Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ en Bbz 2004 gemeente Renkum 2016

Geldend van 28-03-2024 t/m heden

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ en Bbz 2004 gemeente Renkum 2016

De raad van de gemeente Renkum;

  • -

    Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014;

  • -

    Gezien het advies van de Commissie Inwoners van 10 november 2014;

  • -

    Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en e van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • -

    Gelet op het vervallen van het boeten- en maatregelenregime van de Awb voor de zelfstandigen die gebruik maken van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

 

Besluit vast te stellen de navolgende verordening:

 

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ en Bbz 2004 gemeente Renkum 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Bbz 2004, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      bijstandsnorm:

      1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of

      2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, of

      3° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel a van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

    • -

      uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid en 18, tweede, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en

  • d

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 3 Afzien van verlaging

  • 1. Het college ziet af van een verlaging als de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 4. Een besluit tot het afzien van het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen als genoemd in het derde lid wordt, voor de toepassing van de recidiveregeling als bedoeld in artikel 15, gelijk gesteld een besluit tot oplegging van een verlaging.

Artikel 4 Ingangsdatum en tijdvlak van een verlaging

  • 1. Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud die is verleend met toepassing van artikel 12 of 35 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2. Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.

  • 3. Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 3, eerste lid, opnieuw een uitkering ontvangt.

  • 4. Indien het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van de Bbz 2004 hebben ontvangen, kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd bij de definitieve vaststelling van de bijstand.

Artikel 5 Berekeningsgrondslag

  • 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van de artikelen 12 en 35 lid 1 van de Participatiewet, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van de artikelen 12 en 35 lid 1 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand’.

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘de verleende bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud’.

  • 5. De verlaging kan niet meer bedragen dan de uitkering waarop de belanghebbende recht zou hebben indien er geen grond voor verlaging zou zijn geweest.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 6 Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a, 17, tweede lid, en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b

     tweede categorie:

1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

5°. het niet of onvoldoende medewerking verlenen (artikel 17, tweede lid Participatiewet) aan activiteiten die samenhangen met de Wet Taaleis als bedoeld in artikel 18b Participatiewet;

6°. het zich niet houden aan verplichtingen en afspraken uit het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP), die betrekking hebben op het bevorderen van participatie en het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om verplichtingen en afspraken anders dan in het aanbod in de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP);

  • c.

    derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

Artikel 7 Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    1°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    2°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    derde categorie:

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 8 Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 6 en 7, wordt vastgesteld op:

  • a.

    5% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 9 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 10 Verrekenen verlaging

  • 1. Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 9, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

  • 2. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet of artikel 38 eerste lid Bbz 2004 bedraagt:

    • a.

      100% van de van toepassing zijnde uitkering, gedurende één maand, indien belanghebbende zijn recht op een uitkering ter hoogte van het sociaal minimum krachtens een sociale verzekering of een daarmee naar aard en doel overeenkomende buitenlandse regeling of private verzekering, niet te gelde maakt;

    • b.

      een verlaging van de van toepassing zijnde uitkering evenredig aan de middelen die belanghebbende zou kunnen hebben ontvangen, gedurende één maand;

    • c.

      100% van de van toepassing zijnde uitkering, gedurende de periode dat belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoorde wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijs kon beschikken zou hebben aangewend;

    • d.

      Als er verplichtingen voortvloeiend uit de wet geschonden worden, anders dan de inlichtingenplicht geldt een verlaging van 20% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm tot aan het moment waarop de bijstandsgerechtigde dit verzuim herstelt.

  • 2. Het bedrag van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw een zodanige gedraging begaat. Waar het bedrag van de verlaging 100% bedraagt, conform het gestelde in het eerste lid onder a en c, wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

  • 3. Als de belanghebbende heeft nagelaten eerst gratis rechtshulp te vragen aan het Juridisch Loket alvorens een advocaat te raadplegen en daardoor niet in aanmerking komt voor verlaging van de eigen bijdrage, wordt op de bijzondere bijstand een verlaging toegepast die gelijk is aan de korting die belanghebbende anders zou hebben ontvangen.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van:

    • a.

      de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, of

    • b.

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, of

    • c.

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet;

    wordt een verlaging opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2. Van het opleggen van een verlaging bedoeld in het eerste lid, kan indien uitsluitend sprake is van een verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Artikel 13 Niet nakomen van overige verplichtingen

Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Hoofdstuk 5 Samenloop en recidive

Artikel 14 Samenloop van gedragingen

  • 1. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet, genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet,  genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. Als de afzonderlijke verlagingen samen meer dan 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bedragen, wordt het deel van de verlaging dat uitstijgt boven 100% van de bijstandsnorm niet geeffectueerd.

  • 3. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, of artikel 18b, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 5. Als het college voor dezelfde gedraging de bijstand op grond van artikel 18 of 18b Participatiewet kan verlagen of een boete op grond van de Wet inburgering 2021 op kan leggen, dan wordt gekozen voor de wijze van handhaving die naar zijn oordeel het best bijdraagt aan het beoogde effect, te weten het succesvol voltooien van het inburgeringstraject.

Artikel 15 Recidive

  • 1. Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 6, onderdeel b of c, 7, onderdeel b of c of 13 opnieuw eenzelfde verwijtbare gedraging begaat, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 2. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 6 onderdeel a, 7 onderdeel a, of 12 opnieuw eenzelfde verwijtbare gedraging begaat, wordt telkens het bedrag van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

  • 3. Als een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw eenzelfde verwijtbare gedraging begaat als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden.

Hoofdstuk 6 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 16 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Renkum 2016. 

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Maatregelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 februari 2015.
DE RAAD VAN DE GEMEENTE RENKUM,
de griffier, de voorzitter,
mr. J.I.M. Le Comte, drs. J.P. Gebben