende actief een goedkopere woning zoekt en deze accepteert. In de beschikking worden concrete activiteiten over deze verhuisplicht opgenomen die in ieder geval van de belanghebbende worden verlangd.

  • 5. Indien en zolang het college de verhuisplicht niet oplegt, is de bijzondere bijstand in principe niet aan de maximale termijn gebonden als bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Het college wijst de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand af indien de belanghebbende zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om een goedkopere woning te verkrijgen en hem dit te verwijten valt.

  • 7. Indien belanghebbende zich in voldoende mate heeft ingespannen zonder dat dit heeft geleid tot het verkrijgen van een andere woning, kan de woonkostentoeslag eenmaal met 12 maanden worden verlengd indien de noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

  • 8. De hoogte van de bijzondere bijstand bestaat uit de woonkosten verminderd met:

    • a.

      de hypotheekrente, niet zijnde de aflossing of de premie van een spaarhypotheek;

    • b.

      de hypotheekrente als voorfinanciering van voor de subsidie volgens de Beschikking geldelijke steun eigen woningen 1984;

    • c.

      de onroerende zaakbelasting voor zover het de aanslag betreft van het eigendom en daarvoor geen kwijtschelding is verleend;

    • d.

      de erfpachtcanon;

    • e.

      de waterschapslasten en dergelijke over het eigendom en niet-eigendom voor zover geen kwijtschelding is verleend;

    • f.

      de afvalstoffenheffing voor zover geen kwijtschelding is verleend;

    • g.

      de opstalverzekering;

    • h.

      het rioolrecht.

  • 9. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de voorlopige teruggaaf van de Belastingdienst-Toeslagen waarover belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

Artikel 5.3 Verhuiskosten

  • 1. Onder verhuiskosten in dit artikel worden aangemerkt:

    • a.

      de eerste (gebroken) maand huur en eventuele administratiekosten;

    • b.

      de waarborgsom;

    • c.

      de transportkosten.

  • 2. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor verhuiskosten indien er geen sprake is van een voorliggende voorziening die als passend en toereikend kan worden aangemerkt.

  • 3. Het college kan bijzondere bijstand verlenen als sprake is van uit de bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Daarvoor stelt het college eerst de noodzaak van de verhuizing vast.

  • 4. Er is sprake van een noodzakelijke verhuizing indien de belanghebbende aan wie de verhuisplicht is opgelegd, verhuist naar een woning met woonkosten lager dan de maximale huurgrens.

  • 5. De hoogte van de bijzondere bijstand voor de eerste (gebroken) maand huur en administratiekosten en/of de waarborgsom wordt vastgesteld op basis van de feitelijke uit de bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 6. De bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en administratiekosten wordt om niet verstrekt en de bijzondere bijstand voor de waarborgsom wordt in de vorm van een lening verstrekt.

Artikel 5.4 (Noodzakelijke) duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verstrekken voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen indien de kosten aangemerkt kunnen worden als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 2. Als duurzame gebruiksgoederen worden in ieder geval de volgende inrichtingskosten aangemerkt:

    • a.

      meubilair;

    • b.

      babyuitzet;

    • c.

      volledige woninginrichting.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van de Nibud Prijzengids.

  • 4. De hoogte van de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in het geval van een volledige woninginrichting bedraagt niet meer dan 50% van het normbedrag van de Nibud Prijzengids.

  • 5. De bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in beginsel in de vorm van een lening verstrekt, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 6. In afwijking van het vorige lid kan het college de bijzondere bijstand om niet verlenen indien de belanghebbende, die is toegelaten tot het minnelijk schuldhulpverleningstraject of een wettelijk traject via de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, voldoet aan de voorwaarden van dat traject en het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een lening het slagen van het traject in gevaar brengt.

Artikel 5.5 Personenalarmering

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van personenalarmering, mits daar een noodzaak voor is.

  • 2. Slechts de kosten van het abonnement en de eenmalige aansluitkosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing in het geval van een medische noodzaak. Immers komen de kosten, al dan niet gedeeltelijk, in dat geval voor vergoeding in aanmerking op grond van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 5.6 Doorbetaling vaste lasten verblijf instelling

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende, zonder partner en/of medebewoners, die tijdelijk verblijft in een instelling vanwege medische of sociale omstandigheden bijzondere bijstand verlenen voor de doorbetaling van de vaste lasten indien het aanhouden van de woning noodzakelijk is.

  • 2. Onder de vaste lasten als bedoeld in het eerste lid worden verstaan:

    • a.

      de huur;

    • b.

      de energiekosten (het vastrecht voor gas, water en elektra);

    • c.

      de inboedel en/of opstalverzekering.

  • 3. De periode waarin het college bijzondere bijstand kan verlenen bedraagt maximaal 12 maanden.

Artikel 5.7 Jongmeerderjarigen

  • 1. De jongmeerderjarige kan recht hebben op bijzondere bijstand indien de noodzakelijke kosten van het bestaan meer bedragen dan de voor hem geldende norm én voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op zijn ouders, omdat:

    • a.

      de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn; of

    • b.

      de jongmeerderjarige redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2. De jongmeerderjarige kan zijn onderhoudsrecht in ieder geval redelijkerwijs niet te gelde maken indien hij:

    • a.

      ouderloos is of de ouders onbereikbaar in het buitenland wonen, dan wel anderszins onbereikbaar zijn;

    • b.

      buiten het gezinsverband van de ouder(s) is geplaatst in het kader van verlengde jeugdhulp op grond van de Jeugdwet of het Jeugdstrafrecht;

    • c.

      niet verantwoord weer opnieuw of nog langer bij de ouder(s) kan wonen.

  • 3. De noodzakelijke kosten als bedoeld in het eerste lid hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      zelfstandige huisvesting indien de jongmeerderjarige daar op is aangewezen;

    • b.

      kosten waarin niet door de instelling wordt voorzien waar de jongmeerderjarige is opgenomen dan wel verblijft.

  • 4. De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het vorige lid onder a bedraagt niet meer dan het verschil tussen de toepasselijke jongerennorm en de norm voor een alleenstaande (ouder) als bedoeld in artikel 21 van de wet.

  • 5. Het recht op bijzondere bijstand als bedoeld in dit artikel wordt in ieder geval beëindigd met ingang van de datum waarop de jongmeerderjarige de 21-jarige leeftijd bereikt.

  • 6. Indien het college bijzondere bijstand verleent aan de jongmeerderjarige maakt het college, indien mogelijk, gebruik van de bevoegdheid tot verhaal als bedoeld in artikel 62 van de wet.

Hoofdstuk 6 Overige kostensoorten

§ 1 Kosten van medische aard

Artikel 6.1 Kosten bewassing en kledingslijtage

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van bewassing en kledingslijtage indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

  • 2. Onder de kosten als bedoeld in het eerste lid worden de kosten verstaan die vanwege een medische oorzaak extra slijtage van de kleding of beddengoed met zich meebrengen.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

Artikel 6.2 Meerkosten stoken

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen in de vorm van meerkosten stoken indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten vanwege een medische oorzaak.

  • 2. Indien en voor zover de meerkosten het gevolg zijn van een slecht geïsoleerde woning komen die kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

Artikel 6.3 Dieetkosten

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor dieetkosten indien belanghebbende om medische redenen is aangewezen op een bepaald dieet én de kosten van dat noodzakelijke dieet meerkosten met zich meebrengen.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

Artikel 6.4 Collectieve zorgverzekering

Inwoners van de gemeente Raalte met een inkomen tot 110% van de geldende bijstandsnorm en een vermogen dat lager is dan de geldende actuele vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet kunnen deelnemen aan een collectieve zorgverzekering.

Artikel 6.5 Maaltijdvoorziening

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de meerkosten van de maaltijdvoorziening indien vaststaat dat belanghebbende niet in staat is de maaltijden te bereiden.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van de prijzen van Apetito minus de kosten van een maaltijd op basis van de Nibud Prijzengids.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

§ 2 Eigen bijdragen

Artikel 6.6 Eigen bijdragen rechtsbijstand en griffierechten

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand indien aan de belanghebbende een toevoeging is verleend door de Raad voor Rechtsbijstand.

  • 2. De noodzakelijke kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand worden vastgesteld op basis van de verschuldigde eigen bijdrage verminderd met de verlaging, als bedoeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, die belanghebbende redelijkerwijs had kunnen krijgen.

  • 3. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor het verschuldigde griffierecht, mits de belanghebbende gebruik maakt van de mogelijke kortingsregelingen voor griffierechten.

  • 4. De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt.

Artikel 6.7 Eigen bijdragen overig

  • 1. Het college verleent geen bijzondere bijstand voor de (wettelijke) eigen bijdragen.

  • 2. Het college verleent geen bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage die de belanghebbende is verschuldigd op grond van de aanvullende (collectieve) zorgverzekering.

§ 3 Overige kostensoorten

Artikel 6.8 Reiskosten

  • 1. In dit artikel wordt onder familielid verstaan: de echtgenoot en de eerste graad bloedverwanten van de aanvrager.

  • 2. Onder reiskosten worden in ieder geval kosten verstaan in verband met het bezoek:

    • a.

      aan een in Nederland gevestigde medisch specialist, hieronder wordt niet verstaan een huisarts, tandarts of fysiotherapeut.

    • b.

      aan een familielid dat verblijft in een ziekenhuis;

    • c.

      aan een gedetineerd familielid in Nederland;

    • d.

      aan de Internationale Schakelklas door ten laste komende kinderen.

  • 3. De reiskosten zoals bedoeld in het vorige lid komen enkel voor bijzondere bijstand in aanmerking in het geval de enkele reisafstand meer dan 15 kilometer bedraagt.

  • 4. De reiskosten onder het tweede lid sub d. komen in afwijking van de andere genoemde punten, voor bijzondere bijstand in aanmerking in het geval de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer bedraagt.

  • 5. De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het tweede lid wordt in beginsel gebaseerd op een bezoekfrequentie van:

    • a.

      1 keer per dag voor de reiskosten zoals bedoeld onder b;

    • b.

      1 keer per maand voor de reiskosten zoals bedoeld onder c.

  • 6. De hoogte van de bijzondere bijstand voor de reiskosten zoals bedoeld in het tweede lid onder a, b en c bedraagt niet meer dan € 0,17 per kilometer. De hoogte van de reiskosten zoals bedoeld in het tweede lid onder d wordt berekend op basis van de goedkoopste manier van reizen met het openbaar vervoer.

  • 7. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

Artikel 6.9 Uitvaartkosten

  • 1. Het college kan aan de belanghebbende die als erfgenaam wordt aangemerkt bijzondere bijstand verlenen voor de uitvaartkosten indien en voor zover de nalatenschap geen of onvoldoende middelen bevat of nog niet bekend is of dat het geval is of zal zijn.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal het bedrag van de Nibud Prijzengids of een bedrag naar rato in het geval van meerdere erfgenamen.

  • 3. Het college kan afwijken van de richtbedragen als bedoeld in het vorige lid.

  • 4. Voor zover de nalatenschap geen of onvoldoende middelen bevat, wordt de bijzondere bijstand om niet verstrekt. Voor zover nog niet bekend is of de nalatenschap geen of onvoldoende middelen bevat, wordt de bijzondere bijstand in beginsel in de vorm van leenbijstand verstrekt.

Artikel 6.10 Kosten bewindvoering

  • 1. Onder bewindvoeringskosten als bedoeld in dit artikel worden verstaan:

    • a.

      curatele;

    • b.

      beschermingswind;

    • c.

      mentorschap,

      op basis van een beschikking van de Kantonrechter.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

Artikel 6.11 Overbruggingskosten

  • 1. Indien een belanghebbende de periode tot het tijdstip van uitbetaling van de eerste uitkering niet zelf kan overbruggen, kan een eenmalige betaling op grond van de wet plaatsvinden ten behoeve van levensonderhoud ter overbrugging naar de eerstvolgende (reguliere) betaling van de periodie-ke uitkering.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm waarop in mindering worden gebracht:

    • a.

      de nog aanwezige middelen; en

    • b.

      de eventueel reeds betaalde vaste lasten.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt.

Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 7.1 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2019 onder gelijktijdige intrekking van de Leidraad Participatiewet 2015-2017.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Raalte 2019.

Artikel 7.2 Bevoegdheid college

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college conform de wet en toepasselijke rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep.

Ondertekening

Aldus vastgesteld te Raalte op 30 oktober 2018,

Burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte,

de secretaris

Karin Cornelissen

de burgemeester

Martijn Dadema

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1

Artikel 1.1 Wettelijke grondslag

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.2 Begripsbepalingen

Eerste lid onder a

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Eerste lid onder b

Bij de definitie van de bijstandsnorm in artikel 5 onder c van de wet gaat om de toepasselijke norm volgens paragraaf 3.2 eventueel verminderd met een door het college vastgestelde verlaging volgens paragraaf 3.3. Die paragraaf gaat over: de kostendelersnorm (art. 22a), de verlaging wegens een bepaalde woonsituatie (art. 27) of het hebben van het predicaat 'schoolverlater' (art. 28).

Eerste lid onder c

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Eerste lid onder d

Bij een aanvraag om bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag is het van belang of er sprake is van een zelfstandige woning. De wet bepaalt namelijk niet wat onder een woning wordt verstaan. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Participatiewet volgt dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten de Wet op de huurtoeslag (WHT). Met een woning wordt een zelfstandige woning bedoeld die is voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld (CRVB:2015:79). Onder het begrip woning valt dus niet het huren van een kamer met bijvoorbeeld het gebruik van toilet en douche (met anderen).

Eerste lid onder e

Voor de berekening van de woonkostentoeslag blijven de woonkosten die iemand altijd geacht wordt zelf uit zijn inkomen te moeten betalen buiten beschouwing. Dat geldt ook voor eigen huisbezitters.

Eerste lid onder f

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.3 Reikwijdte beleidsregels

Artikel 40, eerste lid, van de wet bepaalt jegens het college van welke gemeente recht op bijstand bestaat (CRVB:2012:BY4179 en CRVB:2013:1031). Dat is de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 1:10 en 1:11 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het recht op (bijzondere) bijstand is mede bepalend of betrokkene staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) op een woonadres in Raalte. Het kan voor komen dat iemand zich niet kan inschrijven in de BRP. Het college zal in voorkomende gevallen uit moeten gaan van de feitelijke situatie (CRVB:2013:1021 en CRVB:2013:BY8020).

Artikel 1.4 Advisering

Eerste lid

Bij het vaststellen van de noodzaak en/of hoogte van de bijzondere bijstand is het college niet altijd ter zake kundig. In die gevallen heeft het college de bevoegdheid om deskundigenadvies in te winnen.

Tweede lid

Het spreekt voor zich dat belanghebbende zijn medewerking moet verlenen aan het onderzoek (art. 17 tweede lid dan wel art. 55 van de wet). Het is niet altijd nodig dat belanghebbende persoonlijk verschijnt bij de adviseur. Soms kan de medische noodzaak voor de kosten worden vastgesteld op basis van dossieronderzoek en het raadplegen van een deskundige in de behandelende sector of de huisarts. Het is wel nodig dat belanghebbende toestemming verleent voor het uitwisselen van (medische) gegevens. Daarnaast zal belanghebbende toestemming moeten verlenen zodat de adviseur in staat is volledig advies aan het college uit te mogen brengen. Dat betekent dat niet snel met succes een beroep kan worden gedaan op het zogeheten verschoningsrecht (vergelijk CRVB:2015:955). Zie voor nadere verplichtingen artikel 1.7 van deze beleidsregels.

Artikel 1.5 Hoogte van de bijzondere bijstand

Eerste lid

In de Nibud-prijzengids gids staan gangbare actuele prijzen van artikelen en diensten zoals inventaris, kleding, voeding en (bijzondere) zorg. Omdat het Nibud een onafhankelijk instituut is, gelden de richtprijzen als representatieve norm. Dat wil zeggen dat de bedragen zodanig zijn vastgesteld dat het de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten dekt. Het college is echter niet verplicht om de Nibud Prijzengids te hanteren. Ook kan het college gebruik maken van richtprijzen die gebaseerd zijn op andere objectieve bronnen zoals: de Wet Inkomstenbelasting 2001, de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, de Regeling zorgverzekering, het reguliere Openbaar Vervoer en de aanvullende (collectieve) zorgverzekering.

Tweede lid

Staan de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd niet in de Nibud-prijzengids, dan zal het college uitgaan van de feitelijke noodzakelijke kosten die als goedkoopst adequate voorziening kunnen worden aangemerkt. Daarbij kan het college gebruik maken van richtprijzen die gebaseerd zijn op de in het eerste lid genoemde bronnen, het reguliere winkelaanbod of tweedehands richtprijzen (Marktplaats, Kringloop ed.).

Artikel 1.6 Vorm van de bijzondere bijstand

Eerste lid

Als hoofdregel geldt dat de bijzondere bijstand om niet wordt verstrekt. Dat volgt uit artikel 48, eerste lid, van de wet. Het tweede lid van dat wetsartikel bepaalt in welke gevallen het college daarvan af kan wijken. In deze beleidsregels wordt de vorm van de te verstrekken bijzondere bijstand in een aantal situaties bepaald.

Tweede lid

Is de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg van een tekortschietend besef in de verantwoordelijkheid van de voorziening in het bestaan, dan is het college bevoegd de bijstand in de vorm van een lening of onder borgtocht te verlenen (art. 48, tweede lid, aanhef en onder b van de wet). Het begrip tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is een juridisch begrip waarbij het recht op bijstand ten principale vast staat, maar de noodzaak tot bijstandsverlening is ontstaan door omstandigheden die belanghebbende te verwijten zijn. Bijvoorbeeld het te snel interen op vermogen waardoor eerder een beroep op bijzondere bijstand wordt gedaan of het zich niet houden aan de reserveringsplicht (CRVB:2015:3293). Opgemerkt wordt nog dat artikel 35, eerste lid, van de wet geen ruimte biedt voor de beoordeling of een belanghebbende zich verwijtbaar heeft gedragen en of dit verwijtbaar gedrag ertoe heeft geleid dat hij een beroep op de bijzondere bijstand moet doen. Die beoordeling moet plaatsvinden in het kader van de vaststelling in welke vorm de bijstand wordt verleend. (CRVB:2010:BL7308).

Derde lid

Artikel 51 van de wet bepaalt een dwingende volgorde voor de vraag in welke vorm de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt. Als eerste staat in dat wetsartikel voorgeschreven dat duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een lening worden verstrekt. Indien het om de eerste aanschaf van duurzame gebruiksgoederen gaat, dan verstrekt het college die in principe als lening. Gaat het echter om vervanging van de in dit lid genoemde goederen, dan wordt de bijzondere bijstand om niet verstrekt, mits het college de noodzaak van de vervanging heeft vastgesteld.

Vierde lid

Als hoofdregel geldt dat de toegekende bijzondere bijstand aan belanghebbende wordt betaald, tenzij het college is gemachtigd om de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de leverancier te betalen. Is het college echter van oordeel dat belanghebbende niet in staat is tot verantwoorde besteding van de bijstand, dan kan het die bijstand in natura verlenen onder toepassing van artikel 57 van de wet. De bijzondere bijstand wordt, zonder machtiging, rechtstreeks overgemaakt aan de ‘leverancier’.

Artikel 1.7 Nadere verplichtingen

Eerste lid aanhef en onder a en b

Het college heeft op grond van artikel 55 van de wet een discretionaire bevoegdheid om vanaf de melding nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan de bijstand. Het gaat om verplichtingen die van toepassing zijn in het individuele geval en dus niet van rechtswege verbonden zijn aan de bijstand. Het college moet deze verplichtingen opleggen.

Tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 2

Artikel 2.1 Algemene voorwaarden

Algemeen

De toelichting bij dit artikel pretendeert niet volledig te zijn. De belangrijkste dan wel over de meest voorkomende geschillen in de jurisprudentie zijn hier kort toegelicht.

Eerste lid

In paragraaf 2.2 van de wet staan de algemene voorwaarden voor het recht op (bijzondere) bijstand. Dat betekent dat het college (in principe) geen bijzondere bijstand verleent als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. Dat geldt niet als deze beleidsregels anders bepalen.

Nederlander zijn (art. 11 van de wet)

Voor het recht op (bijzondere) bijstand moet de aanvrager Nederlander zijn of daarmee gelijkgesteld. Er is sprake van gelijkstelling als de vreemdeling beschikt over een verblijfsvergunning (toegelaten verblijf) of als de vreemdeling, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 sub g of h Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) én voldoet aan de voorwaarden genoemd in het Besluit gelijkstelling vreemdelingen. Gaat het om EU-onderdanen, dan moet het college vaststellen of betrokkene rechtmatig verblijf houdt. Als bijstand wordt verleend, dan zal het college daarvan melding moeten doen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Dit laatste zal zich bij bijzondere bijstand niet snel voordoen.

Territorialiteit (art. 11 van de wet)

Op grond van het territorialiteitsbeginsel geldt dat er geen recht bestaat op (bijzondere) bijstand voor personen die buiten Nederland verblijven of wonen, tenzij betrokkene gedurende de wettelijk bepaalde toegestane periode buiten Nederland verblijft zonder dat dit consequenties heeft voor het recht op bijstand. Evenmin bestaat recht op (bijzondere) bijstand voor kosten die buiten Nederland worden gemaakt.

Onderhoudsplicht ouders (art. 12 van de wet)

De jongmeerderjarige kan recht hebben op bijzondere bijstand indien de noodzakelijke kosten van het bestaan meer bedragen dan de voor hem geldende norm én voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op zijn ouders, omdat de middelen van de ouder(s) daartoe niet toereikend zijn of de jongmeerderjarige redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zijn vaak verbonden aan zelfstandige huisvesting van de jongmeerderjarige. Zie ook artikel 5.7 van deze beleidsregels.

Uitsluiting van bijstand (art. 13, eerste lid, van de wet)

In het eerste lid van artikel 13 van de wet staan de situaties beschreven wanneer geen recht bestaat op (bijzondere) bijstand. Hieronder staan twee voorbeelden die bij de bijzondere bijstand nog al eens voor komen.

1. Schulden

Bestaanskosten die de afbetaling van schulden betreffen, kunnen in het algemeen niet worden aangemerkt als noodzakelijke bestaanskosten in de zin van de wet. De overheid biedt immers via de wet iedere burger de zekerheid van toereikende middelen om in het noodzakelijke te voorzien en neemt daarmee de noodzaak weg tot het maken van schulden louter om in de noodzakelijke bestaanskosten te kunnen voorzien. Schulden ontstaan dus (uitzonderingen daargelaten) niet uit een gebrek aan het noodzakelijke, doch uit de wijze van besteding van de middelen. Daarvoor geldt een uitzondering als er sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49 onder b van de wet. Zie ook hoofdstuk 4 van deze beleidsregels (indienen van de aanvraag).

2. Jonger dan 18 jaar

Degene die jonger is dan 18 jaar heeft geen recht op (bijzondere) bijstand omdat die persoon niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden aangemerkt. Kinderen behoren namelijk tot het gezin van hun ouders (art. 4 eerste lid onder c van de wet). Zie verder onder ‘zeer dringende redenen’ van deze toelichting.

Geen noodzakelijke kosten (art. 14 van de wet)

De wet beschrijft niet wat (precies) onder noodzakelijke kosten wordt verstaan. Alleen in artikel 14 van de wet staat een limitatief aantal kostensoorten genoemd die in ieder geval niet noodzakelijk zijn.

Voorliggende voorziening (art. 15 van de wet)

Dit artikel bepaalt de bevoegdheid tot bijstandsverlening in relatie tot de voorliggende voorziening. Er bestaat geen recht op (bijzondere) bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die - gezien haar aard en doel - wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Het college moet de vraag beantwoorden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd binnen de reikwijdte van de voorliggende voorziening vallen. De meeste geschillen in de jurisprudentie over de bijzondere bijstand gaan over de afbakening met het domein van de zorg. De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg worden als voorliggende passende en toereikende voorzieningen aangemerkt (bijv. CRVB:2011:BU8263 en CRVB:2009:BK4230). Zie verder artikel 2.2 van deze beleidsregels.

Zeer dringende redenen (art. 16 van de wet)

Voor personen die zijn uitgesloten van het recht op bijstand kunnen zeer dringende redenen nopen om toch tot bijstandsverlening over te gaan, behoudens de vreemdeling als bedoeld in het tweede lid van artikel 16. De zeer dringende redenen hebben feitelijk niets te maken met de betreffende uitsluitings-grond zelf, maar op de situatie die daardoor ontstaat en die in de betreffende gevallen mogelijk moet worden voorkomen. In het algemeen zal de aanvrager die omstandigheden moeten stellen en zonodig nader moeten onderbouwen. Het college zal in voorkomende gevallen de vraag moeten beantwoorden of bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Onder zeer dringende redenen vallen situaties van levensbedreigend aard of die blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kunnen hebben. Ernstig letsel kan ook psychisch letsel omvatten. Uit de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt overigens dat er maar zeer zelden met succes een beroep wordt gedaan op toepassing van artikel 16 van de wet (bijv. CRVB:2014:4375 en CRVB:2009:BK6576).

Drie voorbeelden

1. Personen die langer dan de toegestane periode buiten Nederland verblijven hebben geen recht op bijstand (art. 11 van de wet). De aanleiding daarvoor kan bijvoorbeeld van medische aard zijn omdat iemand niet mag reizen. Echter kan dat op zichzelf genomen niet als een zeer dringende reden worden aangemerkt.

2. Personen die kosten van medische aard hebben, zijn in de meeste gevallen uitgesloten van het recht op bijzondere bijstand (art. 15 van de wet). De reden hiervan is dat de Zorgverzekeringswet, het Besluit en de Regeling zorgverzekering (impliciet) bepalen dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Het effect van het niet door de voorliggende voorziening vergoeden van kosten kan zeer dringende redenen tot gevolg hebben. Uit de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt echter ook dat niet snel met succes een beroep op de zeer dringende redenen wordt gedaan (CRVB:2014:4375, CRVB:2009:BK6576 en CRVB:2009:BK6576). Het ligt overigens voor de hand dat het college om medisch advies vraagt voor de beoordeling van de aanvraag (CRVB:2015:678).

3. Personen jonger dan 18 jaar zijn geen zelfstandig subject van bijstand en hebben geen recht op bijstand (art. 13 eerste lid onder f van de wet). In geval (bijzondere) bijstand wordt aangevraagd voor een minderjarig kind van Nederlandse nationaliteit moet de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer dringende redenen worden bezien in het licht van artikel 3 eerste en tweede lid en artikel 27 derde lid van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Zie bijvoorbeeld CRVB:2014:2780. In voorkomende gevallen geldt dat het college ook rekening houdt met de financiële mogelijkheden van de wettelijk vertegenwoordiger als voogd én dat het doen van een aanvullend beroep op de onderhoudsplichtige ouder(s) kan worden gevergd (CRVB:2016:1098 en CRVB:2016:1249).

Tweede lid

Uit artikel 11 van de wet vloeit ook voort dat kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of niet aan Nederland zijn gebonden niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen (CRVB:2000:AJ9617 en CRVB:2015:363). Dit betekent dus niet dat de belanghebbende die zijn woonplaats heeft in de gemeente Raalte geen bankstel in Duitsland kan aanschaffen. Het betreft in dit voorbeeld kosten die aan Nederland zijn gebonden en in Nederland zijn opgekomen (CRVB:2005:AS7345).

Artikel 2.2 Voorliggende voorziening

Eerste en tweede lid

In het eerste lid wordt de inhoud en strekking weergegeven van het bepaalde in artikel 5 onderdeel e van de wet. In het algemeen kunnen voorliggende voorzieningen zoals hier bedoeld zowel privaatrechtelijk als ook publiekrechtelijk van aard zijn. Voor de toepassing geldt dat er sprake moet zijn van een aanspraak. Dat wil zeggen er moet daadwerkelijk een beroep gedaan kunnen worden op de betreffende voorziening. Het tweede lid verduidelijkt de toepassing in geval van een aanvullende (collectieve) zorgverzekering. Naast de kosten van medische aard, bijvoorbeeld eigen bijdrage voor een hoorapparaat, kan het ook gaan om de vergoeding van niet-medische kosten. Gebruikmaking van de eventuele collectieve (aanvullende) zorgverzekering (gemeente Raalte) of een andere aanvullende (collectieve) zorgverzekering kan niet door het college worden verplicht.

Derde lid

In het vierde lid worden een aantal voorbeelden genoemd van wetten die in ieder geval als een aan de bijstand voorliggende toereikende en passende voorziening worden aangemerkt. Uit de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt dat bijvoorbeeld de gemeentelijke Kredietbank als voorliggende toereikende en passende voorziening kan worden aangemerkt voor de kosten van vrijwillig budgetbeheer (CRVB:2013:2642 en CRVB:2012:BY3820).

Artikel 2.3 Geen noodzakelijke kosten

Eerste lid

De wet beschrijft niet wat (precies) onder noodzakelijke kosten wordt verstaan. Alleen in artikel 14 van de wet staat een limitatief aantal kostensoorten genoemd die in ieder geval niet noodzakelijk zijn. Voor deze kostensoorten volgt dus geen beoordeling op grond van artikel 35 van de wet, er is geen bijzondere bijstand mogelijk. Voorbeelden zijn een boete en geleden of toegebrachte schade. De kosten van een rijbewijs, twee paspoorten en een kentekenbewijs die rechtstreeks voortvloeien uit een diefstal, moeten worden aangemerkt als geleden of toegebrachte schade (CRVB:2013:BV8173).

Tweede lid

De kosten van bewindvoering die verband houden met het beheer van een persoonsgebonden budget (pgb) zijn feitelijk te vermijden door voor zorg in natura te kiezen. Dit betekent dat het geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de wet (CRVB:2015:1654). Daarbij wordt ook opgemerkt dat in het kader van het trekkingsrecht voor pgb’s de Sociale verzekeringsbank het feitelijk beheer van dat pgb op zich neemt (Jeugdwet, Wet langdurige zorg en Wmo 2015).

Artikel 2.4 Bijzondere omstandigheden: reservering

Algemeen

In beginsel moeten incidenteel (of periodiek) voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden voldaan uit iemands middelen via reservering dan wel via gespreide betaling achteraf. In de bijstandsnorm (of een inkomen op die hoogte) is ruimte van ca. 5% aanwezig voor de reservering van bijvoorbeeld duurzame gebruiksgoederen. Deze ruimte is gebaseerd op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Met een gespreide betaling achteraf wordt het afsluiten van een lening bedoeld bij de gemeentelijke Kredietbank. De gemeente Raalte merkt de Kredietbank echter niet aan als voorliggende voorziening. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (art. 31, eerste lid, van de wet). Naast het inkomen en vermogen maken de individuele inkomenstoeslag (voorheen langdurigheidstoeslag) en individuele studietoeslag ook onderdeel uit van het oordeel over de reserveringscapaciteit. Deze toeslagen zijn weliswaar vrij besteedbaar maar de gevolgen van de keuze komen voor rekening van belanghebbende als daardoor niet of onvoldoende is gereserveerd (CRVB:2015:1620 en CRVB:2013:BZ4769). Dit kan dus niet leiden tot bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, van de wet. Het hebben van schulden, waaronder ook het beslag op het inkomen, zijn ook geen bijzondere omstandigheden. Schulden ontstaan, uitzonderingen daargelaten, niet uit een gebrek aan het noodzakelijke, maar uit de wijze van besteding van de middelen. Het niet of onvoldoende kunnen reserveren vanwege de aflossing op schulden is zoals gezegd in principe geen bijzondere omstandigheid (CRVB:2013:751 en CRVB:2015:2719). Het college kan echter bij een noodzakelijke aanschaf of vervanging van bepaalde duurzame gebruiksgoederen overgaan tot bijstandsverlening (zie artikel 1.6, derde lid, van deze beleidsregels).

Eerste lid

Het gaat bij incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan om kosten die in principe voorzienbaar zijn (CRVB:2007:BB0547, CRVB:2012:BY0318 en CRVB:2014:1751). Zo is na de aanschaf van een nieuw ID-bewijs op voorhand al bekend wanneer dit weer moet worden verlengd. Ook bij de aanschaf van bijvoorbeeld een wasmachine is bekend dat, rekening houdend met de normale levensduur, dit apparaat op enig moment weer moet worden vervangen. Dat wil zeggen dat deze kosten weliswaar noodzakelijk kunnen zijn maar algemeen voor komen en iedereen in principe met deze kosten kan worden geconfronteerd. Het kan echter ook gaan om kosten die niet vaak voor komen. Bijvoorbeeld notariskosten voor een testament (CRVB:2012:BW6835). Dergelijke kosten hebben te maken met een keuze van betrokkenen en zijn om die reden niet noodzakelijk of kunnen niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten worden aangemerkt. Naast notariskosten zijn uiteraard meer voorbeelden denkbaar. Dit betekent dat er in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor deze kosten.

Uitzonderingen

Een oordeel over de reserveringscapaciteit heeft logischerwijs ook te maken met de vraag of de kosten van de belanghebbende plotseling zijn opgekomen en daarom niet voorzienbaar waren. Ook kan de periode, waarover men geacht wordt te reserveren, te kort zijn geweest gelet op de hoogte van de kosten. Denk bijvoorbeeld aan een lange periode van detentie bij een aanvraag om inrichtingskosten (CRVB:2014:478). Daarnaast kan het voor komen dat belanghebbende in de te beoordelen periode te maken heeft gehad met een cumulatie van eigen noodzakelijke voorzienbare kosten. Het kan zijn dat dit met zich meebrengt dat er geen of onvoldoende reserveringsmogelijkheden zijn (geweest). Dit is wel afhankelijk van de aard en omvang van die kosten. Het ligt in ieder geval op de weg van belanghebbende dat te stellen en desgevraagd aan te tonen met verifieerbare bewijsstukken.

Tweede lid

Met dit lid wordt voorkomen dat inwoners met een inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm ook slechts 5% van de bijstandsnorm hoeven te reserveren, terwijl zij door het hogere inkomen worden geacht meer reserveringsruimte te hebben.

Derde lid

Op basis van de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zijn in het tweede lid kosten-soorten opgenomen die in ieder geval als incidenteel of periodiek algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan worden aangemerkt (CRVB:2016:886, CRVB:2016:176 en CRVB:2010:BO2750). Er is geen limitatief overzicht bedoeld.

Artikel 2.5 Bijzondere omstandigheden: overig

Eerste en tweede lid

Er kan niet altijd op voorhand worden gesteld of de kosten waar bijzondere bijstand voor wordt aangevraagd incidenteel of periodiek voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn. Het zijn in ieder geval kosten die niet als ‘algemeen’ worden aangemerkt en waar dus niet het karakter van vervanging dan wel voorzienbaarheid in besloten zit. Voor dergelijke kosten geldt geen reserverings-plicht. Voorbeelden van dergelijke kosten zijn: dieetkosten, bewassingskosten en kledingslijtage, bewindvoerderskosten en woonkosten.

Dieetkosten

Onder dieetkosten worden de meerkosten ten opzichte van de kosten van normale gezonde voeding verstaan die voortvloeien uit het volgen van een (medisch noodzakelijk) dieet. Dieetkosten behoren niet tot het zorgpakket van de wettelijke ziektekostenverzekeringen Wlz en Zvw (CRVB:2004:AR2301). Deze kunnen met betrekking tot deze kosten dan ook niet als aan de wet voorliggende, toereikende en passende voorzieningen worden aangemerkt. Zie ook artikel 6.3 van deze beleidsregels.

Bewassingskosten en kledingslijtage

De kosten van bewassing en ten gevolge van kledingslijtage kunnen bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan zijn indien zij worden veroorzaakt door lichamelijke gebreken (CRvB:2003:AN8543). Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de kosten van bewassing en kleding. In het kader van de bijstandverlening zal het dus uitsluitend gaan om de meerkosten ten opzichte van het bedrag dat een ieder uit een bepaalde inkomensklasse per jaar uitgeeft aan dergelijke kosten (CRvB:2003:AN8543). Zie ook artikel 6.1 van deze beleidsregels.

HOOFDSTUK 3

Artikel 3.1 Algemene beleidsuitgangspunten

Eerste en tweede lid

Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.

Derde lid

Voor de vaststelling van de draagkracht moet het college uitgaan van het beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken over inkomen (of vermogen). Het college is bijvoorbeeld bevoegd om bij de berekening van de bijzondere bijstand rekening te houden met de fictieve tegemoetkoming op grond van de Wet kinderopvang (CRVB:2013:2131). Dat belanghebbende afziet deze tegemoetkoming aan te vragen, brengt niet mee dat deze voor de toepassing van de wet niet als in aanmerking te nemen middel moet worden beschouwd. Is belanghebbende opgenomen in het schuldsaneringstraject op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), dan kan het college alleen de draagkracht berekenen over de middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft (CRVB:2005:AS5115).

Vierde lid

Voor belanghebbenden die deelnemen het minnelijk traject op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ligt dat anders. Zij kunnen in principe redelijkerwijs beschikken over hun inkomen boven het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB). Zou het college dat als uitgangspunt hanteren, dan zal het schuldhulpverleningstraject worden stopgezet omdat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, met alle gevolgen van dien. Daarom stelt het college vast dat ook deze belanghebbenden redelijkerwijs niet kunnen beschikken over hun inkomen en/of vermogen indien en zolang zij voldoen aan de voorwaarden van dat traject. Het gaat om inkomen dat op of lager is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Vijfde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting. Opgemerkt wordt dat de maandelijkse aflossing op het saneringskrediet niet meetelt voor de draagkracht. Het gaat om inkomen waarover iemand redelijkerwijs niet kan beschikken.

Zesde lid

Dit lid bepaalt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand afwijst indien de draagkracht meer bedraagt dan de kosten die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Dit zal zich in ieder geval voordoen bij eenmalige kosten. Heeft belanghebbende echter meerdere incidentele kosten of periodieke kosten, dan kunnen deze kosten wellicht hoger zijn dan de draagkracht.

Zevende lid

Dit lid schrijft voor hoe het college omgaat met de draagkracht in het geval van nieuwe aanvragen die worden ingediend binnen het vastgestelde draagkrachtjaar.

Achtste lid

Er kan aanleiding zijn om de vastgestelde draagkracht aan te passen als er zich wijzigingen voordoen in het inkomen of vermogen die een hogere draagkracht tot gevolg zou kunnen hebben. Ook een wijziging in de gezinsomstandigheden kunnen aanleiding zijn voor een aanpassing, bijvoorbeeld een huwelijk, echtscheiding of overlijden. In die gevallen ligt het zeker voor de hand dat de draagkracht opnieuw wordt vastgesteld omdat belanghebbende niet meer of juist als alleenstaande (ouder) wordt aangemerkt. Het college stelt in voorkomende gevallen de draagkracht voor het resterende deel van de periode opnieuw vast. Wanneer bij de vaststelling van de draagkracht al een inkomenswijziging kan worden voorzien, kan het college de draagkrachtperiode korter vaststellen.

Artikel 3.2 Draagkrachtperiode inkomen en vermogen

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 3.3 Draagkracht en inkomen

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt welk inkomen (qua hoogte) niet tot draagkracht zal leiden. Verder is bepaald welk deel van het hogere inkomen in aanmerking wordt genomen voor de draagkracht. Uit het oogpunt van doelmatigheid wordt bij de toetsing van het netto inkomen aan het bijstandsniveau een marge van € 2,00 per maand aangehouden.

Tweede lid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om voor het genoemde kostensoort een ander draagkrachtpercentage te gebruiken. Uit het oogpunt van doelmatigheid wordt bij de toetsing van het netto inkomen aan het bijstandsniveau een marge van € 2,00 per maand aangehouden.

Derde lid

De middelen genoemd in artikel 31, tweede lid, van de wet en artikel 33, vijfde lid, van de wet blijven voor de bijzondere bijstand buiten beschouwing. De middelen worden dus voor de bijzondere bijstand vrijgelaten. Dit betekent dat het inkomen op dezelfde wijze wordt vastgesteld als bij de algemene bijstand.

Artikel 3.4 Draagkracht en vermogen

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 4

Artikel 4.1 Indienen aanvraag

Eerste lid

Aanvragen behoren in principe schriftelijk te worden ingediend op het daarvoor bestemde formulier.

Tweede lid

Uit artikel 44, eerste lid, van de wet vloeit voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend (CRVB:2007:BA6875). Het opkomen van de kosten wordt niet bepaald door de facturatiedatum maar op de datum waarop de betalingsverplichting ontstaat. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Het spreekt voor zich dat een dergelijk beroep op bijzondere omstandigheden niet snel gehonoreerd behoeft te worden (CRVB:2015:1066). Immers, belanghebbende kan contact opnemen met de gemeente voor het indienen van een aanvraag of iemand anders dat voor hem laten doen. Ook het gebrek aan wetenschap dat bijzondere bijstand aangevraagd kan worden, is geen bijzondere omstandigheid (CRVB:2008:BE8779). De strekking van het tweede lid is dat de belanghebbende zijn aanvraag tijdig moet indienen, de onderdelen a tot en met d bepalen wat daaronder wordt verstaan en welke kostensoorten zijn uitgezonderd. Dit betekent overigens wel dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten waarin op het moment van de aanvraag al is voorzien (CRVB:2012:BX6670).

Artikel 4.2 Aanvraag eigen bijdrage rechtsbijstand en bewindvoeringskosten

Eerste lid

Zodra de rechtsbijstandsverlener van belanghebbende het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen, zal hij op basis van die toevoeging rechtsbijstand kunnen gaan verlenen. Uiterlijk op deze dag wordt de rechtzoekende (belanghebbende) geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door de rechtsbijstandsverlener is aangevraagd (CRVB:2016:2714). Dit lid bepaalt dat de aanvraag twee maanden daarna nog kan worden ingediend.

Tweede lid

Voor de kosten van de beloning voor curator, bewindvoerder of mentor geldt dat de aanvraag uiterlijk twee maanden na de dag dat de Kantonrechter de benoeming heeft uitgesproken, wordt ingediend. Zo heeft een curator ingevolge art. 1:386 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak op een beloning ten laste van de onder curatele gestelde. De kosten van beloning van de curator komen voor de onder curatele gestelde pas op vanaf de benoeming van de curator. Immers, door die benoeming ontstaat de betalingsverplichting. Dat de beoogde curator in sommige gevallen mogelijk ook werkzaamheden heeft verricht voorafgaande aan zijn benoeming doet daaraan niet af. Als de benoeming niet volgt of een ander tot curator wordt benoemd, blijven die werkzaamheden zonder beloning en zijn er dus geen kosten voor de dan (niet) onder curatele gestelde (CRVB:2016:3027).

Derde, vierde en vijfde lid

Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.

HOOFDSTUK 5

Artikel 5.1 Woonkostentoeslag huurders

Eerste lid

Als hoofdregel geldt dat de Wet op de huurtoeslag (Wht) als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening wordt aangemerkt (CRVB:2011:BT1740). Ook in het geval dat de rekenhuur te hoog is, geldt de Wht als voorliggende passende en toereikende voorziening (CRVB:2016:77) en ook in het geval van een aangepaste woning voor een gehandicapte (CRVB:2017:3114). De Wht kan niet in alle gevallen als passende en toereikende voorliggende voorziening worden aangemerkt omdat de huurtoeslag bijvoorbeeld wordt verstrekt met ingang van de eerste van de maand (CRVB:2014:1945). De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningssystematiek van de Wht.

Tweede lid

Hoewel de Wht als voorliggende passende en toereikende voorziening moet worden aangemerkt, kan daar op basis van deze beleidsregels toch een uitzondering voor gelden. De bijstandsverlening is in voorkomende gevallen wel beperkt tot een maximale periode. Het college kent telkens voor maximaal 6 maanden toe. Belanghebbende kan na afloop van de beschikking een nieuwe (verlengings)aanvraag indienen.

Derde lid

Het college heeft op grond van artikel 55 van de wet een discretionaire bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan het recht op bijstand. Deze verplichtingen strekken in dit geval tot vermindering of beëindiging van bijstand. Bij het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag maakt het college in principe gebruik van deze bevoegdheid omdat betrokkenen niet te duur mogen wonen (CRVB:2016:190 en CRVB:2016:77). Omdat deze nadere verplichtingen niet van rechtswege gelden, moet het college de verplichting bij besluit opleggen en tevens aangeven welke concrete activiteiten van belanghebbende worden verlangd. Daarbij worden ook de gevolgen aangegeven als de verplichtingen (activiteiten) niet of onvoldoende worden nagekomen als belanghebbende dat te verwijten valt. De activiteiten moeten aantoonbaar en verifieerbaar zijn zodat het college daar uit af kan leiden of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Dat is van belang indien belanghebbende een verlenging aanvraagt van de woonkostentoeslag. Ook is vereist dat op passende woningen of woonruimten wordt gereageerd. In eerste instantie is daarbij de hoogte van de woonkosten van belang. Die moet vanzelfsprekend lager zijn dan de maximale huur-grens. Verder heeft het criterium ‘passend’ betrekking op de gezinssituatie. Afhankelijk daarvan kan een kleinere of andersoortige woonruimte, dan die belanghebbende wenst, in de ogen van het college toch passend zijn. Reageert een alleenstaande alleen op eengezinswoningen, wordt dat niet als passend aangemerkt. Voor gehuwden met kinderen of alleenstaande ouders ligt dat anders. Maar alleen reageren op (hele) grote eengezinswoningen zou ook voor hen door het college als niet passend (kunnen) worden aangemerkt. Of voldaan wordt aan de voorwaarden van de verhuisplicht zal het college moeten beoordelen aan de hand van de vraag of:

1. is gereageerd op voldoende woningen (aantal); en

2. gedurende de gehele periode van bijstandsverlening is gereageerd; en

3. is gereageerd op passende woningen.

Vierde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Vijfde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Zesde lid

Het college zal bij de aanvraag om verlenging moeten beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden van de verhuisplicht. Is dat het geval, dan kan het college de bijzondere bijstand (telkens) met maximaal 6 maanden verlengen (toekennen), totdat de maximale periode van 12 maanden is bereikt. Daarnaast legt het college wederom de verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet. Heeft belanghebbende zich niet of niet voldoende heeft gehouden aan de zogeheten verhuisplicht, dan is het college is bevoegd de aanvraag om verlenging af te wijzen op grond van artikel 15 van de wet (CRVB:2016:77 en CRVB:2011:BT1740). In de hier genoemde uitspraken hanteert het college, volgens de CRvB, buitenwettelijk begunstigend beleid.

Artikel 5.2 Woonkostentoeslag woningeigenaren

Eerste lid

Dit lid bepaalt dat het college bij het verlenen van een woonkostentoeslag aan eigen woningbezitters aansluit op de systematiek van de Wht. Uit CRVB:2014:4242 blijkt dat de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag in redelijkheid heeft aan mogen sluiten bij het systeem van de Wht.

Tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Derde lid

Aangenomen kan worden dat, bezien van uit de systematiek van de Wht, de te hoge woonkosten voor woningeigenaren niet uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten aangemerkt hoeven te worden. Net als bij huurders kan daar op basis van deze beleidsregels toch een uitzondering voor gelden. De bijstandsverlening is in voorkomende gevallen wel beperkt tot een maximale periode.

Vierde lid

Het college heeft op grond van artikel 55 van de wet een discretionaire bevoegdheid om nadere verplichtingen op te leggen die zijn verbonden aan het recht op bijstand. Deze verplichtingen strekken in dit geval tot vermindering of beëindiging van bijstand. Bij het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag maakt het college in principe gebruik van deze bevoegdheid omdat betrokkenen (ook woningeigenaren) niet te duur mogen wonen (CRVB:2013:1957 en CRVB:2014:4242). Omdat deze nadere verplichtingen niet van rechtswege gelden, moet het college de verplichting bij besluit opleggen en tevens aangeven welke concrete activiteiten van belanghebbende worden verlangd. Daarbij worden ook de gevolgen aangegeven als de verplichtingen (activiteiten) niet of onvoldoende worden nagekomen als belanghebbende dat te verwijten valt. Het opleggen van deze verplichting bestaat er in ieder geval uit dat belanghebbende activiteiten moet verrichten om zijn woning te verkopen.

Vijfde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Zesde lid

Dit lid bepaalt de hoofdregel in het geval dat belanghebbende zich niet of niet voldoende heeft gehouden aan de zogeheten verhuisplicht. Het college is bevoegd de aanvraag om verlenging af te wijzen.

Zevende lid

Er kunnen zich ook situaties voordoen waarin het college vaststelt dat er geen sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Het college zal bij de aanvraag om verlenging moeten beoordelen of er nog steeds sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Is dat het geval, dan kan het college de bijzondere bijstand eenmaal verlengen met maximaal 12 maanden. Daarnaast legt het college wederom de zogeheten verhuisplicht op onder toepassing van artikel 55 van de wet. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

Achtste lid

In dit lid zijn diverse vaste lasten opgenomen verbonden aan de eigen woning waarmee de woonkosten worden verminderd.

Negende lid

De voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting wordt op grond van artikel 32, eerste lid, van de wet als inkomen toegerekend aan de periode waarop deze teruggaaf betrekking heeft. Het college betrekt deze bij de berekening van de bijzondere bijstand en brengt deze in mindering op de totale woonkostentoeslag (CRVB:2014:2384).

Artikel 5.3 Verhuiskosten

Algemeen

In principe heeft iedereen recht op zelfstandige huisvesting. De kosten, die dat met zich meebrengt, zijn algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Dit zijn kosten met een voorzienbaar karakter. Dat wil zeggen dat verhuiskosten uitsluitend in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Er moet sprake zijn van een noodzakelijke verhuizing (CRVB:2008:BD3405). Daarvan kan sprake zijn bij een niet te voorziene verhuizing op grond van een medische of sociale noodzaak (CRVB:2016:1506 en CRVB:2016:2813).

Eerste lid

Dit lid bepaalt wat onder verhuiskosten wordt verstaan.

Tweede lid

De Wht kan niet in alle gevallen als passende en toereikende voorliggende voorziening worden aangemerkt omdat de huurtoeslag bijvoorbeeld wordt verleend met ingang van de eerste van de maand (CRVB:2014:1945). De Wmo 2015 kan voor de wet gelden als een voorliggende toereikende en passende voorziening. Ondervindt de belanghebbende bijvoorbeeld beperkingen in het normale gebruik van de woning (zelfredzaamheid) waardoor de verhuizing noodzakelijk is, dan wordt de Wmo 2015 als voorliggende voorziening aangemerkt. Kan belanghebbende krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst aanspraak maken op een tegemoetkoming in verhuiskosten door de werkgever, dan geldt dat als voorliggende voorziening. Ook kan de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie gelden als voorliggende voorziening. Op grond van deze regeling kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verkregen.

Derde lid

Het gaat in dit artikel om kosten die direct verband houden met de verhuizing. Het gaat om de kosten van de eerste maand huur en de (volledige) kosten in verband met het aangaan van de huurovereenkomst (administratiekosten of waarborgsom) en de met de verhuizing gemoeide transportkosten. Deze kosten worden aangemerkt als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat het voorzienbare kosten zijn waarvoor in principe de reserveringsplicht geldt. Zie artikel 2.4 van deze beleidsregels. Bij de beoordeling van de aanvraag stelt het college daarom eerst de noodzaak van de verhuizing vast.

Vierde lid

In het geval belanghebbende verhuist naar een andere woning met lagere woonkosten omdat aan hem de verhuisplicht is opgelegd, staat de noodzaak van de verhuizing in ieder geval vast.

Vijfde en zesde lid

Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.

Artikel 5.4 Duurzame gebruiksgoederen

Algemeen

De kosten duurzame gebruiksgoederen zijn aan te merken als incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. In beginsel moeten dergelijke kosten worden voldaan uit iemands middelen via reservering dan wel via gespreide betaling achteraf (zie ook artikel 2.4 van deze beleidsregels). Bij duurzame gebruiksgoederen kan het zo zijn dat het college de noodzaak van vervanging wil beoordelen middels een huisbezoek. De belanghebbende die bijvoorbeeld zijn te vervangen bankstel al heeft verwijderd, neemt een risico dat de noodzaak van de kosten niet meer kan worden vastgesteld. Dat risico komt dan voor eigen rekening.

Eerste en tweede lid

Slechts in het geval dat de noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden kan het college bijzondere bijstand verlenen. Op basis van de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zijn in het tweede lid kostensoorten opgenomen die in ieder geval als duurzame gebruiksgoederen worden aangemerkt (bijvoorbeeld CRVB:2014:478 en CRVB:2010:BN6077). Hiermee is geen limitatief overzicht bedoeld.

Derde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Vierde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Vijfde lid

Artikel 51 van de wet bepaalt een dwingende volgorde voor de vraag in welke vorm de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt. Dit lid sluit in principe aan bij de hoofdregel van het wetsartikel, tenzij in deze beleidsregels anders is voorgeschreven.

Zesde lid

Het college zal moeten vaststellen dat het slagen van het schuldsaneringstraject in gevaar komt voordat kan worden overgegaan tot de verlening van bijstand om niet.

Artikel 5.5 Personenalarmering

Voor personenalarmering in verband met ouderdom kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Thuiszorg of een andere aanbieder kan de alarmeringsapparatuur leveren.

Artikel 5.6 Doorbetaling vaste lasten verblijf instelling

Algemeen

Voor de uitvoering van dit artikel wordt aangesloten bij hetgeen staat beschreven in de “Uitvoeringsrichtlijn wijziging norm naar in instelling verblijvend”.

Eerste lid

Bij de beoordeling of er recht kan bestaan op bijzondere bijstand is het van belang of er in de woning personen (blijven) wonen in het geval belanghebbende tijdelijk wordt opgenomen in een instelling. Is dat niet het geval, dan zal de noodzaak van de doorbetaling van de vaste lasten worden beoordeeld. Daarbij speelt de tijdelijke aard van de opname een belangrijke rol maar ook de hoogte van het inkomen. Is de norm bijvoorbeeld omgezet naar de zak- en kleedgeldnorm als bedoeld in artikel 23 van de wet, zal duidelijk zijn dat van dat inkomen de vaste lasten niet betaald kunnen worden.

Tweede lid

Dit lid geeft geen limitatieve opsomming van voorkomende noodzakelijke vaste lasten. Op individuele gronden dient vastgesteld te worden welke kosten noodzakelijk zijn om een (huur)woning aan te kunnen houden.

Derde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 5.7 Jongmeerderjarigen

Eerste lid

Voor jongmeerderjarigen die (bijzondere) bijstand aanvragen, geldt dat zij eerst een beroep moeten doen op de ouders. Daaronder worden ook stiefouders verstaan. Ouders zijn namelijk tot 21 jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen.

Tweede lid

In dit lid is bepaald wanneer het college er in ieder geval van uit mag gaan dat de jongmeerderjarige zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder(s) redelijkerwijs niet te gelde kan (of hoeft) te maken. Er is geen limitatief overzicht beoogd. Zo kan het college zich op het standpunt stellen dat het van belang is dat de jongmeerderjarige langere tijd voor de datum van de aanvraag niet meer op het adres van de ouder(s) woont. Er zal in de praktijk sprake zijn een (onvoorziene) situatie dat de jongmeerderjarige een beroep doet op bijzondere bijstand. Denk bijvoorbeeld aan het verlies van werk of het verbreken van een relatie.

Derde lid

Dit lid bepaalt waar de noodzakelijke kosten in ieder geval betrekking op hebben. Er is geen limitatief overzicht beoogd.

Vierde lid

Indien de jongmeerderjarige is aangewezen op zelfstandige huisvesting zal hij rekening moeten houden met de keuze die daarbij gemaakt wordt. Tevens wordt rekening gehouden met de eventuele huur-toeslag of woonkostentoeslag, die wordt in mindering gebracht op de bijzondere bijstand. De hoogte van de bijzondere bijstand voor deze kosten is gemaximeerd.

Vijfde lid

Zodra de leeftijd van 21 jaar wordt bereikt, bestaat er recht op een hogere bijstandsnorm.

Zesde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 6

§ 1 Kosten van medische aard

Artikel 6.1 Kosten bewassing en kledingslijtage

De meerkosten van bewassing en slijtage van kleding kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, mits de noodzaak middels een (medisch) advies is vastgesteld. Dergelijke meerkosten kunnen het gevolg zijn van incontinentie, het veelvuldig gebruik van medisch noodzakelijke zalf of het gebruik van een prothese. Indien belanghebbende gebruik maakt van aftrekposten bij de aangifte IB-belasting, kan het college de teveel verstrekte bijzondere bijstand terugvorderen.

Artikel 6.2 Meerkosten stoken

In het algemeen zijn stookkosten algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die bestreden moeten worden uit het eigen inkomen. Er kan een noodzaak voor hogere stookkosten zijn indien daar een medische noodzaak voor is. Belanghebbende kan bekend zijn met een aandoening waardoor de eigen lichaamstemperatuur niet op peil kan worden gehouden. In die gevallen zijn de meerkosten van het stoken uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Of er meerkosten als gevolg van een medische noodzaak zijn, moet in eerste instantie blijken uit het medisch advies. De adviseur kan de noodzaak aangeven voor een bepaalde omgevingstemperatuur en in welke ruimten dat vereist is. Het hoeft dus niet in alle gevallen te gaan om de hele woning. Het spreekt voor zich dat deze kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen als de hogere stookkosten betrekking hebben op een slecht geïsoleerde woning (CRVB:2013:1126 en CRVB:2012:BW9868).

Artikel 6.3 Dieetkosten

Aan de hand van een deskundigenadvies wordt vastgesteld of de kosten die zijn verbonden aan een dieet noodzakelijk zijn én meerkosten met zich meebrengen. Wordt voldaan aan deze twee voorwaarden, dan worden de (meer)kosten van dat dieet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten aangemerkt. Indien belanghebbende gebruik maakt van aftrekposten bij de aangifte IB-belasting, dan kan het college de teveel verstrekte bijzondere bijstand terugvorderen.

Artikel 6.4 Collectieve zorgverzekering

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 6.5 Maaltijdvoorziening

Iedereen heeft kosten in verband met zijn maaltijdvoorziening, die moeten dan ook bestreden worden uit het eigen inkomen. Voor de meerkosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt als de noodzaak voor maaltijdbereiding wordt vastgesteld. Het geen zin hebben in koken of de kookkunst niet machtig zijn, is geen indicatie voor bijstandsverlening. In Raalte is Apetito een leverancier van warme maaltijden. Binnen de gemeente zijn ook andere leveranciers actief, zoals restaurants en verzorgingshuizen. De prijzen van deze leveranciers zijn over het algemeen iets hoger dan de prijzen van Apetito. Het college gaat uit van de goedkoopste adequate voorziening. De prijzen die Apetito hanteert, zijn dan ook het uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van bijstand. Op dat bedrag worden de kosten van een maaltijd die een ieder heeft in mindering gebracht. Deze kosten worden berekend aan de hand van de Nibud Prijzengids.

§ 2 Eigen bijdragen

Artikel 6.6 Eigen bijdragen rechtsbijstand en griffierechten

Eerste en tweede lid

De eigen bijdrage wordt in principe verlaagd als de rechtzoekende alvorens een toevoeging aan te vragen gebruik maakt van de rechtshulp (bijv. Juridisch Loket) en in dat kader een diagnosedocument is opgesteld. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt in principe niet meer dan de lage eigen bijdrage die zou gelden als de belanghebbende gebruikt gemaakt zou hebben van rechtshulp zoals het Juridisch Loket (CRVB:2016:595). De hoogte van het griffierecht is afhankelijk van de hoogte van inkomen en vermogen van de rechtzoekende.

De regering is voornemens de gesubsidieerde rechtsbijstand (verder) te herijken. De plannen zijn om mogelijkheden te creëren tot individueel maatwerk in de Wet op de rechtsbijstand zoals een passende betalingsregeling (TK 2015/16, 31 753, nr. 118). Dit met het streven dat deze regeling gezien haar aard en doel, in het kader van de wet wordt beschouwd als een passende en toereikend voorliggende voorziening. Aanvragen voor de eigen bijdragen worden (dan) afgewezen op grond van art. 15 van de wet.

Derde en vierde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 6.7 Eigen bijdragen overig

Eerste lid

Als een beroep wordt gedaan op medische of paramedische zorg op grond van de Zvw, een indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz), een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget op grond van de Wmo 2015, dan wordt daar vaak een eigen bijdrage voor gevraagd. Het gaat om eigen bijdragen die de voorliggende voorziening zelf oproept of om eigen bijdragen die feitelijk uit een ‘eigen betaling’ bestaan omdat slechts een percentage van de kosten door de voorliggende voorziening worden vergoed. Uit CRVB:2017:1641 en RBOVE:2017:2813 blijkt dat de eigen bijdragen die voorliggende voorzieningen zelf oproepen niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De wetgever heeft zich hiermee impliciet uitgelaten over het niet noodzakelijk zijn van de kosten als bedoeld in art. 15 lid 1 tweede volzin van de wet. Volgens de vaste rechtspraak van de CRvB komen de zogeheten ‘eigen betalingen’ ook niet voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat de wetgever zich hiermee ook impliciet heeft uitgelaten over de noodzaak van de kosten als bedoeld in art. 15 lid 1 tweede volzin van de wet (bijv. CRVB:2012:BV1899 en CRVB:2016:198).

Tweede lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

§ 3 Overige kostensoorten

Artikel 6.8 Reiskosten

Algemeen

Dit artikel bevat de regels voor het verlenen van bijzondere bijstand voor reiskosten die worden gemaakt voor het bezoeken van familieleden. Daaronder worden verstaan: de echtgenoot van de aanvrager of diens eerste graad bloedverwanten. In het algemeen geldt dat iedereen reiskosten heeft of kan hebben in verband met verplaatsingen die verband houden met het afleggen van bezoeken. Dat zijn algemene voorkomende kosten van het bestaan die niet noodzakelijk zijn in de zin van de wet dan wel niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Dergelijke kosten moet iemand in beginsel zelf uit zijn inkomen bekostigen (CRVB:2005:AT6294, CRVB:2014:172 en CRVB:2011:BR4915). Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die meebrengen dat reiskosten noodzakelijk zijn én kunnen voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Reiskosten die verband houden met voorzieningen op grond van de Jeugdwet moeten in principe op grond van die wet worden aangevraagd. De Jeugdwet wordt als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening aangemerkt.

Eerste lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Tweede lid onder a, b, c en d

Onderdeel a betreft buitenwettelijk begunstigend beleid. Onderdeel b heeft betrekking op de reiskosten in verband met het afleggen van bezoeken aan de personen zoals genoemd die in het ziekenhuis verblijven. Onderdeel c heeft betrekking op de reiskosten in verband met het afleggen van bezoeken aan een in Nederland gedetineerd familielid. In onderdeel d is bepaald dat de reiskosten in verband met het bezoeken van de ISK in aanmerking voor bijzondere bijstand kunnen komen.

Derde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Vierde lid

Indien er sprake is van een voorliggende voorziening die passend en toereikend wordt geacht, bestaat er geen recht op bijzondere bijstand. Is belanghebbende beperkt in zijn mobiliteit, dan geldt de Wmo 2015 als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet. Ook kan een aanvullende collectieve zorgverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening voorliggend zijn op bijstandsverlening. Daarvoor geldt de voorwaarde dat belanghebbende over zo’n zorgverzekering beschikt én de kosten (deels) uit deze verzekering worden vergoed.

Vijfde lid

Is er geen sprake van een voorliggende voorziening dan moeten de kosten, conform artikel 35 van de wet, noodzakelijk zijn én ook voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Die kunnen betrekking hebben op de aard van de relatie. Denk bijvoorbeeld aan een ouder en een minderjarig kind. In CRVB:2012:BV1249 oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de reiskosten voor een bezoek aan een gedetineerd kind extra kosten zijn die kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Het spreekt voor zich dat dit mede afhankelijk is van de aard van de familierelatie, dat geldt overigens ook voor de frequentie van de bezoeken die als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt. Het dagelijks bezoeken van een minderjarige kind zal in het algemeen noodzakelijk kunnen zijn, terwijl voor een meerderjarige die in detentie verblijft volstaan zou kunnen worden met een bezoek van eens per maand.

Zesde lid

Dit lid bepaalt waar de hoogte van de bijzondere bijstand op wordt gebaseerd.

Zevende lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 6.9 Uitvaartkosten

Eerste lid

De kosten van de uitvaart vallen toe aan de nalatenschap van de overledene. Indien belanghebbende de nalatenschap vol heeft aanvaard, is hij verantwoordelijk voor die kosten. In het geval van meerdere erven, zijn alle erfgenamen naar rato verantwoordelijk voor de kosten. Het kan enige tijd duren voordat bekend is of de nalatenschap vol wordt aanvaard omdat bijvoorbeeld niet bekend is of er schulden zijn.

Tweede en derde lid

In de Nibud Prijzengids staan bedragen genoemd voor uitvaartkosten. Het gaat om prijzen die de algemene kosten betreffen bij een overlijden en de kosten van een begrafenis of crematie. Het college kan gemotiveerd afwijken van de gehanteerde bedragen.

Vierde lid

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 6.10 Kosten bewindvoering

Sinds 1 januari 2014 is de taakomschrijving van de bewindvoerder uitgebreid (Stb. 2013, 414). Daaraan is toegevoegd dat de bewindvoerder voor de rechthebbende alle handelingen kan uitvoeren die bijdragen aan een goede uitvoeren van de taken. Die bestaan in ieder geval uit het beheer en beschikking van de onder bewind staande goederen. Problematische schulden en verkwisting kunnen redenen zijn om beschermingsbewind uit te spreken. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt gebaseerd op de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Het spreekt voor zich dat alleen bijzondere bijstand mogelijk is indien de Kantonrechter een beschikking heeft afgegeven voor een beschermingsmaatregel. Het staat het college overigens wel vrij om bij twijfel een onderzoek in te stellen om te verifiëren of de uit de bewindvoering voortvloeiende werkzaamheden zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt verstrekt ook daadwerkelijk zijn gemaakt (r.o. 4.4 van CRVB:2010:BO4439). Blijkt deze twijfel terecht, dan kan het college onder meer gebruik maken van de sinds 1 januari 2014 in art. 1:449, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen mogelijkheid om bij wijziging van de omstandigheden opheffing van de onderbewindstelling te verzoeken.

Artikel 6.11 Overbruggingskosten

Eerste en tweede lid

Het uitgangspunt is dat belanghebbenden in principe zelf moeten zorgen dat de periode tot de eerste betaaldatum van de bijstandsuitkering wordt overbrugd. Pas als het college heeft vastgesteld dat hiertoe de middelen ontbreken én deze situatie redelijkerwijs niet voorzienbaar was, kan bijzondere bijstand worden verstrekt. In die gevallen gaat het om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Concreet moet hierbij worden gedacht aan:

• personen die na verlating door de partner plotseling zonder inkomen zitten;

• personen die van een weekbetaling overgaan naar een maandbetaling van de bijstand.

Het tweede lid bepaalt de hoogte van de zogeheten overbruggingsuitkering.

Derde lid

De vorm waarin de overbruggingsuitkering wordt verstrekt, is volgens de hoofdregel om niet. Dit geldt echter niet als er naar oordeel van het college sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin belanghebbende beschikte over voldoende middelen maar deze zijn voor andere doeleinden aangewend. De bijzondere bijstand wordt dan als lening verstrekt (art. 48 lid 2 onder b van de wet).

HOOFDSTUK 7

Artikel 7.1 Inwerkingtreding en citeertitel

Aanvragen om bijzondere bijstand die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels maar waar nog niet vóór inwerkingtreding op is besloten, worden beoordeeld op basis van het recht dat van toepassing was, tenzij deze beleidsregels gunstiger zijn. In het kader van het beginsel van de rechtszekerheid behoort het college het recht toe te passen wat het meest gunstig is voor belanghebbende.

Artikel 7.2 Bevoegdheid college

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.