Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep houdende regels omtrent belastingen (Uitvoeringsregels waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen Regionale Belasting Groep)

Geldend van 25-12-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2020

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep houdende regels omtrent belastingen (Uitvoeringsregels waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen Regionale Belasting Groep)

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep (hierna: de RBG);

Gelet op de artikelen:

  • -

    6 , 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • -

    31 van de Invorderingswet 1990;

  • -

    160, 232 en 237 van de Gemeentewet;

  • -

    84, 124 en 127 van de Waterschapswet;

  • -

    7.2 en 7.5 van de Waterwet

  • -

    4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009;

  • -

    12 van de Verordening zuiveringsheffing Delfland en de Verordening zuiveringsheffing Schieland en de Krimpenerwaard;

  • -

    13 van de Verordening verontreinigingsheffing Delfland en de Verordening verontreinigingsheffing van Schieland en de Krimpenerwaard.

  • -

    20 lid 1 onder e en lid 7a van de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep.

B e s l u i t :

vast te stellen Uitvoeringsregels waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen Regionale Belasting Groep.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a. De ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur van de RBG aangewezen ambtenaar, als bedoeld in artikel 124, lid 5, onder a van de Waterschapswet en artikel 232, lid 4, onder a van de Gemeentewet.

  • b. klassentabel: de klassentabel opgenomen in het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009;

  • c. IBA–systeem: een systeem voor de individuele behandeling van afvalwater, met certificering klasse II of III,

  • d. certificering: attestering als bedoeld in de beoordelingsrichtlijn K10002 van het Kiwa

  • e. woonruimte: woonruimte als bedoeld in artikel 7.1, van de Waterwet en 122c Waterschapswet;

  • f. bedrijfsruimte: bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7.1, van de Waterwet en 122c Waterschapswet;

  • g. afvalwater van huishoudelijke aard: afvalwater afkomstig van huishoudens of hiermee vergelijkbaar afvalwater;

  • h. ingenomen water: ingenomen water als bedoeld in artikel 122c, onderdeel j, van de Waterschapswet;

  • i. beheerder: beheerder als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Waterwet;

  • j. zuiveringsrendement: het percentage zuurstofbindende stoffen in afvalwater van huishoudelijke aard dat door middel van een IBA–systeem wordt verwijderd.

Artikel 2 Algemene bepaling

  • 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de in de aanhef genoemde artikelen.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als belastingen.

Artikel 3 Aangifte

  • 1. De belastingplichtige aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is toegezonden of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de ambtenaar belast met de heffing een verzoek in te dienen om toezending van een (digitaal) aangiftebiljet.

  • 2. De uitnodiging tot het doen van aangifte voor de zuiveringsheffing, de verontreinigingsheffing en de toeristenbelasting wordt gedaan door toezending van een aangifteformulier of toezending van een brief waarin wordt verzocht om digitaal aangifte te doen.

  • 3. Indien de aangifte digitaal wordt gedaan op de website van de Regionale Belasting Groep (RBG), worden de gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of -als bijlage- met de digitale aangifte meegezonden. 

Artikel 4 Voorlopige aanslag

Na aanvang van het heffingsjaar kan de ambtenaar belast met de heffing een voorlopige aanslag opleggen voor een bedrag waarop de aanslag voor dat belastingjaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 5 Rente

Bij de invordering van de waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen vinden de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 29 van de Invorderingswet 1990 en de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Aftrek ingenomen water

  • 1. Als een aanslag voor een bedrijfsruimte wordt vastgesteld op basis van de hoeveelheid ingenomen water en die hoeveelheid is geregistreerd met een watermeter waarop behalve de bedrijfsruimte één of meerdere woonruimten zijn aangesloten, terwijl een afzonderlijke watermeter voor de registratie van het verbruik van de woonruimte(n) ontbreekt, wordt een aftrek op de hoeveelheid ingenomen water toegepast. Deze aftrek bedraagt 47 kubieke meter water per bewoner van de woonruimte(n) per heffingsjaar en wordt berekend op basis van klasse 8 uit de klassentabel.

  • 2. Als een aanslag voor een bedrijfsruimte wordt vastgesteld op basis van de hoeveelheid ingenomen water en het verbruikte water voor de persoonlijke verzorging van een werknemer wordt niet met een afzonderlijke watermeter geregistreerd, wordt een aftrek op de hoeveelheid ingenomen water toegepast. Deze aftrek bedraagt 11 kubieke meter water per werknemer, uitgedrukt in fulltime-equivalent (fte), per heffingsjaar en wordt berekend op basis van klasse 8 uit de klassentabel. De aftrek vindt uitsluitend plaats ten aanzien van bedrijfsruimten, die met een asterisk zijn aangeduid in de Klassentabel.

  • 3. Als in een bedrijfsruimte of een onderdeel ervan, vee wordt gehouden en de hoeveelheid ingenomen water is geregistreerd met een watermeter en er is geen tussenmeter die het door het vee verbruikt drinkwater registreert, wordt een aftrek op de hoeveelheid ingenomen water toegepast. Deze aftrek bedraagt per jaar per stuk vee als volgt:

    • -

      melkkoe 22 m³;

    • -

      kalveren 5 m³;

    • -

      vleesvee (stieren) 15 m³;

    • -

      paarden 15 m³;

    • -

      schapen/geiten 2 m³;

    • -

      varkens 6 m³;

    • -

      mestvarkens 2 m³;

    • -

      legkippen 0,13 m³;

    • -

      slachtkippen 0,09 m³.

  • Deze aftrek is alleen van toepassing op bedrijfsruimten of onderdelen daarvan die behoren tot de in de Klassentabel genoemde categorie van “niet vermelde bedrijfsruimten of onderdelen van bedrijfsruimten”, waarin vee wordt gehouden.

Artikel 7 Bepaling hoeveelheid ingenomen water kalenderjaar tabelbedrijven

[vervallen]

Artikel 8 Bepaling hoeveelheid ingenomen water bij ontbreken watermeter

Als een aanslag voor een bedrijfsruimte wordt vastgesteld op basis van de hoeveelheid ingenomen water en die hoeveelheid is niet geregistreerd met een watermeter of die hoeveelheid is geregistreerd met een watermeter waarop meerdere bedrijfsruimten zijn aangesloten terwijl een afzonderlijke watermeter voor de registratie van het verbruik van de afzonderlijk bedrijfsruimte(n) ontbreekt, dan wordt uitgegaan van het volgende waterverbruik per werknemer, uitgedrukt in fulltime-equivalent (fte), per heffingsjaar:

  • -

    bij een slagerij 35 m³;

  • -

    bij een viswinkel 60 m³;

  • -

    bij een bloemenwinkel 35 m³;

  • -

    bij een fitnesscentrum 100 m³;

  • -

    bij een kapsalon heren 33 m³;

  • -

    bij een kapsalon dames/heren 53 m³;

  • -

    bij een café 150 m³;

  • -

    bij een snackbar 75 m³;

  • -

    bij een restaurant 200 m³;

  • -

    bij een koffieshop 50 m³;

  • -

    bij een eethuis/afhaal 100 m³;

  • -

    bij een eetcafé 150 m³;

  • -

    bij een shoarmazaak 50 m³;

  • -

    bij een niet in dit artikel nader genoemde bedrijfsruimte 11 m³.

De vervuilingswaarde per m³ ingenomen water wordt berekend op basis van klasse 8 uit de Klassentabel.

Artikel 9 Berekening vervuilingswaarde afvalwater afkomstig van IBA-systeem

  • 1. De beheerder van een IBA–systeem is heffingplichtig voor de verontreinigingsheffing voor het direct afvoeren van afvalstoffen op oppervlaktewater in beheer bij het waterschap.

  • 2. De vervuilingswaarde van de afvalstoffen die vanuit een IBA–systeem worden afgevoerd, wordt gesteld op:

    • a.

      drie vervuilingseenheden indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat de vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt;

    • b.

      één vervuilingseenheid indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat de vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt.

  • 3. De bepaling van de vervuilingswaarde van een lozing vanuit een IBA–systeem als bedoeld in het eerste lid, vindt plaats aan de hand van het totale waterverbruik van de aangesloten woon– en bedrijfsruimten en van het zuiveringsrendement van het betreffende IBA–systeem.

  • 4. Indien op een IBA–systeem meerdere woon- en/of bedrijfsruimten van waaruit uitsluitend huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd zijn aangesloten, wordt de vervuilingswaarde voor de toepassing van de forfaitaire regeling van het tweede lid, bepaald volgens de formule:

    afbeelding binnen de regeling

    A = het totale aantal m³ water dat in het kalenderjaar ten behoeve van de op de IBA aangesloten woon- en/of bedrijfsruimten is ingenomen;

    B = het zuiveringsrendement van het betreffende IBA-systeem

  • 5. Voor de toepassing van het tweede lid wordt het zuiveringsrendement van de IBA–systemen van de te onderscheiden klassen gesteld op een factor:

    klasse II: 75

    klasse III: 90

  • 6. In afwijking van het derde lid wordt de vervuilingswaarde van een lozing vanuit een IBA–systeem op één vervuilingseenheid gesteld, indien uitsluitend één woonruimte op het betreffende IBA–systeem is aangesloten.

  • 7. Het bepaalde in dit artikel geldt uitsluitend voor lozingen van afvalwater dat afkomstig is van IBA-systemen van klasse II en III en geldt niet voor lozingen van afvalwater via septictanks, olie- en vetafscheiders en slibvangputten en soortgelijke apparatuur.

Artikel 10 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze uitvoeringsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze uitvoeringsregels kunnen worden aangehaald als “Uitvoeringsregels waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen Regionale Belasting Groep”.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep d.d. 6 september 2019.

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep,

directeur,

H.B. Sigmond

voorzitter,

drs. A.J.B. van der Klugt

Toelichting

Op grond van artikel 123 Waterschapswet en artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar. De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan aan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. In de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep is de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen toegekend aan het dagelijks bestuur van de RBG

Deze uitvoeringsregels zijn een uitwerking van o.a:

  • -

    de wettelijke bepalingen over de aangifte (artikelen 6, 7 en 8 van de AWR, artikel 127 Waterschapswet en artikel 237 van de Gemeentewet;

  • -

    de wettelijke bepalingen over de voorlopige aanslag (artikelen 13 en 14 AWR);

  • -

    de wettelijke bepalingen over de invorderingsrente (artikel 31 Invorderingswet 1990);

  • -

    de verordeningen zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2Algemene bepaling

In dit artikel wordt de reikwijdte van de regeling aangegeven.

In het eerste lid wordt gerefereerd aan de in de algemene toelichting genoemde wetsartikelen.

Het tweede lid geeft - wellicht ten overvloede - aan dat de regeling ook geldt voor de rechten, zoals bijvoorbeeld ook in artikel 229, tweede lid, van de Gemeentewet is gebeurd voor de toepassing van de eerste, derde en vierde paragraaf van hoofdstuk XV van die wet.

Artikel 3Aangifte

In dit artikel zijn nadere regels opgenomen voor het geval dat aan een belastingplichtige geen aangiftebiljet is uitgereikt of geen aanslag is opgelegd (artikel 6, derde lid Awr). Het al dan niet uitreiken van een aangiftebiljet speelt geen essentiële rol, aangezien de belastingen bij wege van aanslag worden geheven. Ook zonder aangiftebiljet kan een aanslag worden opgelegd, namelijk indien de gegevens die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn, reeds voorhanden zijn (artikel 11, tweede lid Awr).

Artikel 4Voorlopige aanslag

De artikelen 13 en 14 van de Awr bepalen dat de ambtenaar belast met de heffing volgens bij ministeriële regeling (lees: besluit van het dagelijks bestuur van de RBG) te stellen regels aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag kan opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Het opleggen van een voorlopige aanslag kan met name van belang zijn indien de belastingschuld eerst na afloop van het belastingtijdvak/belastingjaar kan worden vastgesteld.

De ambtenaar belast met de heffing ontleent de bevoegdheid om een voorlopige aanslag op te leggen niet rechtstreeks aan de Awr. Deze bevoegdheid dient te worden geregeld in nadere regels.

Artikel 5Rente

Artikel 31 van de Invorderingswet geeft het dagelijks bestuur van de RBG de mogelijkheid nadere regels te stellen over de berekening van de invorderingsrente. Dit kan door het van overeenkomstige toepassing verklaren van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, waarin nadere regels staan over de berekening van de invorderingsrente.

In hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 is geregeld dat invorderingsrente moet worden berekend indien na de laatste betalingstermijn niet of te weinig is betaald. Vanaf 1 januari 2013 wordt rente vergoed in de volgende twee gevallen:

  • 1.

    Als de RBG meer dan zes weken te laat is met het terugbetalen van belastinggeld aan de belanghebbende. Als het aan de belanghebbende te wijten is dat de uitbetaling niet tijdig plaatsvindt, bijvoorbeeld als de belanghebbende een onjuist rekeningnummer aan de gemeente heeft verstrekt, dan wordt geen invorderingsrente vergoed. Het tijdvak waarover de invorderingsrente enkelvoudig wordt berekend vangt aan op de dag na de dagtekening van de tot uitbetaling strekkende belastingaanslag of beschikking en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de betaling.

  • 2.

    Als een belanghebbende in verband met zijn bezwaarschrift uitstel van betaling heeft gevraagd en dit uitstel door de ontvanger bij beschikking is afgewezen. De gemeente vergoedt rente als de belanghebbende in de bezwaarprocedure in het gelijk wordt gesteld. Het tijdvak waarover de invorderingsrente wordt berekend vangt aan op de dag na de dag waarop de belastingaanslag ingevolge artikel 9 van de IW 1990 invorderbaar is en eindigt zes weken na de dagtekening van de vermindering of de herziening. Als in de gemeentelijke belastingverordening een van artikel 9 afwijkende invorderingstermijn is opgenomen, is de vervaldatum van die invorderingstermijn de begindatum voor het vergoeden van invorderingsrente.

Het betaalde bedrag vormt het maximum bedrag waarover invorderingsrente wordt vergoed en wordt eventueel verminderd met een nog openstaand bedrag van de belastingaanslag of het gevorderde bedrag

Met ingang van 1 januari 2013 is het percentage van de invorderingsrente gelijk aan dat van de wettelijke rente zoals dat bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 120, eerste lid, Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld. Het percentage van de wettelijke rente wordt met ingang van 1 januari 2013 ook toegepast op belastingaanslagen over eerdere jaren, met dien verstande dat de wettelijke rente wordt berekend vanaf 1 januari 2013 en dat voor de renteperiode die daarvóór ligt, het ‘oude’ rentepercentage van toepassing is.

Krachtens artikel 30 van de Invorderingswet 1990 moet het bedrag van de invorderingsrente bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld.

Artikel 6Aftrek ingenomen water

Voor de zogenaamde tabelbedrijven geldt dat zij de hoeveelheid ingenomen water moeten registreren. Meting, bemonstering en analyse van het afvalwater kan in die gevallen onder voorwaarden achterwege blijven. Bij verreweg de meeste bedrijven gebeurt dit ook en daar wordt het aantal vervuilingseenheden van het afvalwater naar zuurstofverbruik berekend met behulp van de tabel afvalwatercoëfficiënten. Deze tabel is opgenomen in artikel 122k van de Waterschapswet, dan wel artikel 7.5, vijfde lid, van de Waterwet. De Klassentabel kent vijftien klassen met elk een afvalwatercoëfficiënt, gebaseerd op (het gemiddelde van een bandbreedte van) het aantal vervuilingseenheden

per kubieke meter ingenomen water in het heffingsjaar. De klassen zijn gebaseerd op het “Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009”. Het besluit deelt een bedrijfsruimte of een onderdeel ervan in naar bepaalde bedrijfscategorieën. Afhankelijk van de categorie is er sprake van een bepaalde vervuilingswaarde per kubieke meter ingenomen water. Deze vervuilingswaarden worden vervolgens vertaald naar de Klassentabel.

Dit artikel beoogt rekening te houden met een drietal wenselijke correcties bij de bepaling van de hoeveelheid ingenomen water en het daartoe vastleggen van een te hanteren norm.

Ten eerste de situatie waarin één of meerdere woonruimten in een bedrijfsruimte zijn ondergebracht en deze woonruimten niet zijn aangesloten op een afzonderlijke watermeter. De registratie van het ingenomen water van de bedrijfsruimte en de woonruimte(n) is dan niet gescheiden. Het verbruik van de woonruimte(n) moet bij het ontbreken van een afzonderlijke watermeter worden geschat, ten einde een dubbele heffing te voorkomen. De woonruimte(n) moeten immers als zodanig aangeslagen worden en niet als bedrijfsruimte. In deze situatie vindt op de hoeveelheid ingenomen water voor het bedrijf een aftrek plaats van 47 kubieke meter per bewoner tegen klasse 8 uit de Klassentabel. De berekening komt dan uit op één vervuilingseenheid per bewoner van een woonruimte.

Ten tweede de situatie waarin het verbruikte water voor de persoonlijke verzorging van de werknemers van het betrokken bedrijf niet via een afzonderlijke watermeter wordt geregistreerd. De klassentabel hanteert voor het water voor de persoonlijke verzorging een andere vervuilingswaarde dan voor het ingenomen water van het betrokken bedrijf uit de toepasselijke bedrijfscategorie. De klassentabel duidt met een asterisk aan voor welke bedrijfsruimten specifiek met een correctie voor de persoonlijke verzorging rekening moet worden gehouden. In deze situatie vindt op de hoeveelheid ingenomen water voor het bedrijf een aftrek plaats van 11 kubieke meter tegen klasse 8 uit de Klassentabel per werknemer, uitgedrukt in fulltime-equivalent (fte), per heffingsjaar. De geschatte hoeveelheid van 11 kubieke meter is gebaseerd op landelijke kengetallen naar het gemiddeld watergebruik per werknemer naar fte per jaar.

Ten derde de situatie waarin een deel van het verbruikte water als drinkwater is gebruikt voor vee. Als deze hoeveelheid niet met een (tussen)watermeter is vastgesteld, vindt op de hoeveelheid ingenomen water voor het bedrijf een aftrek plaats van de in dit artikel genoemde hoeveel m³ per stuk vee per jaar. Deze aftrek geldt alleen voor de bedrijfsruimten of onderdelen daarvan die behoren tot de in de Klassentabel genoemde categorie van “niet vermelde bedrijfsruimten of onderdelen van bedrijfsruimten”. De aftrek geldt derhalve voor bedrijfsruimten, waarin vee wordt gehouden, maar die niet afzonderlijk genoemd worden in de Klassentabel, zoals maneges, kinderboerderijen en het hobbymatig houden van vee. De aftrek geldt niet voor melkveehouderijen, omdat deze apart is aangeduid in de Klassentabel. De geschatte hoeveelheid m³ is gebaseerd op ervaringscijfers van het gemiddeld watergebruik per stuk vee per jaar.

Artikel 7 Bepaling hoeveelheid ingenomen water kalenderjaar tabelbedrijven

Voor tabelbedrijven is de rekeneenheid is het aantal m³ genomen water in het betreffende heffingsjaar (kalenderjaar). Wanneer de meterstanden steeds rond de jaarwisseling worden opgenomen, wordt de aanslag berekend over het werkelijke verbruik. Er zijn echter weinig (tabel)bedrijven waar dat gebeurt. Het aantal m³ ingenomen water moet dan op een andere wijze worden bepaald. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de hoeveelheid ingenomen water wordt bepaald indien de meterstand niet rond de jaarwisseling wordt opgenomen.

Artikel 8Bepaling hoeveelheid ingenomen water bij ontbreken watermeter

In dit artikel is een regeling opgenomen voor de situatie dat bij tabelbedrijven de hoeveelheid ingenomen water is geregistreerd met een watermeter waar meerdere bedrijfsruimten op zijn aangesloten, of voor gevallen dat de hoeveelheid ingenomen water in het geheel niet is geregistreerd met een watermeter. In deze situatie wordt in de meeste gevallen de hoeveelheid ingenomen water geschat op 11 m³ tegen klasse 8 uit de klassentabel per werknemer, uitgedrukt fte, per heffingsjaar. In het artikel is een aantal bedrijfsruimten genoemd waarvoor een afwijkende hoeveelheid ingenomen water wordt gehanteerd. De geschatte hoeveelheid ingenomen water is gebaseerd op ervaringscijfers van het gemiddeld ingenomen water per fte per jaar.

Artikel 9 Berekening vervuilingswaarde afvalwater afkomstig van IBA-systeem

In dit artikel is het zogenaamde bedrijfsruimteforfait bij het afvoeren van stoffen vanuit een IBA–systeem (zuiveringtechnisch werk) geregeld. Deze forfaitaire regeling is gebaseerd op de forfaitaire regeling van artikel 122i van de Waterschapswet. Deze regeling kent twee forfaits: een forfait van drie vervuilingseenheden en een forfait van één vervuilingseenheid. Indien de beheerder van het IBA–systeem aannemelijk maakt dat de vervuilingswaarde van het effluent minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt, wordt de vervuilingswaarde op drie vervuilingseenheden gesteld, Indien de beheerder van het IBA–systeem aannemelijk maakt dat de vervuilingswaarde van het effluent minder dan één vervuilingseenheid bedraagt, wordt de vervuilingswaarde op één vervuilingseenheid gesteld.

Om onder de werkingssfeer van deze beleidsregels te vallen, dient aan enkele voorwaarden te zijn voldaan:

  • 1.

    het betreffende IBA–systeem is ingedeeld in de klassen II of III;

  • 2.

    het betreffende IBA–systeem wordt uitsluitend gebruikt voor de zuivering van afvalwater van huishoudelijke aard;

  • 3.

    het IBA–systeem wordt niet beheerd door het waterschap en ook niet gezamenlijk door het waterschap en een gemeente.

IBA Klasse II of III

Dit artikel gaat uit van de certificering en klassenindeling op grond van de beoordelingsrichtlijn K10002 van het Kiwa. Tezamen met de vereisten die aan het onderhoud van IBA-systemen worden gesteld, biedt dit een zekere garantie voor het te behalen zuiveringsrendement. Uitsluitend systemen die zijn ingedeeld in klasse II en klasse III komen in aanmerking voor de toepassing van het bedrijfsruimteforfait. Systemen van klasse I kennen een te laag zuiveringsrendement. Indien een heffingplichtige van mening is dat niettemin één vervuilingseenheid moet worden gehanteerd, dan moet hij dit aannemelijk maken met meting, bemonstering en analyse. Dit geldt ook voor systemen die niet op grond van de genoemde beoordelingsrichtlijn zijn gecertificeerd.

Afvalwater van huishoudelijke aard

IBA–systemen zijn in beginsel ontworpen voor de behandeling van water van huishoudelijke aard. Dat wil zeggen afvalwater afkomstig van woonruimten en afvalwater van bedrijfsruimten met een vergelijkbare samenstelling. De certificering en klassenindeling van de IBA–systemen zijn gebaseerd op dit afvalwater. Over het zuiveringsrendement van IBA–systemen bij zuivering van afvalwater van andere dan huishoudelijke aard is nog weinig bekend. In dergelijke gevallen zal de belastingplichtige door middel van meting, bemonstering en analyse de toepasbaarheid van het forfait aannemelijk moeten maken.

Beheer

In de gevallen waarin het waterschap of het waterschap samen met een gemeente beheerder is van het IBA–systeem, wordt de achterliggende vervuiler in de verontreinigingsheffing betrokken, dat wil zeggen de aangesloten woon– of bedrijfsruimte. Dit artikel is in dat geval niet van toepassing. De achterliggende vervuiler wordt door het waterschap belast op grond van artikel 7.5, lid 1 van de Waterwet (meting, bemonstering en analyse) of ontvangt een aanslag van drie vervuilingseenheden dan wel van één vervuilingseenheid op grond van het woonruimteforfait van artikel 122h, lid 1, Waterschapswet.

In alle andere gevallen is dit wel van toepassing. Het betreft hier gevallen waarin ofwel de gemeente ofwel de achterliggende vervuiler(s) het IBA– systeem beheert (beheren). Het beheer van een IBA–systeem kan samenvallen met degene die het IBA–systeem gefinancierd heeft, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn.

Eén woonruimte

Er wordt onderscheid gemaakt tussen een IBA–systeem waarop één woonruimte is aangesloten en een IBA–systeem waarop meerdere woon– en/of bedrijfsruimten zijn aangesloten (een zogenaamde ‘groeps–IBA’). De lozingen van de eerste categorie worden automatisch onder het forfait van één vervuilingseenheid gebracht, mits vanuit deze woonruimte uitsluitend afvalwater van huishoudelijke aard wordt afgevoerd. Dit is een praktische werkwijze die goed verdedigbaar is, gelet op het zuiveringsrendement van de klasse II en klasse III IBA–systemen.

 

Meerdere woon- en/of bedrijfsruimten

In geval op één IBA–systeem meer dan één woonruimte of bedrijfsruimte(n) is aangesloten wordt de vervuilingswaarde berekend op grond van de hoeveelheid ingenomen water en het zuiveringsrendement van het betreffende IBA–systeem.

Het zuiveringsrendement van klasse II en III IBA-systemen is op basis van de klasse-indeling en praktijkervaring bij de waterschappen vastgesteld op respectievelijk 75% en 90%.

In het geval dat meerdere percelen op een IBA–systeem zijn aangesloten, wordt uitgegaan van het totale waterverbruik van de aangesloten woon– en of bedrijfsruimten. Op grond van beleidsregels ten aanzien van de aanwijzing van de belastingplichtige en naar analogie van artikel 142 van de Waterschapswet kan één van de gebruikers van de woonruimten die op het IBA–systeem zijn aangesloten worden aangeslagen voor het geheel. Het verdient aanbeveling om reeds voorafgaand aan de plaatsing van een IBA–systeem afspraken te maken en vast te leggen wie als beheerder in de zin van de Waterwet wordt beschouwd (bijvoorbeeld bij de aanvraag van de vergunning).

Overigens kan zich in deze situatie de omstandigheid voordoen dat de berekening resulteert in een vervuilingswaarde van méér dan vijf vervuilingseenheden. Hoewel dit

artikel strikt genomen hierin niet voorziet – deze zien op toepassing van het kleine bedrijfsruimteforfait van één of drie vervuilingseenheden – kan de uitkomst van deze berekening worden aangemerkt als zijnde een redelijke schatting op grond waarvan deze lozing in de heffing kan worden betrokken (de tabel afvalwatercoëfficiënten is namelijk alleen van toepassing op bedrijfsruimten).