Beleidsregel ondergrondse inzameling RAD Hoeksche Waard

Geldend van 01-05-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel ondergrondse inzameling RAD Hoeksche Waard

Het Dagelijks Bestuur van de RAD Hoeksche Waard

Gelet op artikel 4:81, eerste lid van de Algemene Wet Bestuursrecht;

Overwegende dat:

  • 1.

    Door het Algemeen Bestuur op 8 december 2014 is besloten om een systeem van ondergrondse afvalinzameling in te voeren;

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening RAD Hoeksche Waard 2011 kan aanwijzen via welk inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van een gebruiker van een perceel plaatsvindt;

  • 3.

    Gelet op het bepaalde in artikel 5 van de Gemeenschappelijke Regeling RAD Hoeksche Waard deze bevoegdheid het Dagelijks Bestuur toekomt;

  • 4.

    De locatiebepaling van de ondergrondse containers geschiedt in overleg met de betrokken gemeenten;

Besluit de volgende beleidsregel vast te stellen:

Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • 1.

    Aansluiting: een perceel waar ingevolge de Wet Milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

  • 2.

    Afvalstoffenverordening: de Afvalstoffenverordening RAD Hoeksche Waard 2011

  • 3.

    Dagelijks Bestuur: het Dagelijks bestuur van de RAD Hoeksche Waard

  • 4.

    Directeur: de directeur van de RAD Hoeksche Waard

  • 5.

    Locatie: plaats in de openbare ruimte voor een of meer ondergrondse afvalcontainers

  • 6.

    Loopafstand: de afstand gemeten vanaf de rand van een perceel tot aan de rand van een inzamelvoorziening

  • 7.

    Perceel: een perceel waarbij op grond van artikel 10.21 en 10.22 van de Wet Milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Locatiecriteria

  • 1.

    De loopafstand van een perceel tot de dichtstbijzijnde ondergrondse container bedraagt in de kernen maximaal 200 meter.

  • 2.

    De ondergrondse containers worden zodanig geplaatst dat er geen belemmering van de verkeersveiligheid ontstaat. (zichthinder)

  • 3.

    De ondergrondse containers worden zodanig geplaatst dat de doorgang op het trottoir ook voor rolstoelen en kinderwagens niet wordt belemmerd.

  • 4.

    De ondergrondse containers worden zodanig geplaatst dat deze ook bereikbaar zijn voor minder validen.

  • 5.

    De ondergrondse containers worden zodanig geplaats dat er bij lediging minimale verkeershinder en oponthoud ontstaat.

  • 6.

    Ondergrondse containers worden zodanig geplaatst dat de inzamelvoertuigen veilig kunnen stoppen om de containers op een veilige manier te kunnen ledigen.

  • 7.

    Ondergrondse containers worden zoveel mogelijk bij of naast eventuele bestaande (ondergrondse) inzamelvoorzieningen geplaatst.

  • 8.

    De afstand tussen een locatie en de rijweg is in verband met de maximale reikwijdte van de kraan van het inzamelvoertuig, niet meer dan 4 meter.

  • 9.

    De afstand tussen een locatie (rand van de container) en de dichtstbijzijnde gevel is minimaal 2 meter. De directeur is bevoegd om hiervan in bijzondere situaties maximaal 50 cm af te wijken.

  • 10.

    Bomen worden ontzien bij het aanwijzen van locaties, er worden in principe geen bomen gekapt.

  • 11

    Het aanwijzen van locaties ten koste van parkeerplaatsen wordt zoveel mogelijk voorkomen.

  • 12

    Voor het plaatsen van containers worden in principe geen kabels en leidingen verlegd. Vooraf wordt hiernaar onderzoek verricht. Indien desondanks tijdens werkzaamheden ten behoeve van de plaatsing blijkt dat een kabel of leiding aanwezig is waardoor het plaatsen van de ondergrondse container niet mogelijk is wordt een alternatieve locatie voor de ondergrondse container gezocht. De directeur is bevoegd deze locatie vast te stellen.

  • 13

    In situaties waarbij het plaatsen van een ondergrondse container niet mogelijk is kan (tijdelijk) een bovengrondse dan wel een semi-ondergrondse voorziening met een toegangssysteem worden geplaatst.

Gebruikerscriteria

  • 1.

    Er wordt gestreefd naar aansluiting van minimaal 40 aansluitingen per ondergrondse container.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur geeft aan de directeur het mandaat om op grond van artikel 4 lid 2 en artikel 10 lid 4 van de Afvalstoffenverordening, gebruikers van percelen aan te wijzen die gebruik dienen te maken van een ondergrondse container.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 mei 2015.

Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als : “Beleidsregels ondergrondse afvalinzameling RAD Hoeksche Waard”

Vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van de RAD Hoeksche Waard op 13 april 2015

Ondertekening

Voorzitter Namens deze,

J. G. van Buuren

Secretaris

Namens deze,

M. Huisman