Regeling vervallen per 20-02-2021

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013

Geldend van 14-03-2013 t/m 19-02-2021

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013

Het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling “Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI)”

Gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur,

Gelet op het advies van het MT van de RDWI,

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel i van de Wet werk en bijstand;

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling “Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI)”

Gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur,

Gelet op het advies van het MT van de RDWI,

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel i van de Wet werk en bijstand;

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b. Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • c. het algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug;

  • d. het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug.

  • e. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet (= de van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de WWB door het dagelijks bestuur vastgestelde verhoging of verlaging); of, in geval van bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de wet, de van toepassing zijnde norm vermeerderd met het bedrag van de bijzondere bijstand. Voor zelfstandigen van 18 tot 27 jaar die een Bbz-uitkering ontvangen of hebben ontvangen wordt onder ‘bijstandsnorm’ verstaan de norm die op grond van artikel 78f, tweede lid, van de wet op hen van toepassing is;

  • f. beslagvrije voet: beslagvrij voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

  • g. recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand;

  • h. gelden: de totaalsom van de positieve banksaldi waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken;

  • i. verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Wet werk en bijstand.

Hoofdstuk 2 Verrekening bij recidive

Artikel 2. Verrekenen bij het hebben van voldoende gelden

  • 1. Indien belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm aan gelden heeft, dan verrekent het dagelijks bestuur de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden

    vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 3. Indien belanghebbende geen bewijsstukken inlevert waardoor niet bepaald kan worden of belanghebbende voldoende gelden heeft, dan gaat het dagelijks bestuur er van uit dat er voldoende gelden aanwezig zijn en wordt de recidiveboete verrekend zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

Artikel 3. Verrekenen bij het hebben van onvoldoende gelden

  • 1. Indien belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm aan gelden heeft, dan verrekent het dagelijks bestuur de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2. Aansluitend op de verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het dagelijks bestuur de

    recidiveboete in de daarop volgende twee maanden door inhouding van een bedrag ter hoogte van 20% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 4. Afwijkende verrekening

In afwijking van de artikelen 2 en 3 kan het dagelijks bestuur de recidiveboete verrekenen door inhouding van 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm indien:

  • 1.

    aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 2 of 3, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

  • 2.

    anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op de bekendmaking van dit besluit.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling “Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug” in zijn openbare vergadering van 27 februari 2013.
De secretaris, De voorzitter,

Toelichting

Algemeen deel

Op 1 januari 2013 treedt de "Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving" in werking. Voor de Wet werk en bijstand (WWB) introduceert deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht. Het college van burgemeester en wethouders (verder college) is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden. Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten gedurende maximaal drie maanden te verrekenen zonder rekening te houden met de beslagvrij voet..

De WWB verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht.

De bevoegdheid van de gemeenteraad strekt zich slechts uit over het al dan niet in acht nemen van de beslagvrije voet bij verrekening van de recidiveboete. Daar waar terugvordering en invordering niet door de wetgever is verplicht, blijft sprake van een bevoegdheid van het college. Het is derhalve aan het college op deze onderdelen nadere (beleids)regels vast te stellen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

In deze bepaling zijn een aantal begrippen nader omschreven. De meeste behoeven geen nadere toelichting.

Gelden

De verordening kent een definitie van het begrip gelden. Het gaat daarbij om de totaalsom van de positieve saldi van alle bankrekeningnummers waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken.

Bij het begrip gelden zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om vermogen als bedoeld in artikel 34 van de WWB.

Verrekenen

De WWB kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening.

Artikel 2. Verrekenen bij het hebben van voldoende gelden

Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening plaats vindt zonder inachtneming van de beslagvrije voet voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende voldoende gelden heeft om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Van bezit van voldoende gelden is sprake als de totaalsom van de positieve saldi van de bankrekeningen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending van deze gelden, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.

De datum dat de overtreding van de inlichtingenplicht door de RDWI is geconstateerd is ook de datum voor de vaststelling van de saldi van de bankrekeningen, tenzij dit onevenredige nadelige gevolgen heeft voor belanghebbende.

Om te kunnen bepalen of belanghebbende voldoende gelden heeft, zijn bewijsstukken nodig waaruit het saldo van de bankrekening(en) blijkt. Indien de belanghebbende deze bewijsstukken niet levert, dan gaan we er van uit dat belanghebbende voldoende gelden heeft en vindt volledige verrekening plaats gedurende 3 maanden zonder rekening te houden met de beslagvrije voet.

Artikel 3. Verrekenen bij het hebben van onvoldoende gelden

Heeft een belanghebbende geen of onvoldoende gelden om een periode van drie maanden volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden blijft belanghebbende beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belastingdienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.

Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden, nu de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.

Artikel 4. Afwijkende verrekening

Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.

In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van de artikelen 2 en 3 de recidiveboete te verrekenen door inhouding van 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. In dat geval moet er wel sprake zijn van een mogelijke huisuitzetting naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak.Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien.

Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dringende reden om van verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord 'anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college besluiten om te verrekenen via de 10%-verlaging. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.

Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.