Verordening domein sociaal gemeente Raalte

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening domein sociaal gemeente Raalte

De raad van de gemeente Raalte,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 oktober 2021, zaaknummer 76743-2021;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;

de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

de artikelen 6, 8, 8a, 8b, 9a, 10b, 18, 41, en 47 van de Participatiewet;

artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; en

de artikelen 108, 147 en 150 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de Wmo-raad en Adviesraad Werk en Inkomen;

Besluit:

Vast te stellen de Verordening domein sociaal gemeente Raalte:

Hoofdstuk 1. Inleiding omgekeerde verordening

Deze verordening geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:

  • Werken en participeren

  • Uitkeringen

  • Schuldhulpverlening

  • Gezond en veilig opgroeien

  • Vervoer naar school

  • Wonen in een veilige en gezonde omgeving

1.1 Waarom deze regels?

In Nederland vinden we het belangrijk dat:

  • mensen actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven of aan het werk kunnen gaan;

  • mensen een inkomen hebben waarmee ze hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen;

  • mensen hun financiën op orde hebben;

  • mensen een huishouding kunnen voeren en voor zichzelf kunnen zorgen;

  • mensen een geschikte en schone woonruimte hebben, waarin zij zo lang mogelijk zelfstandig en veilig kunnen wonen;

  • kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien en veilig kunnen reizen naar de school die voor hen toegankelijk is.

Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:

  • Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • Wet inburgering 2021;

  • Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs);

  • Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo);

  • Jeugdwet;

  • Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • Wet kinderopvang (Wko);

  • Gemeentewet.

De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld. De Wmo-raad en de Adviesraad Werk & Inkomen hebben over deze regels een advies gegeven.

1.2 Uitgangspunten

De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:

  • 1.

    zijn bedoeld om de doelen genoemd onder 1.1 te realiseren en knelpunten van inwoners op te lossen;

  • 2.

    zijn goed leesbaar;

  • 3.

    regelen niet meer dan nodig is;

  • 4.

    houden de administratieve lasten van inwoners en de gemeente zo laag mogelijk;

  • 5.

    kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor de inwoners;

  • 6.

    zijn onderling afgestemd op elkaar;

  • 7.

    respecteren de wettelijke regels, maar geven daar wel een invulling aan die nodig is om de doelen van de wetgever te realiseren of belangrijke internationale regels na te komen;

  • 8.

    passen bij de werkwijze van de gemeente om samen met de inwoner te kijken wat er nodig is en of dit past binnen de grondwaarden (doelen) van (een van de) verschillende wetten ('werken volgens de bedoeling').

1.3 Kernwaarden

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het realiseren van de genoemde doelen.

  • 2.

    Inwoners zetten zich in om deze doelen te bereiken.

  • 3.

    De gemeente helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociaal netwerk).

  • 4.

    Kwetsbare groepen, zoals kinderen en inwoners met een beperking, hebben extra hulp nodig om mee te doen aan de samenleving.

Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 14.

1.4 Artikel en wet

Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets terug te vinden is. Dat verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wetten dat artikel is gebaseerd. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 Gemeentewet). Ook wordt hiermee verwezen naar de bevoegdheid om maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen te stimuleren (108 Gemeentewet). Bij een aantal artikelen wordt de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er, wanneer er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op dat artikel van toepassing zijn. Bijvoorbeeld bij artikel 11.1 t/m 11.3 (over klachten). Dit gaat verder dan de algemene toepasselijkheid van de Awb op besluiten die op grond van deze verordening worden genomen.

1.5 Leeswijzer

Vanwege de leesbaarheid wordt in deze verordening steeds ‘hij’ en ‘zijn’ gebruikt. Waar ‘hij’ en ‘zijn’ staat, kan ook ‘zij’ en ‘haar’ of ‘die/hen/hun’ worden gelezen.

Alle bedragen in deze verordening zijn inclusief btw. Sommige bedragen worden in de toekomst aangepast, bijvoorbeeld vanwege de indexering. Als een bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd, staat dit in het artikel vermeld. Achter het bedrag staat dan tussen haakjes het jaartal van het jaar waarin dat bedrag geldt. Als dat een ander jaartal is, moet er rekening mee worden gehouden dat het bedrag waarschijnlijk is aangepast.

Hoofdstuk 2. De hulpvraag

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. Er wordt beschreven hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Voor bepaalde hulpvragen geldt soms een bijzondere route. Die wordt aan het einde van dit hoofdstuk genoemd. Hoe de gemeente omgaat met signalen en hulpvragen van andere personen over inwoners die hulp nodig hebben, wordt hier niet beschreven.

Kernwaarden

  • De gemeente maakt hulp makkelijk bereikbaar.

  • De hulpvraag van de inwoner staat centraal.

  • De gemeente gaat zorgvuldig om met de inwoner.

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk; de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De eigen mogelijkheden en de hulp van het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De gemeente vraagt niet meer informatie dan nodig is.

2.1 Contact opnemen met de gemeente

2.1.1 Stellen hulpvraag

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1. Inwoners die hulp nodig hebben kunnen contact opnemen met de gemeente. De inwoner kan contact opnemen op de volgende manieren:

    • Schriftelijk;

    • Mondeling;

    • Telefonisch;

    • Digitaal, via een e-mail.

  • 2. Een melding voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud of een IOAW-uitkering kan alleen digitaal worden gedaan bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) via www.werk.nl.

  • 3. Een melding voor een IOAZ-uitkering en een melding voor een uitkering en/of bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) moeten bij het Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz) Zwolle worden gedaan.

2.1.2 Uitnodiging gesprek

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1. In het geval van Wmo- en jeugdhulp registreert en bevestigt de gemeente de ontvangst van de hulpvraag en neemt deze in behandeling.

  • 2. De gemeente nodigt de inwoner uit voor een gesprek met een medewerker. In die uitnodiging staat waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek zal gaan. Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn (huisbezoek), als de inwoner dit wil of als dat van belang is voor de hulpvraag. Het gesprek kan ook telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is. Als de hulpvraag en de persoonlijke situatie van de inwoner voldoende bekend zijn bij de gemeente, kan de gemeente beslissen dat een gesprek niet nodig is.

  • 3. Als het gaat om een hulpvraag op het gebied van de Jeugdwet kan het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Raalte de hulpvraag in behandeling nemen. De gemeente werkt met het CJG samen.

  • 4. De gemeente wijst de inwoner op de mogelijkheid om in bepaalde gevallen (bij de Wmo en Jeugdwet) zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag. Dit noemen we een persoonlijk plan (Wmo) of familiegroepsplan (Jeugdwet).

  • 5. Als de inwoner een vraag heeft of informatie wil over maatschappelijke ondersteuning, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk of bijvoorbeeld inkomen kan hij terecht bij een onafhankelijke deskundige (cliëntondersteuner). De inwoner kan de cliëntondersteuner ook inschakelen als hij bijvoorbeeld graag wil dat iemand meegaat naar het gesprek, helpt met de voorbereiding hiervan of helpt met het indienen van een aanvraag. De cliëntondersteuner denkt altijd mee in het belang van de inwoner. De inwoner hoeft voor deze ondersteuning niet te betalen.

2.1.3 Gegevens

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek en/of het daaropvolgende onderzoek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet kan inzien of verkrijgen, dan wordt aan de inwoner gevraagd om die gegevens binnen een bepaalde termijn in te leveren. De inwoner levert alle gegevens in die nodig zijn voor het onderzoek en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.

2.2 Onderzoek na de melding

2.2.1 Doel onderzoek en procedure gesprek

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

Het doel van het onderzoek is om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag, van het effect dat de inwoner wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie. Het gesprek kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs. De gemeente kan de ouders, de vertegenwoordiger of de mantelzorger van de inwoner ook vragen zich te identificeren met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een persoonlijk plan of familiegroepsplan heeft gemaakt, betrekt de medewerker dit in het gesprek. Als de inwoner dat wil, kan hij iemand (bijvoorbeeld een familielid of een onafhankelijke cliëntondersteuner) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.

2.2.2 Onderzoek

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1. De medewerker onderzoekt:

    • a.

      De behoefte van de inwoner: wat is de hulpvraag en welk effect wil de inwoner bereiken?

    • b.

      De persoonlijke situatie van de inwoner: hoe ziet die eruit en wat betekent dit voor het gewenste effect?

    • c.

      De (on)mogelijkheden van de inwoner: (hoe) kan de inwoner zelf bijdragen aan de oplossing van het probleem?

    • d.

      De omgeving van de inwoner: welke hulp kan het sociaal netwerk of kunnen organisaties bieden?

    • e.

      Welke hulp er gegeven kan worden en in welke vorm: is dit een andere voorziening of hulp-op-maat? Kan er een persoonsgebonden budget (pgb) worden verstrekt? Moet de inwoner een bijdrage in de kosten betalen?

    • f.

      Of er contact nodig is met anderen over de persoonlijke situatie van de inwoner. Hierover wordt de inwoner altijd geïnformeerd.

  • 2. Als de inwoner mantelzorg krijgt, gaat de gemeente na of er maatregelen genomen moeten worden om die mantelzorger te ondersteunen.

  • 3. De medewerker informeert de inwoner over de mogelijkheden om de persoonlijke situatie van de inwoner te verbeteren.

  • 4. In het gesprek wijst de medewerker de inwoner op de vervolgprocedure en zijn rechten en plichten.

2.2.3 Verslag

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1. De medewerker maakt een verslag van het gesprek, als dit er is geweest, en van de uitkomsten van het onderzoek naar de hulpvraag en naar de persoonlijke situatie van de inwoner. In het geval van Wmo- en jeugdhulp betrekt de medewerker het persoonlijk plan of familiegroepsplan bij het verslag, als de inwoner dit plan heeft gemaakt.

  • 2. Indien van toepassing wordt bij Wmo-hulp de behoefte aan maatregelen om de mantelzorger te ondersteunen in het verslag verwerkt.

  • 3. Als het gaat om Wmo-hulp, stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner. De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven en het voor gezien ondertekenen. Als de inwoner hulp-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag. De gemeente ziet het verslag dan als een aanvraag. Het verslag is twee maanden geldig. De feiten en omstandigheden mogen dan in de tussentijd niet veranderd zijn.

  • 4. Als het gaat om Wmo- of jeugdhulp, kan de gemeente direct een ondersteuningsplan opstellen in plaats van een verslag.

2.3 Aanvraag

Niet elke aanvraag gaat precies op dezelfde manier. De verschillen staan hieronder beschreven.

2.3.1 Aanvraag

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)

  • 1. De inwoner dient een aanvraag in met een aanvraagformulier van de gemeente. Voor Wmo- en jeugdhulp geldt dat een verslag of ondersteuningsplan die ondertekend is door de inwoner, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, kan worden gezien als een aanvraag. Het doel van de aanvraag is om te bepalen of de gemeente hulp gaat verlenen en welke vorm die hulp heeft.

  • 2. Als het gaat om Wmo-hulp, kan de inwoner pas een aanvraag indienen als de gemeente klaar is met het onderzoek, zoals bedoeld in paragraaf 2.2. Behalve als de gemeente binnen zes weken na de hulpvraag nog niet klaar is.

  • 3. Melding en aanvraag worden op hetzelfde moment gedaan als het gaat om een bijstandsuitkering voor inwoners van 27 jaar of ouder of om het vervoer van kinderen naar school. Het gesprek met een medewerker vindt dan plaats nadat de aanvraag is ingediend.

  • 4. Als het gaat om een bijstandsuitkering kan de inwoner die jonger is dan 27 jaar pas een aanvraag indienen als er na de melding vier weken voorbij zijn gegaan. Behalve als de melding door gehuwden is gedaan en één van de echtgenoten 27 jaar of ouder is. Zij kunnen de melding en aanvraag op hetzelfde moment doen.

  • 5. De gemeente kan besluiten dat ook voor bepaalde andere vormen van hulp melding en aanvraag op hetzelfde moment worden gedaan. Inwoners kunnen dan bij de melding direct een aanvraag indienen. De gemeente kan besluiten dat een gesprek over hulpvraag niet nodig is. De melding en aanvraag worden direct afgehandeld. Alleen als er een reden voor is of op verzoek van de inwoner volgt een gesprek.

  • 6. Een aanvraag wordt ingediend bij de gemeente, behalve als het om een aanvraag voor een bijstandsuitkering gaat voor alle dagelijkse kosten (algemene bijstand voor levensonderhoud), een IOAW- en IOAZ-uitkering. De aanvragen voor een bijstandsuitkering en IOAW-uitkering worden digitaal ingediend bij het UWV (www.werk.nl). De aanvraag voor een IOAZ-uitkering en de aanvraag voor een uitkering en/of bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) worden bij het Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz) Zwolle ingediend.

  • 7. Een aanvraag voor leerlingenvervoer kan alleen digitaal worden gedaan via www.raalte.nl/leerlingenvervoer.

2.3.2 Voorwaarden voor hulp-op-maat

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1. Vraagt de inwoner hulp-op-maat? Dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      De hulp is noodzakelijk om (één van) de doelen van de in 1.1 genoemde wetten te bereiken;

    • b.

      De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociaal netwerk, mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen, organisaties of wettelijke regelingen; en

    • c.

      De hulp past bij het gewenste effect en de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 2. Voor sommige vormen van hulp zijn er in de wet of in deze verordening extra voorwaarden gesteld.

  • 3. De hulp-op-maat is niet luxer of duurder dan nodig en duurt niet langer dan nodig. De gemeente kiest daarom voor de goedkoopste voorziening die passend is om het probleem van de inwoner langdurig te verminderen of op te lossen.

  • 4. De gemeente kan hulp-op-maat weigeren als een inwoner iets (niet) heeft gedaan waardoor hij de hulpvraag zelf heeft veroorzaakt en hij deze had kunnen voorzien.

  • 5. De gemeente kan de hulp-op-maat weigeren als de inwoner onvoldoende meewerkt, waardoor de gemeente niet kan vaststellen of de voorziening noodzakelijk is.

2.3.3 Advisering

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)

De gemeente kan om een onafhankelijk (deskundigen)advies vragen als dit nodig is voor het onderzoek of voor de beoordeling van de melding en/of aanvraag, bijvoorbeeld een medisch advies.

2.3.4 Beoordelen aanvraag

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)

  • 1. Bij het beoordelen van de aanvraag betrekt de gemeente alle gegevens die van belang zijn. Het gaat onder meer om gegevens over:

    • a.

      De behoeften van de inwoner;

    • b.

      De (on)mogelijkheden van de inwoner;

    • c.

      De persoonlijke situatie van de inwoner;

    • d.

      De mogelijkheden van het sociaal netwerk, andere organisaties en de gemeente.

  • 2. Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente in principe de volgende stappen:

    Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.

    Stap 2: De gemeente stelt hierna vast welke problemen en beperkingen er precies zijn.

    Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.

    Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht) of met gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociaal netwerk, mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen, organisaties of wettelijke regelingen.

    Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.

  • 3. Voor iedere stap geldt dat de gemeente de deskundigheid inzet die nodig is om die stap goed te kunnen afronden. Is er bijzondere deskundigheid nodig? Dan zet de gemeente die in. De gemeente stelt de inwoner op de hoogte van welke deskundigheid er op welk moment nodig is en ingezet wordt.

2.3.5 Beslistermijn

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)

  • 1. De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen acht weken nadat de aanvraag is ontvangen. Gaat het om een aanvraag in het kader van de Wmo? Dan beslist de gemeente binnen twee weken nadat de aanvraag is ontvangen.

  • 2. De beslistermijn kan schriftelijk worden opgeschoven als de inwoner niet voldoende gegevens heeft verstrekt. De inwoner ontvangt hierover een brief van de gemeente. In deze brief noemt de gemeente een termijn waarbinnen de inwoner alsnog alle gegevens moet inleveren. De beslistermijn wordt verlengd met deze termijn.

  • 3. Als het de gemeente niet lukt om binnen de termijn genoemd in het eerste lid een besluit te nemen, kan zij deze termijn één keer verlengen. De inwoner ontvangt hierover een brief van de gemeente. In deze brief noemt de gemeente een nieuwe termijn waarbinnen het besluit wordt genomen. Gaat het om een aanvraag voor leerlingenvervoer? Dan duurt de nieuwe termijn maximaal vier weken.

2.4 Beslissing

2.4.1 Inhoud besluit

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)

  • 1. De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven (zie voor uitleg hoofdstuk 8)

  • 2. Geeft de gemeente de hulp in natura? Dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hulp inhoudt en waarvoor de hulp bedoeld is;

    • b.

      wanneer de hulp ingaat en hoe lang de hulp duurt;

    • c.

      hoe en, als dit bekend is, door wie de hulp wordt gegeven; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor de hulp gelden.

  • 3. Geeft de gemeente de hulp in de vorm van een pgb? Dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat het pgb inhoudt en waarvoor het pgb bedoeld is;

    • b.

      hoe hoog het pgb is;

    • c.

      wanneer het pgb ingaat en wanneer het pgb eindigt;

    • d.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord wordt; en

    • e.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor het pgb gelden.

  • 4. Geeft de gemeente de hulp in de vorm van geld? Dan wordt in het besluit in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel het geld wordt gegeven;

    • b.

      wanneer het geld wordt betaald;

    • c.

      hoe vaak het geld wordt betaald; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden.

  • 5. De gemeente informeert de inwoner in het besluit ook over een eventuele bijdrage in de kosten. Dit is de eigen bijdrage.

2.5 Uitzonderingen

2.5.1 Jeugdhulp via verwijzers

(Jeugdwet)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de jeugdige jeugdhulp krijgt, als de huisarts, jeugdarts en medisch specialist de jeugdige doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder.

  • 2. De gemeente zorgt ervoor dat de jeugdige dyslexiezorg krijgt, als de school de jeugdige doorverwijst naar een jeugdhulpaanbieder.

  • 3. De gemeente zorgt ervoor dat de jeugdige jeugdhulp krijgt, als er een kinderbeschermingsmaatregel is opgelegd door de rechter of een gecertificeerde instelling.

  • 4. De gemeente zorgt ervoor dat de jeugdige jeugdhulp krijgt, als de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting dit nodig vindt bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

  • 5. De gemeente zorgt ervoor dat de jeugdige jeugdhulp krijgt, als de gecertificeerde instelling dit nodig vindt bij de uitvoering van jeugdreclassering.

  • 6. De gemeente stuurt over de jeugdhulp bedoeld in dit artikel geen besluit per brief, behalve als de jeugdige en/of zijn ouders hierom vraagt/vragen.

2.5.2 Spoedeisende gevallen

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv)

  • 1. In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is. De gemeente kan afwijken van de normale procedure, als dat nodig is. Het kan gaan om de volgende (tijdelijke) hulp in afwachting van een onderzoek van de gemeente:

    • a.

      het bieden van hulp en zorg aan ouders en hun kinderen;

    • b.

      het vragen van een machtiging aan de kinderrechter voor gesloten jeugdhulp;

    • c.

      het bieden van een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      schuldhulpverlening;

    • e.

      vervoer naar school, of

    • f.

      het verstrekken van een voorschot op een uitkering die nog niet is toegekend.

  • 2. Er is sprake van een spoedeisend geval als de uitkomst van de normale procedure voor een aanvraag om hulp niet afgewacht kan worden.

Hoofdstuk 3. Werk en participatie

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering worden geholpen bij het vinden van passend werk als zij kunnen werken. Alle arbeid is in feite passend. We spreken van algemeen geaccepteerde arbeid: werk dat algemeen maatschappelijk aanvaard is. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke hulp de gemeente kan bieden bij het vinden van passend werk. De middelen die worden ingezet heten voorzieningen. Deze voorzieningen moeten op een goede manier worden verdeeld over verschillende doelgroepen. Hoe de voorzieningen worden verdeeld, wordt vooral bepaald door de kansen op betaald werk van de inwoners. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk gesproken over de tegenprestatie die kan worden gevraagd en over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving verbetert.

Kernwaarden:

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk; de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De eigen mogelijkheden en de hulp van het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De inwoner wordt zo goed mogelijk naar langdurig passend werk of participatie geleid.

  • Betaald werk gaat voor onbetaald werk en inkomensondersteuning van de gemeente.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

  • Iedereen doet mee aan de samenleving.

  • De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

3.1 Doelgroep

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente helpt de inwoners, genoemd in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet op weg naar werk. Het gaat onder andere om:

  • 1.

    Inwoners met een gemeentelijke uitkering die niet op eigen kracht en met de hulp van het sociaal netwerk, uitzendbureaus en andere organisaties de weg naar werk kunnen vinden.

  • 2.

    Inwoners die geen hulp kunnen krijgen van andere instanties, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) of werkgevers. Per geval beoordeelt de gemeente of er hulp wordt gegeven.

  • 3.

    Inwoners tot 27 jaar die geen werk en geen havo- of vwo-diploma of mbo-diploma vanaf niveau 2 hebben. De gemeente helpt hen een passende opleiding of passend werk te vinden, of leidt hen naar hulpverlening of zorg.

3.2 Samenwerking

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1.

    De gemeente werkt samen met Stichting Werk Raalte, UWV, gemeenten in de regio, onderwijsinstanties en andere organisaties om inwoners te helpen passend werk te vinden.

  • 2.

    De gemeente kan ervoor zorgen dat werkgevers ondersteund worden als zij inwoners die onder de doelgroep van de gemeente vallen, werk willen aanbieden.

3.3 Budget

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan voor de verschillende soorten voorzieningen subsidie- of budgetplafonds vaststellen. Een subsidie- of budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente aan een bepaalde soort voorziening per kalenderjaar kan uitgeven. Als dit plafond bereikt is, verstrekt de gemeente in dat kalenderjaar geen voorziening meer waarvoor dit plafond geldt. Voor wettelijke loonkostensubsidie en beschut werk kan geen budgetplafond worden vastgesteld.

3.4 Voorzieningen – werk

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1.

    De gemeente stemt de hulp aan de inwoner af op de positie op de arbeidsmarkt. Voor inwoners met een grote kans op betaald werk wordt andere hulp ingezet dan voor inwoners met een kleine kans op betaald werk.

  • 2.

    De gemeente biedt hulp aan in de vorm van voorzieningen. Het doel daarvan is het vinden of behouden van passend werk.

  • 3.

    Voorzieningen die de gemeente in ieder geval kan inzetten bij mensen met een kleine kans op betaald werk zijn:

    • a.

      sociale activering

    • b.

      werkervaringsplek

    • c.

      ontwikkeltraject

    • d.

      participatieplaats

    • e.

      beschut werk

    • f.

      indienstnemingssubsidie

    • g.

      loonkostensubsidie

  • Voorzieningen die de gemeente in ieder geval kan inzetten bij mensen met een grote kans op betaald werk zijn:

    • h.

      scholing

    • i.

      proefplaatsing

  • De gemeente kan ook nog andere voorzieningen inzetten, zoals:

    • j.

      hulp bij leer-werktraject

    • k.

      persoonlijke hulp.

  • 3.

    De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. Als dit het geval is, beoordeelt de gemeente welke voorziening zij inzet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar een aantal factoren, zoals de omstandigheden van de inwoner, zijn eventuele beperkingen, wettelijke verplichtingen, de beschikbaarheid van voldoende budget en eventuele zorgtaken. Met zorgtaken wordt bedoeld:

    • a.

      het zorgen voor kinderen tot 5 jaar; en

    • b.

      het verrichten van mantelzorg.

3.4.1 Plan van aanpak

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente stelt een plan van aanpak op. Hierin staat:

    • a.

      welke hulp de inwoner krijgt en waarvoor de hulp bedoeld is;

    • b.

      welke afspraken er met de inwoner worden gemaakt over de hulp en over de eigen acties van de inwoner om dichterbij werk te komen;

    • c.

      wat het tijdspad is; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden.

  • 2. De gemeente betrekt de inwoner bij het opstellen van het plan van aanpak. De gemeente laat in het plan van aanpak zien wat de inbreng van de inwoner is.

Voorzieningen voor inwoners met een kleine kans op betaald werk

3.4.2 Sociale activering

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan een inwoner die een kleine kans heeft op werk, zinvolle activiteiten aanbieden die de inwoner dichter bij werk brengen. Dit heet sociale activering. Vrijwilligerswerk is hier een voorbeeld van. Hoelang dit duurt hangt af van de mogelijkheden en vaardigheden van de inwoner.

  • 2. Het doel van sociale activering is om inwoners te helpen weer grip op hun leven te krijgen, sociale contacten op te bouwen en/of moeilijkheden op weg naar werk te overwinnen. Hierdoor wordt de kans op betaald werk uiteindelijk vergroot.

  • 3. Het werk mag niet leiden tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en mag ook geen oneerlijke concurrentie met andere organisaties veroorzaken.

3.4.3 Werkervaringsplek

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan een inwoner die een kleine kans heeft op werk en/of nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt een werkervaringsplaats aanbieden.

  • 2. Het doel van een werkervaringsplaats is om de inwoner met behoud van uitkering op een werkplek werkervaring op te laten doen of te leren functioneren in een werkomgeving.

  • 3. In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval afgesproken welk doel de werkervaringsplek heeft en hoe de begeleiding plaatsvindt.

  • 4. De werkervaringsplek duurt minimaal drie maanden en kan tot maximaal twaalf maanden worden verlengd. Dit betekent dat een werkervaringsplek niet langer dan één jaar duurt.

  • 5. Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

3.4.4

(vervallen)

3.4.5 Participatieplaats

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. Als een inwoner een bijstandsuitkering voor levensonderhoud heeft, maar een kleine kans heeft op werk en voorlopig niet aan het werk kan, kan de gemeente hem een participatieplaats aanbieden. De inwoner moet 27 jaar of ouder zijn.

  • 2. Het doel van een participatieplaats is om de kans op betaald werk te vergroten. De inwoner kan langdurig met behoud van uitkering op een bepaalde werkplek werken en doet zo werkervaring op. Het moet gaan om werkzaamheden die passend zijn en speciaal voor de inwoner zijn bedacht.

  • 3. De gemeente, de werkgever en de inwoner leggen de participatieplaats vast in een schriftelijke overeenkomst. De participatieplaats duurt maximaal 2 jaar.

  • 4. De inwoner kan na iedere periode van 6 maanden een premie van € 100,- ontvangen. Een voorwaarde voor de premie is dat de inwoner voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op werk. De gemeente beoordeelt dit.

  • 5. Het werk mag niet leiden tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en het werk mag ook geen oneerlijke concurrentie met andere organisaties veroorzaken.

3.4.6 Beschut werk

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. Als het UWV heeft vastgesteld dat een inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan zijn mogelijkheden, biedt de gemeente een beschutte werkplek aan. Hierbij gelden de voorwaarden uit de Participatiewet.

  • 2. De gemeente zet zich ervoor in dat het aantal beschutte werkplekken dat de gemeente volgens het rijk jaarlijks moet realiseren, gerealiseerd wordt.

  • 3. Het doel van beschut werk is om inwoners die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, een veilige werkplek te bieden.

  • 4. De gemeente biedt de volgende voorzieningen aan, zodat een inwoner beschut kan werken:

    • a.

      aanpassing van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken;

    • c.

      aanpassingen in het werktempo, de arbeidsduur of de werkbegeleiding.

3.4.7 Loonkostensubsidie buiten de wettelijke doelgroep

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. Als de gemeente het noodzakelijk vindt, kan de gemeente een loonkostensubsidie verstrekken aan inwoners die buiten de wettelijke doelgroep vallen en geen recht hebben op loonkostensubsidie (artikel10c en 10d Participatiewet).

  • 2. De loonkostensubsidie is maximaal 50% van de loonkosten voor maximaal 12 maanden en kan verlengd worden tot maximaal 24 maanden.

  • 3. De loonkostensubsidie wordt alleen gegeven als dit geen oneerlijke concurrentie veroorzaakt en er geen medewerkers verdrongen worden op de arbeidsmarkt.

  • 4. De loonkostensubsidie wordt niet gegeven als de werkgever al gebruikmaakt van een andere regeling voor financiële hulp bij het aannemen van de werknemer, of als het aannemelijk is dat de inwoner ook zonder loonkostensubsidie voor dat werk kan worden aangenomen.

3.4.8 Wettelijke loonkostensubsidie

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen.

  • 2. Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een beperking in dienst te nemen en werkgevers een vergoeding te geven voor productieverlies.

  • 3. De gemeente stelt vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Om te bepalen hoe productief de inwoner op de werkplek zal zijn (welke loonwaarde hij heeft), past de gemeente de loonwaardemethode Dariuz Works of een soortgelijk instrument toe. De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van het inkomen dat inwoner op de werkplek zou kunnen verdienen op basis van de cao van de werkgever, afgezet tegen de mogelijkheden van de inwoner om het werk te kunnen doen.

Voorzieningen voor inwoners met een grote kans op betaald werk

3.4.9 Scholing

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan een inwoner een scholingstraject aanbieden, als die scholing nodig is om de stap te zetten naar passend werk voor een langere periode. Dit artikel geldt niet als de inwoner jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen.

  • 2. De scholing past bij de capaciteiten van de inwoner en vergroot de kansen van de inwoner op de arbeidsmarkt.

  • 3. De gemeente bepaalt de vorm en de duur van de scholing. De scholing is bij voorkeur een praktijkgerichte opleiding of training.

3.4.10 Proefplaatsing

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan een inwoner voor een proefperiode tijdelijk laten werken bij een werkgever, terwijl de inwoner zijn uitkering behoudt.

  • 2. Het doel van de proefplaatsing is om te zien of de inwoner geschikt is voor het werk en om de werkgever te helpen een indruk te krijgen van de geschiktheid van de inwoner. Tijdens deze proefperiode blijft de inwoner zijn uitkering ontvangen.

  • 3. In een schriftelijke overeenkomst tussen de inwoner, werkgever en de gemeente wordt in ieder geval afgesproken wat het doel van de proefplaatsing is, hoelang de proefplaatsing duurt, wat de werkzaamheden en werktijden zijn en hoe de begeleiding plaatsvindt.

  • 4. De proefplaatsing is alleen mogelijk als deze leidt tot een dienstverband van minimaal 6 maanden, als de inwoner geschikt blijkt te zijn voor het werk.

  • 5. De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de werkzoekende goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Als de proefplaatsing niet wordt omgezet in een dienstverband, moet de werkgever uitleggen wat hij heeft gedaan om de werknemer te begeleiden.

  • 6. De proefplaatsing duurt maximaal 2 maanden. De proefplaatsing kan eenmalig met maximaal 4 maanden worden verlengd als dit noodzakelijk is voor de werkgever om een goed beeld van de geschiktheid van de inwoner te krijgen.

  • 7. Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en dat er geen oneerlijke concurrentie ontstaat met andere organisaties.

  • 8. De gemeente weigert de toestemming voor de proefplaatsing als kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder proefplaatsing voor het werk kan worden aangenomen.

  • 9. Als het werk tijdens de proefplaatsing wordt onderbroken vanwege ziekte, wordt deze periode niet meegerekend in de maximale proefperiode.

Andere voorzieningen

3.4.11 Hulp bij een leer-werktraject

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan een inwoner die een leer-werktraject nodig heeft, helpen om de stap richting werk te zetten (artikel 10f van de PW). Deze hulp is bedoeld voor:

    • a.

      jongeren van 16 of 17 jaar oud die nog onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen volgens de Leerplichtwet 1969; of

    • b.

      jongeren van 18 tot 27 jaar oud die geen havo- of vwo-diploma of mbo-diploma vanaf niveau 2 hebben gehaald.

  • 2. Extra hulp wordt alleen geboden wanneer de hulp die de school of werkgever al biedt niet voldoende is.

3.4.12 Persoonlijke hulp bij werk 

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan een inwoner persoonlijke hulp aanbieden als de inwoner extra begeleiding nodig heeft om aan het werk te kunnen gaan of om zijn werk goed te kunnen doen.

  • 2. Het doel van de persoonlijke hulp is om de werknemer te helpen zijn werk goed te kunnen doen.

  • 3. Persoonlijke hulp bij werk als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt overeenkomstig de bepalingen van 3.4A

3.4.13 Andere voorzieningen en vergoedingen

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan andere voorzieningen inzetten als dat nodig is om de kans op werk te vergroten.

  • 2. De gemeente kan de kosten vergoeden die de inwoner moet maken bij deelname aan een voorziening of bij betaald of onbetaald werk.

3.4.14 Vernieuwende projecten

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan afwijken van de bepalingen uit dit hoofdstuk, als dat nodig is om met een experiment te onderzoeken of inwoners sneller of voor een langere periode aan het werk kunnen gaan of beter de stap naar werk kunnen zetten.

  • 2. De duur van zo’n afwijking is ten hoogste drie jaar. Deze periode kan worden verlengd, als de verordening vanwege een succesvol experiment wordt gewijzigd. De duur kan dan worden verlengd tot aan het moment waarop de aangepaste verordening in werking treedt.

3.4.15 Kinderopvang

(PW, IOAW, IOAZ, Wko)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat er passende kinderopvang beschikbaar is:

    • a.

      als de inwoner meedoet aan een activiteit die nodig is om dichter bij de arbeidsmarkt te komen of om aan het werk te gaan; en

    • b.

      opvang niet mogelijk is binnen het sociaal netwerk van de inwoner.

  • 2. De inwoner die kinderopvangtoeslag ontvangt, kan voor de kosten van kinderopvang die voor zijn rekening blijven, van de gemeente een bijdrage krijgen, als hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de inwoner heeft een gemeentelijke uitkering of een Anw-uitkering en de kinderopvang is nodig om mee te kunnen doen aan een activiteit van de gemeente die de inwoner dichter bij werk brengt (een voorziening), of

    • b.

      de inwoner volgt voltijds HBO- of universitair onderwijs, voortgezet onderwijs of vavo-onderwijs, en

    • c.

      de kinderopvang vindt plaats in een geregistreerd kindercentrum of gastouderbureau.

  • 3. De gemeente legt in beleidsregels vast welke aanvullende voorwaarden gelden en wat de hoogte van de vergoeding is.

3.4.16 Uitstroompremie

  • 1. De gemeente kan eenmalig een uitstroompremie toekennen aan een inwoner die langdurig werkloos is en duurzaam uitstroomt naar werk dat algemeen geaccepteerd is. Hierdoor heeft de inwoner geen recht meer op een uitkering van de gemeente.

  • 2. Langdurig werkloos betekent dat iemand gedurende 12 maanden of langer afhankelijk is geweest van een uitkering van de gemeente.

  • 3. De gemeente beschouwt de uitstroom als duurzaam wanneer de inwoner minimaal 6 maanden geen uitkering nodig heeft gehad.

  • 4. De hoogte van de uitstroompremie is als volgt:

    • a.

      € 500,- voor een alleenstaande;

    • b.

      € 600,- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 750 voor een echtpaar.

  • 5. De premie kan worden aangevraagd vanaf de 7e maand na het begin van het nieuwe werk en moet binnen 18 maanden na het begin van het nieuwe werk zijn aangevraagd.

  • 6. Als de persoon binnen de termijn van lid 3 naar een andere gemeente verhuist, blijft de gemeente verantwoordelijk voor de betaling van de uitstroompremie

3.4A Bijzondere regels bij voorzieningen – werk

3.4A1 Administratief proces loonkostensubsidie

3.4.17 Aanvraagproces loonkostensubsidie

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente geeft uit zichzelf of op verzoek loonkostensubsidie aan werkgevers die van plan zijn een dienstverband aan te gaan met een inwoner die valt onder de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 10d Participatiewet). Als een aanvraag wordt gedaan, zijn de punten 2 tot en met 5 van dit artikel van toepassing.

  • 2. Bij een beschikking op aanvraag stuurt de gemeente de beslissing naar de aanvrager (de werkgever of de persoon) en naar andere betrokkenen (werkgever of de persoon die niet de aanvraag heeft ingediend).

  • 3. Als het gaat om een inwoner die nog niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, wordt een aanvraag voor loonkostensubsidie ook gezien als een aanvraag om te bepalen of de persoon ervoor in aanmerking komt (artikel 10c, eerste lid, onder a van de Participatiewet).

  • 4. De gemeente bepaalt de loonwaarde binnen 4 weken na ontvangst van de aanvraag, tenzij er in overleg met de werkgever gebruik wordt gemaakt van artikel 10d lid 5 Participatiewet.

  • 5. De gemeente neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.

3.4A.2 Procedure persoonlijke hulp bij werk en overige voorzieningen

3.4.18 Voorwaarden toekenning persoonlijke hulp bij werk en overige voorzieningen

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan persoonlijke hulp bij werk en andere voorzieningen bieden aan een inwoner met een arbeidsbeperking.

  • 2. Bij het bieden van persoonlijke hulp bij werk en overige voorzieningen gelden extra voorwaarden, namelijk:

    • a.

      De inwoner moet tot de doelgroep behoren en minimaal 18 jaar oud zijn, tenzij hij naar het voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs is gegaan.

    • b.

      De inwoner kan niet werken zonder deze hulp.

    • c.

      De werkgever biedt een dienstverband aan van minimaal 6 maanden, met een werktijd van minimaal 12 uur per week of er is zicht op zo'n arbeidscontract.

    • d.

      Het is geen taak die onder de verantwoordelijkheid van de werkgever valt volgens de Arbowet.

    • e.

      Het betreft geen normaal hulpmiddel dat kan worden meegenomen of normaal is binnen een organisatie.

    • f.

      Er is volgens de gemeente geen sprake van een werkplekaanpassing die normaal gesproken van de werkgever kan worden verlangd; en

    • g.

      De kosten van de voorziening(en) zijn volgens de gemeente redelijk. Dit betekent dat de kosten in verhouding staan tot de maatschappelijke voordelen van uitstroom naar werk.

3.4.19 Aanvraagprocedure persoonlijke hulp bij werk en overige voorzieningen

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. Een aanvraag voor persoonlijke hulp bij werk en andere voorzieningen kan worden ingediend bij de gemeente door de inwoner zelf of door zijn werkgever. De gemeente kan hiervoor een aanvraagformulier beschikbaar stellen.

  • 2. De gemeente bespreekt met de inwoner (en als het nodig is met de werkgever) welke hulp of voorziening(en) nodig is om aan het werk te kunnen gaan.

  • 3. De gemeente onderzoekt zo snel mogelijk, maar op zijn laatst binnen 4 weken na de aanvraag, de mogelijkheden en behoeften aan hulp van de inwoner.

  • 4. Als het nodig is voor de inwoner, onderzoekt de gemeente ook de mogelijkheden om samen te werken met andere organisaties, zoals op het gebied van gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen. Dit is om ervoor te zorgen dat er een goed afgestemde hulpverlening wordt geboden die gericht is op het kunnen gaan werken.

  • 5. Als het nodig is voor de beoordeling van de aanvraag, kan de gemeente advies vragen aan een deskundige.

  • 6. De gemeente maakt zo snel mogelijk na afronding van het onderzoek een verslag van de resultaten van het onderzoek.

  • 7. Op basis van het onderzoek neemt de gemeente een besluit en stuurt dit naar de inwoner en, als het van toepassing is, naar de werkgever.

3.4.20 Inhoud beschikking persoonlijke hulp bij werk en overige voorzieningen

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente geeft in een beschikking voor persoonlijke hulp of een andere voorziening in ieder geval aan:

    • a.

      Welke persoonlijke hulp of andere voorziening wordt verstrekt.

    • b.

      Als er subsidie wordt verstrekt, wat het bedrag van de subsidie is.

    • c.

      Hoelang de hulp wordt gegeven en in welke hoeveelheid.

    • d.

      Op welke momenten de hulp of voorziening wordt gegeven.

    • e.

      Als de toekenning anders is dan wat is aangevraagd, wat de reden hiervan is.

    • f.

      Welke andere hulp of voorziening belangrijk is en hoe de inwoner hierbij kan worden geholpen.

  • 2. Als de gemeente een aanvraag voor persoonlijke hulp of een andere voorziening afwijst omdat er al een andere voorziening bestaat, wordt in de brief vermeld om welke voorziening het gaat.

3.4A.3 Bijzondere regels bij persoonlijke hulp bij werk

3.4.21 Persoonlijke hulp bij werk

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan persoonlijke hulp bieden bij werk in de vorm van jobcoaching als dienst (in natura). Dit betekent dat er een jobcoach kan worden ingezet, die ofwel in dienst is van de gemeente, of werkzaam is bij een andere organisatie waar de gemeente de jobcoaching heeft ingekocht.

  • 2. De gemeente kan ook persoonlijke hulp bij werk aanbieden in de vorm van een subsidie (geldbedrag) aan werkgevers voor:

    • a.

      Jobcoaching door een jobcoach, die zowel binnen of buiten het bedrijf werkt; of

    • b.

      Werkbegeleiding door iemand die al in het bedrijf werkt.

  • 3. Deze persoonlijke hulp bij werk kan ook aangeboden worden bij een proefplaatsing, een leer- werktraject of om aan het werk te kunnen gaan in een betaalde baan.

3.4.22 Bijzondere regels toekenning persoonlijke hulp bij werk

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De aanvraag voor persoonlijke hulp bij werk moet worden ingediend binnen 8 weken nadat de inwoner is begonnen met werken. Dit hoeft niet als op dat moment de noodzaak voor deze hulp met een geldige reden nog niet bekend is.

  • 2. De gemeente neemt een besluit op basis van de persoonlijke situatie van de inwoner, waarbij gekeken wordt naar de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke hulp die nodig is.

3.4.23 Jobcoaching

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. Een jobcoach die persoonlijke hulp bij werk biedt, moet aan de volgende kwaliteitseisen voldoen:

    • a.

      De jobcoach heeft minimaal Hbo werk- en denkniveau.

    • b.

      De jobcoach heeft een opleiding gevolgd voor jobcoaching.

    • c.

      De jobcoach is geregistreerd in het Register Loopbaancoach (voormalig Noloc Jobcoach) of het NVS-Beroepenregister voor jobcoaches en/of is werkzaam bij een organisatie met een Blik op werk of Oval Keurmerk, of heeft een jobcoach erkenning van het UWV.

    • d.

      De jobcoach heeft ervaring op het gebied van jobcoaching.

    • e.

      De jobcoach heeft kennis van de specifieke doelgroep met een arbeidsbeperking, (de ontwikkelingen op) de regionale arbeidsmarkt en de regionale sociale kaart.

    • f.

      De jobcoach zorgt ervoor dat zijn kennis en vaardigheden up-to-date blijven en investeert in na- en bijscholing.

  • 2. Er is een uitzondering op de gestelde voorwaarden in lid 1 voor situaties waarin een werknemer met een baan en bijbehorende jobcoach bij de gemeente komt, bijvoorbeeld door verhuizing of vanuit een stageplek vanuit het VSO/PRO onderwijs. De jobcoach moet binnen 1 jaar alsnog voldoen aan de eisen zoals gesteld in lid 1.

  • 3. De inzet van jobcoaching wordt bepaald op basis van de volgende begeleidingsregimes:

    • -

      Licht: het eerste jaar 6% van de overeengekomen werkuren, het tweede jaar 3%, en vanaf het derde jaar en daarna 3%.

    • -

      Midden: het eerste jaar 10% van de overeengekomen werkuren, het tweede jaar 5%, en vanaf het derde jaar en daarna 3%.

    • -

      Intensief: het eerste jaar 15% van de overeengekomen werkuren, het tweede jaar 7,5%, en vanaf het derde jaar en daarna 6%.

  • 4. De gemeente kan afwijken van de in lid 3 bedoelde maximale percentages als de ondersteuning in verhouding staat tot het doel dat wordt bereikt met de inwoner die een baan aanneemt.

  • 5. Als de gemeente zelf jobcoaches in dienst heeft of gecontracteerd heeft, biedt de gemeente deze als eerste aan.

  • 6. Voordat de gemeente de jobcoaching stopt, wordt onderzocht of dit mogelijk is. Als de werkgever en de inwoner het eens zijn met het stopzetten van de jobcoaching, hoeft er geen onderzoek te worden gedaan.

3.4.24 Jobcoaching als dienst (in natura)

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan op eigen initiatief of op verzoek jobcoaching als dienst (in natura) aanbieden.

  • 2. Bij aanvragen voor jobcoaching als dienst en bij de voorbereiding van een besluit op de aanvraag gelden ook de regels zoals beschreven in de artikelen 3.4.18 tot en met 3.4.23.

3.4.25 Subsidie voor het organiseren van jobcoaching

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan op aanvraag een subsidiebedrag geven aan de werkgever voor het organiseren van jobcoaching.

  • 2. Het bedrag voor het organiseren van jobcoaching kan worden gegeven met gebruik van de artikelen 3.4.18 tot en met 3.4.23, als;

    • a.

      De jobcoaching bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een gestructureerde begeleiding van de persoon die tot de doelgroep behoort, met als doel hem te helpen bij het uitvoeren van zijn taken. Dit wordt vastgelegd in een coachingsplan.

    • b.

      De omvang en kwaliteit van de jobcoaching moet passend zijn.

    • c.

      De continuïteit van de jobcoaching wordt gegarandeerd.

    • d.

      De persoon voor wie de subsidie wordt aangevraagd, is hiervan op de hoogte en stemt schriftelijk in met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.

  • 3. De gemeente kan voor jobcoaching een maximumbedrag per uur gebruiken, dat voldoende is om een jobcoach in te schakelen. De tarieven voor het betreffende jaar worden door het college bekendgemaakt.

  • 4. Met goedkeuring van zowel de werkgever als de inwoner voor wie de subsidie wordt verleend, kan de jobcoach ook:

    • a.

      Hulp bieden gericht op het vinden van werk; of

    • b.

      Samen met andere voorzieningen hulp bieden bij de overgang van werk naar werk en van werk naar onderwijs.

3.4.26 Werkbegeleiding in het bedrijf (interne werkbegeleiding)

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. Als een inwoner uit de doelgroep extra begeleiding nodig heeft om goed te kunnen werken, kan de gemeente een subsidiebedrag geven aan de werkgever. Dit bedrag dekt de extra kosten die nodig zijn voor het organiseren van werkbegeleiding in het bedrijf.

  • 2. De gemeente kan op eigen initiatief of na aanvraag van de werkgever een training aanbieden om een of meer medewerkers te leren hoe ze werkbegeleiding kunnen bieden aan inwoners die behoren tot de doelgroep.

3.4A.4 Bijzondere voorwaarden bij andere voorzieningen

3.4.27 Vervoersvoorziening voor mensen met een beperking
  • 1. Als iemand vanwege een beperking niet zelfstandig naar zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan reizen, kan de gemeente een vervoersvoorziening toekennen. Deze voorziening kan zowel in de vorm van een dienst (in natura) als een vergoeding in geld worden gegeven.

  • 2. De gemeente biedt een vervoersvoorziening aan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      De inwoner kan vanwege zijn beperking niet zelfstandig reizen of gebruikmaken van het openbaar vervoer.

    • b.

      Het vervoer is beperkt tot het reizen tussen huis en werkplek.

  • 3. Het bedrag hangt af van het aantal werkdagen en is gebaseerd op het in de markt gangbare tarief voor een taxi of ander vervoermiddel.

  • 4. Als de werkgever al een vergoeding voor het vervoer aan de werknemer betaalt, dan wordt dit bedrag afgetrokken van het bedrag voor de vervoersvoorziening.

(PW, IOAW, IOAZ)

3.4.28 Bijzondere voorwaarden noodzakelijke intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan inwoners met arbeidsvermogen die moeite hebben met zien, horen of bewegen een voorziening in de vorm van een intermediaire activiteit toekennen, zoals een doventolk of voorleeshulp.

3.4.29 Bijzondere voorwaarden meeneembare voorzieningen

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente kan een meeneembare voorziening toekennen als dit nodig is voor de inwoner om te kunnen werken.

  • 2. Er is geen vaste lijst van voorzieningen. In principe kan elk product als een meeneembare voorziening worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde ervan voor het werk aantoonbaar is.

  • 3. De meeneembare voorziening wordt normaal gesproken in bruikleen verstrekt. In bijzondere gevallen kan de gemeente besluiten de voorziening in eigendom te geven.

3.4.30 Bijzondere voorwaarden werkplekaanpassingen

(PW, IOAW, IOAZ)

De gemeente kan een aanpassing van de werkplek toekennen aan een inwoner als dit nodig is om zijn of haar werk te doen.

3.5 Tegenprestatie

3.5.1 Doel van de tegenprestatie

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De gemeente legt een inwoner met een gemeentelijke uitkering een tegenprestatie op als de gemeente dit een passende manier voor de inwoner vindt om iets terug te doen voor de samenleving.

  • 2. Het doel van de tegenprestatie is dat de inwoner zich inzet voor de samenleving als reactie op de inspanningen van de gemeente voor de inwoner.

3.5.2 Inhoud en voorwaarden van de tegenprestatie

(PW, IOAW, IOAZ)

  • 1. De tegenprestatie:

    • a.

      mag het vinden van betaald werk niet in de weg zitten;

    • b.

      is niet direct gericht op vergroten van de kans op betaald werk;

    • c.

      is niet bedoeld als voorziening om passend werk te vinden of behouden, en

    • d.

      leiden niet tot verdringing van werknemers en tot oneerlijke concurrentie.

  • 2. De werkzaamheden die als tegenprestatie kunnen worden opgedragen:

    • a.

      zijn geen werkzaamheden die als betaald werk worden gedaan binnen de organisatie waarvoor de inwoner de tegenprestatie uitvoert;

    • b.

      zijn activiteiten die maatschappelijk nuttig zijn, maar waarvoor geen beloning kan worden gevraagd.

  • 3. Bij het opleggen van een tegenprestatie houdt de gemeente rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de mogelijkheden, persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van de inwoner;

    • b.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de inwoner;

    • c.

      of de inwoner vrijwilligerswerk doet of andere activiteiten die maatschappelijk zinvol zijn, en

    • d.

      of de inwoner al deelneemt aan voorzieningen van de gemeente gericht op werk.

  • 4. De gemeente kan het verlenen van mantelzorg zien als tegenprestatie.

  • 5. De gemeente legt geen tegenprestatie op als er geen geschikte werkzaamheden zijn. In dat geval beoordeelt de gemeente binnen een redelijke termijn opnieuw of er geschikte werkzaamheden zijn die kunnen dienen als tegenprestatie.

3.5.3 Omvang van de tegenprestatie

(PW, IOAW, IOAZ)

De tegenprestatie heeft een omvang van gemiddeld twaalf uur per week.

3.6 Meedoen in de samenleving

Inwoners die vanwege een beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hulp nodig hebben om mee te doen in de samenleving (participatie), kunnen op aanvraag hulp-op-maat krijgen. Zij moeten wel aan de voorwaarden van artikel 2.3.2 en artikel 5.1 voldoen. De hulp moet onder andere langdurig nodig zijn en een passende bijdrage leveren voor de inwoners, zodat zij in staat zijn om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Hierna staan de vormen van hulp die de gemeente in ieder geval kan geven.

3.6.1 Dagbesteding (ondersteuning in groepsverband)

(Wmo)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de dag goed in te vullen hulp-op-maat kunnen krijgen (dagbesteding). Dat houdt in dat inwoners onder begeleiding één of meer dagdelen per week mee kunnen doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere groepsactiviteiten.

  • 2. De gemeente zorgt voor het vervoer naar en van de plek waar de inwoners deelnemen aan een activiteit van de gemeente om de dag in te vullen als:

    • a.

      de inwoner vanwege een beperking niet in staat is zelfstandig deze plek te bereiken; en

    • b.

      de inwoner niet met hulp vanuit het sociaal netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier kan worden begeleid.

3.6.2 Persoonlijke begeleiding (ondersteuning individueel)

(Wmo)

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de normale dagelijkse activiteiten te doen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Dat houdt in dat inwoners in meerdere of mindere mate begeleid worden bij deze activiteiten (persoonlijke begeleiding). Het betekent dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider kan ook helpen bij vaak terugkerende activiteiten, zoals het structureren van de dag, het doen van de administratie en het beheren van de financiën. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over, maar kan als dat nodig is wel de regie overnemen.

3.6.3 Verplaatsen dicht bij huis

(Wmo)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking onvoldoende kunnen verplaatsen hulp-op-maat kunnen krijgen. Dat houdt in dat inwoners geholpen worden bij het vervoer dicht bij huis. Zo kunnen zij zelfstandig blijven en meedoen met sociale, recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten en zelf de dagelijkse boodschappen doen. Die hulp kan bijvoorbeeld bestaan uit het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met het plaatselijk (collectief) vervoerssysteem of het in gebruik geven van een vervoersmiddel.

  • 2. De hulp op maat is gericht op:

    • a.

      het zich verplaatsen rondom de woning;

    • b.

      het zich verplaatsen over een langere afstand dicht bij huis van de inwoner. Hiermee wordt 25 kilometer rondom de woning van de inwoner bedoeld.

  • 3. Voor het plaatselijk (collectief) vervoerssysteem geldt:

    • a.

      een kilometergrens van 1500 kilometer per jaar.

    • b.

      dat de inwoner een instaptarief en een reizigerstarief per kilometer is verschuldigd. Dit wordt betaald aan de aanbieder. Het college stelt de tarieven vast in nadere regels.

    • c.

      dat de inwoner het plaatselijk (collectief) vervoerssysteem niet mag gebruiken voor het vervoer naar de dagbesteding.

  • 4. De gemeente kan in individuele gevallen afwijken van de 25-kilometergrens (tweede lid, onderdeel b) en de 1500-kilometergrens (derde lid, onderdeel a).

  • 5. Voor het geschikt maken van de eigen auto door een autoaanpassing wordt maximaal één keer per zeven jaar een reële vergoeding verstrekt.

3.6.4 Verplaatsen in en om de woning

(Wmo)

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking niet kunnen verplaatsen in en om de woning, hulp-op-maat kunnen krijgen. Dat houdt in dat de inwoner bijvoorbeeld een rolstoel kan krijgen die geschikt is voor dagelijks zittend gebruik.

3.6.5 Vervanging vervoersmiddel en rolstoel

(Wmo)

Als de gemeente eerder een hulpmiddel voor vervoer of een rolstoel heeft verstrekt en deze moet worden vervangen, doet de gemeente dit alleen als het hulpmiddel voor vervoer:

  • a.

    technisch is afgeschreven;

  • b.

    verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om, of

  • c.

    geen oplossing meer is voor de problemen die de inwoner ervaart bij het verplaatsen in en om de woning of het verplaatsen dichtbij huis.

Hoofdstuk 4. Gezond en veilig opgroeien

Jongeren in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van jongeren, hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. In deze verordening spreken we niet over jongeren, maar over jeugdigen, net zoals dat in de Jeugdwet is gedaan. Hiermee bedoelen we kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben.

Kernwaarden:

  • De jeugdige moet gezond en veilig kunnen opgroeien.

  • De ouder(s) is (zijn) zelf verantwoordelijk, de gemeente ondersteunt als dat nodig is.

  • De eigen mogelijkheden en de hulp van het sociaal netwerk van de jeugdige gaan voor.

  • De gemeente stemt de hulp af op de jeugdige en zijn ouders en zorgt voor goede aansluiting met andere hulp.

  • De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • Vrij toegankelijke jeugdhulp gaat voor hulp-op-maat.

4.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp

(Jeugdwet)

  • 1. Bij het bieden van hulp houden de gemeente en de jeugdhulpverlener rekening met het geloof, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en de ouder(s).

  • 2. Alle hulp is gericht op het versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouder(s) en hun sociaal netwerk.

  • 3. De gemeente betrekt de wensen van de jeugdige en zijn ouder(s) bij de keuze welke jeugdhulp wordt ingezet.

  • 4. Pleegouders kunnen voor hulp in eerste instantie bij de pleegzorgorganisatie terecht. Als het nodig is, kan de pleegzorgorganisatie extra hulp vragen aan de gemeente.

  • 5. Kan het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met hulp vanuit het sociaal netwerk bereikt worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is? Dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het Centrum voor jeugd en gezin (CJG) of door een jeugdwelzijnsorganisatie. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp? Dan wordt een individuele voorziening (hulp-op-maat) ingezet.

  • 6. Voor de beoordeling en toekenning van jeugdhulp maakt de gemeente gebruik van het Afwegingskader.

4.2 Vrij toegankelijke jeugdhulp

(Jeugdwet)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat jeugdigen zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. De volgende vormen van hulp zijn vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen verwijzing en/of een besluit van de gemeente nodig.

    • a.

      informatie en advies door het CJG;

    • b.

      activiteiten zoals trainingen, cursussen en themabijeenkomsten (CJG);

    • c.

      ondersteuning door vrijwilligers;

    • d.

      jeugdgezondheidszorg (GGD);

    • e.

      jongerenwerk;

    • f.

      (school)maatschappelijk werk;

    • g.

      individuele- en gezinsondersteuning (CJG);

    • h.

      vertrouwenspersoon;

    • i.

      Veilig Thuis IJsselland: De Rijksoverheid biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 2. De gemeente zorgt ervoor dat signalen over zorgen bij opgroei- en opvoedingsproblemen zo vroeg mogelijk worden opgevangen en dat daar ook zo vroeg mogelijk hulp voor wordt geboden. Waar mogelijk biedt de gemeente jeugdhulp op vrijwillige basis.

4.3 Niet vrij toegankelijke jeugdhulp (hulp-op-maat)

(Jeugdwet)

De volgende vormen van hulp zijn niet vrij toegankelijk (hulp-op-maat). De jeugdige heeft hiervoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig

  • a.

    begeleiding individueel;

  • b.

    begeleiding groep

  • c.

    persoonlijke verzorging

  • d.

    specialistische diagnostiek en behandeling;

  • e.

    dyslexiezorg;

  • f.

    vervoer van de jeugdige van en naar de plek waar jeugdhulp wordt aangeboden;

  • g.

    verblijf;

  • h.

    spoedzorg met en zonder verblijf;

  • i.

    pleegzorg;

  • j.

    forensische zorg;

  • k

    gesloten jeugdzorg.

4.4 Overgang van 18- naar 18+

(Jeugdwet)

  • 1. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat jeugdigen uit de jeugdhulp ondersteund blijven worden als ze 18 jaar worden. Dat wil zeggen dat de gemeente zorgt voor een plan voor de jeugdige op alle belangrijke leefgebieden.

  • 2. Dit plan besteedt in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen:

    • a.

      scholing, werk of participatie;

    • b.

      wonen;

    • c.

      inkomen;

    • d.

      zorg en ondersteuning;

    • e.

      vrije tijd;

    • f.

      het netwerk van de jeugdige.

  • 3. Het is mogelijk dat de jeugdhulp wordt verlengd. Dit kan maximaal tot de dag dat de jeugdige 23 jaar wordt. Deze verlenging is dan een onderdeel van het plan.

4.5 Afstemming met andere vormen van hulp

(Jeugdwet)

De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jeugdige of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken maakt de gemeente afspraken met onder andere:

  • partijen in het kader van gezondheidszorg;

  • gecertificeerde instellingen;

  • instellingen die voorschoolse voorzieningen aanbieden;

  • onderwijsinstellingen voor primair-, voortgezet- en speciaal onderwijs;

  • het samenwerkingsverband;

  • het CJG;

  • de afdelingen Wmo en Participatiewet van de gemeente. Het belang van de jeugdige en/of zijn ouder(s) staat hierbij centraal. De gemeente maakt hierbij gebruik van het Afwegingskader.

Hoofdstuk 5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving

Inwoners met een beperking en/of met langdurige psychische of psychosociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen wonen. De gemeente heeft de taak om inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten en in de huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente aan deze inwoners kan geven.

Kernwaarden:

  • Inwoners met een beperking moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en leven in de eigen leefomgeving.

  • De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk; de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De eigen mogelijkheden en de hulp van het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

  • De gemeente maakt de hulp makkelijk bereikbaar.

5.1 Uitgangspunten en voorwaarden

(Wmo)

  • 1.

    De gemeente zet zich ervoor in dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de normale dagelijkse activiteiten kunnen uitvoeren, een eigen huishouding kunnen voeren en voldoende kunnen meedoen in de maatschappij.

  • 2.

    Inwoners kunnen op aanvraag hulp-op-maat op basis van de Wmo krijgen, als ze voldoen aan de voorwaarden van de Wmo, artikel 2.3.2 en van dit hoofdstuk. De hulp moet langdurig nodig zijn en een passende bijdrage leveren, zodat inwoners zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

  • 3.

    De gemeente hoeft niet altijd hulp-op-maat geven. De gemeente geeft geen hulp als:

    • a.

      de voorziening niet grotendeels op de inwoner is gericht;

    • b.

      de voorziening alleen een therapeutisch doel heeft;

    • c.

      de aanvraag ziet op een voorziening die al eerder aan de inwoner is verstrekt op grond van een wettelijke bepaling of regeling. Het moet dan gaan om een voorziening waarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Dit geldt niet als:

      • -

        de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om, of

      • -

        de eerder verstrekte voorziening geen oplossing meer is voor de problemen die de inwoner ervaart;

    • d.

      de inwoner de voorziening zelf al heeft gerealiseerd, geaccepteerd of gekocht voordat de gemeente een besluit heeft genomen. Dit is anders als de gemeente daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend.

5.2 Zelfstandig en veilig wonen

5.2.1 Geschikte woning

(Wmo)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen als het normale gebruik van de woning door een beperking niet mogelijk is. De hulp-op-maat houdt in dat de woning bereikbaar, bruikbaar en toe- en doorgankelijk wordt gemaakt.

  • 2. Als de woning niet of alleen tegen zeer hoge kosten aangepast kan worden, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een geschikte woning, als deze beschikbaar is en een verhuizing binnen een redelijke en/of medisch aanvaardbare termijn mogelijk is. De inwoner kan dan een geldbedrag krijgen voor de verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning.

  • 3. De gemeente stelt het bedrag waarbij het primaat van verhuizen wordt beoordeeld en de hoogte van de verhuiskostenvergoeding vast in nadere regels.

  • 4. De gemeente verstrekt niet altijd hulp-op-maat in de vorm van een woningaanpassing of nagelvast hulpmiddel. De gemeente geeft geen hulp-op-maat in de volgende situaties:

    • a.

      De problemen die de inwoner ervaart bij het normale gebruik van de woning zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt.

    • b.

      De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerswoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning of een ADL-clusterwoning.

    • c.

      De inwoner woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort, bijvoorbeeld een seniorencomplex, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte, zoals elektrische deuropeners.

    • d.

      Het gaat om voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder veel meerkosten meegenomen kunnen worden.

    • e.

      De inwoner is zonder dringende reden verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning.

    • f.

      De inwoner heeft een indicatie voor verhuizing naar een zorginstelling op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), behalve als de inwoner ervoor heeft gekozen om met zijn indicatie thuis te blijven wonen en de Wlz-zorg thuis ontvangt.

    • g.

      De inwoner is verhuisd naar een woning die niet de meest geschikte woning is op dat moment om de beperkingen van de inwoner te verminderen of weg te nemen, tenzij de gemeente daar toestemming voor heeft verleend.

    • h.

      De inwoner heeft zijn hoofdverblijf niet in de aan te passen woning.

  • 5. Een woonvoorziening die een eerder verstrekte woonvoorziening vervangt, kan alleen worden verstrekt, als:

    • a.

      de eerder verstrekte woonvoorziening technisch is afgeschreven;

    • b.

      de eerder verstrekte woonvoorziening verloren is gegaan buiten de schuld van de inwoner om, of als

    • c.

      de woonvoorziening geen oplossing meer is voor de woonproblemen van de inwoner.

5.2.2 Een schone en leefbare woning

(Wmo)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen als hij door een beperking zijn woning niet schoon en leefbaar kan houden. De hulp-op-maat is alleen bedoeld voor de ruimten die gericht zijn op het normale gebruik van de woning.

  • 2. De hulp-op-maat houdt in dat de inwoner de volgende voorziening kan krijgen:

    • a.

      hulp bij het huishouden: deze hulp is vooral gericht op het uitvoeren en overnemen van de huishoudelijke taken.

    • b.

      ondersteuning gericht op het huishouden: deze hulp is er vooral op gericht om samen met de inwoner de huishoudelijke taken te organiseren en uit te voeren.

  • 3. Als er in het huishouden van de inwoner minderjarige kinderen zijn, kan de hulp-op-maat ook bestaan uit het overnemen van de gebruikelijke zorg voor deze kinderen. Deze hulp is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp is te overbruggen.

5.2.3 Beschermd wonen

(Wmo)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van beschermd wonen. De inwoner moet deze woonvorm nodig hebben als gevolg van psychische of psychosociale problemen. Beschermd wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving.

  • 2. Voor inwoners die hulp-op-maat in de vorm van beschermd wonen nodig hebben, gelden de regels die zijn vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeenteraad van de gemeente Deventer uit 2015.

5.2.4 Maatschappelijke opvang

(Wmo)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Deze opvang is bedoeld voor de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. Dit als gevolg van psychische of psychosociale problemen of de dreiging van huiselijk geweld.

  • 2. Voor inwoners die hulp-op-maat in de vorm van maatschappelijke opvang nodig hebben, gelden de regels die zijn vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeenteraad van de gemeente Deventer uit 2015.

5.3 Mantelzorg

Een mantelzorger zorgt onbetaald voor iemand die een beperking heeft. Hij heeft met deze persoon een persoonlijke band. Mantelzorgers vervullen een belangrijke rol. Daarom investeert de gemeente in de ondersteuning van mantelzorgers om overbelasting te voorkomen. Ook heeft de gemeente aandacht voor erkenning en waardering van deze groep.

5.3.1 Ondersteuning mantelzorger

(Wmo)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die mantelzorg krijgen, hulp-op-maat kunnen krijgen als hun mantelzorgers niet meer in staat zijn om de mantelzorg vol te houden of om te voorkomen dat zij overbelast raken.

  • 2. De hulp-op-maat houdt in dat de mantelzorgtaken worden overgenomen om de mantelzorger tijdelijk te ontlasten.

5.3.2 Mantelzorgwaardering

(Wmo)

  • 1. De gemeente heeft aandacht voor de mantelzorgers van inwoners.

  • 2. De gemeente waardeert de inzet van mantelzorgers voor inwoners met een beperking. Het doel van de mantelzorgwaardering is om het belang van mantelzorgers voor de samenleving te onderstrepen.

  • 3. De mantelzorgwaardering bestaat in ieder geval uit het jaarlijks te organiseren dag van de mantelzorger.

Hoofdstuk 6. Vervoer naar school

Ieder kind heeft recht op onderwijs dat bij zijn mogelijkheden past en dat aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders. Soms is de afstand van huis naar school te groot voor het kind of kan het kind vanwege zijn beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan een beroep doen op leerlingenvervoer. In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de gemeente ouders kan ondersteunen bij het vervoer van hun kind naar school.

Kernwaarden

  • Kinderen hebben recht op onderwijs dat bij hun mogelijkheden past.

  • Kinderen moeten veilig kunnen reizen naar de school die voor hen toegankelijk is.

  • De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • De gemeente versterkt de zelfredzaamheid van de ouders en kinderen.

6.1 Uitgangspunten

(Llv)

  • 1.

    Ouders zijn er zelf verantwoordelijk voor dat het kind naar school gaat. De gemeente beoordeelt op aanvraag van de ouders of zij hulp van de gemeente kunnen krijgen bij het vervoer van hun kind naar school. De hulp van de gemeente heet een vervoersvoorziening. Het kan gaan om een vergoeding voor reiskosten of om aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het is mogelijk dat ouders van kinderen op de basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage. De eigen bijdrage is nooit hoger dan de werkelijke kosten van het vervoer.

  • 2.

    Als de ouders een vervoersvoorziening krijgen en het kind wordt meerderjarig en is handelingsbekwaam, wordt de vervoersvoorziening niet langer aan de ouders verstrekt. Het kind kan dan zelf een vervoersvoorziening aanvragen en krijgen als hij aan de voorwaarden voldoet.

  • 3.

    Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning of de opstapplaats van het kind en de dichtstbijzijnde toegankelijke school, via de kortste veilige route. Is het vervoer naar een school die verder van de woning gelegen is van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper? Dan kan de gemeente aan de ouders vragen of zij ermee instemmen dat het kind naar die school wordt vervoerd.

6.2 Onderzoek

(Llv)

  • 1.

    De gemeente onderzoekt of ouders een vervoersvoorziening kunnen krijgen en zo ja, welke voorziening nodig is. De gemeente bekijkt met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook onderzoekt de gemeente of er begeleiding nodig is bij het reizen.

  • 2.

    De gemeente kan bij het onderzoek het ondersteuningsplan betrekken. Dit plan is vastgesteld door het samenwerkingsverband van scholen, na overleg met de gemeente.

  • 3.

    Gaat het kind naar de basisschool? Dan bekijkt de gemeente hoe hoog het jaarinkomen van de ouders is. Dat is nodig om te bepalen of de ouders een eigen bijdrage moeten betalen.

6.3 Voorwaarden

6.3.1 Vervoersvoorziening

(Llv)

  • 1. De gemeente verstrekt aan ouders een vervoersvoorziening, als het kind in de gemeente Raalte woont en:

    • a.

      minimaal vier jaar oud is, of minimaal drie jaar oud is als het om een doof of slechthorend kind gaat dat speciaal onderwijs volgt; en

    • b.

      door een structurele beperking niet zelfstandig met het openbaar vervoer of met de fiets kan reizen, maar begeleiding of aangepast vervoer nodig heeft.

  • 2. De gemeente verstrekt aan ouders ook een vervoersvoorziening, als het kind in de gemeente Raalte woont en:

    • a.

      minimaal vier jaar oud is, of minimaal drie jaar oud is als het om een doof of slechthorend kind gaat dat speciaal onderwijs volgt;

    • b.

      naar de basisschool gaat of speciaal onderwijs volgt; en

    • c.

      de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer van de woning of de opstapplaats van het kind afligt; of

    • d.

      het kind naar een school gaat die verder weg is gelegen dan die dichtstbijzijnde toegankelijke school, en de ouders in een brief aangeven dat ze ernstige bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs of de richting van die dichter bij gelegen school.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing als het kind op een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs zit en voortgezet onderwijs volgt.

  • 4. De gemeente vindt het belangrijk om kinderen die op een school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs zitten en gebruikmaken van aangepast vervoer te stimuleren om zelf naar school te fietsen of met het openbaar vervoer naar school te reizen. Daarom kan de gemeente een vergoeding voor het gebruik van de fiets of een vergoeding voor het openbaar vervoer aan de ouders van deze kinderen verstrekken, als de verwachting is dat het kind zelfstandig met de fiets of het openbaar vervoer kan reizen. Deze vergoeding komt dan in de plaats van het aangepast vervoer.

  • 5. Ouders krijgen geen vergoeding voor het vervoer van hun kind, als het kind meereist met een andere ouder die van de gemeente een vergoeding krijgt voor het vervoer van zijn eigen kind.

6.3.2 Vergoeding voor de reiskosten van een begeleider

(Llv)

  • 1. De gemeente verstrekt aan ouders een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider, als de ouders voor dit kind een vervoersvoorziening krijgen en het kind:

    • a.

      op 1 augustus van het schooljaar waarin deze voorziening wordt gevraagd jonger is dan negen jaar en de ouders hebben aangetoond dat het kind niet zelf met het openbaar vervoer naar school kan reizen of naar school kan fietsen; of

    • b.

      door een structurele beperking niet zelf met het openbaar vervoer naar school kan reizen of naar school kan fietsen.

  • 2. Als een begeleider meerdere kinderen begeleidt, beperkt de gemeente de vergoeding tot de reiskosten van één begeleider.

6.3.3 Bijzondere regeling voor weekend- en vakantievervoer

(Llv)

  • 1. De gemeente verstrekt aan ouders die in de gemeente Raalte wonen een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer als het kind speciaal onderwijs volgt en hierdoor in een internaat of pleeggezin moet verblijven. De vervoersvoorziening bestaat uit:

    • a.

      het weekendvervoer van het kind van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug, eenmaal per weekend, behalve als de weekenden vallen in een schoolvakantie.

    • b.

      het vakantievervoer van het kind van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer. De schoolvakantie moet in de schoolgids van de school worden genoemd.

  • 2. De regels uit de andere artikelen van dit hoofdstuk gelden ook voor het weekend- en vakantievervoer, behalve artikel 6.4.1, tweede lid, onderdeel a.

6.4 Vorm en hoogte

6.4.1 Vervoersvoorziening

(Llv)

  • 1. De gemeente stemt de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school? Dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het openbaar vervoer (eventueel met begeleiding). Het kind kan gebruikmaken van aangepast vervoer als dat nodig is. Maar ouders kunnen er in dat geval ook voor kiezen om het kind zelf te vervoeren (eigen vervoer) als zij daarvoor toestemming van de gemeente hebben.

  • 2. Aangepast vervoer is nodig als:

    • a.

      het kind met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder wordt ingekort;

    • b.

      openbaar vervoer naar school ontbreekt en het kind niet met de fiets naar school (kan ook niet met begeleiding);

    • c.

      het kind begeleiding nodig heeft, maar niet begeleid kan worden door de ouders of anderen, of wanneer de begeleiding grote nadelen heeft voor het gezin en een andere oplossing niet mogelijk is;

    • d.

      het kind een structurele beperking heeft waardoor hij niet met de fiets of het openbaar vervoer kan reizen (ook niet met begeleiding).

  • 3. Als het kind begeleiding nodig heeft, worden alleen de vervoerskosten vergoed die verbonden zijn aan deze begeleiding. De vervoerskosten worden berekend over de kilometers die het kind aflegt.

6.4.2 Hoogte van de vervoersvoorziening

(Llv)

  • 1. De hoogte van een vergoeding van de gemeente is afhankelijk van de vorm van de vervoersvoorziening en de reisafstand van de woning of opstapplaats van het kind naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school, via de kortste veilige route. Om de reisafstand te meten, gebruikt de gemeente de routeplanner van de ANWB.

  • 2. De vergoeding voor het gebruik van de fiets wordt berekend op basis van een kilometervergoeding voor de fiets. De hoogte van deze vergoeding is € 0,10 per kilometer (schooljaar 2023-2024).

  • 3. De vergoeding voor het openbaar vervoer wordt berekend op basis van de kosten van het openbaar vervoer. De gemeente houdt rekening met de kortingen die voor het kind binnen het openbaar vervoer kunnen gelden

  • 4. De vergoeding die ouders ontvangen als zij het kind zelf vervoeren (eigen vervoer), wordt als volgt berekend:

    • a.

      op basis van een kilometervergoeding voor de fiets als de gemeente vindt dat het kind kan fietsen naar school, maar toch toestemming aan de ouders heeft gegeven om het kind zelf te vervoeren.

    • b.

      op basis van de kosten van het openbaar vervoer als de gemeente vindt dat het kind met het openbaar vervoer naar school kan reizen, maar toch toestemming aan de ouders heeft gegeven om het kind zelf te vervoeren; of

    • c.

      op basis van een kilometervergoeding voor de auto in alle andere gevallen. De hoogte van deze vergoeding is € 0,42 per kilometer (schooljaar 2023-2024).

  • 5. De gemeente past de bedragen van de kilometervergoedingen in het tweede en vierde lid jaarlijks aan (indexering). De gemeente volgt daarbij de wijzigingen die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aan de gemeente doorgeeft. De gewijzigde bedragen gaan in vanaf het nieuwe schooljaar.

  • 6. Als de ouders meerdere kinderen tegelijk met de auto vervoeren, verstrekt de gemeente eenmaal de kilometervergoeding voor de auto.

  • 7. Als de ouders recht hebben op andere (gedeeltelijke) vergoedingen voor de reiskosten van het kind, trekt de gemeente deze vergoedingen af van de vergoeding die de gemeente geeft. Bij aangepast vervoer brengt de gemeente dan een bedrag bij de ouders in rekening. Dit is de eigen bijdrage.

6.4.3 Bijzondere regeling vervoer naar basisschool

(Llv)

  • 1. Is het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar hoger dan € 28.800 (schooljaar 2023-2024)? Dan trekt de gemeente per kind de kosten voor de eerste zes kilometer met het openbaar vervoer af van de vergoeding aan de ouders. Het gaat om de kosten voor het gebruik van een OV-chipkaart of een andere OV-betaalmogelijkheid door het kind en een eventuele begeleider. Ook als er geen openbaar vervoer beschikbaar is of als er geen gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer, trekt de gemeente dit bedrag af van de vergoeding. De gemeente houdt rekening met de kortingen die voor het kind binnen het openbaar vervoer kunnen gelden. Bij aangepast vervoer moeten de ouders dit bedrag aan de gemeente betalen (eigen bijdrage).

  • 2. Is de reisafstand meer dan 20 kilometer? Dan betalen ouders een eigen bijdrage per kind. Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per kind per schooljaar berekend en hangt af van het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar:

    Jaarinkomen schooljaar 2023-2024 (in euro’s)

    Eigen bijdrage per schooljaar 

    (in euro’s)

    0 – 36.900

    Geen eigen bijdrage

    36.900 – 43.650

    170

    43.650 – 50.400

    750

    50.400 – 56.700

    1.390

    56.700 – 64.800

    2.035

    64.800 – 71.100

    2.730

    71.100 en meer

    Voor elke extra 5.000:655 erbij

  • 3. De gemeente past de bedragen van de inkomensgrenzen in het eerste en tweede lid en de bedragen van de eigen bijdrage in het tweede lid, jaarlijks aan (indexering). De gemeente volgt daarbij de wijzigingen die de VNG aan de gemeente doorgeeft. De gewijzigde bedragen gaan in vanaf het nieuwe schooljaar.

  • 4. Als het kind vanwege een structurele beperking op ander vervoer dan openbaar is aangewezen of vanwege een structurele beperking niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, geldt de regeling in dit artikel niet. De ouders van het kind betalen geen eigen bijdrage.

  • 5. Het tweede lid geldt alleen als het kind naar een reguliere basisschool gaat en dus niet als het kind naar een speciale school voor basisonderwijs gaat.

  • 6. De gemeente stopt de vervoersvoorziening als de ouders de eigen bijdrage niet (langer) betalen aan de gemeente.

6.5 Ingangsdatum en duur van de vervoersvoorziening

(Llv)

Een vervoersvoorziening gaat niet eerder in dan de datum waarop de gemeente de aanvraag heeft ontvangen. Voor aangepast vervoer geldt dat de vervoersvoorziening zo snel mogelijk na het besluit van de gemeente ingaat.

Hoofdstuk 7. Inkomen en schulden

Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen, heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen, kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste extra’s geregeld. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.

Kernwaarden:

  • De eigen mogelijkheden en de hulp van het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • Voorkomen is beter dan genezen.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

  • De gemeente heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • De gemeente versterkt de zelfredzaamheid van de inwoner.

  • Iedereen doet mee aan de samenleving.

7.1 Minimabeleid

In deze paragraaf wordt beschreven waar de gemeente rekening mee houdt bij het maken van beleid om armoede en schulden in de gemeente te voorkomen en tegen te gaan.

7.1.1 Wat wil de gemeente?

(PW, Wgs, Gemeentewet)

  • 1. De gemeente wil dat inwoners met een laag inkomen en weinig vermogen hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen en kunnen meedoen aan de samenleving.

  • 2. De gemeente biedt inwoners die moeite hebben om rond te komen of schulden hebben hulp aan bij het op orde krijgen van hun financiën. Het doel van die hulp is dat inwoners blijvend een gezonde financiële huishouding krijgen.

  • 3. De gemeente werkt bij het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden zoveel mogelijk samen met andere organisaties. De gemeente stimuleert initiatieven die gericht zijn op het bestrijden van armoede en het voorkomen en tegengaan van schulden.

  • 4. De gemeente legt in een beleidsplan vast hoe het minimabeleid voor een bepaalde periode ingevuld wordt. De gemeente geeft daarbij aan welke groepen kwetsbare inwoners op welke manier financieel worden ondersteund.

  • 5. De gemeente richt het minimabeleid zo in dat inwoners met een inkomen net boven de bijstandsnorm voldoende ondersteund worden en dat betaald werk krijgen voor inwoners met een gemeentelijke uitkering zo min mogelijk leidt tot een inkomensval.

  • 6. De gemeente betrekt bij het maken van het minimabeleid naast inkomen ook andere leefdomeinen, zoals onderwijs, maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

7.2 Bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. In deze paragraaf worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt als zij de regels over bijzondere bijstand uit de Participatiewet toepast.

7.2.1 Vangnet

(PW)

  • 1. De gemeente biedt bijzondere bijstand aan als een financieel vangnet voor inwoners die geen beroep kunnen doen op de eigen mogelijkheden of op andere voorzieningen. Bijzondere bijstand is ervoor bedoeld dat inwoners met een laag inkomen en weinig vermogen noodzakelijke uitgaven kunnen betalen. Het gaat dan om uitgaven die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald.

  • 2. Voor bijzondere bijstand gelden de vermogensgrenzen zoals bepaald in artikel 34 Pw.

  • 3. Het vorige lid geldt niet voor de inkomenstoeslag (paragraaf 7.4).

  • 4. Bij het beoordelen van een aanvraag voor bijzondere bijstand betrekt de gemeente de kernwaarden en de doelen van het gemeentelijke minimabeleid.

7.3

(vervallen)

7.4 Inkomenstoeslag

Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de inkomenstoeslag bedoeld. Deze toeslag kan jaarlijks worden aangevraagd. Met deze toeslag wordt het inkomen aangevuld. In deze paragraaf staat beschreven voor welke inwoners de inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.

7.4.1 Doelgroep en voorwaarden

(PW)

  • 1. De inkomenstoeslag is bedoeld voor een inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd, die op de dag van de aanvraag:

    • a.

      in een ononderbroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag een inkomen heeft gehad dat lager is dan 110% van de bijstandsnorm;

    • b.

      minder vermogen heeft dan de toepasselijke vermogensgrens;

    • c.

      geen uitzicht heeft op verbetering van het inkomen, en

    • d.

      de afgelopen 12 maanden niet eerder een individuele inkomenstoeslag heeft ontvangen.

  • 2. Als de inwoner deelneemt aan een minnelijke schuldregeling of een schuldregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), gaat de gemeente ervan uit dat zijn inkomen lager is dan 110% van de bijstandsnorm. Dit geldt niet als de inwoner een saneringskrediet heeft. In dat geval mag het besteedbaar inkomen niet hoger zijn dan 110% van de bijstandsnorm.

7.4.2 Hoogte van de toeslag

(PW)

  • 1. De inkomenstoeslag is per kalenderjaar:

    • a.

      voor een alleenstaande: 39% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: 50,14% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande;

    • c.

      voor gehuwden zonder kinderen: 39% van de bijstandsnorm voor gehuwden.

    • d.

      voor gehuwden met kinderen: 46,84% van de bijstandsnorm voor gehuwden.

  • 2. Als één van de echtgenoten geen recht heeft op de inkomenstoeslag, krijgt de ander het bedrag dat voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor het eerste en tweede lid geldt dat de situatie op de datum van aanvraag de hoogte van de inkomenstoeslag bepaalt.

7.5 Regeling Meedoen voor kinderen

Kinderen vormen een belangrijke én kwetsbare groep waar de gemeente zich verantwoordelijk voor voelt. De gemeente heeft maatregelen genomen om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen en weinig vermogen te helpen mee te doen aan maatschappelijke activiteiten. Deze maatregelen samen vormen de Regeling Meedoen voor kinderen. In deze paragraaf staat beschreven voor wie de Regeling Meedoen is bedoeld en welke voorwaarden er gelden.

7.5.1 Doelgroep en voorwaarden

(Gemeentewet)

  • 1. De Regeling Meedoen voor kinderen is bedoeld voor het kind uit de gemeente Raalte van 0 tot en met 17 jaar van wie het gezin moet rondkomen van een inkomen dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm en minder vermogen heeft dan de toepasselijke vermogensgrens.

  • 2. Als het gezin van het minderjarige kind deelneemt aan een minnelijke schuldregeling of een schuldregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), gaat de gemeente ervan uit dat het inkomen lager is dan 120% van de bijstandsnorm. Dit geldt niet als het gezin een saneringskrediet heeft. In dat geval mag het besteedbaar inkomen niet hoger zijn dan 120% van de bijstandsnorm.

  • 3. De Regeling Meedoen voor kinderen moet worden aangevraagd bij Stichting Leergeld Salland.

  • 4. De Regeling Meedoen voor kinderen moet uiterlijk worden ingediend op 31 december van het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.

7.5.2 Inhoud Regeling Meedoen voor kinderen

(Gemeentewet)

  • 1. Ouders kunnen een bijdrage krijgen voor hun kinderen, bedoeld voor:

    • maatschappelijke activiteiten/kosten, zoals een dagje uit, fashioncheque, muziekles, museumbezoek of een cursus;

    • sportkosten;

    • schoolkosten.

  • 2. De bijdrage is per jaar maximaal:

    • a.

      € 103,- (2020) voor kinderen van 0 tot en met 4 jaar;

    • b.

      € 308,- (2020) voor kinderen van het basisonderwijs;

    • c.

      € 462,- (2020) voor scholieren van het vervolgonderwijs.

  • 3. Naast de bijdrage zoals bedoeld in het eerste lid kunnen de ouders voor hun kinderen een bijdrage krijgen voor zwemles. De inschrijfkosten en de kosten voor het behalen van diploma A en B worden dan vergoed.

  • 4. De bedragen voor de Regeling Meedoen voor kinderen worden jaarlijks aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's. Die verhoging gaat dan in per 1 januari van het jaar erna.

7.6 Regeling Meedoen voor volwassenen

Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden. Inwoners met een laag inkomen kunnen een vergoeding krijgen om te sporten en om mee te doen aan culturele, religieuze en andere maatschappelijke activiteiten. Ook abonnementen op kranten of tijdschriften kunnen worden vergoed.

7.6.1 Doelgroep en voorwaarden

(Gemeentewet)

  • 1. De inwoner die minder vermogen heeft dan de toepasselijke vermogensgrens en een inkomen dat lager is dan 120% van de bijstandsnorm, kan van de gemeente een bijdrage krijgen voor de kosten van maatschappelijke activiteiten. De regeling meedoen voor volwassenen kan ambtshalve of op aanvraag toegekend worden.

  • 2. Als de inwoner deelneemt aan een minnelijke schuldregeling of een schuldregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), gaat de gemeente ervan uit dat het inkomen lager is dan 120% van de bijstandsnorm. Dit geldt niet als de inwoner een saneringskrediet heeft. In dat geval mag het besteedbaar inkomen niet hoger zijn dan 120% van de bijstandsnorm.

  • 3. Een aanvraag voor de Regeling Meedoen moet worden ingediend voor 1 februari volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.Een aanvraag voor de Regeling Meedoen moet worden ingediend voor 1 februari volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt.

  • 4. De inwoner heeft één keer per kalenderjaar recht op de Regeling Meedoen.

  • 5. Aan inwoners die algemene bijstand of periodieke bijzondere bijstand ontvangen wordt de Regeling meedoen voor volwassenen ambtshalve toegekend.

7.6.2 Inhoud en voorwaarden Regeling Meedoen voor volwassenen

(Gemeentewet)

  • 1. De inwoner kan een bijdrage krijgen voor sportieve, culturele, politieke, religieuze en andere maatschappelijke activiteiten. Het kan gaan om bijvoorbeeld:

    • een eenmalige of regelmatige activiteit;

    • het lidmaatschap van een organisatie;

    • zwemlessen, en/of

    • het abonnement op een krant of tijdschrift.

  • 2. De hoogte van de bijdrage is € 257,- (2020) per persoon per jaar en wordt in één keer uitbetaald. De gemeente kan de inwoner na afloop van het jaar vragen om te bewijzen aan welke maatschappelijke activiteiten hij de bijdrage heeft uitgegeven.

  • 3. De bedragen voor de Regeling Meedoen voor volwassenen wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt naar boven afgerond op hele euro's. Die verhoging gaat dan in per 1 januari van het jaar erna.

7.7 Laptopregeling

De gemeente vindt de laptop een basisvoorziening die in elk huishouden thuishoort. Daarom kent de gemeente de Laptopregeling. Met deze regeling krijgt de inwoner een laptop via de gemeente. Een deel van de aanschafwaarde betaalt de inwoner zelf; het andere deel betaalt de gemeente. In deze paragraaf staat beschreven voor wie de Laptopregeling bedoeld is en wat de regels precies zijn.

7.7.1 Doelgroep en voorwaarden

(Gemeentewet)

  • 1. De Laptopregeling is bedoeld voor een inwoner van 18 jaar of ouder die op de dag van de aanvraag:

    • a.

      in een ononderbroken periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag een inkomen heeft gehad dat lager is dan 110% van de bijstandsnorm; en

    • b.

      minder vermogen heeft dan de toepasselijke vermogensgrens.

  • 2. De inwoner heeft geen recht op de Laptopregeling als hij of iemand in zijn huishouden in de 48 maanden voorafgaand aan de aanvraag al in aanmerking is gekomen voor de Laptop- of Pc-regeling. De Pc-regeling wordt hier genoemd, omdat de Laptopregeling voorheen Pc-regeling heette.

  • 3. Als de inwoner deelneemt aan een minnelijke schuldregeling of een schuldregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), gaat de gemeente ervan uit dat het inkomen lager is dan 110% van de bijstandsnorm. Dit geldt niet als de inwoner een saneringskrediet heeft. In dat geval mag het besteedbaar inkomen niet hoger zijn dan 110% van de bijstandsnorm.

7.7.2 Inhoud laptopregeling

(Gemeentewet)

Met de Laptopregeling krijgt de inwoner een laptop in de vorm van huurkoop. De inwoner moet in 24 maanden in totaal 33% van de aanschafwaarde terugbetalen. De rest betaalt de gemeente. De 24 maanden starten direct nadat de inwoner het besluit heeft ontvangen.

7.8 Zorgkosten

Voor inwoners met een laag inkomen en weinig vermogen heeft de gemeente een collectieve zorgverzekering. In deze paragraaf staat beschreven voor wie de collectieve zorgverzekering bedoeld is en wat de regels precies zijn.

7.8.1 Collectieve zorgverzekering

(PW)

  • 1. De gemeente biedt samen met zorgverzekeraar Salland Zorgverzekeringen een collectieve zorgverzekering voor inwoners die minder vermogen hebben dan de toepasselijke vermogensgrens en moeten rondkomen van een inkomen dat lager is dan 110% van de bijstandsnorm. Met deze verzekering betaalt de inwoner een lagere premie voor de basisverzekering en de aanvullende verzekeringen.

  • 2. Als de inwoner voor het pakket gemeentepolis Plus kiest, geldt ook dat:

    • a.

      bepaalde zorgkosten extra worden vergoed (zoals de eigen bijdrage Wmo); en

    • b.

      het verplicht eigen risico volledig is meeverzekerd.

  • 3. Een inwoner die al verzekerd is bij Salland Zorgverzekeringen, kan tijdens het kalenderjaar een aanvraag indienen om mee te doen aan de collectieve zorgverzekering. Hij kan dan al tijdens dat jaar meedoen aan de collectieve zorgverzekering. Een inwoner die ergens anders verzekerd is, kan pas het volgende kalenderjaar meedoen. Een aanvraag moet dan voor 31 december van het lopende kalenderjaar worden ingediend.

7.9 Schulddienstverlening

De gemeente wil inwoners met schuldproblemen helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hier worden de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.

7.9.1 Samenwerking en toegang

(Wgs)

  • 1. De gemeente werkt samen met andere organisaties om te voorkomen dat inwoners problematische schulden opbouwen.

  • 2. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners op een eenvoudige manier om hulp kunnen vragen bij het vinden van een oplossing voor schulden.

  • 3. De gemeente informeert inwoners over de hulp die zij kan aanbieden en zorgt ervoor dat die hulp ook echt beschikbaar is.

  • 4. De gemeente sluit geen enkele inwoner bij voorbaat uit van hulp. Een uitzondering op die regel is de inwoner die geen geldige verblijfstitel heeft.

7.9.2 Schulddienstverlening

(Wgs)

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die hulp kan krijgen bij het oplossen van schulden, deze hulp zo snel mogelijk krijgt.

7.9.3 Informatie

(Wgs)

  • 1. De gemeente informeert de inwoner die hulp kan krijgen over de manier waarop de hulp wordt gegeven.

  • 2. De gemeente stuurt iedere inwoner die geen hulp kan krijgen een brief waarin staat waarom er geen hulp wordt gegeven.

Hoofdstuk 8. De vorm van de hulp

De hulp die de gemeente geeft, is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget. In dit hoofdstuk wordt besproken op welke manier de gemeente de hulp geeft en wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen.

Kernwaarden:

  • De gemeente versterkt de zelfredzaamheid van de inwoner.

  • De inwoner staat centraal.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

  • De gemeente maakt de hulp makkelijk bereikbaar.

  • Diensten en producten van de gemeente zijn kwalitatief goed en passen bij de behoefte van de inwoner.

8.1 Hulp in natura

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1.

    De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt de hulp in natura (een dienst of een product), tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald. Gaat het om een product? Dan wordt dit in gebruik gegeven of in eigendom verstrekt.

  • 2.

    De gemeente zorgt ervoor dat de aanbieder van een product de inwoner voldoende helpt om het product goed te kunnen gebruiken.

  • 3.

    De gemeente ziet erop toe dat de aanbieder van een product de wettelijke bepalingen over de garantie naleeft en de inwoner informeert over alles wat van belang is om te weten over de dienst of het product.

8.2 Hulp in geld

(Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Wko, Gemeentewet, Awb)

  • 1.

    De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt hulp in de vorm van geld als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald. Hulp in de vorm van geld hoeft meestal niet terugbetaald te worden. Het geld moet wel worden terugbetaald als in de wet, in deze verordening of het toekenningsbesluit anders is bepaald en dit aansluit bij de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 2.

    De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven, tenzij het doel van de betaling alleen op een andere manier kan worden bereikt. De gemeente kan het geld dan op een andere manier betalen, bijvoorbeeld een betaling aan een leverancier.

  • 3.

    De gemeente kan beslissen om het geld niet te betalen, maar te verrekenen met een bedrag dat de inwoner moet terugbetalen (vordering) als dit volgens de wettelijke regels kan.

  • 4.

    De gemeente kan een besluit nemen om betalingen te doen, zonder dat de inwoner daar met een brief over wordt geïnformeerd. De gemeente stelt de inwoner dan op een andere geschikte manier op de hoogte van het betalingsbesluit.

8.3 Persoonsgebonden budget

8.3.1 Voorwaarden

(Jeugdwet, Wmo)

  • 1. In plaats van hulp in natura kan de inwoner een persoonsgebonden budget (pgb) krijgen als het om Wmo-hulp of jeugdhulp gaat en voldaan is aan de voorwaarden die de Wmo of de Jeugdwet stellen en die in deze paragraaf staan.

  • 2. Als de inwoner een pgb wil voor diensten, maakt hij een plan voor de besteding van het pgb. Dit is het budgetplan. Hierin staat welke hulp de inwoner met het pgb wil betalen en door wie de hulp wordt gegeven. De gemeente moet het plan goedkeuren en stelt daarna het pgb vast.

  • 3. De gemeente kent een pgb pas toe als zij vindt dat de inwoner (of zijn vertegenwoordiger) in staat is zijn belangen voldoende te behartigen. De inwoner (of zijn vertegenwoordiger) moet de taken die bij het pgb horen, op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.

  • 4. Als de inwoner een pgb krijgt, gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het pgb moet besteed worden zoals beschreven staat in het toekenningsbesluit.

    • b.

      Het pgb moet binnen zes maanden na het toekenningsbesluit besteed worden. Als het om een woonvoorziening gaat, kan de gemeente een langere periode met de inwoner afspreken.

    • c.

      Het pgb mag niet besteed worden aan een persoon die eigenlijk gebruikelijke hulp moet geven, maar dit niet kan doordat hij overbelast is of waarschijnlijk overbelast raakt.

    • d.

      De inwoner zorgt voor een afdoende verzekering tegen schade, als hij met het product dat hij met zijn pgb heeft betaald, naar het buitenland reist.

  • 5. Het pgb is bedoeld voor hulp, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben worden besteed. Het pgb kan niet besteed worden aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb-administratie;

    • d.

      cadeaus en kosten voor een feestdagenuitkering aan de hulpverlener(s).

  • 6. De gemeente verstrekt geen pgb in de volgende situaties:

    • a.

      Uit het budgetplan blijkt niet dat de kwaliteit van de hulp voldoende gewaarborgd is.

    • b.

      De inwoner kan het pgb niet zelf beheren en de beoogde pgb-beheerder is dezelfde persoon als de beoogde hulpverlener.

    • c.

      De jeugdhulp bestaat uit behandeling.

    • d.

      Het risico bestaat dat er beslag wordt gelegd op het pgb.

  • 7. Als de arbeids- of zorgovereenkomst met de hulpverlener van rechtswege en zonder opzegtermijn eindigt, heeft de hulpverlener recht op een eenmalige uitkering. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      er moet nog geld over zijn in het pgb;

    • b.

      de hoogte van de eenmalige uitkering is niet hoger dan het gemiddelde maandloon. Het gemiddelde maandloon is het gemiddelde van alle betaalde declaraties in de drie maanden voor de maand waarin de overeenkomst is beëindigd;

    • c.

      de eenmalige uitkering kan alleen betaald worden bij een arbeidsovereenkomst, een zorgovereenkomst met een partner of een familielid of een zorgovereenkomst van opdracht; en

    • d.

      de eenmalige uitkering is niet voor zorginstellingen of zorgverleners die voor een zorginstelling werken.

8.3.2 Hoogte pgb

(Jeugdwet, Wmo)

  • 1. Het pgb:

    • a.

      is onder andere gebaseerd op het budgetplan;

    • b.

      is genoeg om de hulp-op-maat in te kunnen kopen;

    • c.

      is niet hoger dan het bedrag dat de gemeente zou betalen voor de goedkoopst passende hulp die nodig is (hulp in natura-tarief). De hulp in natura wordt bepaald door de (regionale) inkoop. Als de kosten van de dienst of het product hoger zijn, vergoedt de gemeente de meerprijs niet. Behalve als de inwoner bewijst dat hij met het pgb de hulp-op-maat niet kan inkopen;

    • d.

      is afhankelijk van het type zorgverlener.

  • 2. Het tarief voor vervoer van de inwoner van en naar de locatie waar hulp-op-maat (dagbesteding) wordt gegeven, is gelijk aan het vervoerstarief dat de gemeente zou betalen aan een gecontracteerde aanbieder (hulp in natura-tarief).

8.3.3 Pgb bij hulp door een niet-professionele hulpverlener of personen uit het sociaal netwerk (diensten)

(Jeugdwet, Wmo)

  • 1. Onder diensten als bedoeld in dit artikel worden niet beschermd wonen of maatschappelijke opvang verstaan (Wmo).

  • 2. Hulp door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad, wordt altijd als hulp door iemand uit het sociaal netwerk gezien.

  • 3. De persoon die hulp geeft is in staat om goede hulp te bieden en heeft met argumenten aangeven dat hij door het geven van de hulp niet overbelast raakt.

  • 4. De hoogte van het Pgb voor hulp bij het huishouden is 50% van het bedrag dat de gemeente betaalt aan de gecontracteerde aanbieder per tijdseenheid waarmee voor de hulp in natura wordt gerekend.

  • 5. De hoogte van het Pgb voor andere diensten is 50% van het bedrag dat de gemeente betaalt aan de gecontracteerde aanbieder met een maximum van € 20,- per tijdseenheid waarmee voor de hulp in natura wordt gerekend.

  • 6. De bedragen die de gemeente betaalt aan gecontracteerde aanbieders en tijdseenheden waarmee voor de hulp in natura wordt gerekend worden vastgesteld in nadere regels en voor zover dat niet mogelijk is in het toekenningsbesluit.

8.3.4 Pgb bij hulp door een professionele hulpverlener (diensten)

(Jeugdwet, Wmo)

  • 1. Onder diensten als bedoeld in dit artikel worden niet beschermd wonen of maatschappelijke opvang verstaan (Wmo).

  • 2. Voor deze professional(s) gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor de professional(s) van de gecontracteerde (jeugdhulp)aanbieder.

  • 3. De hoogte van het Pgb is:

    • a.

      90% van het bedrag dat de gemeente betaalt aan de gecontracteerde aanbieder per tijdseenheid waarmee de hulp in natura wordt gerekend als de hulp-op-maat wordt gegeven door een persoon die in dienst is van een professionele organisatie;

    • b.

      75% van het bedrag dat de gemeente betaalt aan de gecontracteerde aanbieder per tijdseenheid waarmee de hulp in natura wordt gerekend als de hulp-op-maat wordt gegeven door een zelfstandig werkend ondernemer (zzp'er) die de diensten beroepshalve biedt.

  • 4. De bedragen die de gemeente betaalt aan gecontracteerde aanbieders en tijdseenheden waarmee de hulp in natura wordt gerekend worden vastgesteld in nadere regels en voor zover dat niet mogelijk is in het toekenningsbesluit.

8.3.5 Pgb voor producten

(Wmo)

  • 1. De gemeente kan een programma van eisen opstellen voor het product. De gemeente baseert de hoogte van het pgb op het programma van eisen en een offerte voor de aangegeven kosten. In deze offerte moet staan hoe hoog de kosten van het product zijn (kostprijs). Met deze kostprijs moet de inwoner veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulp kunnen inkopen. Het kan gaan om een offerte die de gemeente zelf opvraagt, maar ook om een offerte die de inwoner opvraagt.

  • 2. De gemeente houdt bij de hoogte van het pgb rekening met de onderhouds- en verzekeringskosten.

  • 3. De gemeente stelt in nadere regels vast wat de budgetperiode van het product is. Dit is de periode waarop het pgb betrekking heeft. Indien van toepassing berekent de gemeente over deze periode ook de onderhouds- en verzekeringskosten.

8.3.6 Verantwoording en uitbetaling pgb

(Jeugdwet, Wmo)

  • 1. De gemeente kan de inwoner vragen om duidelijk te maken hoe het pgb is besteed en welke resultaten de hulp voor de inwoner heeft gehad. Voor dat verslag kan de gemeente een formulier verplicht stellen.

  • 2. Als een inwoner hulp-op-maat in de vorm van een pgb krijgt, wordt alleen de hulp uitbetaald die feitelijk geleverd is. Dit is nooit meer dan de werkelijke kosten.

  • 3. De gemeente betaalt een pgb voor een product pas uit als de factuur is ingeleverd en de gemeente deze heeft goedgekeurd.

  • 4. Een pgb voor diensten wordt niet op de eigen bankrekening van de inwoner gestort, maar gaat naar de SVB. De SVB betaalt in opdracht van de inwoner de zorgverlener(s).

8.4 Bijdrage in de kosten

(Wmo)

  • 1.

    De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo-hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruikmaakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product? Dan betaalt de inwoner maximaal een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. Het college kan nadere regels stellen over de periode waarover de inwoner de bijdrage is verschuldigd. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het CAK. De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Een uitzondering hierop is het plaatselijk (collectief) vervoerssysteem.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten is verschuldigd vanaf de maand waarin de hulp-op-maat feitelijk is geboden, het product feitelijk is geleverd, de woningaanpassing is gerealiseerd dan wel het persoonsgebonden budget is toegekend.

  • 3.

    De bijdrage in de kosten blijft verschuldigd als de inwoner tijdelijk geen gebruik maakt van de hulp-op-maat dan wel het persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Gaat het om de kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner? Dan betalen de onderhoudsplichtige ouders de bijdrage. Dat geldt ook voor de ouder tegen wie een vaderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft toegewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek), en voor degene die niet de ouder is maar samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner.

  • 5.

    De gemeente vraagt geen bijdrage voor een verhuiskostenvergoeding.

  • 6.

    De bijdrage voor (maatschappelijke) opvang wordt vastgesteld en geïnd door de aanbieder die de opvang biedt.

8.5 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van de hulp-op-maat voor een:

    • a.

      product: de aanschafprijs die de gemeente verschuldigd is aan een aanbieder;

    • b.

      product: de kosten op basis van een door de gemeente goedgekeurde offerte;

    • c.

      woningaanpassing: de kosten volgens het Programma van Eisen dan wel een door de gemeente goedgekeurde offerte.

    • d.

      dienst: de kosten die de gemeente verschuldigd is aan de aanbieder.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget bij een dienst is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden in de betreffende budgetperiode.

  • 3. De kostprijs van een persoonsgebonden budget bij een product is gelijk aan de aanschafprijs. Het persoonsgebonden budget van een product is gelijk aan de aanschafprijs plus de eventuele onderhouds- en verzekeringskosten in de betreffende budgetperiode.

Hoofdstuk 9. Afspraken tussen inwoner en gemeente

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan: hoe moet de gemeente zich gedragen en wat wordt er van de inwoner verwacht? Als de inwoner rechten heeft, staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee? Dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.

Kernwaarden:

  • De gemeente ziet de inwoner als volwaardige partner.

  • De gemeente en de inwoner gaan respectvol met elkaar om.

  • De eigen mogelijkheden en de hulp van het sociaal netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk; de gemeente helpt als dat nodig is.

  • De inwoner geeft de informatie die nodig is.

9.1 Hoe gaan we met elkaar om?

9.1.1 De rol van de gemeente

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Awb, AVG)

De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. De gemeente zorgt voor het volgende:

  • a.

    Voor de inwoner is het duidelijk wie er namens de gemeente contact met hem onderhoudt. De gemeente houdt het aantal contactpersonen zo beperkt mogelijk.

  • b.

    De inwoner heeft, om zijn probleem te bespreken, recht op een gesprek met een medewerker. Dat gesprek kan op het gemeentehuis, thuis bij de inwoner of ergens anders plaatsvinden.

  • c.

    De gemeente helpt de inwoner om zijn probleem bij een andere organisatie te bespreken, als het bieden van hulp bij dit probleem een taak is voor die organisatie.

  • d.

    De website van de gemeente is toegankelijk en voldoet aan erkende kwaliteitseisen.

  • e.

    Voor de meeste vormen van hulp zijn eenvoudige aanvraagformulieren beschikbaar voor de inwoner die een uitkering of voorziening nodig heeft en die wil aanvragen. Het is voor de inwoner duidelijk waar die aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn. Voor Wmo- en jeugdhulp geldt dat een door de inwoner ondertekend verslag of ondersteuningsplan, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, kan worden gezien als een aanvraag.

  • f.

    De gemeente informeert de inwoner op een passende manier over procedures die worden gevolgd en zorgt ervoor dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn.

  • g.

    De gemeente respecteert zoveel mogelijk de privacy van de inwoner.

  • h.

    De gemeente maakt binnen de wettelijke mogelijkheden zoveel mogelijk gebruik van gegevens die al binnen de gemeente aanwezig zijn en vraagt alleen gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de hulpvraag.

  • i.

    De gemeente informeert de inwoner over beschikbare deskundige hulp.

9.1.2 De rol van de inwoner

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Awb)

  • 1. De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn probleem. De gemeente vult de mogelijkheden van de inwoner en zijn sociaal netwerk aan als dat nodig is. De inwoner zorgt voor het volgende:

    • a.

      De inwoner gaat eerst na welke mogelijkheden hij zelf heeft om zijn probleem op te lossen (eigen kracht).

    • b.

      Als de gemeente hulp verleent, werkt de inwoner mee aan de oplossing van zijn probleem.

    • c.

      De inwoner zorgt ervoor dat de hulp van de gemeente niet langer duurt dan nodig is.

  • 2. De inwoner werkt mee zodat snel duidelijk is op welke manier zijn probleem zo snel mogelijk kan worden opgelost. Dat betekent het volgende:

    • a.

      De inwoner informeert de gemeente zo snel en zo volledig mogelijk over alles wat van belang is voor het beoordelen van de hulpvraag, de persoonlijke situatie en de rechten en plichten van de inwoner. Dit geldt ook als de hulp al is toegekend.

    • b.

      De gemeente ontvangt alle documenten en bewijsstukken die zij nodig heeft zo snel mogelijk van de inwoner.

    • c.

      De inwoner doet wat nodig is om de hulp van de gemeente zo kort mogelijk te laten duren.

    • d.

      De inwoner brengt de gemeente zo snel mogelijk op de hoogte van zijn beperkingen, als die van belang zijn in het contact met de gemeente.

9.1.3 Ontoelaatbaar gedrag

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Awb)

De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat ontoelaatbaar is. De gemeente zorgt voor het volgende:

  • a.

    De inwoner wordt op tijd geïnformeerd over:

    • zijn rechten en plichten;

    • wat er van hem wordt verwacht;

    • welk gedrag niet deugt;

    • wat de reactie van de gemeente is op gedrag dat niet deugt; en

    • waarom de gemeente tegen het gedrag optreedt.

  • b.

    De gemeente geeft de inwoner de kans om zijn mening te geven voor de gemeente beslist om op het gedrag van de inwoner te reageren met bijvoorbeeld een maatregel.

  • c.

    De reactie van de gemeente op ontoelaatbaar gedrag past bij:

    • de ernst van het gedrag;

    • de mate waarin dat de inwoner verweten kan worden; en

    • de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • d.

    De gemeente stuurt de inwoner een brief waarin duidelijk vermeld staat wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening voortzet (als die is stopgezet).

9.2 Afspraken en verplichtingen over uitkeringen

9.2.1 Afstemming op houding en gedrag van de inwoner

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

  • 1. De gemeente verlaagt een uitkering als dat volgens de regels van de wet en deze verordening past bij de houding of het gedrag van de inwoner.

  • 2. Bij het nemen van een besluit tot het verlagen van een uitkering houdt de gemeente rekening met:

    • a.

      de ernst van het gedrag;

    • b.

      de mate waarin de inwoner het gedrag verweten kan worden, en

    • c.

      de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 3. Voordat een uitkering wordt verlaagd, geeft de gemeente de inwoner de kans om zijn mening te geven. De inwoner kan dat op de volgende manier doen:

    • in een gesprek met de medewerker op het gemeentehuis

    • telefonisch

    • schriftelijk

    • via e-mail

  • 4. De gemeente kan ervoor kiezen de inwoner niet om zijn mening te vragen als:

    • a.

      er spoed is;

    • b.

      de inwoner al eerder zijn mening heeft gegeven over de voorgenomen verlaging en er daarna niks veranderd is;

    • c.

      de inwoner aan de gemeente heeft laten weten dat hij dit niet wil;

    • d.

      de gemeente dit niet nodig vindt voor het vaststellen van de ernst van het gedrag of de mate waarin de inwoner het gedrag verweten kan worden;

    • e.

      de gemeente aan de inwoner gevraagd heeft binnen een bepaalde periode informatie te geven en de inwoner dit niet heeft gedaan.

9.2.2 Geen schuld en verjaring

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

  • 1. De gemeente verlaagt de uitkering niet als:

    • a.

      het gedrag van de inwoner meer dan één jaar voor het constateren daarvan door de gemeente heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het gedrag van de inwoner hem niet te verwijten is;

    • c.

      de gemeente daarvoor dringende redenen ziet.

  • 2. Als de gemeente de uitkering niet verlaagt omdat er dringende redenen zijn, wordt de inwoner hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

9.2.3 Ingangsdatum en periode verlaging

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

  • 1. De gemeente maakt het besluit tot verlaging per brief aan de inwoner bekend. In deze brief schrijft de gemeente in ieder geval:

    • a.

      waarom de uitkering wordt verlaagd;

    • b.

      hoe lang de uitkering wordt verlaagd;

    • c.

      met welk percentage de uitkering wordt verlaagd;

    • d.

      met welk bedrag de uitkering wordt verlaagd; en

    • e.

      indien van toepassing, waarom de gemeente afwijkt van de standaardverlaging.

  • 2. De verlaging gaat in vanaf de kalendermaand na de datum van dit besluit. Het is mogelijk dat de verlaging al in dezelfde maand of over eerdere maanden wordt toegepast. Dat kan als de uitkering voor die maand(en) nog niet is uitbetaald.

  • 3. Soms kan de gemeente de uitkering niet of maar voor een deel verlagen omdat deze wordt beëindigd. De gemeente kan dan een verlaging met terugwerkende kracht toepassen op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden. Het bedrag dat als gevolg hiervan teveel is betaald, kan van de inwoner worden teruggevorderd.

9.2.4 Berekening verlaging

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

  • 1. De verlaging is een percentage van de uitkeringsnorm die van toepassing is op de inwoner.

  • 2. De gemeente kan de bijzondere bijstand verlagen met een percentage van de bijzondere bijstand als de inwoner maandelijks bijzondere bijstand ontvangt op grond van artikel 12 van de Participatiewet. Gaat het om eenmalige bijzondere bijstand? Dan kan de gemeente die bijstand weigeren als de bijstand nodig is vanwege te weinig besef van verantwoordelijkheid.

9.2.5 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen

(PW, Awb)

  • 1. De gemeente verlaagt de uitkering een maand als de inwoner een arbeidsverplichting uit artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt. Die verlaging is 100% van de uitkeringsnorm.

  • 2. De verlaging wordt in gelijke stukken verdeeld over de maand van oplegging en de daaropvolgende kalendermaand, als er volgens de gemeente sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing als:

    • a.

      de gemeente de uitkering verlaagt op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet; of

    • b.

      als sprake is van herhaling (recidive) zoals bedoeld in artikel 9.2.14.

9.2.6 Niet nakomen andere arbeidsverplichtingen (Participatiewet)

(PW, Awb)

  • 1. De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 10% van de uitkeringssnorm als de inwoner zich niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het UWV of deze registratie niet tijdig laat verlengen.

  • 2. De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 20% van de uitkeringssnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • b.

      het niet voldoende leveren van een tegenprestatie die de gemeente heeft opgedragen;

    • c.

      het niet voldoende nakomen van de door de gemeente opgelegde verplichtingen tijdens de zoektermijn van vier weken die voor de inwoner onder de 27 jaar geldt. Als het gaat om een verplichting die ook in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet staat, geldt artikel 9.2.5;

    • d.

      bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening bedoeld om de kans op werk te vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.

  • 3. De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 50% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • b.

      het niet leveren van een tegenprestatie die de gemeente heeft opgedragen;

  • 4. De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 100% van de uitkeringsnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende proberen werk te vinden. Als het gaat om een verplichting die ook in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet staat, geldt artikel 9.2.5;

    • b.

      het niet nakomen van de door de gemeente opgelegde verplichtingen tijdens de zoektermijn van vier weken die voor de inwoner onder de 27 jaar geldt. Als het gaat om een verplichting die ook in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet staat, geldt artikel 9.2.5.

9.2.7 Niet nakomen arbeidsverplichtingen (IOAW en IOAZ)

(IOAW, IOAZ, Awb)

  • 1. Als de inwoner verwijtbaar werkloos is, wordt de IOAW- of IOAZ-uitkering geweigerd. De uitkering wordt geweigerd naar de mate waarin de inwoner inkomen zou hebben kunnen ontvangen als hij niet verwijtbaar werkloos was geworden of gebleven. De uitkering wordt tijdelijk geweigerd, als voorafgaand aan de aanvraag voor een IOAW- of IOAZ-uitkering:

    • a.

      de werkgever van de inwoner het dienstverband heeft beëindigd vanwege dringende redenen zoals bedoeld in artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; of

    • b.

      de inwoner een dienstverband heeft beëindigd, zonder dat er grote bezwaren waren verbonden aan de voortzetting.

    De uitkering wordt blijvend geweigerd, als de inwoner, op het moment dat hij een IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt:

    • a.

      een aanbod voor een dienstverband heeft afgewezen; of

    • b.

      een dienstverband is misgelopen door zijn houding of gedrag.

  • 2. De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 10% van de uitkeringssnorm als de inwoner zich niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het UWV of deze registratie niet tijdig laat verlengen.

  • 3. De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 20% van de uitkeringssnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden om te werken;

    • b.

      het niet voldoende leveren van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie;

    • c.

      het niet voldoende gebruikmaken van een door de gemeente aangeboden voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling. Als de voorziening niet is doorgegaan of vroegtijdig is beëindigd, geldt artikel 5, onderdeel d.

    • d.

      bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening bedoeld om de kans op werk te vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW/IOAZ.

  • 4. De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 50% van de uitkeringssnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden om te werken;

    • b.

      het niet leveren van een door de gemeente opgedragen tegenprestatie.

  • 5. De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 100% van de uitkeringssnorm voor het volgende gedrag:

    • a.

      het niet voldoende proberen werk te vinden;

    • b.

      het niet aanvaarden van werk;

    • c.

      het door eigen toedoen niet behouden van werk;

    • d.

      het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door de gemeente aangeboden voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling. Hierdoor is de voorziening niet doorgegaan of vroegtijdig beëindigd.

  • 6. De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering niet, als zij de uitkering tijdelijk of blijvend weigert op grond van het eerste lid.

9.2.8 Niet meewerken aan de taaltoets

(PW, Awb)

  • 1. De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die niet (voldoende) meewerkt aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op 20%.

  • 2. De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner als de inwoner binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd op grond van het eerste lid weer niet (voldoende) meewerkt aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op 40%.

  • 3. De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner telkens als de inwoner binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd op grond van het tweede of dit lid weer niet (voldoende) meewerkt aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet. De verlaging duurt telkens een maand en wordt vastgesteld op 100%.

9.2.8A Niet meewerken aan het financieel ontzorgen

(PW, Awb)

  • 1. De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die moet inburgeren op grond van de Wet inburgering 2021 en die niet (voldoende) meewerkt aan het meewerken aan financieel ontzorgen, zoals bedoeld in artikel 56a lid 2 van de Participatiewet. Financieel ontzorgen betekent dat zes maanden lang vaste lasten worden ingehouden op de uitkering. Meewerken betekent dat de inwoner de gemeente toestemming geeft om de betalingen van vaste lasten te doen uit de bijstandsuitkering. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op 5%.

  • 2. De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner als de inwoner binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd op grond van het eerste lid weer niet (voldoende) meewerkt aan het financieel ontzorgen, zoals bedoeld in artikel 56a lid 2 van de Participatiewet. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op 10%.

  • 3. De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner telkens als de inwoner binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd op grond van het tweede of dit lid weer niet (voldoende) meewerkt aan het financieel ontzorgen, zoals bedoeld in artikel 56a lid 2 van de Participatiewet. De verlaging duurt telkens een maand en wordt vastgesteld op 20%.

9.2.9 Stoppen verlaging

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De gemeente kan de verlaging stoppen (niet uitvoeren) als de inwoner zijn verplichting(en) alsnog is nagekomen. De inwoner moet de gemeente zelf verzoeken om de verlaging te stoppen.

9.2.10 Te weinig besef van verantwoordelijkheid

(PW, Awb)

  • 1. De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich te weinig realiseert dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. De verlaging hangt af van het benadelingsbedrag. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op:

    • a.

      20% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-;

    • b.

      30% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000,- tot € 2.000,-;

    • c.

      40% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000,- tot € 4.000,-;

    • d.

      100% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000,-.

  • 2. Als de inwoner een uitkering moet aanvragen doordat hij algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft aanvaard of behouden, duurt de verlaging een maand en wordt deze vastgesteld op 100% van de uitkeringsnorm.

9.2.11 Onacceptabel gedrag

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich onacceptabel gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en/of IOAZ uitvoeren. Het moet gaan om onacceptabel gedrag op het moment dat deze personen de Participatiewet, de IOAW en/of de IOAZ uitvoeren. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op:

  • a.

    50% van de uitkeringsnorm bij mondeling, schriftelijk of digitaal geweld;

  • b.

    75% van de uitkeringsnorm bij mondelinge, schriftelijke of digitale bedreigingen, gericht tegen de personen die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren en/of goederen.

  • c.

    100% van de uitkeringsnorm bij lichamelijk geweld tegen de personen die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren en/of fysiek geweld tegen goederen.

9.2.12 Niet nakomen van andere verplichtingen

(PW, Awb)

De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet (voldoende) nakomt. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op:

  • a.

    20% van de uitkeringsnorm als het gaat om het niet of niet voldoende nakomen van verplichtingen die gericht zijn op werk;

  • b.

    20% van de uitkeringsnorm als het gaat om het niet of niet voldoende nakomen van verplichtingen in verband met bijstand die in een bepaalde vorm of voor een specifiek doel wordt verstrekt;

  • c.

    40% van de uitkeringsnorm als het gaat om het niet of niet voldoende nakomen van verplichtingen die gericht zijn op vermindering van de bijstand;

  • d.

    100% van de uitkeringsnorm als het gaat om het niet (voldoende) nakomen van verplichtingen die gericht zijn op beëindiging van de bijstand.

9.2.13 Samenloop van gedragingen

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

  • 1. Gedrag waardoor de inwoner meerdere verplichtingen uit deze paragraaf niet nakomt, leidt tot één verlaging. De grootste verlaging die van toepassing is voor het gedrag geldt dan als ook de duur die bij die verlaging hoort.

  • 2. Als er sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meer verplichtingen uit deze paragraaf niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of na elkaar opgelegd. Dit is afhankelijk van de volgende factoren:

    • a.

      hoe ernstig het gedrag is;

    • b.

      de mate waarin het gedrag de inwoner verweten kan worden; en

    • c.

      de omstandigheden van de inwoner.

  • 3. Gedrag waardoor de inwoner één of meerdere verplichtingen uit deze paragraaf en de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet niet nakomt, leidt niet tot een verlaging als er een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4. Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meerdere verplichtingen uit deze paragraaf en de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet niet worden nagekomen, wordt voor elke gedraging een aparte verlaging of bestuurlijke boete opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of na elkaar opgelegd. Dit is afhankelijk van de volgende factoren:

    • a.

      hoe ernstig het gedrag is;

    • b.

      de mate waarin het gedrag de inwoner verweten kan worden; en

    • c.

      de omstandigheden van de inwoner.

9.2.14 Herhaling (recidive)

(PW, IOAW, IOAZ, Awb)

  • 1. Als de inwoner zich binnen 12 maanden na de datum waarmee de verlaging is opgelegd op grond van artikel 9.2.6 eerste en tweede lid en artikel 9.2.7, tweede en derde lid opnieuw schuldig maakt aan bepaald gedrag waarmee dezelfde verplichting niet wordt nagekomen, verdubbelt de gemeente telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging.

  • 2. Als de inwoner zich binnen 12 maanden na de datum waarmee de verlaging is opgelegd op grond van artikel 9.2.6, derde en vierde lid, artikel 9.2.7, vierde en vijfde lid, 9.2.10, 9.2.11 en 9.2.12 opnieuw schuldig maakt aan bepaald gedrag waarmee dezelfde verplichting niet wordt nagekomen, verdubbelt de gemeente telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging.

  • 3. De hoogte of duur wordt ook verdubbeld als de gemeente de uitkering eerder niet heeft verlaagd vanwege dringende redenen.

  • 4. Als de inwoner binnen 12 maanden na de datum waarmee de verlaging is opgelegd op grond van artikel 9.2.5, eerste lid weer een arbeidsverplichting uit artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt, verlaagt de gemeente de uitkering voor twee maanden. Die verlaging is 100% van de uitkeringsnorm.

9.2.15 Verrekenen boete Wet Inburgering 2021 met de uitkering

(Wet inburgering 2021, Awb)

  • 1. De gemeente kan de boete die op grond van de Wet Inburgering 2021 aan de inburgeringsplichtige wordt opgelegd, verrekenen met de uitkering.

  • 2. Onder verrekenen wordt in dit artikel verstaan verrekenen zoals geregeld in artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht.

9.3 Terugvorderen uitkering

9.3.1 Terugvordering en incasso

(PW, IOAW, IOAZ, Wko, Burgerlijk Wetboek)

  • 1. De gemeente vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven en doet dat volgens de regels van de wet. De gemeente vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.

  • 2. Bij een bedrag van € 50,- of lager kan de gemeente besluiten om dit niet terug te vorderen, als dit te veel tijd en geld kost. De gemeente vordert een klein bedrag wel terug als er te veel uitkering is betaald omdat de inwoner de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet niet is nagekomen.

  • 3. Bij de incasso zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner een inkomen blijft houden dat past bij zijn persoonlijke situatie. Dit inkomen is in ieder geval gelijk aan de beslagvrije voet.

9.4 Beëindigen en terugvorderen voorziening

9.4.1 Beëindiging voorziening

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

De gemeente kan een besluit om een voorziening toe te kennen, herzien, intrekken, opschorten en/of beëindigen in de gevallen die in de wet en in deze verordening staan beschreven. De gemeente kan dit bijvoorbeeld doen als:

  • a.

    de voorziening niet langer passend of nodig is;

  • b.

    de inwoner zich niet houdt aan voorwaarden en verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden;

  • c.

    de voorziening is verstrekt op grond van onjuiste of onvolledige gegevens van de inwoner;

  • d.

    de gemeente niet langer kan vaststellen of een voorziening kan worden voortgezet, omdat de inwoner onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de voorziening;

  • e.

    de voorziening voor een ander doel wordt gebruikt dan bedoeld;

  • f.

    het om een pgb gaat en het pgb niet binnen zes maanden na uitbetaling is gebruikt om een voorziening te betalen waarvoor het pgb is toegekend, tenzij het de inwoner niet te verwijten is;

  • g.

    de inwoner overleden is;

  • h.

    de inwoner door een verhuizing niet meer in de gemeente Raalte woont;

  • i.

    de inwoner niet meer tot de doelgroep van de voorziening behoort;

  • j.

    achteraf blijkt dat de inwoner niet tot de doelgroep behoort en/of niet aan de voorwaarden voor de voorziening voldoet.

9.4.2 Terugvordering voorziening

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Burgerlijk Wetboek)

  • 1. De gemeente kan de voorziening of de waarde daarvan van de inwoner terugvorderen. Dat kan vanaf het moment waarop is voldaan aan één of meer van de redenen die genoemd worden in artikel 9.4.1 en/of de wet.

  • 2. In het geval van Wmo-hulp kan de gemeente alleen in de volgende situaties de (geldswaarde van de) voorziening terugvorderen:

    • a.

      Als de gemeente een besluit om een Wmo-voorziening toe te kennen heeft herzien of ingetrokken omdat de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan de gemeente de geldswaarde van de voorziening die ten onrechte is verstrekt, vorderen van de inwoner en van de persoon die de inwoner opzettelijk heeft geholpen.

    • b.

      Als de gemeente een besluit om een voorziening toe te kennen heeft herzien of ingetrokken, kan deze voorziening van de inwoner worden teruggevorderd als het om een voorziening gaat die in gebruik is gegeven aan de inwoner.

9.4.3 Opschorten pgb

(Jeugdwet, Wmo)

Gaat het om diensten? Dan kan de gemeente aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vragen om de uitbetaling uit het pgb voor maximaal 13 weken helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als de gemeente een ernstig vermoeden heeft dat:

  • a.

    de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente;

  • b.

    de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die bij de hulp-op-maat en/of het pgb horen; of

  • c.

    de inwoner de hulp-of-maat en/of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

9.5 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?

9.5.1 Controle

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1. De gemeente controleert regelmatig of de inwoner recht heeft op een uitkering of voorziening en of hij de juiste uitkering of voorziening heeft aangevraagd of ontvangt. De gemeente kan daarvoor gebruik maken van:

    • a.

      huisbezoeken: medewerkers van de gemeente gaan langs bij de inwoner en kijken in en om de woning. De gemeente kan een huisbezoek aankondigen, maar dat hoeft niet;

    • b.

      heimelijke waarnemingen: medewerkers van de gemeente verzamelen gegevens over de inwoner zonder dat de inwoner hierover vooraf is geïnformeerd. Dat verzamelen gebeurt bijvoorbeeld door buurtonderzoek;

    • c.

      bestandsvergelijkingen: de gemeente vergelijkt de gegevens van de inwoner met de gegevens die bekend zijn over deze inwoner bij andere organisaties, zoals bij het UWV, de Belastingdienst en andere gemeenten;

    • d.

      signalen en tips van organisaties of particulieren;

    • e.

      andere passende onderzoeksmethoden.

  • 2. De controle van de voorzieningen is ook bedoeld om de kwaliteit van de voorziening te beoordelen en om te kijken of de voorziening op de juiste manier wordt gebruikt.

  • 3. Bij de controle van uitkeringen en voorzieningen zorgt de gemeente ervoor dat de regels die horen bij de opsporing van strafbare feiten worden nageleefd.

  • 4. Bij beëindiging van de uitkering of voorziening op verzoek van de inwoner, onderzoekt de gemeente wat de reden is van de beëindiging. De gemeente gaat ook na of de uitkering of voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.

9.5.2 Voorkomen van fraude

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.

9.5.3 Beleidsplan

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1. De gemeente stelt in een beleidsplan vast hoe zij fraudebestrijding aanpakt en ervoor zorgt dat inwoners zich zo goed mogelijk aan de regels houden (handhaving).

  • 2. In het beleidsplan staat in ieder geval:

    • a.

      wat de gemeente precies met fraudepreventie bedoelt;

    • b.

      wanneer en hoe de gemeente inwoners informeert over rechten en plichten (voorlichting);

    • c.

      welke onderzoeksmethoden wanneer kunnen worden ingezet; en

    • d.

      hoe de gemeente samenwerkt met andere organisaties om fraude tegen te gaan.

9.5.4 Toezichthouders

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

De gemeente wijst een of meer ambtenaren aan die de taak hebben erop toe te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd.

Hoofdstuk 10. Inspraak en inwonerparticipatie

Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is, aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er adviesraden zijn. Ten slotte is hier geregeld op welke manier inwoners met zorgaanbieders en leveranciers kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor de inwoners die hulp nodig hebben.

Kernwaarden:

  • De gemeente ziet de inwoner als volwaardige partner.

  • De gemeente gaat zorgvuldig, eerlijk en open om met de inwoner.

10.1 Inspraak van inwoners

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1. De gemeente kiest ervoor om inwoners inspraak te geven in de onderwerpen die in deze verordening worden geregeld. De regels van de Inspraakverordening gemeente Raalte zijn daarop van toepassing, maar worden aangevuld met de regels in dit hoofdstuk.

  • 2. Inwoners kunnen inspraak hebben bij:

    • a.

      plannen voor beleid en regels;

    • b.

      de manier waarop de gemeente beleid en regels uitvoert;

    • c.

      de manier waarop medewerkers van de gemeente omgaan met inwoners (bejegening);

    • d.

      de manier waarop aanbieders en leveranciers hun taken uitvoeren.

  • 3. Inspraak houdt ook in: het doen van voorstellen voor ander beleid, andere regels of een andere uitvoering.

  • 4. De gemeente kan inwoners bijvoorbeeld op de volgende manier inspraak geven:

    • a.

      via de adviesraad;

    • b.

      door inwoners te raadplegen, bijvoorbeeld met enquêtes en bijeenkomsten.

  • 5. De gemeente kiest de vorm van inspraak die past bij het onderwerp en bij de groep die het betreft. De gemeente bepaalt na overleg met de adviesraad welke vorm de inspraak heeft.

10.2 Adviesraad

(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)

  • 1. De gemeente kent een adviesraad sociaal domein.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders stelt de adviesraad in en regelt daarbij in ieder geval de volgende onderwerpen:

    • a.

      doel en taken van de adviesraad;

    • b.

      samenstelling;

    • c.

      benoeming, zittingsduur en ontslag;

    • d.

      functies en taken binnen de adviesraad;

    • e.

      werkwijze;

    • f.

      ondersteuning vanuit de gemeente;

    • g.

      vergaderingen en faciliteiten;

    • h.

      besluitvorming;

    • i.

      informatievoorziening.

    3. Ervaringsdeskundigen zijn inwoners of hun vertegenwoordigers die een beroep doen op uitkeringen en/of voorzieningen op grond van de Participatiewet, de Wmo en/of Jeugdwet, dan wel op grond van het minimabeleid en/of een beroep doen op gemeentelijke ondersteuning bij schulden of dit recentelijk hebben gedaan. Er moeten tenminste drie van deze ervaringsdeskundigen lid zijn van de adviesraad.

10.3 Inspraak bij zorgaanbieders en leveranciers

(Jeugdwet, Wmo)

  • 1. Zorgaanbieders en leveranciers zijn verplicht om inwoners die gebruikmaken van hun diensten of producten inspraak te geven en daarover regels te maken.

  • 2. De gemeente controleert of de zorgaanbieder of leverancier zich houdt aan de regels inspraak.

Hoofdstuk 11. Kritiek op de uitvoering

De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken.

Kernwaarden:

  • De gemeente ziet de inwoner als volwaardige partner.

  • De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

  • De gemeente helpt de inwoner om op een eenvoudige manier zijn mening te geven.

11.1 Doelen klacht- en bezwaarprocedure

(Awb, Gemeentewet)

  • 1. De gemeente ziet een klacht of bezwaar als:

    • a.

      een stimulans om de hulpvraag van de inwoner nog eens te onderzoeken;

    • b.

      een middel voor de inwoner om zijn mening (nog eens) te laten weten;

    • c.

      een mogelijkheid om de dienstverlening aan de inwoners te verbeteren;

    • d.

      een manier om een vertrouwensbreuk te herstellen; en

    • e.

      een middel om fouten bij de uitvoering van wettelijke taken te repareren.

  • 2. De inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend, krijgt de gelegenheid om zijn klacht of bezwaar mondeling toe te lichten. Dit gebeurt niet als het voor de gemeente overduidelijk is dat een mondelinge toelichting geen enkele zin heeft.

  • 3. De inwoner kan kritiek op de uitvoering van wettelijke taken door de gemeente uiten via een eenvoudige en effectieve klachten- en bezwaarprocedure. De gemeente volgt daarbij de wettelijke procedures.

  • 4. De gemeente zorgt ervoor dat klachten en bezwaren zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen de wettelijke termijnen, worden afgehandeld.

  • 5. De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die een klacht of bezwaar heeft ingediend, zich gehoord voelt.

11.2 Klachtencoördinator gemeente

(Awb, Gemeentewet)

  • 1. De gemeente heeft een klachtencoördinator. De inwoner kan bij deze medewerker een klacht indienen over bijvoorbeeld:

    • a.

      het gedrag van medewerkers en de manier waarop de inwoner is behandeld;

    • b.

      de manier waarop de gemeente meldingen en aanvragen heeft afgehandeld;

    • c.

      de manier waarop de gemeente voorzieningen en diensten heeft uitgevoerd.

  • 2. De inwoner moet een klacht zo snel mogelijk indienen bij de gemeente. De gemeente bepaalt hoe een klacht kan worden ingediend en hoe de klachtenprocedure verloopt. De gemeente heeft in de Verordening klachtbehandeling gemeente Raalte 2011 nadere regels gesteld over de afhandeling van klachten.

11.3 Klachten over andere personen of organisaties

(Awb, Gemeentewet)

  • 1. Als de inwoner een klacht heeft over het gedrag van personen of organisaties die op grond van een besluit van de gemeente hulp verlenen, moet hij deze klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Dit geldt ook als de inwoner een klacht heeft over de hulp die verleend wordt. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben.

  • 2. De gemeente controleert of de klachtenregeling van personen of organisaties die hulp verlenen op grond van een besluit van de gemeente, wordt nageleefd.

  • 3. Als de inwoner niet tevreden is over de manier waarop de klacht door de hulpverlenende persoon of organisatie is afgehandeld, kan de inwoner een klacht indienen bij de gemeente.

  • 4. De inwoner die geraakt is door geweld of ander strafbaar gedrag van personen of organisaties die die hulp verlenen op grond van een besluit van de gemeente, kan dit melden bij de gemeente. De gemeente bepaalt hoe die melding wordt behandeld.

11.4 Nationale ombudsman 

(Awb, Gemeentewet)

Als de inwoner niet tevreden is over de afhandeling van de klacht door de gemeente, kan hij de klacht, met de reactie van de gemeente, voorleggen aan de Nationale ombudsman.

11.5 Vertrouwenspersoon

(Jeugdwet, Gemeentewet)

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die jeugdhulp van de gemeente krijgt, een onafhankelijke vertrouwenspersoon kan spreken. De gemeente informeert de inwoner en zijn ouders hierover. De vertrouwenspersoon kan de inwoner (jeugdige, ouder of pleegouder) op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).

11.6 Bezwaar

(Awb, Gemeentewet)

  • 1. Als de gemeente een besluit neemt, informeert de gemeente de inwoner over de manier waarop bezwaar kan worden gemaakt tegen dat besluit.

  • 2. De inwoner die het niet eens is met een besluit dat is genomen op grond van de genoemde wetten en van deze verordening, kan daartegen bezwaar maken.

  • 3. Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, kan een medewerker contact opnemen met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente.

Hoofdstuk 12. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding

De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten van goede kwaliteit zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.

Kernwaarden:

  • Diensten en producten van de gemeente zijn kwalitatief goed en passend bij de persoonlijke situatie van de inwoner.

  • De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner, aanbieder en leverancier serieus.

  • De gemeente werkt efficiënt en doelgericht.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

12.1 Kwaliteit

(Jeugdwet, Wmo)

  • 1. Alle diensten en producten die de gemeente in het kader van deze verordening aanbiedt, moeten van goede kwaliteit zijn, zodat het gewenste effect voor de inwoner wordt bereikt.

  • 2. De diensten en producten:

    • a.

      passen bij de persoonlijke situatie;

    • b.

      zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de inwoner;

    • c.

      voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard (keurmerken). De persoon die jeugdhulp verleent, moet in ieder geval ingeschreven staan in het Kwaliteitsregister Jeugd of BIG-register;

    • d.

      zijn niet in strijd met de rechten van de inwoner;

    • e.

      worden afgestemd op andere diensten of producten die aan de inwoner worden geleverd;

    • f.

      worden geleverd volgens de afspraken die de gemeente met de leverancier(s) heeft gemaakt.

  • 3. De gemeente controleert of de kwaliteitseisen door leveranciers worden nageleefd.

  • 4. De gemeente kan nadere regels vaststellen over de kwaliteitseisen en deskundigheidseisen.

12.2 Inkoop en aanbesteding

(Jeugdwet, Wmo)

  • 1. De gemeente zorgt ervoor dat de kwaliteit van de diensten en producten in het kader van deze verordening gegarandeerd is. Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van leveranciers dat zij rekening houden met de voorwaarden uit artikel 12.1, tweede lid.

  • 2. De gemeente zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding door:

    • a.

      een vaste prijs te bepalen. Die prijs geldt voor inschrijving op een aanbesteding en voor een daaropvolgende overeenkomst met een leverancier; of

    • b.

      een reële prijs vast te stellen. Die prijs geldt als ondergrens voor een inschrijving en voor een daaropvolgende overeenkomst met een leverancier.

  • 3. Bij inkoop en aanbesteding verwacht de gemeente van leveranciers dat zij:

    • a.

      diensten en producten leveren tegen de door hen berekende kostprijs, zonder dat de kwaliteit en de levering in gevaar komen; en

    • b.

      zich als werkgever houden aan de regels van het arbeidsrecht als zij personeel hebben.

  • 4. De gemeente houdt bij het vaststellen van de prijs voor een dienst rekening met:

    • a.

      het soort dienst en de omvang hiervan;

    • b.

      het salaris en andere arbeidsvoorwaarden van de beroepskrachten;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten (indirecte kosten). Hiermee worden bijvoorbeeld de kosten van het secretariaat of de kosten van het bedrijfspand bedoeld;

    • d.

      andere personeelskosten die niet direct met de dienstverlening te maken hebben, zoals kosten voor bijscholing, ziekte en verlof van personeel;

    • e.

      reis- en opleidingskosten;

    • f.

      het jaarlijks aanpassen van de kostprijs in verband met stijging van de kosten;

    • g.

      andere kosten die het gevolg zijn van verplichtingen voor leveranciers, zoals rapportage- en administratieve verplichtingen.

  • 5. De gemeente houdt bij het vaststellen van de prijs voor een product rekening met:

    • a.

      de marktprijs van het product;

    • b.

      andere taken die van de leverancier worden gevraagd, zoals het aanmeten, leveren en plaatsen van het product, het geven van een instructie over het gebruik van het product en het onderhouden van het product.

Hoofdstuk 13. Van oud naar nieuw

In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.

Kernwaarden:

  • De gemeente handelt professioneel en neemt de inwoner serieus.

  • De gemeente werk efficiënt en doelgericht.

  • De gemeente stemt de hulp af op de inwoner.

13.1 Onderzoek naar de werking van de verordening

(Gemeentewet)

  • 1. De gemeente onderzoekt met een zekere regelmaat of de verordening voldoende bijdraagt aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Daarvoor verzamelt de gemeente systematisch informatie over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen. De gemeente houdt zich daarbij aan de AVG.

  • 2. De gemeenteraad past de verordening aan als dat nodig is.

13.2 Uitvoeringsregels

(Gemeentewet)

De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.

13.3 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

(Gemeentewet)

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.

13.4 Intrekken oude verordeningen

(Gemeentewet)

De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:

  • Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz gemeente Raalte

  • Re-integratieverordening Participatiewet Raalte

  • Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Raalte

  • Verordening individuele studietoeslag gemeente Raalte

  • Verordening Jeugdhulp gemeente Raalte 2017

  • Verordening leerlingenvervoer 2015

  • Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Raalte

  • Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Raalte 2017

  • Verordening Regeling meedoen

  • Verordening tegenprestatie Participatiewet en IOAW, IOAZ gemeente Raalte

13.5 Overgangsrecht

(Gemeentewet)

  • 1. Een voorziening of uitkering die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, blijft ook na de ingangsdatum van deze verordening doorlopen. Deze voorziening of uitkering loopt door:

    • a.

      totdat de einddatum van het toekenningsbesluit is bereikt; of

    • b.

      totdat de gemeente een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen. Het toekenningsbesluit op grond van een ingetrokken verordening wordt dan ingetrokken.

  • 2. Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening en waarover de gemeente pas na de ingangsdatum van deze verordening een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening geldt dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van één van de bij 13.4 genoemde ingetrokken verordeningen, past de gemeente die ingetrokken verordening toe.

13.6 Ingangsdatum en naam

(Gemeentewet)

  • 1. Deze verordening wordt genoemd: Verordening domein sociaal gemeente Raalte.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2022.

Hoofdstuk 14. Begrippen

In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?

• Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.

• Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de genoemde wetten, omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij het normale, dagelijkse taalgebruik.

• Ook staan er voor de duidelijkheid enkele wettelijke begrippen in de lijst, die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.

• Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.

Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, taxibus of bustaxi.

Afwegingskader: een hulpmiddel dat de gemeente gebruikt bij de beoordeling en toekenning van jeugdhulp.

Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die gewoon verkrijgbaar is, die een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en die betaald kan worden uit een inkomen op minimumniveau.

Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.

In artikel 3.4.13 wordt met andere voorziening bedoeld: een voorziening die de kans op betaald werk vergroot.

AOW-leeftijd: leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.

Arbeidsinschakeling: aan het werk (kunnen) gaan.

Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ.

AVG: Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (titel: Algemene verordening gegevensbescherming).

Basisonderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

Basisschool: school waar basisonderwijs wordt aangeboden. Een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.

Begeleider: in het geval van leerlingenvervoer (hoofdstuk 6): de ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om het kind tijdens het vervoer te begeleiden.

Benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop de inwoner eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep doet of heeft gedaan als gevolg van te weinig besef van verantwoordelijkheid.

Beperking: de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap, die het functioneren op sociaal of maatschappelijk gebied belemmert. Bij leerlingenvervoer geldt dat de beperking het vervoer naar school belemmert.

Besteedbaar inkomen: het inkomen dat overblijft nadat het saneringskrediet (de schuld) is afgelost.

Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.

Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar? Dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

Budgetplan (pgb): een plan dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. Uit het budgetplan blijkt dat de besteding van het pgb voldoet aan de wet, deze verordening en eventueel andere voorwaarden die de gemeente aan de hulp-op-maat stelt.

Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Raalte: het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Raalte is dé plek waar (aanstaande) ouders, opvoeders en jeugdigen terecht kunnen voor advies of ondersteuning bij vragen over opvoeden, opgroeien en gezondheid. De gemeente werkt met het CJG samen. Meer (contact)informatie is te vinden op: www.cjgraalte.nl/.

CJG: Centrum voor Jeugd en Gezin.

Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).

Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale basisschool gaat, is de dichtstbijzijnde school de school de dichtstbijzijnde speciale basisschool in het samenwerkingsverband van de basisschool dat het kind eerst bezocht, of een andere speciale basisschool binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.

Effect: het resultaat of het doel.

Eigen vervoer: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij mag gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel dat de gebruiker ter beschikking staat, zoals een deel-, leen- of leaseauto.

Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.

Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. De gemeente heeft in beleidsregels uitgewerkt welke hulp van deze personen mag worden verwacht.

Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een woongebouw dat niet bij de woning van de inwoner hoort, maar wel bestemd en noodzakelijk is om de woning van de inwoner vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken.

Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte.

Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken, bespreekt.

Grote kans op de arbeidsmarkt: het is (zeer) waarschijnlijk dat de inwoner binnen één jaar betaald werk heeft.

Hulp: ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, artikel 36 van de IOAW en artikel 36 van de IOAZ, bijstand als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, een uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ, inkomensondersteuning op grond van artikel 108 van de Gemeentewet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs, of een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 6 (vervoer naar school).

Hulp in natura: bij hulp in natura krijgt de inwoner de hulp die nodig is via een aanbieder of leverancier die een contract heeft met de gemeente.

Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.

• Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo: een maatwerkvoorziening.

• Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ: een voorziening bij de arbeidsinschakeling of bijzondere bijstand.

• Als het gaat om schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde hulp bij het aflossen van schulden.

• Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jeugdige of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.

Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.

Indexering: automatische aanpassing van inkomens, uitkeringen en vergoedingen door prijzenstijgingen.

In gebruik geven: de inwoner mag een product van de gemeente gebruiken, maar de gemeente blijft eigenaar.

Inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet.

Inkomensval: achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.

Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet.

Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente Raalte volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp? Dan betreft het de ingezetene van de gemeente Raalte als bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente Raalte meldt voor maatschappelijke opvang. Gaat het om schuldhulpverlening? Dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente Raalte als ingezetene is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook de persoon die hulp van de gemeente Raalte heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft, verstaan. Onder rechtmatig verblijf wordt verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente, verstaan.

IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Jaarinkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs.

Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Jeugdige: kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

Jobcoaching: hulp door een erkende deskundige aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en aan hun werkgevers, om hen te ondersteunen bij het vinden en behouden van werk.

Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jeugdigen, zoals kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jeugdigen tot doel heeft.

Kleine kans op de arbeidsmarkt: het is niet waarschijnlijk dat de inwoner binnen één jaar betaald werk heeft.

Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.

Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.

Leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert tegen betaling.

Llv (leerlingenvervoer): de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden: de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.

Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.

Minnelijke schuldregeling: schuldhulpverlening die door gemeente wordt georganiseerd in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. In het geval van een minnelijke schuldregeling wordt er een betalingsregeling getroffen met de schuldeiser(s) van de inwoner. Er wordt afgesproken dat de inwoner een bepaalde periode zoveel mogelijk geld opzij zet om zijn schuldeisers te betalen. Wat er na die periode aan schuld overblijft, hoeft dan niet meer te worden betaald.

Normale gebruik van de woning:

• het kunnen verrichten van de absoluut noodzakelijke woonfuncties gericht op de zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging en koken);

• het kunnen verrichten van huishoudelijke taken;

• horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning en de toegang tot de woning. Hieronder kan onder omstandigheden ook vallen: de toegang tot en de verplaatsingen in en om de berging, tuin of het balkon.

Ondersteuningsplan: een plan dat de gemeente samen met de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en waarin de mogelijke oplossingen staan die de inwoner en de gemeente hebben besproken.

In hoofdstuk 6 (Vervoer naar school) wordt met ondersteuningsplan bedoeld:

• het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 18a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het primair onderwijs in het geval van primair onderwijs; of

• het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 17a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs in het geval van voortgezet onderwijs.

Openbaar vervoer (OV): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart).

Opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.

Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jeugdige of minderjarige.

Overige voorzieningen: andere hulpmiddelen zoals vermeld in artikel 8a, tweede lid, onder f, van de Participatiewet.

Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor vergoeding wordt gevraagd, begint (artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs).

Persoonlijk plan: in het geval van Wmo-hulp: een plan dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp die hij wenst. Gaat het om jeugdhulp? Dan wordt hieronder een familiegroepsplan verstaan.

Persoonlijke hulp bij werk: hulp zoals beschreven in artikel 10, eerste en derde lid, van de Participatiewet, en begeleiding op de werkplek volgens artikel 10da van de Participatiewet.

Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, (on)mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.

Pgb: persoonsgebonden budget, een budget dat de inwoner toegekend kan krijgen om zelf Wmo-hulp of jeugdhulp in te kopen.

Professionele organisatie: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp en die voldoet aan de kwaliteitseisen voor in ieder geval de professionele hulpverleners die bij de organisatie in dienst zijn.

Programma van eisen: overzicht van de eisen waaraan een product moet voldoen. Het programma van eisen wordt door de gemeente opgesteld. De gemeente kan voor het opstellen hiervan hulp vragen aan deskundigen.

PW: Participatiewet.

Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz) Zwolle: het Regionaal Bureau Zelfstandigen (RBZ) voert voor de gemeente uit het:

• Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004); en de

• Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)

Meer (contact)informatie is te vinden op: www.rbzzwolle.nl/.

Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 15 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 15 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor OV of aangepast vervoer.

Richting van een school: hieronder valt: het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs, evangelisch onderwijs, joods onderwijs (orthodox), islamitisch onderwijs, hindoe onderwijs, algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen). Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting van een school’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen en Iederwijsscholen.

Samenwerkingsverband:

• Voor het primair onderwijs: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid van de Wet op het primair onderwijs;

• Voor het voortgezet onderwijs: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.

Saneringskrediet: schuldhulpverlening die door gemeente wordt georganiseerd in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. In het geval van een saneringskrediet krijgt de inwoner een lening van de schuldhulpverlener voor al zijn schulden. De inwoner heeft dan alleen nog een schuld bij de schuldhulpverlener. Deze lening moet hij volledig terugbetalen.

School:

Een basisschool of speciale school voor basisonderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

• Een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs, zoals bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of

• Een school voor voortgezet onderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.

Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).

Speciaal onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

Spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt.

Stichting Leergeld Salland: Stichting Leergeld Salland helpt kinderen van ouders die een laag inkomen hebben en in Raalte wonen, zodat zij kunnen meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Leergeld Salland helpt door een bijdrage te geven. Meer (contact)informatie is te vinden op: https://www.leergeld.nl/salland/.

Structureel: blijvend, voor altijd.

Studiefinanciering: studiefinanciering zoals bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000.

SVB: Sociale Verzekeringsbank.

Te weinig besef van verantwoordelijkheid: hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin de inwoner door zijn eigen schuld bijstand moet aanvragen. Bijvoorbeeld als hij zonder goede reden ontslag neemt en daardoor een uitkering moet aanvragen.

Tegemoetkoming in de schoolkosten: een tegemoetkoming zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Toegankelijke school: school voor openbaar of bijzonder onderwijs die het soort onderwijs geeft dat het kind nodig heeft in verband met zijn mogelijkheden. Ook moet de school aansluiten bij de levensovertuiging of godsdienst van het kind en moet er op de school plaats zijn voor het kind.

Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.

Uitkeringsnorm: de voor de inwoner in zijn situatie maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.

UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vavo-onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

Vergoeding: (in het kader van hoofdstuk 6): de bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.

Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.

Verhuiskostenvergoeding: een geldbedrag om de inwoner tegemoet te komen in de kosten van verhuizing en inrichting.

Vermogen: totaal aan bezit in geld en goederen; het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.

Vermogensgrens: het maximale bedrag aan eigen vermogen dat de inwoner mag hebben volgens artikel 34, derde lid, van de Participatiewet.

Vervoersvoorziening: gaat het om leerlingenvervoer? Dan betreft het de hulp van de gemeente die ouders kunnen krijgen bij het vervoer van hun kind naar school. Het kan gaan om een vergoeding voor het gebruik van de fiets, een vergoeding voor het openbaar vervoer, aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente of een vergoeding als de ouders het kind zelf vervoeren (eigen vervoer). Gaat het om een vervoersvoorziening Werk? Dan betreft het de hulp van de gemeente die een inwoner kan krijgen bij het vervoer van huis naar werk als de inwoner door een beperking niet zelfstandig kan reizen of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag of een combinatie daarvan.

Voorziening bij werk: een voorziening die de gemeente noodzakelijk vindt en gericht is op arbeidsinschakeling, inclusief persoonlijke ondersteuning bij het uitvoeren van taken.

Vrij toegankelijke hulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente.

Weinig vermogen: minder vermogen dan de toepasselijke vermogensgrens.

Werkgever: iemand die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om een werknemer gedurende een afgesproken periode in zijn organisatie te laten werken.

Werknemer: een persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst werk verricht bij de werkgever, inclusief een persoon zoals bedoeld in artikel 10d, eerste of tweede lid, van de Participatiewet, met wie de werkgever een dienstverband heeft of van plan is aan te gaan.

Wet: de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet kinderopvang, de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.

Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp): dit is een wettelijk traject voor mensen met problematische schulden. Dit zijn schulden die voor hen zo hoog zijn, dat ze deze zonder hulp niet binnen drie tot vijf jaar volledig kunnen aflossen. De rechter bepaalt of iemand wordt toegelaten tot de Wsnp. Als diegene zich aan de regels houdt in de tijd dat hij in de Wsnp zit, dan ontvangt hij na het traject een schone lei. Dit betekent dat hij schuldenvrij is.

Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Wko: Wet kinderopvang.

Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Wmo-hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.

Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd én nog tenminste vijf jaar geschikt voor permanente bewoning. De inwoner heeft hier zijn hoofdverblijf. Gaat het om vervoer naar school, dan is de woning de plaats waar het kind over een langere periode met een zekere regelmaat verblijft.

Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel dat gericht is op het normale gebruik van de woning (bijvoorbeeld een drempelhulp of traplift).

ZZP-er: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp en voldoet aan de kwaliteitseisen, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden:

1° niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 en volgende van het Burgerlijk Wetboek; en

2° door de Belastingdienst aangemerkt wordt als ondernemer voor de Inkomstenbelasting (voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden).

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van 4 november 2021.

de plv. griffier

Truus Klein Wolterink

de voorzitter

Martijn Dadema