Regeling vervallen per 01-07-2015

Verordening minimabeleid Wet Werk en Bijstand

Geldend van 01-03-2005 t/m 30-06-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2005

Intitulé

Verordening minimabeleid Wet Werk en Bijstand

De raad van de gemeente Reimerswaal,

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, nummer 05.001324,

 

BESLUIT

 

vast te stellen

 

Verordening minimabeleid wet werk en bijstand

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 begripsbepalingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reimerswaal

    c. bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan: de in artikel 35 van de wet bedoelde kosten, voor zover deze door bijzondere individuele omstandigheden worden bepaald;

    d. buitengewone uitgaven: periodieke of incidentele algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke ten gevolge van buitengewone omstandigheden een te zware last vormen voor het inkomen op bijstandsniveau;

  • 2 De overige begrippen die in deze verordening worden gehanteerd, zijn ontleend aan de wet, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald. Inhoudelijk dient aan deze begrippen dezelfde betekenis en invulling te worden gehecht, als omschreven in de wet.

Artikel 2 financiële draagkracht

  • 1 Bijstand ter voorziening in de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan, wordt verleend met inachtneming van de financiële draagkracht van persoon of gezin.

  • 2 De financiële draagkracht wordt gevormd door:

    a. het, met inachtneming van de artikelen 5 en 6 van hoofdstuk 2 vast te stellen deel van het vermogen; en

    b. het, met inachtneming van de artikelen 7 t/m 11 van hoofdstuk 2 voor een periode van een jaar vast te stellen deel van het inkomen.

Artikel 3 verstrekking

  • 1 Bijzondere bijstand wordt verstrekt vanaf het tijdstip waarop, en voor het bedrag waarmee de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan de financiële draagkracht overschrijden.

  • 2 Kosten welke in elk geval als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden aangemerkt, zijn benoemd in de beleidsregels voor het verstrekkingenbeleid bijzondere bijstand. Deze beleidsregels zijn als bijlage aan deze verordening toegevoegd.

  • 3 De in de beleidsregels benoemde kosten zijn niet uitputtend benoemd. Het college is bevoegd om in voorkomende gevallen ook andere kosten als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan aan te merken.

Artikel 4 draagkrachtperiode

  • 1 De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van een jaar, aanvangende op de eerste dag van de maand waarop de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt ingediend. Indien binnen de vastgestelde periode van een jaar een nieuwe aanvraag voor bijzondere bijstand wordt ingediend, dan blijft de reeds eerder bepaalde draagkracht gelden, onverminderd het bepaalde in het 3e lid van dit artikel.

  • 2 De draagkracht wordt telkens vastgesteld voor een periode van een jaar en niet eerder dan op een tijdstip waarop de voorafgaande periode is verstreken.

  • 3 De draagkracht wordt binnen de vastgestelde periode van een jaar herzien, indien een wijziging in de omstandigheden van de aanvrager daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 2 De vaststelling van de financiële draagkracht

Artikel 5 het vermogen

  • 1 Het vermogen dat ingevolge artikel 34 van de wet niet buiten beschouwing wordt gelaten, wordt ten volle als financiële draagkracht aangemerkt.

  • 2 Buiten beschouwing wordt gelaten het vermogen in de auto en/of motor van aanvrager, voor zover de waarde van de betreffende auto/motor niet is opgenomen in de meest recente ANWB uitgave.

Artikel 6 vermogen gebonden in onroerend goed

Van het vermogen, aanwezig in een door de aanvrager zelf of zijn gezin bewoonde eigen woning met bijbehorend erf, blijft buiten beschouwing het bedrag, zoals opgenomen artikel 34, 2e lid onder d van de wet. Als woning wordt in deze ook aangemerkt een woonwagen of woonschip.

Artikel 7 vaststelling van het inkomen gedurende de draagkrachtperiode

  • 1 Het inkomen dat voor de vaststelling van de financiële draagkracht in aanmerking wordt genomen, wordt over de in artikel 4, 1e en 2e lid, aangegeven periode op jaarbasis vastgesteld.

  • 2 Bij de vaststelling van het jaarinkomen wordt, ten aanzien van regelmatig binnen het jaar geno-ten inkomsten, uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaand aan het tijdstip, waarop de in artikel 4 bedoelde periode van een jaar aanvangt.

  • 3 Bij de vaststelling van het jaarinkomen worden niet regelmatig binnen het jaar genoten inkomsten bepaald op de som van deze inkomsten over het jaar voorafgaand aan het tijdstip, waarop de in artikel 4 bedoelde periode van een jaar aanvangt.

  • 4 Bij de toepassing van het 2e en 3e lid kan steeds rekening worden gehouden met een wijziging van de omstandigheden van de aanvrager, die binnen de in artikel 4 bedoelde periode van een jaar zal optreden.

Artikel 8 het in aanmerking te nemen inkomen

  • 1 Tot het inkomen worden gerekend alle middelen en inkomsten als bedoeld in de artikelen 31, 32 en 33 van de wet.

  • 2 Niet tot het inkomen worden gerekend premies en vergoedingen welke zijn verkregen op grond van de Reïntegratieverordening en het op grond van de verordening vastgestelde uitvoeringsbeleid reïntegratie.

  • 3 Tot het inkomen wordt niet gerekend een eventueel verkregen langdurigheidstoeslag op grond van artikel 36 van de wet.

Artikel 9 de ruimte in het inkomen

De ruimte in het inkomen bedraagt het ingevolge artikel 8 in aanmerking te nemen inkomen, vermin-derd met:

a. de voor persoon of gezin ingevolge de wet geldende bijstandsnorm, inclusief de van toepassing zijnde verhoging of verlaging als bedoeld in de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB;

b. het bedrag van de ten laste van persoon of gezin blijvende premie van vrijwillige verzekering tegen ziektekosten, nadat deze premie is verminderd met een bedrag gelijk aan de nominale premie die door de aanvrager verschuldigd zou zijn bij verplichte ziekenfondsverzekering;

c. het bedrag van de vakantie-uitkering, indien geen vakantie-uitkering wordt genoten;

d. het bedrag van de ten laste van de aanvrager blijvende buitengewone algemene uitgaven.

Artikel 10 buitengewone algemene uitgaven

Voor de toepassing van artikel 9 onder d. worden als buitengewone uitgaven tenminste aangemerkt:

a. ten laste van de aanvrager blijvende woonkosten, voor zover deze in verhouding tot het inkomen van de ingevolge deze verordening in aanmerking te nemen draagkracht, een te zware last vormen;

b. ten laste van de aanvrager blijvende noodzakelijke extra uitgaven in verband met de uitoefe-ning van het beroep of bedrijf;

c. de betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van de niet in gezinsverband van de aanvra-ger levende echtgenoot en/of kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echt-genoot;

d. ten laste van de aanvrager blijvende kosten in verband met studie of opleiding van zijn kind(eren).

Artikel 11 vaststelling van de draagkracht

  • 1 De draagkracht in het inkomen wordt vastgesteld op 25% van de ingevolge artikel 9 vastgestelde ruimte in het inkomen.

  • 2 Indien de bijzondere bijstand wordt aangevraagd ter voorziening in de kosten van verzorging bij tijdelijke opname in een verzorgingshuis, wordt de draagkracht in het inkomen in afwijking van het bepaalde in lid 1 vastgesteld op 100% van de ingevolge artikel 9 vastgestelde ruimte in het inkomen.

  • 3 Indien ten tijde van de aanvraag voor bijzondere bijstand reeds bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan ten laste van de aanvrager komen, wordt de ingevolge het 1e of 2e lid vastgestelde draagkracht met het bedrag van de kosten verminderd, zolang deze kosten zich voor-doen.

  • 4 Eveneens kan rekening worden gehouden met reeds gemaakte incidentele bijzondere noodzakelijke bestaanskosten, voor zover deze niet eerder dan 3 maanden voor het indienen van de aanvraag zijn gemaakt.

Hoofdstuk 3 Verlening van bijzondere bijstand aan 18-, 19- of 20-jarigen

Artikel 12

  • 1 Een aanvrager van 18, 19 of 20 jaar kan slechts aanspraak maken op bijzondere bijstand, voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke uitkeringsnorm, en aanvrager voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

    a. de middelen van de ouders hiervoor niet toereikend zijn; of

    b. de aanvrager redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet ten gelde kan maken.

  • 2 De periodieke bijzondere bijstand bedraagt per maand ten hoogste het verschil tussen de op grond van artikel 20 van de wet toegekende uitkeringsnorm, en de uitkeringsnorm welke op grond van artikel 21 van de wet toegekend zou zijn wanneer de aanvrager 21 jaar of ouder zou zijn geweest.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag)

Artikel 13 huurwoning met woonkosten tot de maximaal subsidiabele huur

  • 1 Indien een huurwoning wordt bewoond, waarvan de huur niet hoger is dan de maximaal subsidiabele huur ingevolge de Wet Individuele Huursubsidie en geen aanspraak gemaakt kan worden op huursubsidie en/of de daarop aansluitende Vangnetregeling Huursubsidie, dan kan bij-zondere bijstand in de woonkosten worden verleend. Het bedrag van de bijzondere bijstand is gelijk aan het bedrag dat volgens de berekeningen van de Wet Individuele Huursubsidie ontvangen zou worden, wanneer hierop wel recht zou hebben bestaan.

  • 2 Indien er aanspraak bestaat op huursubsidie, berekend naar een inkomen dat voor de aanvraag van bijstandsverlening hoger was dan de laagste inkomenscategorie volgens de Wet Individuele Huursubsidie, kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

    De bijzondere bijstand is in dit geval gelijk aan het bedrag dat volgens de berekening van de Wet Individuele Huursubsidie zou worden verstrekt, wanneer hierop wel volledig recht zou bestaan, verminderd met de daadwerkelijk ontvangen huursubsidie en/of vergoeding op grond van de Vangnetregeling Huursubsidie.

  • 3 Bijstand met toepassing van lid 1 of 2 wordt verstrekt tot aan het moment dat volledige aanspraak op huursubsidie kan worden gemaakt, doch voor ten hoogste 1 jaar.

  • 4 De Vangnetregeling Huursubsidie dient te worden beschouwd als een voorliggende voorziening. Na een afwijzing op een aanvraag in het kader van de Wet Individuele Huursubsidie dient er te allen tijde eerst een beroep op de Vangnetregeling Huursubsidie te worden gedaan, voordat een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woonkosten in behandeling kan worden genomen.

Artikel 14 huurwoning met woonkosten boven de maximaal subsidiabele huur

  • 1 Indien een huurwoning wordt bewoond, waarvan de huur hoger is dan de maximaal subsidiabele huur ingevolge de Wet Individuele Huursubsidie, dan kan bijzondere bijstand in de woonkosten worden verleend.

  • 2 In het draagkrachtloos inkomen wordt geacht een bedrag voor woonkosten te zijn begrepen, dat gelijk is aan de maximaal subsidiabele huur verminderd met de maximaal te verkrijgen huursubsidie bij de laagste inkomensgrens bij de laagste inkomenscategorie volgens de Wet Individuele Huursubsidie.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in artikel 11 van deze verordening, wordt de ruimte in het inkomen ten volle als draagkracht aangemerkt, wanneer bijzondere bijstand wordt verleend op grond van het eerste lid.

  • 4 De bijzondere bijstand op grond van dit artikel wordt voor ten hoogste een jaar verstrekt. Verlenging van deze termijn is telkens met een periode van een jaar mogelijk, indien naar het oordeel van het college de aanvrager redelijkerwijs nog niet kan beschikken over huisvesting, waarvan de woonkosten lager zijn dan de maximaal subsidiabele huur.

  • 5 Het gestelde in lid 4 blijft buiten toepassing, indien aan de woonvorm ook kosten van dienstverlening zijn verbonden, voor zolang de dienstverlening noodzakelijk is. De kosten van dienstverlening kunnen, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk aangemerkt worden als woonkosten.

Artikel 15 eigen woning met woonkosten tot de maximaal subsidiabele huur

Indien een woning in eigendom wordt bewoond, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximaal subsidiabele huur ingevolge de Wet Individuele Huursubsidie, kan bijzondere bijstand in de woonkosten worden verstrekt. Het bedrag van de bijzondere bijstand is gelijk aan het bedrag, zoals dat wordt berekend volgens de bepaling van de bijdrage in de woonlasten volgens de Wet Individuele Huursubsidie.

Artikel 16 eigen woning met woonkosten boven de maximaal subsidiabele huur

Indien een woning in eigendom wordt bewoond, waarvan de woonkosten hoger zijn dan de maximaal subsidiabele huur ingevolge de Wet Individuele Huursubsidie, kan bijzondere bijstand in de woonkos-ten worden verstrekt, overeenkomstig het gestelde in artikel 14, lid 2, 3 en 4.

Artikel 17 in aanmerking te nemen woonkosten van een eigen woning

Met betrekking tot de toepassing van de artikelen 15 en 16 worden als in aanmerking te nemen woonkosten aangemerkt:

a. de rente voor de op de woning rustende hypothecaire geldlening(en), onder aftrek van het te verkrijgen fiscaal voordeel;

b. de erfpachtscanon;

c. het eigenaarsdeel van de onroerend-zaak belasting en de afvalstoffenheffing;

d. de waterschapslasten;

e. de premie voor de opstalverzekering;

f. kosten voor groot onderhoud.

Hoofdstuk 5 Leenbijstand

Artikel 18 renteloze geldlening

  • 1 Indien ten gevolge van buitengewone omstandigheden van persoon of gezin bijstandsverlening om dringende redenen geboden is, kan het college besluiten bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze geldlening te verstrekken, in de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.

  • 2 Voor de voorziening in de behoefte aan noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt zoveel mogelijk verwezen naar kredietverlenende instellingen.

  • 3 Indien bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor de aanschaf van een duurzaam gebruiksgoed, binnen 5 jaar na aanschafdatum van eenzelfde of vergelijkbaar duurzaam gebruiksgoed en daarvoor bijzondere bijstand is verstrekt, wordt de aanvraag afgewezen. Het college kan besluiten van het gestelde in de 1e volzin af te wijken, indien daartoe gegronde aanleiding bestaat.

  • 4 Een geldlening als bedoeld in het 1e lid wordt afgelost met een maandelijks bedrag ter hoogte van tenminste 6% van de voor de aanvrager van toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief de eventueel van toepassing zijnde verhoging als bedoeld in de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB gemeente Reimerswaal.

  • 5 De maandelijkse aflossing kan, indien van toepassing, worden vermeerderd met 1/12 van de volgens artikel 11 van deze verordening berekende draagkracht.

  • 6 De ingevolge de leden 4 en 5 bepaalde maandelijkse aflossing wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.

  • 7 Indien de geldlening is verstrekt ten behoeve van een volledige woninginrichting en door de aanvrager gedurende 3 jaar de opgelegde aflossingsverplichting getrouw is voldaan, wordt het eventueel nog resterende bedrag van de renteloze geldlening omgezet in bijstand om niet. Indien de geldlening is verstrekt ten behoeve van een enkelvoudige vervangingsaanschaf, dient de lening eveneens binnen 3 jaar te worden afgelost.

  • 8 Indien en voor zover voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen een lening is verstrekt door een kredietverlenende instelling kan, indien dit door het college noodzakelijk wordt geacht, bijzondere bijstand worden verstrekt voor de periodiek verschuldigde rente- en aflossingsbedragen, voor zover deze verplichtingen de financiële draagkracht te boven gaan.

Artikel 19 langdurige minima

In afwijking van het gestelde in artikel 18 wordt aan de aanvrager die langer dan 2 jaar is aangewezen op een inkomen op bijstandsniveau en die een zelfstandige huishouding voert, de bijzondere bijstand voor de vervangingsaanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen om niet verstrekt tot een bedrag van ten hoogste € 1.000,-- per 2 jaar.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 20 hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 21 onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 22 wijzigingen

Het door de gemeente terzake gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd; indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt deze verordening aangepast.

Artikel 23 citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Bijzondere Bijstand.

Artikel 24

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2005.

  • 2 Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de Verordening Minimabeleid, zoals vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad d.d. 21 december 1999 te vervallen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 22 februari 2005.
P. van Strien                                   A. Verbree
secretaris                                       burgemeester
 

Beleidsregels betreffende het Minimabeleid Wet Werk en Bijstand 1